• No results found

Aspergehaantje biologisch te bestrijden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Aspergehaantje biologisch te bestrijden"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

J.T.K. Poll, PAV-Lelystad, dr. J.J.M, van Alphen en dr. G.J.J. Driessen, EEW, RUL- Leiden

Het PAV doet onderzoek naar de biologische bestrijding van het

aspergehaantje (Crioceris asparagi) door de sluipwesp (Tetrastichus

asparagi) in asperges.

Het is mogelijk gebleken om onder gecontroleerde omstandigheden sluipwespen te vermeerderen in kuubskist-kooien die bedekt zijn met insectengaas. De optimale

vermeerdering van sluipwespen in geparasiteerde larven werd bereikt

met 15 wespen per 20 haantjes uitgezet per 6 kooien.

De sluipwesp Tetratichus asparagi is uitgezet in een door aspergehaantjes zwaar aangetast perceel asperges in Drenthe in 1996. Dit leidde tot 71% reductie in de haantjes-populatie en tot een loofaantasting van minder dan 5%. Op dezelfde wijze werd

T.asparagi succesvol geïntroduceerd ter bestrijding van aspergehaantjes in een perceel kasasperge in

Tienray, (Limburg).

In een veldsituatie was na eenjaar de sluipwesp al meer dan 1 km

verder.

Inleiding

In Nederland komen twee soorten as-pergekevers voor die schade aan het aspergegewas veroorzaken. Het 6-stippige aspergehaantje (Crioceris asparagi) is tegenwoordig de meest belangrijke kever. Larven van deze kever kunnen enorme vraatschade aanrichten aan het aspergeloof als geen chemische bestrijding uitge-voerd wordt. Deze vraatschade is van grote invloed op de productie in de volgende jaren.

Chemische bestrijding van het asper-gehaantje kan alleen uitgevoerd

wor-Aspe

aantje

den gedurende de loof ont wikkeling. Gedurende de oogst van groene as-perges is geen chemische bestrijding mogelijk. Ook is dat het geval bij een biologische aspergeteelt. De sluip-wesp Tetrastichus asparagi is de be-langrijkste parasiet van het haantje en komt voor in natuurlijke ecosyste-men, zoals in het duingebied bij Wassenaar.

Het doel van het onderzoek was om uit te vinden of de sluipwesp efficiënt en in voldoende mate vermeerderd kan worden onder gecontroleerde om-standigheden en uit te zoeken hoe ef-fectief de verspreiding van

Tetrastichus asparagi is in de biologi-sche teelt en in kasasperges.

Het onderzoek naar de biologische bestrijding van het haantje in de kas werd mogelijk gemaakt door finan-ciële ondersteuning van de Hagelunie.

loeien

Opkweek Tetrastichus asparagi In het voorjaar van 1995 werden res-pectievelijk 10, 20 en 40 haantjes uitgezet in kooien bedekt met insec-tengaas geplaatst om kooien van kuubskisten. In deze

kuubskist-kooien groeiden elk zes aspergeplan-ten van vijfjaar oud. De grond in de kisten werd bedekt met 20 cm zilver-zand om het uitzeven van de poppen makkelijk te maken. Nadat de haan-tjes eieren gelegd hadden, werden op 29 juni per kooi 15 sluipwespen

los-object aantal poppen

10 haantjes 20 haantjes 40 haantjes 81 174 60 Tabel 1. Gemiddeld aantal uitgezeefde

poppen per 10, 20 en 40 uitge-zette haantjes per kist. PAV-Lelystad , voor-jaar 1996.

bestrijden

gelaten. In tabel 1 wordt het aantal poppen per kist vermeld.

Op 23 augustus zijn larven van het as-pergehaantje uit de kooien verzameld; op de RU-Leiden is onderzocht of ze geparasiteerd waren. Op 7 april 1996 werden de poppen van iedere kist ver-zameld en geteld. Elke pop van een geparasiteerde larve bevat ongeveer zes sluipwespen.

Veldv er spreiding

Op 24 april 1996 zijn in twee asper-geruggen 30 plastic potjes ieder met

10 poppen (in totaal ongeveer 2000 sluipwespen ) ingegraven op 5 meter afstand van elkaar. De behandelde ruggen lagen aan de rand van een as-pergeperceel in Klijndijk (Drenthe). De planten in dit perceel waren in

1995 grotendeels kaal gevreten door grote aantallen haantjes. Er was in dit biologische perceel nooit een chemi-sche bestrijding uitgevoerd. In juli werd het perceel verschillende keren bezocht om de verspreiding van de tweede generatie van de sluipwesp te observeren. Eind september 1996 werd de schade aan het loof geschat. Eind juli 1997 werden 200 larven uit het perceel verzameld om het percen-tage geparasiteerde larven in het labo-ratorium te kunnen bepalen. Op de-zelfde dag werden ook larven

verzameld van aspergeplanten van een ander perceel dat op 1 km afstand lag om te bepalen welk percentage geparasiteerde larven hier aanwezig was. Dit was mogelijk omdat in en-kele rijen van dit perceel geen chemi-sche bespuiting was uitgevoerd door de teler.

Kasv er spreiding

Begin mei 1997 zijn 80 poppen uitge-zet op vier plaatsen in zes aspergerug-gen in een door plastic folie afgezet

(2)

gedeelte van een perceel kasasperge in Tienray. In dit afgezette deel werd geen chemische bestrijding uitge-voerd gedurende de zomer, maar is helaas door omstandigheden wel een bestrijding uitgevoerd aan het eind van de zomer.

In juli werd dit gedeelte van de kas onderzocht op aanwezigheid van de tweede generatie sluipwespen.

R

I m M É ® ®

dtifffe, dtftt SA tU 3 W J U H n ^ % JSWSSi ,*£%. SA*3iP. jSSft» ï ï 4*W .«Hl SS SS J*W «PW SF 40°te m^uv fcTB t": -:3 3 Wfc Ji» 9 9 ar^TT H S Wi J H S i ^ B m . « i M r*^n *jK SS WtjCC

De schade aan het aspergeloof werd eind september 1996 visueel geschat op minder dan 5%. Schade werd al-leen waargenomen aan de toppen van de planten. De rest van het loof was niet beschadigd. Dit is een grote ver-betering ten opzichte van de visueel geschatte loofschade van 85% in

1995 en valt onder de economische schadedrempel omdat minder dan 5 % loofschade in september geen ef-fect heeft op de opbrengst in het vol-gende productiejaar. Van de in 1997 verzamelde larven bleek 32% gepara-siteerd te zijn door Tetrastichus aspa-ragi. Voor iedere geparasiteerde gast-heer eet de sluipwesp vier

haantjes-eieren. Elke geparasiteerde gastheer bevat bovendien ongeveer zes sluipwespen. Een parasitering van 32 % betekent dan ook een reductie van de haantjes-populatie met 70 pro-cent. Een gelijkwaardig percentage geparasiteerde larven werd gevonden

in de niet gespoten rijen in een veld op 1 km afstand. Dit betekent dat de-zelfde reductie in haantje s-populatie verwacht kan worden als er geen che-mische bestrijding uitgevoerd was in de rest van het veld. Het toont voorts aan dat de verspreiding van de sluip-wesp plaats vindt over een grote af-stand binnen een tijdsbestek van één jaar. Of deze verspreiding zich

voort-zet, is niet bekend. Kas

De tweede generatie sluipwespen werd verspreid over de aparte rijen gevonden. Helaas kon door een che-mische bespuiting ( door de teler uit-gevoerd aan het eind van de zomer) geen berekening van het reductieper-centage van de haantjes in de kas ge-maakt worden. Toch zijn de vooruit-zichten voor een biologische

bestrijding van het haantje in de kas goed te noemen.

De resultaten van dit onderzoek ge-ven aan dat Tetrastichus asparagi een veel belovende natuurlijke vijand is die gebruikt kan worden bij de biolo-gische bestrijding van het asperge-haantje in productie velden. Ook in kas-asperge, waar chemische bespui-tingen moeilijk uit te voeren zijn, lijkt het goed mogelijk om de sluipwesp in te zetten bij de bestrijding van het

haantje. Meer onderzoek zal moeten

plaats vinden naar een nog snellere opkweek van sluipwespen en het in leven houden van sluipwespen in het laboratorium, eventueel op kunstma-tige voedingsbodems.

Omdat de sluipwesp in diapauze (winterrust) kan gaan, zal ook dit as-pect nader onderzocht moeten wor-den.

Aspergehaantje.

(3)

in zomer

v ing. JJ. Neuvel en

ing. C.A.Ph. van Wijk, PAV- Lelystad Om te komen tot een teeltkundig en milieukundig verantwoorde

fosfaatbemesting is vanaf 1996

onderzoek gaande ter verfijning van het bemestingsadvies voor de

vollegrondsgroenten. Het bestaande advies is namelijk bij veel

groentegewassen hoger dan het akkerbouw-advies, waarin deze groenten ook genoemd worden. Bovendien is er een groot verschil tussen de geadviseerde hoeveelheid fosfaatbemesting en de hoeveelheid

die met het geoogste product wordt afgevoerd. In het kader van MINAS leidt dit tot een hoog

fosfaat-overschot. Door een andere opbouw van beide adviezen is een directe

vergelijking niet mogelijk.

Resultaten fosfaatgiften

De fosfaathoeveelhedenproeven, steeds op verschillende percelen uit-gevoerd, waren gelegen op zandgrond (drie proeven) en op kleigrond (drie proeven). De Pw-toestand varieerde van vrij laag (Pw 21) tot vrij hoog

(Pw 63). Zoals tabel 1 aantoont, is er

een opbrengstreactie van fosfaatgiften variërend van 0 tot 300 kg. Bij vijf

proeven is de toename beperkt tot 3 -7 ton per ha tussen onbemest en 300 kg P2O5 per ha. Op één proef op

zandgrond met een Pw-toestand van 21 is het verschil groter, namelijk 13

opbrengst (100 = Pw 34 onbemest = 58 t/ha)

ton per ha meeropbrengst bij een be-mesting van 300 kg P2O5 per ha.

Opvallend is de relatief kleine gewas-reactie op de klei-locaties met een lage Pw van 23/24.

fosfoattoestandenproef

De krop-opbrengst bij de oogst is af-gebeeld in figuur 1. Het is een rela-tieve opbrengst waarbij Pw 34 - onbe-mest op 100 gesteld is. Deze

Pw-toestand ligt bij het akkerbouw-advies in het traject van de streef-waarde. De Pw-getallen tussen be-mest en onbebe-mest zijn wat

verschillend, omdat er een vroege sla-teelt aan vooraf gegaan is.

Duidelijk is te zien dat de krop-op-brengst toeneemt bij een hogere Pw-toestand van de grond. Daarnaast geeft een fosfaatgift van 120 kg P2O5 ook nog een positief effect op de op-brengst, behalve bij de hoogste toe-stand rond Pw 90. i onbemest • bemest 19 24 Pw 34 37 51 56 Pw Pw Pw-toestand 87 92 Pw

Figuur 1. Relatieve krop-opbrengst per Pw-toestand en wel en niet bemest met 120 kg P2O5; samenvatting jaren 1996-1997; sla zomerteelt Lelystad.

Opzet in het kort

Het onderzoek wordt uitgevoerd met vier voorbeeld- of pilotgewassen. Dit zijn sla, geteeld in bedekte en onbedekte vroege teelt en in zomerteelt, alsmede bloemkool, prei en peen.

Met deze gewassen worden 12 fosfaathoeveelhedenproeven op diverse plaatsen in het land uitgevoerd. Deze percelen verschillen in grondsoort (zand en klei) en in Pw-getal. Op deze percelen worden giften van 60-120-180-240 en 300 kg

P205 per ha vergeleken met onbemest. Deze serie proeven is in 1996 gestart en loopt nog door in 1998.

Verder is op het PAV te Lelystad in de afgelopen jaren een speciaal fosfaattoestandenproefveld aangelegd. Op één per-ceel zijn vier verschillende Pw-toestanden geschapen variërend van Pw 15 tot meer dan Pw 80. Dit is gedaan door acht jaren achtereen enerzijds een perceelsgedeelte uit te mergelen en anderzijds een gedeelte meer met fosfaat te bemesten

dan werd afgevoerd. Op dit fosfaattoestandenperceel zijn in 1997 en 1998 met bovengenoemde gewassen en teelten al-lereerst de opbrengst- en kwaliteitverschillen gemeten. Ook is de fosfaatopname en -afvoer van het gewas tijdens de groei en bij de oogst vastgelegd. Bij deze P-toestanden is verder getoetst wat de reactie is als ook nog een bemesting van

120 kg P2O5, voorafgaand aan de teelt, gegeven wordt.

In een serie artikelen wordt verslag gedaan van de voorlopige resultaten over twee jaar. Definitieve conclusies en een verfijnd fosfaatadvies kunnen pas gegeven worden na afsluiting van de veldproeven en verwerking van de resultaten. Dit artikel gaat over de fosfaatproeven met zomersla, geplant in de periode juni-begin juli. Het gebruikte ras is Sumian. De teelt is uitgevoerd zoals in de praktijk gebruikelijk is.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat wil zeggen dat ieder- een nood heeft aan mensen op wie hij kan terugvallen als het nodig is: we hebben niet alleen vrienden en familie nodig voor de leuke uitstapjes

Binnen deze voorstudie moet een inventarisatie gemaakt worden van gebieden in het Nederlands continentaal plat (NCP) waar mogelijk bestaande rifstructuren liggen, zoals bij olie-

Aangezien niet bij voorbaat vaststaat dat voor de ontsluiting gebruik kan worden gemaakt van de bestaande wegen is niet alleen voor model I maar ook voor model III de

Omhullingsmaterialen van natuurlijke oorsprong zoals stro, vlas en in mindere mate turfmolm, zullen aan verrotting, vertering of een andere vorm van aantasting onder- hevig zijn.

De verschillen in jaarkosten (gemiddeld over de eerste 10 jaar) t u s - sen de Venlo-kas en de kas met een kapbreedte van 6.40 meter zijn bij een kaplengte van 36 meter bij

This study concentrates on the analysis of the market structure of the Mombasa auction. Various concentration measures are estimated and market trends between 1987 and 1999

Calling also correlated positively with work engagement and organisational commitment, demonstrating that the more that nurses view their work to be a calling, the more likely

For the academic community there are established methods and methodological approaches determined by the disciplines' conventions and ensuring the notions of