• No results found

Invloed van huisvestingssysteem op arbeid en arbeidsomstandigheden bij dragende zeugen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed van huisvestingssysteem op arbeid en arbeidsomstandigheden bij dragende zeugen"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

c>

0 3

Q

3

.

0

s

Co

0 3

is-

CY

0

c

-5

a>

3

Q

is

Cr

0

c

7

CD

s

s-

CD

s

(2)

VOORWOORD

Alternatieve huisvestingssystemen voor zeu-gen, waarin de zeugen meer bewegingsvrij-heid hebben dan in de gangbare aanbind-boxen of voerligaanbind-boxen, staan al geruime tijd in de belangstelling van consumenten- en welzijnsorganisaties en overheid. Daarom besteden diverse bedrijven en onderzoeks-instellingen tijd en geld aan het ontwikkelen van groepshuisvestingssystemen. Het oplos-sen van technische problemen kan op een efficiënte manier plaatsvinden in kleine proefopstellingen. Voor het onderzoek naar de toepasbaarheid van groepshuisvestings-systemen in de praktijk is een vergelijking van bedrijfssystemen op een grotere schaal nodig. Een voorbeeld daarvan is de vergelij-king van vier bedrijfssystemen die op het Proefstation voor de Varkenshouderij is uit-gevoerd in 1994 en 1995 (Backus et al., proefverslag in voorbereiding). Belangrijk bij dit onderzoek was dat de zeugenstapels in de vier bedrijfssystemen goed vergelijkbaar

waren en dat externe invloeden in de vier systemen hetzelfde waren.

Bij de beoordeling van de hoeveelheid arbeid en vooral van de belasting die de arbeid in een nieuw huisvestingssysteem veroorzaakt bij de varkenshouder spelen de instelling en capaciteiten van de varkens-houder en de totale bedrijfsopzet echter een grote rol. Daarom is het goed dat we de mogelijkheid hebben gehad om naast het onderzoek op het Varkensproefbedrijf in Rosmalen ook onderzoek te doen op prak-tijkbedrijven, waar de varkenshouders hun hele bedrijfsvoering kunnen afstemmen op het huisvestingssysteem. Een woord van dank gaat daarom uit naar de heren Das, Elsinghorst, Noordam, Overbeek, Roelofs, Robben en Vogels, die hun bedrijf hebben opengesteld voor de onderzoekers en met name veel aandacht hebben besteed aan de arbeidsregistratie voor het bepalen van de arbeidstijden.

(3)

INHOUDSOPGAVE

1 INLEIDING 8 2 2.1 2 2. 2 3 2:4 HUISVESTINGSSYSTEMEN 9 Individueel 9 Woldrix-systeem 9 Biofix-systeem 10 Voerstations-systeem 10 3 MATERIAAL EN METHODE 12 3.1 Waarnemingen 12

3.2 Verwerking van de gegevens 14

4 RESULTATEN 16

4.1 Benodigde hoeveelheid arbeid 16

4.2 Arbeidsomstandigheden 17

4.2.1 Stof 17

4.2.2 Geluid 17

4.2.3 Veiligheid 20

4.2.4 Ergonomie en fysieke belasting 23

4.3 Mentale belasting 26

4.3.1 Controleerbaarheid 26

4.3.2 Beheersbaarheid van het systeem 29

4.3.3 Emotionele waardering 31 5 5.1 5 2, 5.3 5 4* 6 DISCUSSIE 34

Benodigde hoeveelheid arbeid 34

Arbeidsomstandigheden 35

Mentale belasting 38

Betekenis voor de praktijk 40

CONCLUSIES LITERATUUR BIJLAGEN REEDSEERDERVERSCHENENPROEFVERSLAGEN 41 SAMENVATTING 4 SUMMARY 6 43 45 68

(4)

SAMENVA-T-TING

Van 1992 tot 1996 is op acht verschillende bedrijven onderzoek uitgevoerd naar de in-vloed van het huisvestingssysteem voor drachtige zeugen op de hoeveelheid arbeid, de arbeidsomstandigheden en de mentale belasting van de varkenshouder. De onder-zochte huisvestingssystemen zijn: individuele huisvesting (IND), het Woldrix-systeem (WOL), het Biofix-systeem (BIO) en groeps-huisvesting met voerstations (VOE). Per sys-teem is op twee bedrijven onderzoek uitge-voerd. IND is onderzocht op een bedrijf met voerligboxen en voedering met dosators en op een bedrijf met aanbindboxen en hand-matige voedering. De twee WOL-bedrijven hadden de variant waarbij de zeugen indivi-dueel worden gevoerd op basis van individu-ele dierherkenning.

Een overzicht van de onderzoeksresultaten is weergegeven in onderstaande tabel.

De arbeidsbehoefte per bedrijf is bepaald op basis van arbeidsregistratie door de varkens-houders. De gemeten tijden zijn lineair omge-rekend naar een bedrijfsomvang van 210 zeugen Tussen de bedrijven varieert het

ge-werkte aantal uren in de stal voor drachtige zeugen van 143 tot 286 uur per jaar. Omdat de verschillen tussen de bedrijven met het-zelfde huisvestingssysteem even groot zijn als die tussen de huisvestingssystemen, kan geen invloed van het bedrijfssysteem op de arbeidsbehoefte worden vastgesteld. De arbeidsomstandigheden zijn bepaald tij-dens het voeren en tijtij-dens het uitvoeren van de dagelijkse controle.

De concentratie inspirabel stof was het hoogst (p < 0,OS) bij BIO. Tussen de huisves-tingssystemen IND, WOL en VOE kon geen rangorde worden vastgesteld.

De geluidsniveaus waren het hoogst

(p < 0,OS) bij WOL. De geluidsniveaus op de twee IND-bedrijven verschilden sterk (72,3 dB(A) en 82,7 dB(A), p < 0,05). De overige geluidsniveaus verschilden niet significant. De veiligheid van de varkenshouder is beoor-deeld aan de hand van de bevuiling van de werkvloeren, de mate van direct contact van de varkenshouder met de zeugen en een inventarisatie van de kansen op letsel. De vloeren waarover de varkenshouder loopt

tij-Tabel: Resultatenoverzicht van het onderzoek bij drachtige zeugen

IND WOL BIO VOE Sign. Benodigde hoeveelheid arbeid (uur per jaar)’

Arbeidsomstandigheden:

259 239 173 231 ns.

- Stof in stallucht tijdens dagelijkse controle (mg/m3) 6,la 5,la 12,9b 6,Oa *

- Geluidsniveau tijdens dagelijkse controle (dB(A)) 80,la 83,6b 76,6a 75,Oa * - Bevuilings- en natheidsscore van werkgangen (%)* 4a/2~ 28b/l3y 9a/6x 2Ob/15y *

- Direct contact met de zeugen3 0 O/-

Ol-Mentale belasting van de varkenshouder:

- Verschil in dekdata binnen een groep (weken) <l 10 1 1-4

- Gedrag van de zeugen (i.v.m. controleerbaarheid)3 0 + +

-- Beheersbaarheid van het systeem3 0 0

- Emotionele waardering van het huisvestingssysteem3 0 0 0 0

1 Exclusief administratie en management

* Percentage van de vloer dat vuil (voor de schuine streep) danwel nat (na de schuine streep) was

3 Relatieve beoordeling: 0 = neutraal, - = ongunstig, + = gunstig

~JJ In verband met verstrengeling tussen bedrijven en huisvestingssystemen zijn de acht bedrijven op rangorde gezet en getoetst. Als beide bedrijven binnen één systeem hoger of lager waren dan de overige bedrijven is dit beschouwd als een sifnificant verschil tussen de systemen.

(5)

dens het voeren en controleren waren bij IND en BIO schoner en droger dan bij VOE en WOL (p < 0,OS). Er zijn geen eenduidige ver-schillen in de mate van direct contact met de varkens. Tijdens het verplaatsten is er het meeste contact bij IND, maar tijdens het voe-ren en controlevoe-ren kunnen alleen de zeugen bij IND niet bij de varkenshouder komen. Tijdens veterinaire behandelingen kunnen de zeugen bij IND niet gemakkelijk naar de var-kenshouder of dierenarts bijten, maar bij WOL, VOE en BIO kan de varkenshouder niet bekneld raken tussen de zeug en de box. De verschillen in kans op letsel zijn meer bedrijfs-afhankelijk dan systeembedrijfs-afhankelijk.

In alle systemen kunnen alle voorkomende werkzaamheden door één persoon worden uitgevoerd. Het is niet van het huisvestings-systeem afhankelijk of bepaalde bewerkingen exact op een vaste tijd moeten worden uitvoerd. Bij VOE en BIO zijn voorzieningen ge-wenst om gemakkelijker van hok naar hok te kunnen gaan. De hardware en software van de managementcomputers en voercomputers voldoen vaak niet aan de ergonomische eisen en ook de inrichting van de werkplek achter de computer laat meestal te wensen over. De mentale belasting van de varkenshouder is beoordeeld aan de hand van de contro-leerbaarheid van de zeugen, de beheers-baarheid van het systeem en de emotionele waardering van het totale bedrijfssysteem door de varkenshouder.

In systemen waar de zeugen gelijktijdig vre-ten (IND, WOL en BIO) en waar het verschil in drachtigheidsstadium binnen een hok het kleinst is (IND en BIO) is de algemene contro-le van de zeugen het gemakkelijkst uitvoer-baar. Bij VOE zijn restvoerlijsten een be-langrijk hulpmiddel. In alle systemen worden zeugen geidentificeerd aan de hand van oor-nummers. Als deze verloren raken resteert bij IND en BIO alleen het slecht leesbare tatoe-ëernummer. Bij WOL is de bezettingslijst een hulpmiddel om zeugen te localiseren als be-werkingen kort na het voeren worden uitge-voerd. Bij VOE wordt de automatische verf-markering beter gewaardeerd dan het uitlees-apparaat voor de transponders.

Volgens de varkenshouders zijn er geen ver-schillen tussen de vier systemen in het

voor-komen van arbeidspieken. Het overdragen van het werk aan derden is moeilijker bij WOL en VOE dan bij IND en BIO, omdat het com-puterwerk en met name het omgaan met de elektronische identificatie meer uitleg vergt. WOL en VOE zijn storingsgevoeliger dan IND en BIO, vooral omdat de elektronische identi-ficatie nog te veel problemen veroorzaakt. De varkenshouders met WOL, BIO of VOE hebben om uiteenlopende redenen gekozen voor hun systemen. Argumenten waren: een persoonlijke voorkeur voor groepshuisvesting, prijs, inpasbaarheid in bestaande gebouwen en verwachtingen ten aanzien van toekomsti-ge wettoekomsti-geving. In het altoekomsti-gemeen zijn de var-kenshouders tevreden met hun keuze. Het minst tevreden zijn de varkenshouders die het meest te maken hebben gehad met sto-ringen De ontevredenheid heeft minder te maken met de storingen zelf dan met gebrek aan service van de leveranciers.

Verbeteringen zijn met name mogelijk aan de uitleesapparaten voor de transponders bij VOE, die volgens de varkenhouders functio-neler gemaakt moeten worden.

Verder wordt er op bedrijven met veel com-puterwerk (WOL en VOE, maar afhankelijk van het administratiesysteem ook IND en BIO) in het algemeen te weinig aandacht be-steed aan het ergonomisch inrichten van de werkplek achter de computer en voldoen ook de hardware en de software vaak niet aan de ergonomische eisen. De varkenshouders moeten teveel data invoeren omdat voercom-puters en management-informatiesystemen niet aan elkaar zijn gekoppeld, omdat er in een aantal systemen geen voercurven zijn ingebouwd en omdat rantsoenen per indivi-duele zeug moeten worden aangepast, Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat groepshuisvestingssystemen voor drach-tige zeugen bruikbare huisvestingssystemen zijn voor varkenshouders die er zelf voor kie-zen Ze verwachten al bij hun keuze dat het systeem goed bij hun bedrijfsopzet zal pas-sen en dat ze in staat zullen zijn om de be-drijfsvoering af te stemmen op het huisves-tingssysteem. Verwacht mag worden dat groepshuisvestingssystemen veel meer pro-blemen zullen geven bij varkenshouders die er niet vrijwillig voor kiezen.

(6)

SUMMARY

The effect of the housing system of pregnant sows on the required amount of labour, labour conditions and on the mental load of sow farmers was studied on eight sow farms between 1992 and 1996. The housing sys-tems which were studied were: individual housing in stalls (IND), group housing in Free Access Stalls (called the Woldrix sys-tem; WOL), trickle feeding (TRI) and group housing with Electronic Sow Feeding (ESF). IND was studied on one farm with tethered sows and manual feeding and on one farm with stalls and automatie feeders. The two WOL-farms used electronic identification. The results of the study are presented in the table.

The amount of labour spent in rooms contai-ning pregnant sows was measured by regis-tering the amount of labour done by the far-mers during three weeks. The labour times measured were converted to a farm size of 210 sows, by linear calculation. These calcu-lated labour times for pregnant sows vary from 143 up to 286 hours per year (admini-stration and management not included). However, no relation between housing sys-tem and labour time was found.

The labour conditions were mainly studied during feeding and the daily check up. On each farm, the concentration of dust which could be inspired was measured twice in the morning and twice in the afternoon. The measurements were carried out using a fil-tration method, using a high volume sampler that was placed on the work place of the far-mer. Dust concentrations were highest (p < 0.05) on the TRI-farms (averages were10.8 and 15.0 mg/m3, respectively). The other averages per farm were between 2.9 and 9.3 mg/m3, but no ranking order of the housing systems IND, WOL and ESF could be made.

Noise levels were measured using a noise dose meter, carried by the farmer or the re-searcher. There was a differente (p < 0.05) between the noise Ievels on the two IND-farms (72.3 dB(A) and 82.7 dB(A), respecti-vely) which was caused by the feeding sys-tem. Noise levels were highest (p < 0.05) at the WOL-farms (averages were 83.8 dB(A) and 88.8 dB(A), respectively). Noise levels on TRI- and ESF-farms were between 74.1 dB(A) and 77.2 dB(A) (p > 0.05).

The safety of the farmers was judged by the condition of the floors on which he works,

Tabel: Survey of the research findings in pregnant sows

Labour requirement (hours per year)’

Labour conditions.

- Dust in air during daily check up (mg/ms)

- Noise leve1 during daily check up (dB(A)) - Dirty or wet surface in the working alleys (%)* - Direct contact with the sows3

Mental load on the sow farmer.

IN0 WOL TRI ESF significante

259 239 173 231 ns.

61 51 12.9b 6 Oa pco.05

8O:lI 83:6b 76.6a 75:Oa p<o.o5 4a/2x 28b/13y 9a/6x 2Ob/15y p<O.O5

0 O/-

Ol-- Differente of serving dates in one group (weeks) <l - Behaviour of the sows (with respect to check up)3 0

- Manageability of the system3 0

- Emotional appreciation of the housing system3 0

1 Administration and management excluded

10 + 0 1-4 -0

* Percentage of the surface that was dirty (before slash) or wet (after slash)

(7)

the intensity of contact with the sows and an inventory of risks for injuries. The floors on which the farmer walks during feeding and checking up were cleaner and drier on IND-and TRI-farms than on ESF- IND-and WOL-farms (p < 0.05). On ESF- and TRI-farms it is pos-sible to give advice to make it easier to go from one pen to another. The total intensity of contact with the sows is not affected by the housing system. When the farmer moves sows from one room to another there was more contact with the sows on IND-farms than on other farms, but during feeding and checking up only IND-housed sows can not touch the farmer. During last minutes prior to feeding time it may be dangerous for far-mers to enter the WOL-, TRI- or ESF-pens, but it is not neccesary to do so. During vete-rinairy treatments IND-housed sows could not easily bite the farmer or veterinarian, but an advantage of the WOL-, ESF- and TRI-systems is that the farmer or veterinarian could not be caught between the sow and the bars. The mechanica1 risks found were more dependant on the individual farm than on the housing system.

Furthermore, it was found that in all housing systems all duties could be carried out by one person and that whether activities were executed at a specific time was more de-pendent on the farmer than the housing sys-tem.

On farms on which computer work was necessary (WOL and ESF, but dependent on the administration system used also on IND and TRI) more attention should be paid to the ergonomie design of the place of work. Hardware and software such as the use of colours on the screen, character size and fonts did not meet ergonomie demands. The farmers had to use their computers, since feeding systems and management informa-tion systems were not linked, too much data on some feeding systems did not use ration-curves and rations had to be changed indi-vidually for each sow.

The mental load of the farmers was judged by the difficulty of checking up the sows, the manageability of the system and the emo-tional appreciation of the system by the far-mer.

The daily check up was easiest in systems

with simultaneous feeding (IND, WOL and TRI) and with little differences in pregnancy stage in each pen (IND and TRI). On ESF-farms, the daily check up would be very dif-ficult without surveys of feed rests per sow. In all systems sows were identified by ear tags. When sows loose their ear tagl only the tatoo number in the ear, which is hard to read, remains on IND- and TRI-farms. WOL-sows can be identified by the computer during feeding. WOL- and ESF-sows can be identified by a portable reader, but the far-mers who used it wished that it could be connected to the feeding- and management information systems. Both ESF-farmers used paint-marking to make sows recognizable. The farmers mentioned no differences in the amount of labour peaks between the four housing systems. On WOL- and ESF-farms, it was more difficult to hand over the work to someone else than on IND- end TRI-farms, since the computer work and the use of electronic identifi~ation has to be explained carefully. There were less breakdowns in IND- and TRI-systems than in WOL- and ESF-systems. In the Iatter systems, most breakdowns were caused by loss of dam-age of the transponders.

The WOL-, TRI- and ESF-farmers had choosen group housing for different reasons. Some of them had a personal preferente for group housing, but expected regulations, investment costs and the possibility to use existing buildings were also mentioned. Most of the farmers were satisfied with their housing system, but the more breakdowns they dealt with, the less satisfied they were. This dissatisfaction was mainly due to lack of service by the supplier, than by the break-downs themselves.

It was concluded that group housing sys-tems for pregnant sows are usable for a large number of Dutch sow farmers. However it must be mentioned that this study was carried out using farmers who have consciously choosen for a housing system. They themselves expected that the system would match their farm equipment and their personal capacities, and they were able to gear their management to the hou-sing system.

(8)

1 INLEIDING

Het Proefstation voor de Varkenshouderij heeft in 1994 en 1995 vier bedrijfssystemen voor guste en drachtige zeugen vergeleken (Backus et al., proefverslag in voorberei-ding). In dat onderzoek is een vergelijking gemaakt tussen huisvesting in voerligboxen, voerligboxen met uitloop, Biofix en groeps-huisvesting met voerstations. Het onderzoek had onder andere betrekking op de invloed van het huisvestingssysteem op de arbeids-behoefte en de arbeidsomstandigheden. De resultaten hebben betrekking op één bedrijf. Dit heeft het voordeel dat de vergelijking niet is verstoord door verstrengeling met factoren zoals de varkenshouder, de voerleverancier of het merk varken. Nadelen van de door Backus et al. gekozen proefopzet zijn dat er bij de arbeidsorganisatie op het Varkens-proefbedrijf rekening gehouden moest wor-den met alle aanwezige systemen en dat persoonlijke voorkeuren van dierverzorgers de beoordeling van de arbeid in de syste-men konden be’invloeden.

In dit onderzoek zijn verschillen tussen var-kenshouders niet beschouwd als verstoren-de factoren die zoveel mogelijk constant gehouden moeten worden, maar zijn de var-kenshouders een onderdeel van de te be-studeren bedrijven, Daartoe zijn er in dit on-derzoek op acht bedrijven waarnemingen verricht met betrekking tot de hoeveelheid en aard van het werk bij de drachtige zeugen. Het doel van dit onderzoek was inzicht te verkrijgen in:

De-arbeidsbehoefte voor het houden van dragende zeugen die individueel zijn ge-huisvest of zijn gege-huisvest in het Woldrix-systeem, het Biofix-systeem of het Voer-stations-systeem.

De arbeidsomstandigheden voor de var-kenshouder wanneer varkens worden gehouden in deze systemen.

De mentale belasting van de varkenshou-der wanneer varkens worden gehouden in deze systemen.

(9)

2 HUISVESTINGSSYSTEMEN

In dit hoofdstuk worden kort de belangrijkste kenmerken van de vier onderzochte huisves-tingssystemen weergegeven.

2.1 individueel

In voerligboxen worden de zeugen gefixeerd in boxen met een lengte van ongeveer 2 m en een breedte van ongeveer 65 cm. Aanbindboxen zijn even breed, maar aan-zienlijk korter dan 2 m. Het huisvestingssys-teem met voerligboxen is weergegeven op foto 1‘

Bij huisvestingssystemen met voerligboxen of aanbindboxen zijn verschillende voersys-temen mogelijk. Op veel kleinere bedrijven wordt handmatig gevoerd. Op grotere be-drijven wordt mechanisch gevoerd via dosa-tors die handmatig worden ingesteld. Ook andere systemen, zoals brijvoedering , komen voor.

2.2 Woldrix-systeem

De zeugen kunnen vrij rondlopen in de groep maar hebben wel toegang tot de voerligboxen. Deze zijn 2,5 m lang, waarvan 2 m met een dichte vloer. De zeugen wor-den één- of tweemaal per dag gevoerd. Tijdens het voeren worden ze ingesloten in zelfsluitende voerboxen. Ze blijven ingeslo-ten tot de werkzaamheden waarbij het han-dig is dat de zeugen vast staan zijn uitge-voerd. Daarna worden ze losgelaten. Evenals bij individuele huisvesting vreten de zeugen in dit huisvestingssysteem gelijktijdig. Er zijn vier varianten van het Woldrix-sys-teem (Bokma, 1992) die verschillen door de manier waarop het voer wordt gedoseerd: 1 handmatig voeren op groepsniveau; 2 met handmatig in te stellen dosators

voe-ren op groepsniveau;

3 computergestuurd voeren op

groepsni-Foto 1: Huisvesting van drachtige zeugen in voerligboxen (rechts)

(links achter) en aanbindboxen

(10)

veau;

4 individueel voeren met elektronische dier-herkenning.

Foto 2 geeft een afdeling weer die is inge-richt met variant 4 van het Woldrix-systeem. Bij de varianten zonder elektronische dier-herkenning (variant 1 tot en met 3) wordt de zeugenstapel in ruimtelijk van elkaar ge-scheiden groepen verdeeld. Omdat de do-sators al voor het voeren worden gevuld en omdat vooraf niet bekend is op welke plaats een individuele zeug zal gaan staan, kunnen de rantsoenen niet individueel worden bijge-steld. Alle zeugen in een groep krijgen daar-om hetzelfde rantsoen.

Bij de variant met elektronische dierherken-ning dragen de zeugen een transponder. In de voerboxen worden de zeugen elektro-nisch herkend waardoor het mogelijk is de zeugen, ongeacht hun plaats, te voeren vol-gens een individuele voercurve.

2.3 Biofix-systeem

Evenals bij de Woldrix-varianten zonder elektronische dierherkenning kunnen de zeugen in het Biofix-systeem vrij rondlopen. De groepen zeugen hebben hetzelfde

rant-soen Doorgaans bestaat een groep uit zes tot tien zeugen. Per zeug is er ongeveer 1 m* ligruimte en 1 m* roostervloer. Individuele aanpassingen van de voergift zijn onmoge-lijk. Ook in dit systeem krijgen de zeugen gelijktijdig hun voer. Tijdens het voeren staat iedere zeug voor een trog die door middel van tussenschotten van ongeveer 60 cm van de andere troggen is afgescheiden. Door het voer langzaam (ongeveer 100 gram per minuut) via een vijzel in de trog te dose-ren worden de zeugen tijdens het vreten op hun plaats gehouden. De doseersnelheid is zodanig dat een langzaam vretende zeug het tempo bij kan houden en een snel vreten-de zeug niet wegloopt en een anvreten-dere zeug verjaagt, omdat er telkens nieuw voer valt. Het Biofix-systeem is afgebeeld op foto 3.

2.4 Voerstations-systeem

In het voerstations-systeem kunnen de zeu-gen het hele etmaal vrij rondlopen en kun-nen ze zelf bepalen wanneer en in hoeveel porties ze hun voerrantsoen opnemen. De zeugen worden individueel gevoerd op basis van in te stellen voercurves. Bij elk bezoek aan het voerstation worden ze elektronisch herkend met behulp van een transponder

Foto 2: Huisvesting van drachtige zeugen in het Woldrix-systeem met elektronische dier-herkenning

(11)
(12)

3 MATERIAAL EN METHODE

Het onderzoek is uitgevoerd op acht verschil-lende bedrijven: twee bedrijven met individu-ele huisvesting (één met voerligboxen en één met aanbindboxen), twee met het Woldrix-systeem (beide met elektronische dierherken-ning), twee met het Biofix-systeem en twee met het voerstations-systeem. Vijf van de zes bedrijven met groepshuisvesting namen deel aan het Demonstratieproject Welzijnsvriende-lijke Huisvestingssystemen, dat van 1990 tot en met 1994 is uitgevoerd in opdracht van de Veterinaire Dienst (Olink, 1993).

De op bedrijven met groepshuisvesting geregistreerde werktijden zijn vergeleken met arbeidsdata die eerder zijn verzameld op praktijkbedrijven met individuele huisves-ting voor de drachtige zeugen. Met betrek-king tot de hoeveelheid stof en geluidsni-veaus zijn er op alle acht bedrijven waarne-mingen verricht in de afdeling voor guste en drachtige zeugen. De verschillende onder-zoekslocaties zijn beschreven in bijlage 1. 3.1 Waarnemingen

Er zijn waarnemingen verricht met betrek-king tot de benodigde hoeveelheid arbeid in de afdeling voor drachtige zeugen, de arbeidsomstandigheden in die afdeling en de controleerbaarheid, de beheersbaarheid en de mentale belasting zoals de varken-houders die hebben ervaren.

Benodigde hoeveelheid arbeid

De hoeveelheid arbeid die is aangewend bij de drachtige (en eventueel de guste) zeu-- gen is op de bedrijven met groepshuisves-ting bepaald door middel van arbeidsregis-tratie (Roelofs et al., 1991). In overleg met de varkenshouders is een inventarisatie ge-maakt van bewerkingen die be’invloed wor-den door het huisvestingssysteem voor de drachtige zeugen. Deze bewerkingen zijn omschreven, zodat de verzamelde gege-vens vergelijkbaar zijn met elkaar en met nog niet gepubliceerde gegevens uit eerde-re arbeidseerde-registraties die onder begeleiding van het Proefstation zijn uitgevoerd op be-drijven met individuele huisvesting. De om-schrijvingen van de bewerkingen zijn weer-gegeven in bijlage 2.

Vervolgens zijn er invullijsten gemaakt, die in de stal zijn opgehangen. Gedurende drie weken hebben de varkenshouders de werk-tijd bij de drachtige en eventueel de guste zeugen geregistreerd door hun tijdsbeste-ding per kwartier aan te kruisen.

Arbeidsomstandigheden

Aan de hand van de Beoordelingslijst Ergo-nomie (Klinkhamer, 1983) is in de diverse systemen een eerste inventarisatie gemaakt van de arbeidsomstandigheden tijdens het voeren, het controleren van de zeugen en het verplaatsen van de zeugen. Uit deze in-ventarisatie is naar voren gekomen dat de volgende aspecten extra aandacht vragen: stof, geluid, veiligheid, ergonomie en fysieke belasting.

Sof

Op elk bedrijf is tijdens vier voerbeurten de concentratie inspirabel stof gemeten door middel van de filtratie-methode. (Inspirabel stof is de fractie van de stofdeeltjes die klei-ner zijn dan 10 km en daardoor ingeademd kunnen worden). Twee metingen gedurende 15 tot 30 minuten vanaf de voerstart werden ‘s ochtends verricht en twee ‘s middags. Er is gemeten tijdens het voeren omdat dan op de meeste bedrijven ook de controle plaats-vindt. De metingen zijn uitgevoerd met een stationaire opstelling op een plaats die re-presentatief is voor de plaatsen waar de var-kenshouder loopt tijdens het voeren en con-troleren. Bij het voerstations-systeem vreten de zeugen niet gelijktijdig . Daar is de con-trole van de zeugen gesimuleerd door 15 tot 30 minuten tussen de varkens door te lopen. De metingen zijn uitgevoerd met een TCR Tecora sampler (type Bravo M), waarmee 20 I lucht per minuut werd aangezogen door een micro-fiberglas filter (Whatman, type GF/A). In tegenstelling tot hetgeen is be-schreven in het meetprotocol van het Proef-station voor de Varkenshouderij (Van ‘t Klooster et al., 1991) zijn de filters voor het gebruik wel gedroogd om het begingewicht te bepalen. Voor het overige is er gewerkt volgens het genoemde protocol. Om te voorkomen dat de ventilatoren de geluids-metingen, die tegelijk met de stofmetingen

(13)

zijn uitgevoerd, teveel zouden be’invloeden zijn deze kort voor het voeren uitgezet. Gezien de korte tijdsduur waarin de ventila-toren waren uitgeschakeld is aangenomen dat dit geen invloed had op de gemeten verschillen in stofconcentraties tussen de bedrijven.

Geluid

Gelijktijdig met de stofmetingen zijn er per bedrijf vier geluidsmetingen uitgevoerd met behulp van een geluidsdosimeter (Bruel & Kj~r, type 4436). Het meetpunt van de ge-luidsmeter werd bevestigd op de kraag van de overall (zo dicht mogelijk bij het oor) van een proefpersoon. De proefpersoon bootste de controle na door zich, afhankelijk van het huisvestingssysteem, tussen de varkens of op de voergang te begeven. Omdat de me-tingen op de bedrijven onder verschillende weersomstandigheden zijn uitgevoerd zullen ook de ventilatieniveaus tijdens de metingen verschillend zijn geweest Om te voorkomen dat het ventilatieniveau, en daarmee het toe-rental van de ventilatoren, de geluidsmetin-gen zou beïnvloeden zijn de ventilatoren tij-dens de geluidsmetingen uitgezet.

Veiligheid

Gelijktijdig met de stof- en geluidsmetingen is op elk bedrijf vier keer beoordeeld of de vloeren waarover de varkenshouder tijdens zijn werk liep goed begaanbaar waren. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen roos-ters, noodroosters en ligruimten. Lopend over deze vloeren is een schatting gemaakt van het percentage van het vloeroppervlak dat vuil of nat was. Een vloer is als “vuil” beoor-deeld als er mest aanwezig was, en als “nat” als hij alleen vochtig (donkere kleur) was. Verder is beoordeeld in hoeverre de var-kenshouder tijdens zijn werk direct in con-tact komt met de zeugen en zijn de kansen op lichamelijk letsel vergeleken. Deze laatste twee categorieën waarnemingen waren beschrijvend van aard.

Ergonomie en fysieke belasting

Op elk bedrijf is door de onderzoekers een eenvoudig werkplekonderzoek uitgevoerd. Om er voor te zorgen dat alle ergonomische aspecten werden beoordeeld is hierbij ge-bruik gemaakt van de Beoordelingslijst Er-gonomie (Klinkhamer, 1983) en het

Vademe-cum Ergonomie (Keller et al., 1982).

Daarnaast is de varkenshouders de volgen-de vraag gesteld: “Zijn er situaties in het systeem die fysieke belasting veroorzaken (denk aan: bedienen voerdosators, handma-tig voeren bij storingen en lezen van oor-nummers)?“.

Mentale belasting

In dit onderzoek wordt de mentale belasting van de varkenshouder onderzocht door beoordeling van de controleerbaarheid van de zeugen, de beheersbaarheid van het systeem en de emotionele waardering ervan door de varkenshouders.

Controleerbaarheid

De beoordeling van de controleerbaarheid van de zeugen is gebaseerd op de aspec-ten Igelijktijdig actief zijn”, “vergelijkbaar-heid”, “identificeerbaarheid” en “opzoeken zeuggegevens”.

Gelijktijdig actief zijn van de zeugen is van belang omdat het waarnemen van afwijkend gedrag het gemakkelijkst is als de meeste zeugen staan of lopen. Zeugen met een aandoening of een ziekte blijven dan vaak liggen. De vergelijkbaarheid van de zeugen is beoordeeld aan de hand van het verschil in drachtigheidsstadia van zeugen die naast elkaar staan of door elkaar lopen. Zeugen in hetzelfde dra~htigheidsstadium moeten in een vergelijkbare conditie zijn en afwijkende zeugen vallen tussen zeugen in hetzelfde stadium snel op.

De moeite die moet worden gedaan om de zeugen te onderzoeken is beoordeeld aan de hand van de identifi~eerbaarheid van de zeugen en aan de hand van de manier waarop gegevens van die zeug moeten wor-den opgezocht. Om de iwor-dentificeerbaarheid te kunnen vergelijken is per bedrijf nage-gaan voor welke werkzaamheden individu-ele zeugen geïdentificeerd moeten worden en is per systeem beschreven hoe deze werkzaamheden moeten worden uitgevoerd.

Beheersbaarheid van het systeem

De beoordeling van de beheersbaarheid van het systeem is gebaseerd op de aspec-ten “complexiteit van het systeem”, “sto-ringsgevoeligheid” en “bijsturingsmogelijk-heden”.

(14)

door aan te geven hoeveel personen in staat zijn de varkenshouder één of meerdere dagen te vervangen, en welke specifieke kennis daarvoor nodig is. De bijsturingsmo-gelijkheden geven aan in hoeverre de logis-tiek van het bedrijf problematisch wordt als er tijdelijk veel zeugen slecht berig worden of terugkomen en of het mogelijk is om op korte termijn van het normale werkschema af te wijken,

Emotionele waardering

Om de emotionele waardering van de syste-men door de varkenshouders te beoordelen zijn de volgende vragen aan de varkenshou-ders gesteld:

* Waarom heeft u voor dit systeem gekozen (welke alternatieven zijn er overwogen)? * Bent u tevreden over de keuze (welke

punten ziet u graag verbeterd)? * Hoe vindt controle plaats?

* Hebt u na een controle-ronde het gevoel ook “alles” gezien te hebben, of bent u hier minder zeker van dan voorheen?

* Welke bewerkingen zijn mentaal belastend (vergen concentratie, zijn ingewikkeld of moeilijk uitvoerbaar)? Denk hierbij aan het uitvoeren van de drachtigheidstest, contro-leren op voerresten en het uitvoeren van veterinaire behandelingen.

3.2 Verwerking van de gegevens

Benodigde hoeveelheid arbeid

De resultaten van de arbeidsregistraties zijn vergeleken met elkaar en met resultaten van arbeidsregistraties die eerder onder begelei-ding van het Proefstation voor de Varkens-houderij op andere bedrijven zijn uitgevoerd (niet gepubliceerd).

Voor berekening van de arbeidsbehoefte voor bewerkingen is naast de arbeidstijd per keer (of per zeug per keer) ook de frequen-tie nodig waarmee de bewerking moet wor-den uitgevoerd. Deze frequentie is afhanke-lijk van de technische resultaten. De resulta-ten van de arbeidsregistraties zijn geprojec-teerd op een standaard vermeerderingsbe-drijf met 210 zeugen en met technische re-sultaten die overeen komen met het gemid-delde van de bedrijfsresultaten van de deel-nemers aan Comvee, Siva-produkten en GAC b.v. in 1994 (IKC-afdeling

Varkenshou-derij, 1995). De belangrijkste kengetallen zijn: worpindex (2,26), lengte zoogperiode (28,4 dagen) en afbigpercentage (84% na eerste inseminatie). Er moeten dan 9 zeugen per week naar de kraamstal worden ver-plaatst en er worden 10,8 eerste insemina-ties per week uitgevoerd. De gemiddelde duur van de gust- plus drachtperiode is on-der deze omstandigheden 133 dagen. Bij een gemiddelde drachtlengte van 115 da-gen zijn de zeuda-gen gemiddeld 18 dada-gen gust (inclusief verliesdagen). Als de zeugen een week voor de verwachte werpdatum worden verplaatst naar de kraamstal en vier weken na inseminatie worden verplaatst naar de afdeling voor drachtige zeugen zijn ze per cyclus 35 dagen in de kraamstal, 46 dagen in de dekstal en 80 dagen in de afde-ling voor drachtige zeugen. Gemiddeld zijn er dan 60 zeugen in de dekstal en 104 zeu-gen in de afdeling voor drachtige zeuzeu-gen. Arbeidsomstandigheden

Sof

Uit de opgevangen hoeveelheid stof op de filters en de hoeveelheid lucht die door de filters is aangezogen is per waarneming de hoeveelheid stof per m3 stallucht berekend. Volgens Heber et al. (1988) wordt het stofge-halte van stallucht sterk beïnvloed door het ventilatieniveau in de stal en daardoor indi-rect door de buitentemperatuur. Daarom is bij de statistische analyse de temperatuur als verklarende variabele opgenomen. Hier-voor is de gemiddelde dagtemperatuur ge-nomen die door het KNMI op het dichtstbij-zijnde meetstation is gemeten (KNMI 1993,

1994, 1996). De gemeten stofgehalten en de dagtemperaturen zijn voorafgaand aan de analyse gestandaardiseerd naar gemiddel-de en variatie (sd). Met behulp van gemiddel-de pro-cedure PROC GLM (SAS, 1989) is berekend of

er volgens het vastgestelde model verschil is in de stofconcentraties tijdens de algeme-ne controle op de verschillende bedrijven. Door verstrengeling tussen bedrijf en huis-vestingssysteem is het niet mogelijk te toet-sen of het huisvestingssysteem invloed heeft op de stofconcentratie. De rangorde tussen de bedrijven die op de hiervoor beschreven manier wordt vastgesteld kan hier wel aan-wijzingen voor geven.

(15)
(16)

4 RESULTATEN

4.1 Benodigde hoeveelheid arbeid zaamheden bij drachtige zeugen

omgere-kend naar een standaardbedrijf met 210 Op de zes bedrijven met groepshuisvesting

zijn tussen mei 1992 en september 1994 arbeidsregistraties uitgevoerd. De resultaten zijn per bedrijf weergegeven in bijlage 3. In tabel 1 zijn de arbeidstijden voor de

werk-zeugen, waar wordt gewerkt volgens een wekelijks productiesysteem. Tevens zijn arbeidstijden voor een bedrijf met individu-ele huisvesting weergegeven.

Tabel 1: Berekende werktijd (minuten per week) per bedrijf, voor een bedrijf met 210 zeugen*

aantal eenheden indivi- Woldrix Woldrix Biofix Biofix Voerst. Voerst.

per week dueel 1 2 1 2 1 2

Voeren

voeren en algemene controle1 1.456 172 215 104

aanpassen rantsoenen

Gezondheidszorg

enten van zeugen2 ontschurftens

Reproductie

drachtigheidstestd

Verplaatsen zeugerF

van dek- naar drachtafdeling van dracht- naar kraamafdeling

Diversen

opfokzeugen systeem aanleren algemene hygiëne 1 8 8 3 13,5 9 32 34 23 4,5 5 2 2 5 45 8 1 3 475 33 11 14 4s 32 23 20 198 0

0

1 20 1 5 ligruimten schoonmaken 1.456 11 0 0

administratie & management 7 250 1346 (134)

zenders & transponders 0,8 0 9 (9)

antennes controleren 2 0 3 (3) 113 (8) (11) 1 4 1 5 0 (30) (15) 55 0 0 65 100 (8) 0 10 59 (5) (5) 11 5 6 1 4 1 5 1 4 0 0 30 22 (15) 105 93 6427 0 4 0 (3) 15 (5) (5) 14 23 19 13 0 26 (4) (3) Totaal totaal 548 463 354 289 258 973 227

totaal excl. adm. & management8 298 329 220 234 165 331 201

* Indien er op bedrijven voor bepaalde bewerkingen geen tijd is gemeten, is in tabel 1 de werktijd van het andere bedrijf met hetzelfde

huisvestingssysteem gehanteerd. Als ook die niet gemeten is, is de gemeten werktijd genomen van het bedrijf waar de werkmethode het meest lijkt op de werkmethode op het bedrijf waar niet is gemeten. Deze tijden zijn in de tabel cursief en tussen haakjes weergegeven. o Bewerking komt in dit systeem niet voor.

1 Bij tweemaal per dag automatisch voeren, inclusief controleren (bij individuele huisvesting is de werktijd voor handmatig voeren

300 minuten).

2 Bij drie entingen per dracht.

3 Bij eenmaal ontschurften per dracht. Op de bedrijven zijn verschillende methoden toegepast. Zie tabel 3.1 tot en met 3.6 (bijlage 3). 4 Bij eenmaal per dracht testen. Op de bedrijven zijn verschillende methoden toegepast. Zie tabel 3.1 tot en met 3.6 (bijlage 3).

5 Hierbij is aangenomen dat er ook op bedrijf Woldrix 1 op een gangbare manier wordt verplaatst.

6 Op bedrijf Woldrix 1 is dit inclusief administratie rond het zeer frequente verplaatsen (bijlage 1).

7 Varkenshouder Voerstations 1 besteedt veel tijd aan het lezen van vakbladen.

8 Omdat de varkenshouders de bewerkingen administratie & management verschillend hebben géinterpreteerd is de totaaltijd bere-kend inclusief en exclusief de hiervoor benodigde tijd.

(17)

4.2 Arbeidsomstandigheden 4.2.2 Geluid 4.2.1 Stof

Op alle bedrijven is vier keer tijdens de alge-mene diercontrole de concentratie inspirabel stof gemeten. Op bedrijf Individueel 1 zijn de metingen uitgevoerd in oktober en de-cember 1993, op bedrijf Individueel 2 in juli 1996, op bedrijf Woldrix 1 van februari tot mei 1993 en op de andere bedrijven tussen februari en mei 1994. De tijdsduur en de re-sultaten van de metingen, alsmede de ge-middelde dagtemperaturen staan in bijlage 4. In tabel 2 zijn de bedrijven gerangschikt naar gemiddelde stofconcentratie tijdens de algemene controle. De tijdsduur van de stof-meting blijkt geen significante invloed op de stofconcentratie te hebben. Daarom is de statistische analyse uitgevoerd met het be-drijf en de buitentemperatuur als verklarende variabelen.

De gemiddelde geluidsniveaus tijdens de algemene controle en na het voeren (uitge-schakelde ventilatoren) die zijn gemeten op de acht bedrijven, zijn per huisvestingssys-teem weergegeven in figuur 1.

Uit tabel 2 blijkt dat er tussen de bedrijven een grote variatie is in de concentraties inspirabel stof tijdens het voeren. Er zit een factor acht tussen het hoogste en het laag-ste bedrijfsgemiddelde. De concentratie is het hoogst op de twee bedrijven met het Biofix-systeem. Het verschil tussen de be-drijven Individueel 1 en Individueel 2 is opmerkelijk en significant. Tussen de bedrij-ven met het Woldrix-systeem en met voer-stations zijn geen significante verschillen aangetoond.

Behalve bij de individuele huisvesting liggen de geluidsniveaus op de bedrijven met het-zelfde huisvestingssysteem vrij dicht bij el-kaar. Het verschil tussen de twee bedrijven met individuele huisvesting wordt veroor-zaakt door verschillen in voersysteem en voermethode. De zeugen op bedrijf Indivi-dueel 1 krijgen het voer via een dosator in de trog. Omdat er op dit bedrijf voor het voeren op een bel wordt gedrukt, kunnen de zeugen horen dat ze gevoerd gaan worden. Hun reactie op de bel veroorzaakt het rela-tief hoge geluidsniveau tijdens de eerste minuut. Zodra ze voer hebben neemt het geluidsniveau sterk af. Op bedrijf Individueel 2 wordt gewerkt met een trogklep. Het hoge geluidsniveau direct na de voerstart wordt veroorzaakt doordat de varkens met de trog-klep rammelen totdat deze is geopend. Ook tijdens het vreten bewegen ze regelmatig met hun kop tegen de klep, waardoor er vrij veel lawaai blijft.

Ook de zeugen in het Woldrix-systeem kun-nen horen dat ze gevoerd gaan worden, doordat de pomp voor de pneumatische bediening van de voerdosators en het

Tabel 2: Rangorde van de bedrijven naar gemiddelde stofconcentraties

rangnummer bedrijf gemiddelde concentratie’ inspirabel stof (mg/m3) 1 Individueel 1 2 Woldrix 1 3 Voerstations 2 4 Woldrix 2 5 Voerstations 1 6 Individueel 2 7 Biofix 1 8 Biofix 2 29a 414a” 4,4ab 5,8ab 7,5bc 9,3b 10,8cd 15,Od

Gecorrigeerd naar buitentemperatuur

(18)

insluitmechanisme van de voerboxen begint te werken. Zodra de zeugen dit horen gaan ze vrijwel allemaal uit de boxen en lopen ze door elkaar om een box te vinden. Dit ver-oorzaakt veel geluid. Ook het doseren van het voer veroorzaakt geluid, doordat voor

Foto 5: Tijdens het wachten op de volgen-de portie zijn volgen-de zeugen onrustig

65 0 5 1 0 1 5 20 minuten na voerstart 4h Individueel_1 -EI-Individueel_z 90 =_ 4 g 8 5 ,; 80 u .z 75 ‘p; Ell 70 Figuur 1: mlnu~en na voerstart I Biolix_r

elke portie de dosators pneumatisch ge-opend en gesloten worden. De zeugen krij-gen het voer in maximaal 12 kleine porties. Steeds als een portie voer op is gaan de zeugen met de trogklep rammelen, omdat er dan soms nog enkele korrels voer in de trog vallen (zie foto 5). Op bedrijf Woldrix 2 is getracht dit rammelen te beperken door te voorkomen dat er nog voer naar beneden kan vallen. Het rammelen is echter niet hele-maal opgehouden en het geluidsniveau is nauwelijks lager dan op bedrijf Woldrix 1. Op bedrijf Biofix 1 kunnen de zeugen aan het vullen van de dosators horen dat ze ge-voerd gaan worden, maar ze reageren hier nauwelijks op. Het geluidsniveau tijdens het vullen van de dosators bedraagt 70 dB(A). Op bedrijf Biofix 2 worden de dosators na het voeren gevuld. Op beide Biofix-bedrijven gaan de zeugen pas een vreetplaats zoeken zodra het voeren begint. Tijdens het voeren wisselen de zeugen af en toe van plaats. Met name de magere en kleine zeugen wor-den soms verjaagd door de zwaardere en grotere zeugen. Naarmate de voerbeurt vor-dert wisselen de zeugen vaker van plaats. Daardoor neemt het geluidsniveau op de Biofix bedrijven aan het einde van het voe-ren niet af maar juist toe. De tijd tussen de .

65 ’ I I 1 I 0 5 1 0 1 5 20 minuten na voerstart I+ Woldrix_i 4&Woldrix_z 90 52 4: g 8 5 1 0 minuten na voerstart

I

Voerstations.. ~voerslations_i

Geluidsniveaus gedurende de algemene controle bij individuele huisvesting, het Woldrix-systeem, het Biofix-systeem en het Voerstations-systeem.

(19)

voerstart en het einde van het voeren van de laatste groep bedraagt op bedrijf Biofix 1 10 minuten en op bedrijf Biofix 2, waar vier-maal per dag wordt gevoerd, 5 minuten. De zeugen in het voerstations-systeem nemen hun rantsoenen verspreid over de dag op. Er is daardoor geen uitgesproken tijdstip waarop de controle het beste kan plaatsvinden. De metingen op de bedrijven zijn uitgevoerd tussen 10.00 uur en 13.30 uur. Zoals werd verwacht is er geen eendui-dig verloop in het geluidsniveau tijdens de algemene controle.

Vergelijking van de huisvestingssystemen

Door verstrengeling tussen bedrijven en huis-vestingssystemen kan er niet worden getoetst of de geluidsniveaus per systeem verschil-lend zijn. Wel is in figuur 2 een overzicht gegeven van het gemiddelde verloop van het geluidsniveau tijdens de algemene controle rond het voeren per huisvestingssysteem. Omdat de geluidsniveaus niet kunnen wor-den getoetst met het huisvestingssysteem als verklarende variabele zijn in tabel 3 de bedrijven gerangschikt naar toenemend geluidsniveau gedurende de 20 minuten tij-dens en na het voeren en is een statistische

Tabel 3: Rangorde van de bedrijven naar toenemend geluidsniveau tijdens de algemene controle

rangnummer bedrijf gemiddelde geluidsniveau (dB(A))

Individueel 1 Voerstations 1 Voerstations 2 Biofix 2 Biofix 1 Woldrix 2 Individueel 2 Woldrix 1 72,3a 74,la 75,7a 75,9a 77,2a 82,6b 82,7b 84,4b

ayb Gemiddelden met een verschillende letter binnen de kolom zijn significant verschillend (p < 0,Ol)

$j 80 .-c= i 75 93 En 65 1 0 minuten na voerstart

Figuur 2: Geluidsniveaus gedurende controle tijdens het voeren bij de verschillende huis-vestingssystemen

(20)

analyse uitgevoerd met het bedrijf als verkla-rende variabele.

Uit tabel 3 blijkt dat op beide bedrijven met het Woldrix-systeem en op bedrijf Individu-eel 2 (met trogkleppen) het geluidsniveau tij-dens en na het voeren van de drachtige zeugen hoger is dan op de bedrijven met andere huisvestingssystemen.

4.2.3 Veiligheid

Conditie van de werkvloer

De totaalscores voor bevuiling en natheid van de werkvloeren op de acht bedrijven zijn berekend in bijlage 5. Er kan niet wor-den getoetst of de bevuilingsscores tussen de huisvestingssystemen verschillen.

Daarom zijn in tabel 4 en 5 de bedrijven ge-rangschikt naar toenemende bevuilingssco-re en is een statistische analyse uitgevoerd met het bedrijf als verklarende variabele. Uit tabel 4 blijkt dat van de vloeren waarover de varkenshouder tijdens het voeren en con-troleren loopt het percentage dat bevuild is tussen de bedrijven varieerde van 2% tot 46%. De rangnummers van de bedrijven met hetzelfde huisvestingssysteem lagen niet dicht bij elkaar. De vloeren op de bedrij-ven met individuele huisvesting of met het Biofix-systeem waren in het algemeen scho-ner dan die op de andere bedrijven.

Tabel 4: Rangorde van de bedrijven naar toenemende vloerbevuiling (%) tijdens controle

rangnummer bedrijf gemiddelde vloerbevuiling

Individueel 11 Biofix 2 Individueel 2 Woldrix 2 Biofix 1 Voerstations 22 Voerstations 12 Woldrix 1 2 0I a 5 9a9 6 2a 11~2 ba 11,7ab 16,2bc 23,2c 45,6d

De roostervloer direct achter de boxen is zeer vuil, de rest schoon.

Beide varkenshouders met voerstations zijn van mening dat de roosters voor de ingang van het voerstation minder bevuild waren toen er nog voerstations met een achteruitgang werden ge-bruikt dan nu er doorloop-voerstations zijn. Verder geven beiden aan dat de hokbevuiling is afge-nomen sinds ze de drinkbakken hebben verplaatst van het voerstation naar een muur aan de achterkant van het hok.

~~~~~ Gemiddelden met een verschillende letter binnen de kolom zijn significant verschillend (p < 0,Ol)

Tabel 5: Rangorde van de bedrijven naar toenemend oppewlak natte vloer (%) tijdens controle

rangnummer bedrijf gemiddeld nat vloeroppervlak

Individueel 2 Individueel 1 Biofix 2 Biofix 1 Woldrix 2 Voerstations 2 Voerstations 1 Woldrix 1 0 8? a 2 77 a 5 7t a 6 21 a 6 5a 10:W 20,2b 20,4c

(21)

Uit tabel 4 en 5 blijkt dat het percentage oppervlak natte vloeren lager was dan het percentage vuile vloeren. Ook hier was de variatie groot: 0,8 tot 20,4% van de vloeren was nat. De rangnummers van de bedrijven met hetzelfde huisvestingssysteem liggen vrij dicht bij elkaar. Gedurende de waarne-mingsperioden waren de vloeren op de bedrijven Voerstations 1 en Woldrix 1 tijdens het controleren natter dan op de andere bedrijven.

Direct contact met de zeugen Individueel

Bij individuele huisvesting is er weinig direct contact met de zeugen dat letsel kan veroor-zaken De zeugen zijn zodanig gefixeerd dat een agressieve zeug de varkenshouder alleen kan verwonden tijdens bepaalde han-delingen, zoals bloed tappen, of tijdens het verplaatsen. Bij het aanbinden van zeugen (Individueel 2) is er meer contact dan bij het vastzetten in voerligboxen (Individueel 1).

Woldrix-systeem

In het Woldrix-systeem is er meer direct con-tact met de zeugen dan bij individuele huis-vesting. In het algemeen zijn de zeugen in het Woldrix-systeem rustig. Als de varkens-houder in het hok stapt komt het merendeel van de zeugen nieuwsgierig naar hem toe.

Doorgaans liggen de meeste zeugen in een box. Omdat de varkenshouder de zeugen kan insluiten worden behandelingen en ver-plaatsingen op ongeveer dezelfde manier uitgevoerd als bij individuele huisvesting. Kort voor het voeren zijn de zeugen zeer onrustig. Zodra ze horen dat er bijna ge-voerd wordt gaan ze van box naar box, op zoek naar voer. Beide varkenshouders ge-ven aan dat ze dan liever niet tussen de zeugen lopen.

Biofix-systeem

Ook in het Biofix-systeem is er relatief veel direct contact met de varkens. Het grootste deel van de dag zijn de zeugen echter zo kalm dat controlerend werk goed kan wor-den uitgevoerd. Doorgaans worwor-den alle zeu-gen uit een hok tegelijk naar de kraamstal verplaatst. Bij het uitvoeren van behandelin-gen is het een nadeel dat de zeubehandelin-gen niet gefixeerd kunnen worden. Tijdens de drach-tigheidstest met een scanner sluit de var-kenshouder op het bedrijf Biofix 2 de zeugen daarom op in een box op de centrale gang. Tijdens het uitvoeren van veterinaire behan-delingen kunnen zeugen agressief reageren naar de varkenshouder of dierenarts.

Voers ta tions-sys teem

Evenals in het Biofix-systeem is er in het

(22)

teem met voerstations veel contact met de varkens. Het grootste deel van de dag zijn de zeugen rustig. Evenals bij het Woldrix- en het Biofix-systeem is het kort voor en na het begin van de voerstart wel onrustig. Het is dan riskant om tussen de zeugen te komen. Bij het uitvoeren van veterinaire behandelin-gen en drachtigheidstests en als er zeubehandelin-gen bekneld zitten in het voerstation (doordat er twee zeugen tegelijk in zijn gekomen) kun-nen de zeugen agressief reageren naar de varkenshouder.

Kans op letsel Individueel

Bij het vast- of losmaken van de riemen (Indi-vidueel 2) of bij het openen of sluiten van de boxen (Individueel 1, zie foto 6) kan de var-kenshouder met zijn vingers bekneld raken, Op bedrijf Individueel 2 zijn er obstakels langs en over de voergang als de trogklep-pen geotrogklep-pend zijn, De hefbomen waarmee de kleppen worden bediend liggen dan ongeveer 45 cm over de voergang. De sluit-mechanismen van de kleppen steken 5 tot 10 cm uit over de trog, waardoor de var-kenshouder er zijn benen gemakkelijk aan kan stoten (zie foto 7).

Woldrix-systeem

Bij het Woldrix-systeem zijn er geen obsta-kels waarover de varkenshouder of een bezoeker kan struikelen. Wel kan hij tijdens werkzaamheden aan de zeugen bekneld raken tussen de deurtjes van de voerlig-boxen, die in het Woldrix-systeem door de zeugen worden bediend (zie foto 8).

Biofix-systeem

In stallen met het Biofix-systeem zijn weinig bewegende onderdelen aanwezig, zodat het risico bekneld te raken klein is. Wel is er een afstapje van ongeveer 4 cm op de overgang van bolle vloer naar roostervloer, waarover de varkenshouder kan struikelen.

Voers ta tions-sys teem

In een afdeling die is ingericht voor voersta-tions is relatief weinig hekwerk aanwezig en is de kans bekneld te raken zeer gering. Op bedrijf Voerstations 1 staat echter een hek op de dichte vloer nabij het voerstation. Hierdoor is er een smalle doorgang tussen voerstation en hek en kan de varkenshouder door de zeugen bekneld raken of omver ge-lopen worden Ook bij het opheffen van sto-ringen aan het voerstation kan hij bekneld raken tussen het voerstation en een zeug.

(23)

Foto 8: Het sluitmechanisme van Woldrix-voerligboxen

Beide varkenshouders merken op dat er re-latief veel gladde en natte vloeren zijn, waar-door de kans op uitglijden toeneemt. Dit pro-bleem is bij de doorloopvoerstations groter dan bij de voerstations met achteruitgang. Op bedrijf Voerstations 1 ligt de roostervloer circa 6 cm lager dan de dichte vloer, waar-door de varkenshouder of dierenarts zich kan verstappen.

4.2.4 Ergonomie en fysieke belasting

Individueel

Het werkplekonderzoek leverde de volgende aandachtspunten op:

* Behalve stof (zie paragraaf 4.2.1) kan de varkenshouder ook schadelijke gassen inademen. Overwogen moet worden of het ontstaan van deze stoffen kan worden voorkomen (bijvoorbeeld door frequente mestafvoer) of dat ze afgezogen kunnen worden door de ventilatie aan te passen (bijvoorbeeld onderafzuiging). Als deze maatregelen niet effectief genoeg zijn die-nen er persoonlijke beschermingsmidde-len gebruikt te worden.

Volgens de varkenshouder gaat het aanbin-den van opfokzeugen, die dan nog geen ervaring hebben met dit huisvestingssys-teem, soms moeizaam. Verder zijn er in de afdelingen voor drachtige en guste zeugen geen bewerkingen die fysiek belastend zijn.

Woldrix-systeem

Het werkplekonderzoek leverde de volgende aandachtspunten op: * * * * *

Door automatisering neemt de hoeveel-heid zittend (computer-)werk toe. Op één van de bedrijven behoeft de inrichting van het kantoor meer aandacht. Een juiste hoogte van tafelblad, een goede stoel, vol-doende ruimte voor benen, knieën en voe-ten en een goede opstelling van de PC (ter voorkoming van reflectie in het beeld-scherm) zijn belangrijk.

Gebruiksvriendelijkheid van de software. De bediening van de voerinstallatie en het insluiten en loslaten van zeugen vinden plaats via de PC. Groepsgewijs invoeren van rantsoenaanpassingen en verplaat-singen zijn niet mogelijk, maar wel ge-wenst om efficiënt te kunnen werken. Maatregelen tegen schadelijke gassen (zie het werkplekonderzoek bij Individueel). Uit paragraaf 4.2.2 blijkt dat er tijdens het voeren vrij veel lawaai is. Als dat niet wordt gecompenseerd door zeer lage geluidsni-veaus tijdens andere bewerkingen dienen persoonlijke beschermingsmiddelen te worden gebruikt en is periodiek audiolo-gisch onderzoek gewenst.

Volgens de varkenshouders is controle tij-dens elke voerbeurt gewenst. Er moet onder andere gecontroleerd worden of er

(24)

geen twee zeugen in een box zitten. Als er wordt gewerkt met een automatische voer-start moet de varkenshouder precies op tijd in de afdeling zijn. Dit kan worden voorkomen door de voerstart handbe-diend te laten plaatsvinden.

De varkenshouders maakten de volgende opmerkingen met betrekking tot fysieke belasting:

* De dosators, die handmatig moeten wor-den afgesloten als niet alle boxen bezet zijn, zijn moeilijk bereikbaar. Ook bij storin-gen (eenmaal per een à twee jaar) en als zeugen niet worden herkend (op bedrijf Woldrix 1 ongeveer tien keer per jaar) moeten de dosators handmatig worden bediend. De varkenshouders moeten hier-voor over de boxen klimmen. Een extra controlegang voor de hokken zou dit handmatig voeren bij storingen eenvoudi-ger maken.

* Als de zeugen in de boxen staan kunnen de zeugnummers vanaf de PC worden afgelezen. Ter plaatse is het rechtstreeks aflezen van de oornummers echter lastig. Ook hiervoor moet er over de boxen ge-klommen worden en zou een extra contro-legang een oplossing zijn.

Biofix-systeem

Het werkplekonderzoek leverde de volgende aandachtspunten op:

* Maatregelen tegen schadelijke gassen (zie Individueel).

* Bereikbaarheid van de voerdosators. Het ingestelde voerrantsoen kan vanaf het voerpad vrij goed worden afgelezen, maar om de dosators af te stellen moet de var-kenshouder op de afscheiding klimmen of ver reiken (zie foto 9) Op bedrijf Biofix 1 is één zijde van de stal zelfs te laag om recht-op recht-op de afscheiding tussen de vreet-plaatsen te staan. Instellen van de dosa-tors is daar extra moeilijk.

* Toegankelijkheid van de hokken. Om recht-streeks van het ene hok in het andere hok te komen moeten de varkenshouders over een ongeveer 90 cm hoge hokafscheiding klimmen. Poorten of voorzieningen om ge-makkelijk over de hokafscheiding te kun-nen klimmen zijn hier gewenst.

* Als de varkenshouder tijdens het voeren wil controleren moet hij, evenals bij het Woldrix-systeem, precies op tijd aanwezig zijn. Dit kan worden voorkomen door het voeren handmatig te starten. Op bedrijf Biofix 1 is de varkenshouder altijd aanwe-zig tijdens het voeren, op bedrijf Biofix 2

(25)

tijdens één van de vier voerbeurten per etmaal.

De varkenshouders maakten de volgende opmerkingen met betrekking tot fysieke belasting:

* Varkenshouder Biofix 1 merkt op dat hij alle werkzaamheden zonder hulp van der-den kan uitvoeren.

* Doordat er weinig hekwerk in de afdeling staat zijn de zeugen beter bereikbaar. Hierdoor kunnen bepaalde veterinaire behandelingen, bijvoorbeeld het bloed tappen, gemakkelijker worden uitgevoerd dan bij huisvesting in voerligboxen. * Varkenshouder Biofix 2 vindt de

drachtig-heidscontrole met een scanner belastend, omdat de zeugen uit de groep moeten worden gehaald om ze in een box te plaatsen.

* Varkenshouder Biofix 1 vindt het enten van de zeugen extra belastend. Enten buiten

Foto 10: Een revolversp uit met verlengstuk beperkt de vereiste reikwijdte bij het injecteren van zeugen in groepshuisvesting

de voertijden is lastig omdat de zeugen dan vastgehouden moeten worden. Bij enten tijdens het voeren moet de dieren-arts ver reiken om bij de voorhand van de zeug te kunnen. Dit reiken kan worden beperkt met een speciale injectiespuit (zie foto 10).

Voerstations-systeem

Het werkplekonderzoek leverde de volgende aandachtspunten op:

* De inrichting van het kantoor behoeft meer aandacht (zie het werkplekonderzoek bij het Woldrix-systeem).

* De software moet gebruiksvriendelijker worden (zie het werkplekonderzoek bij het Woldrix-systeem). Aanvankelijk hadden de twee varkenshouders met voerstations hiermee nog meer problemen dan de var-kenshouders met het Woldrix-systeem, maar begin 1996 is de gebruiksvriendelijk-heid een stuk verbeterd.

* Maatregelen tegen schadelijke gassen (zie het werkplekonderzoek bij Individueel). * Toegankelijkheid van de hokken (zie het

werkplekonderzoek bij Biofix).

De varkenshouders maakten de volgende opmerkingen met betrekking tot fysieke belasting:

* Op beide bedrijven kunnen alle werk-zaamheden in het systeem door één per-soon worden uitgevoerd.

* Bij storingen aan het voerstation wordt er handmatig gevoerd op de dichte vloer. Dit vergt fysieke arbeid.

* Op bedrijf Voerstations 1, waar de trans-ponders zijn bevestigd aan eindloze hals-banden verliezen vooral nuldeworpszeu-gen soms hun halsband. Het opnieuw om-doen van de halsbanden bij deze zeugen veroorzaakt veel fysieke belasting. (Bij het verplaatsen naar de afdeling met voersta-tions worden de banden al in de dekstal omgedaan.) Het verliezen van de halsden kan worhalsden voorkomen door de ban-den strakker om te doen, maar dan is extra controle nodig om te voorkomen dat ban-den ingroeien in de nek van de zeugen. * Het enten van zeugen gaat gemakkelijker

door afwezigheid van boxafscheidingen. * Volgens varkenshouder Voerstations 1

gaat het uitvoeren van de drachtigheids-test gemakkelijker Hij gebruikt een drachtigheids-tester 25

(26)

die werkt volgens het Doppler-principe en de meeste zeugen blijven tijdens het tes-ten gewoon liggen. Alleen het testes-ten van de laatste zeugen gaat lastiger, omdat deze zeugen weglopen.

hoeveel groepen de drachtige zeugen zijn verdeeld en hoeveel de dekdata binnen groepen verschillen.

4.3 Mentale belasting

De mentale belasting van de varkenshou-ders is beoordeeld aan de hand van drie cri-teria: de controleerbaarheid van de zeugen, de beheersbaarheid van het systeem en de emotionele waardering van het totale be-drijfssysteem door de varkenshouder.

Op basis van tabel 6 kunnen de bedrijfssys-temen als volgt worden ingedeeld naar ver-schil tussen dekdata binnen de groepen: één week of minder (Individueel en Biofix), één tot vier weken (Voerstations) en tien weken (Woldrix).

Gedrag van de zeugen

4.3.1 Controleerbaarheid

Met betrekking tot controleerbaarheid is on-derscheid gemaakt tussen het waarnemen van afwijkingen en het gericht onderzoeken van afwijkende zeugen of zeugen in een be-paald reprodu~tiestadium.

Waarnemen

De moeite die de varkenshouder moet doen om afwijkingen aan de zeugen waar te nemen hangt af van de vergelijkbaarheid van zeugen die door elkaar lopen en van het gedrag van de zeugen.

De zeugen die zijn gehuisvest in individuele boxen, het Woldrix-systeem of in het Biofix-systeem zijn tijdens het voeren gelijktijdig actief. De individuele huisvesting tijdens het voeren van de zeugen in individuele huis-vesting en in het Woldrix-systeem is gunstig bij het uitvoeren van de algemene controle en de controle van de voeropname. De zeugen in het voerstations-systeem zijn nooit allemaal tegelijk actief. Om alle zeugen goed te kunnen bekijken zouden ze opge-jaagd moeten worden, maar dat kost vol-gens de varkenshouders teveel tijd. De rest-voerlijsten vormen een goed hulpmiddel bij het controleren van de voeropname van deze zeugen.

Vergelijkbaarheid van de zeugen Naast de vergelijkbaarheid en het gelijktijdig

In tabel 6 wordt per bedrijf weergegeven in actief zijn van de zeugen maakten de

var-Tabel 6: Aantal groepen drachtige zeugen per bedrijf en verschil in dekdata binnen de groepen

bedrijf

aantal weken in de afdeling

aantal groepen

verschil (in weken) tussen dekdata binnen de groep

Individueel 1 15 Individueel 2 12 Woldrix 1~3 12 Woldrix 23 12 Biofix 1 12 Biofix 22 15 Voerstations 1 12 Voerstations 2 12 15’ <-l 12’ <l 2 104 3 10 14 15 16 1 7 1,s 4 3 5l aatsen. 10 weken. verschil in

(27)

kenshouders de volgende opmerkingen met betrekking tot gedrag en controleerbaarheid: Woldrix-systeem:

- Zodra de zeugen horen dat ze gevoerd zullen worden gaan ze op zoek naar een andere box, ook al staan ze al in een box. Ze zijn dan erg onrustig en, vooral op bedrijf Woldrix 1, vrij agressief.

- Op bedrijf Woldrix 1 komt klingbijten voor (25% van de zeugen heeft een aangetaste kling). Volgens de varkenshouder wordt dit veroorzaakt doordat de boxen te kort voor het voeren vergrendeld worden. Op bedrijf Woldrix 2 komt klingbijten nauwelijks voor. - Op beide bedrijven gaan zeugen na het

voeren op zoek naar restvoer zodra ze horen dat de boxen ontgrendeld worden. Ook dit kan klingbijten veroorzaken. - Het introduceren van zeugen in de groep

veroorzaakt geen problemen of extra agressiviteit.

- Varkenshouder Woldrix 2 merkt op dat driekwart van de zeugen naar hem toe komt als hij de afdeling binnengaat. Hij vindt dit gemakkelijk bij de diercontrole. Biofix-systeem:

- Op beide bedrijven wordt het aan het einde van de voerbeurt onrustig in de stal en worden vooral de lichtere zeugen door zwaardere zeugen verjaagd. Om deze re-denen zijn op bedrijf Woldrix 2 de Hypor-zeugen gescheiden van de Hypor-zeugen met Duroc-bloed.

- Op beide bedrijven houden sommige zeu-gen tijdens het voeren twee vreetplaatsen bezet. Ook hier gaat het vooral om zware zeugen die jongere en lichtere zeugen verjagen, Varkenshouder Biofix 2 ver-plaatst om deze reden wel eens een zeer dominante zeug naar de voerligboxen in de dekstal.

- Varkenshouder Biofix 1 verplaatst de zeu-gen bij voorkeur ‘s avonds naar het Biofix-systeem, omdat dat de hoeveelheid onrust beperkt. Om dezelfde reden geeft hij de zeugen een Stressnill-injectie.

Voerstations-systeem:

- De zeugen zijn volgens varkenshouder Voerstations 1 minder stijf dan bij individu-ele huisvesting. Volgens hem verloopt daardoor de partus vlotter.

- Op beide bedrijven gaan soms twee

zeu-gen tegelijk in het voerstation. Meestal kunnen ze er weer uit, maar gaat dit gepaard met veel onrust. Op het bedrijf Voerstations 1 zijn twee zeugen die vast zaten in het voerstation gestorven.

Volgens varkenshouder Voerstations 1 ver-oorzaakt de introductie van nieuwe zeu-gen in het hok weinig onrust, als de te introduceren groep maar in de meerder-heid is ten opzichte van de zeugen die al in het hok lagen.

Varkenshouder Voerstations 1 controleert met de beer voor de groepshokken, waar-door berige zeugen gemakkelijk opge-merkt worden.

Beide varkenshouders hebben last van zeugen die op restvoer jagen. Dit veroor-zaakt veel onrust, met als gevolg slechtere prestaties. Varkenshouder Voerstations 2 voert dergelijke zeugen meestal af. Varkenshouder Voerstations 1 heeft een trogklep laten monteren die sluit als er zeugen in de box komen die geen voerte-goed meer hebben, maar dit loste het pro-bleem niet op. De varkenshouders hebben nog geen ervaring met de “dubbele her-kenning”, waarbij de ingang van de box gesloten blijft totdat een zeug met een voertegoed zich meldt.

Onderzoeken

/den tificeerbaarheid van de zeugen

Bij een aantal bewerkingen moeten drachtige zeugen individueel ge’identificeerd worden. De varkenshouders noemden de volgende bewerkingen: algemene diercontrole, aan-passen van rantsoenen, drachtigheidstest, verplaatsen naar de kraamstal, veterinaire behandelingen, controle op terugkomen of verwerpen.

De meeste varkenshouders gebruiken plas-tic oormerken om de zeugen te identificeren. Het nummer op dit oormerk is tevens het zeugnummer dat in de administratie wordt gebruikt. Huisvestingssystemen met elektro-nische dierherkenning bieden daarnaast an-dere identificatiemogelijkheden, die meestal werken met andere nummers. In deze pa-ragraaf worden per huisvestingssysteem de identificatiemogelijkheden weergegeven. Individueel:

Individueel gehuisveste zeugen worden ge’i-dentificeerd aan de hand van de oormerken

(28)

of de zeugenkaart, die doorgaans voor de box hangt. De zeugen staan op beide be-drijven met de kop naar de voergang, waar-door het oormerk goed zichtbaar is. De lees-baarheid van de merken kan, vooral bij oudere oormerken en de wat kleinere oor-merken op bedrijf Individueel 2, wel proble-matisch zijn. Als het nummer onleesbaar is en als zeugen hun oormerk hebben verloren wordt gebruik gemaakt van het tatoeëer-nummer in het oor. Dit tatoeëer-nummer is doorgaans echter moeilijk leesbaar.

Woldrix-systeem:

Varkenshouder Woldrix 1 identificeert de varkens meestal aan de hand van de (Eureka) transponders in de oren. Deze manier van identificeren is alleen mogelijk als de zeugen in de boxen zijn opgesloten, dus tijdens en na het voeren. Omdat hij de zeugen toch het liefst in de box behandelt vindt varkenhouder Woldrix 1 dit geen pro-bleem. Omdat de zeugen in de boxen geen water krijgen mogen ze niet te lang ingeslo-ten blijven. Zeugen die hun zender hebben verloren worden ge’identificeerd aan de hand van het tatoeëernummer of door tij-dens het voeren de voerlijst (zeugnummers die niet zijn herkend) en de bezettingslijst (volgens de computer onbezette boxen) te combineren.

De zeugen van varkenshouder Woldrix 2 dragen naast de transponders allemaal een plastic oornummer, zodat hij de zeugen altijd gemakkelijk kan identificeren.

Biofix-systeem:

Evenals bij individuele huisvesting worden de zeugen in het Biofix-systeem ge’identifi-ceerd aan de hand van plastic oormerken of, in noodgevallen, aan de hand van tatoeeernummers. Omdat de zeugen alleen tijdens het voeren gefixeerd zijn en zelfs dan niet goed stilstaan, is het aflezen van de oor-nummers hier moeilijker dan bij individuele huisvesting. Slecht leesbare nummers geven om dezelfde reden meer problemen dan bij individuele huisvesting.

Het is gunstig dat de verschillen in dekdata binnen één hok niet groter zijn dan een week (zie tabel 6). Hierdoor kunnen behan-delingen zoals verplaatsingen en entingen groepsgewijs uitgevoerd worden.

Voerstations-systeem:

Op beide bedrijven worden de zeugen in de voerstations herkend op basis van oormer-ken met Tiris-transponders. Voor visuele her-kenning kunnen deze nummers ook met een speciaal apparaat worden afgelezen. Varkenshouder Voerstations 1 identificeert de zeugen visueel aan de hand van de zeugnummers op de oormerken en halsban-den Het afleesapparaat gebruikt hij als zeugnummers onleesbaar zijn geworden of als zeugen hun halsband hebben verloren. De zeugen van varkenshouder Voerstations 2 hebben oormerken die zo klein zijn dat hij de nummers moeilijk vanaf een afstand kan lezen. Hij gebruikt het afleesapparaat. Beide varkenshouders merken op dat het afleesapparaat niet functioneel genoeg is. Ze hadden liever een soort handheld-computer, waarmee tevens data in het management- en het voersysteem ingevoerd kunnen worden. Op beide bedrijven moeten er regelmatig zeugen uit een groep worden geselecteerd. Daarbij gebruiken de varkenshouders de verfmarkering, waarbij de meeste zeugen goed worden gemarkeerd. Volgens varkens-houder Voerstations 1 gaat het invoeren van de te markeren zeugen in de voercomputer met de nieuwe software veel sneller. Een koppeling met het managementsysteem vindt hij zeer gewenst. Dit zou de arbeidsbe-hoefte verder beperken. Hij is tevreden over de automatische verfmarkering van zeugen die wel in het voerstation worden herkend, maar die nog niet in het voersysteem zijn ingevoerd. Varkenshouder Voerstations 2 maakt gebruik van de koppeling die varkens-houder Voerstations 1 wenst, maar merkt op dat deze teveel storingen veroorzaakt. Verder mist hij een signalering die aangeeft dat de verfbussen van de verfmarkering leeg zijn. Nu mist hij om deze reden teveel zeugen.

Informatievoorziening en -verwerking

Per huisvestingssysteem is weergegeven hoe varkenshouders zeuggegevens kunnen achterhalen en op welke manier ze rantsoen-verhogingen doorvoeren.

Individueel:

Op bedrijf Individueel 1 hangt elke zeugen-kaart bij de zeug, waardoor benodigde infor-matie snel bij de zeug is. De zeugenkaarten

(29)

op bedrijf Individueel 2 staan op dekvolgor-de in een kaartenbak. Het zoeken van infor-matie duurt daardoor iets langer maar is niet problematisch. Varkenshouder Individueel 1 gebruikt daarnaast attentielijsten uit zijn ma-nagementsysteem.

Varkenshouder Individueel 2 gebruikt een zeugenkalender.

Aanpassen van rantsoenen gebeurt op be-drijf Individueel 1 door de instellingen van de dosators handmatig aan te passen. Op bedrijf Individueel 2, met handmatige voede-ring, wordt de voerschep wat voller of min-der vol gedaan. Handmatig voeren is in prin-cipe eenvoudig, maar zonder markering van zeugen die een bepaald rantsoen moeten hebben vergt het aandacht om rantsoenaan-passingen consequent door te voeren. Woldrix-Systeem:

Op beide bedrijven zijn de zeuggegevens opgeslagen in het management-informatie-systeem (MIS) op de bedrijfscomputer. Het MIS vervangt zeugenkaarten en zeugenka-lender. Beide varkenshouders wensen een koppeling tussen het MIS en het voerpro-gramma van het Woldrix-systeem. Dan zou een aantal data die nu tweemaal ingevoerd moeten worden slechts eenmaal ingevoerd hoeven te worden. Met name het verplaat-sen van de zeugen is nu te omslachtig. In bijlage 6 is weergegeven welke handelingen daarvoor op bedrijf Woldrix 1 nodig zijn. Een ander voordeel van een koppeling is dat zeugen die volgens het MIS een bepaalde behandeling nodig hebben dan automatisch op de bezettingslijst komen. Verder willen de varkenshouders data van meerdere zeugen tegelijk kunnen aanpassen.

De varkenshouders willen voercurven kun-nen gebruiken om rantsoekun-nen automatisch te verhogen. Nu moet elke rantsoenverho-ging per zeug in de voercomputer worden ingevoerd. Varkenshouder Woldrix 1 voert de rantsoenverhoging~n in tijdens het bij-werken van het MIS en tussendoor als een zeug in conditie achterblijft.

(Rantsoenverhogingen kosten hier gemid-deld 0,25 minuten per keer per zeug (n = 37, G = 0,06)). Varkenshouder Woldrix 2 beoordeelt de conditie van de zeugen die minimaal 60 dagen drachtig zijn wekelijks en past de rantsoenen zonodig aan. Dit

bete-29

kent dat per dracht per zeug de voergift maximaal drie keer wordt verhoogd. Biofix-systeem:

Beide varkenshouders gebruiken zeugen-kaarten. Deze worden per groep zeugen bij het juiste hok gehangen. Ook gebruiken ze allebei een zeugenkalender, waarop onder andere dekdata en entgegevens worden genoteerd. De technische kengetallen van beide bedrijven worden extern berekend. Voerrantsoenen worden handmatig aange-past door dosators anders in te stellen. Voerstations-systeem:

Beide varkenshouders gebruiken zeugen-kaarten, die ze per hok in een bak in de af-deling zetten. Beiden gebruiken een mana-gementsysteem. Op bedrijf Voerstations 1 is er geen koppeling tussen het MIS en het voerprogramma van het voerstation. Op be-drijf Voerstations 2 is deze koppeling wel gemaakt maar werkt deze niet goed. Hier-door ontstaan er soms storingen in het voer-systeem.

Het verhogen van het voerrantsoen gebeurt op beide bedrijven automatisch via een in te stellen voercurve. Indien nodig kan een andere voercurve gekozen worden.

Varkenshouder Voerstations 1 beoordeelt de conditie van de zeugen wekelijks om de cur-ven zonodig aan te passen.

4.3.2 Beheersbaarheid van het systeem De beheersbaarheid van de systemen is beoordeeld aan de hand van drie criteria: de complexiteit van het systeem, de sto-ringsgevoeligheid en de bijsturingsmogelijk-heden die de varkenshouder heeft.

Complexiteit van het systeem

Volgens de varkenshouders heeft het huis-vestingssysteem geen invloed op de mate waarin er arbeidspieken op de bedrijven voorkomen.

Het overdragen van werkzaamheden aan derden levert bij individuele huisvestingssys-temen zelden problemen op omdat die zo veel worden toegepast dat vrijwel iedereen er mee om kan gaan. Alleen bijzondere voersystemen, zoals brijvoer voor de zeu-gen, kunnen nadere uitleg verzeu-gen, maar dat

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Biologische en/of chemische bestrijding zou nog efficiënter kunnen plaatsvinden als de plaaginsecten eerst op bepaalde plekken worden geconcentreerd.. Dit zou kunnen door de

hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. 2 overige bronnen: huishoudelijke, ongerioleerde lozingen, verkeer, vervoer, etc. 3 dit is de som van de atmosferische depositie op

Dit rapport bevat zowel de analyseresultaten van quaggamosselen uit het oorspronkelijke onderzoek in 2014, als ook de resultaten van het aanvullende onderzoek

[r]

Daarom heeft de Europese Commissie het Animal Health and Welfare Panel (AHAW) van EFSA gevraagd te onderzoeken wat de risicofactoren zijn voor staartbijten en daar- naast

In de zomermaanden van 1969 t/m 1973 is in tien gebieden de verza­ digde horizontale doorlatendheid van diverse veensoorten gemeten, om meer inzicht in deze materie te

OVERZICHT VAN ARBEID, MATERIALEN EN OPBRENGSTEN VAN EEN AANTAL GROENTEGEWASSEN ONDER STAAND GLAS (VERWARMD EN ONVERWARMD) IN DE TUINBOUWGEBIEDEN HET WESTLAND, DELFT EN

De volkjes werden vernietigd en de bodem werd behandeld met insecticiden (de kleine bijenkastkever verpopt zich in de bodem).. Op 11 september meldde het laboratorium dat het om