• No results found

De verzadigde horizontale doorlatendheid van veen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De verzadigde horizontale doorlatendheid van veen"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

S T I C H T I N G V O O R B O D E M K A R T E R I N G

W A G E N I N G E N

(2)

... _ . BJBLIOTHEEK.

Stichting voor Bodemkartering rT1nairrrr-Ai iw

St aringgebouw STÂ R.NGGEbOU\w

WAGENINGEN Tel. O837O-I9IOO

Rapport nr. 12Ö0

DE VERZADIGDE HORIZONTALE DOORLATEÏÏDHEID VAN VEEN

door: G.A. Vos

Wageningen, december 1975

ß N ' S

N.B. Niets uit dit rapport mag zonder toestemming van de Stichting voor Bodemkartering worden vermenigvuldigd of in andere publikaties worden overgenomen.

(3)

I N H O U D

"biz.

1. INLEIDING H

2. PROBLEEMSTELLING EN DOEL VAN HET ONDERZOEK 5

3. METHODE VAN ONDERZOEK 6

U. VERWERKING VAN GEGEVENS 8

5. RESULTATEN VAN ONDERZOEK 9

5.1 Inleiding 9

5.2 Doorlatendheid van zegge- en rietveen 9

5.2.1 Doorlatendheid van gereduceerd zegge- en rietveen 9

5.2.2 Doorlatendheid van dieper en ondieper liggende g lagen gereduceerd zegge- en rietveen

5.2.3 Invloed van dikte van kleidek op doorlatendheid 9 van gereduceerd zegge- en rietveen

5.2.U Oorzaken voor de verschillen in doorlatendheid -jq van zegge- en rietveen

5.3 Doorlatendheid van broek- en bosveen 10

5.3.1 Doorlatendheid van gereduceerd broek- en bosveen -jq 5-3.2 Doorlatendheid van dieper en ondieper liggende -jq

lagen gereduceerd broek- en bosveen

5.3.3 Invloed van kleidek op doorlatendheid van 11 broek- en bosveen

5.3.^ Oorzaken voor de verschillen in doorlatendheid 11 van broek- en bosveen

5.^ Doorlatendheid van mosveen 1 1

5.U.1 Doorlatendheid van gereduceerd mosveen 11 5.^.2 OorzaJsen voor de verschillen in doorlatendheid 11

van mosveen

5.5 Doorlatendheid van veenlagen waarvan de bovenzi.jde 12 geoxydeerd is

5.5.1 Doorlatendheid van lagen waarin naast gereduceerd 12 ook geoxydeerd zegge- en rietveen voorkomt

5.5.2 Doorlatendheid van lagen waarin naast gereduceerd 12 ook geoxydeerd broek- en bosveen voorkomt

6. BESPREKING VAN RESULTATEN 13

7. CONCLUSIES 1)+

8. SAMENVATTING 15

(4)

- 3

-LIJST VM FIGUUR EN TABELLEN

"blz.

Fig. 1 Gebieden van onderzoek b

Tab. 1 Globale omschrijving van de bodemopbouw in de onder- 6 zochte gebieden

Tab. 2 Indeling van de vier metingen per veenlaag in doorla- 6 tendheidsklassen (gebied 6, Krimpenerwaard, broek- en

bosveen)

Tab. 3 Indeling van de vier metingen per veenlaag in doorla- 6 tendheidsklassen (gebied 5S Zeevang, zegge-rietveen

en mosveen)

Tab. U De doorlatendheid in m/etmaal berekend volgens drie 6 methoden. Rangschikking van geen verschil naar groot

verschil tussen de mediaan en het rekenkundig gemiddelde

Tab. 5 Procentuele verdeling van de waarnemingspunten met ge- 9 reduceerd veen over de doorlatendheidsklassen

Tab. 6 De waarnemingspunten met gereduceerd zegge- en riet- 9 veen., gesorteerd naar gebied en procentueel verdeeld

over de doorlatendheidsklassen

Tab. 7 De waarnemingspunten met gereduceerd zegge- en riet- 9 veen, gesorteerd naar "kleilaagdikte" en procentueel

verdeeld over de doorlatendheidsklassen

Tab. 8 De waarnemingspunten met gereduceerd zegge- en riet- 10 veen, gesorteerd naar gebied en naar "kleilaagdikte"

en procentueel verdeeld over de doôrlatendheidsklassen

Tab. 9 De waarnemingspunten met gereduceerd broek- en bosveen, 10 gesorteerd naar gebied en procentueel verdeeld over de

doorlatendhe i dsklas s en

Tab.10 De waarnemingspunten met gereduceerd broek- en bosveen, 11 gesorteerd naar gebied en naar "kleilaagdikte" en pro­

centueel verdeeld over doorlatendheidsklassen

Tab.11 Procentuele verdeling van de waarnemingspunten met ge- 11 reduceerd mosveen over de doorlatendheidsklassen

Tab.12 Procentuele verdeling van gereduceerd en aan de boven- 12 zijde geoxydeerd veen over de doorlatendheidsklassen

(5)

1. INLEIDIIG

Er "bestaat de laatste jaren de neiging veengronden dieper te ont­ wateren. Hiermee poogt men onder meer hun beweidbaarheid en berijd­ baarheid te verbeteren. Voor het opstellen van een effectief ontwate­ ringsplan is inzicht in de doorlatendheid ') van veengronden onontbeer­ lijk. Trouwens, ook voor andere doeleinden is kennis van de doorlatend-heid noodzakelijk. Zo zal men bij de keuze van een vuilstortplaats moe­ ten weten in welke mate men verontreiniging van het oppervlaktewater kan verwachten. In de tuinbouw is kennis van de doorlatendheid van be­ lang voor de watervoorziening en voor het doorspoelen van de grond.

In de zomermaanden van 1969 t/m 1973 is in tien gebieden de verza­ digde horizontale doorlatendheid van diverse veensoorten gemeten, om meer inzicht in deze materie te krijgen.De gebieden waar het onderzoek werd uitgevoerd waren: Voorne-Putten, Lexmond, Broek in Waterland, Vlaardingen, Zeevang, Krimpenerwaard, Rijnstreek, Heemskerk, Nieuw-Lek-kerland, (Alblasserwaard) en Sassenheim (zie fig. 1). De metingen wer­ den uitgevoerd in bosveen, broekveen, zeggeveen, zegge- en rietveen en mosveen. Er is gemeten zowel in het gereduceerde gedeelte van het veen-profiel als in het geoxydeerde en gereduceerde te zaaien.

De rapporteur is de heren H.C. van Heesen en G.G.L. Steur bijzon­ der erkentelijk voor de suggesties en adviezen bij het samenstellen van dit rapport. Ook dankt hij de heer C. van Wallenburg voor de wetenschap­ pelijke begeleiding van dit onderzoek.

') Waar in dit rapport over doorlatendheid wordt gesproken, wordt steeds de verzadigde horizontale doorlatendheid bedoeld.

(6)

Heemskerk |g|f! /Sassenheim llfp IUI Rijnstreek

t\

k X pjlvlaagdinger^

M

PU Krimpenerwaard Lexmond I Nieuw - Lekkerland (Alblasserwaard)

(7)

2. PROBLEIMSTELLING EN DOEL VM HET ONDERZOEK

Voor een goede doorlatendheid van veen is de aanwezigheid van een netwerk van onderling verbonden poriën, scheuren en holten noodzakelijk. De grootte van de poriën is bepalend voor de mate van doorlatendheid.

De milieuomstandigheden in de ruimste zin van het woord bepalen de samenstelling van plantengemeenschappen en is in eerste instantie dus ook de structuur van het veen. Zo bestaat mosveen vooral uit "fijne" resten van planten die in een oligotroof milieu groeien. Broek- en bos-veen daarentegen ontstaan in een eutroof milieu, waar bomen en struiken een overheersende invloed hebben. Het ligt voor de hand dat bij opeen­ stapeling en afbraak van fijnere planten een ander type poriën ontstaat dan bij hetzelfde proces van grove planten. Het ligt ook voor de hand dat veen met een "grove" structuur beter water doorlaat dan veen met een "fijne" structuur. Tijdens de veenvorming maar zeker ook daarna treden veranderingen op in de oorspronkelijke poriënverdeling (eri struc­ tuur) van het veen. Iedere verandering in de structuur, in casu in de

poriënverdeling van het veen impliceert in principe een verandering in doorlat endhe i d.

Veranderingen in de oorspronkelijke veenstructuur kunnen het gevolg zijn van:

a. Afzetting van klei op het veen.

b. Oxydatie van veenlagen. Door oxydatie gaan bepaalde organische delen over in COg , H2O en een rest. Bovendien vindt veelal irreversibel

waterver-lies en dientengevolge krimp van het veen plaats. Jndien de krimp met scheurvorming gepaard gaat, wordt de doorlatendheid bevorderd. Indien geen scheurvorming optreedt kan de doorlatendheid afnemen.

c. Anthropogene beïnvloeding. Ontwatering en opbrengen van klei, zand of slootbagger (toemaak) kunnen krimp, zetting en oxydatie tot gevolg heb­ ben. De structuur van het veen, de poriënverdeling en de daarmee samen­ hangende verzadigde doorlatendheid is een momentopname.

Het onderzoek had tot doel na te gaan of uit de bodemgesteldheid die uiteraard met de poriënverdeling samenhangt, een indruk of schat­ ting gegeven kan worden van de verzadigde doorlatendheid. In verband hiermee is aan de volgende problemen aandacht besteed:

a. De mate waarin de veensoort van invloed is op de horizontale verza­ digde doorlatendheid.

b. De invloed van de dikte van het kleidek op de doorlatendheid van het veen.

c. Eventuele verschillen in doorlatendheid van ondiepe en diepere lagen gereduceerd veen.

d. Idem van geoxydeerd en gereduceerd veen.

e. De mogelijkheid nagaan of aan de hand van profielkenmerken de door­ latendheid van veen kan worden geschat. Als dit succes oplevert, kunnen de gegevens van bodemkaarten wellicht zodanig worden "vertaald", dat hieruit de verzadigde horizontale doorlatendheid van veen kan worden afgeleid.

Bodemkundige inventarisatiekaarten,zoals veendikte(diepte)kaarten kun­ nen hierdoor aanzienlijk in gebruikswaarde stijgen.

(8)

3. METHODE VAUT ONDERZOEK

Het onderzoek is uitgevoerd volgens de boorgatenmethode. Voor een uiteenzetting van deze methode wordt verwezen naar Van Beers (19&3) en

het Cultuurtechnisch Vademecum (Cultuurtechnische Vereniging, z.j. ). Op ieder waarnemingspunt zijn steeds vier metingen verricht. Er werden daartoe om de twee à vier meter in totaal vier "boorgaten tot de­ zelfde diepte gemaakt, waarin direct de stijgingssnelheid van het water en daarmee de doorlatendheid van de grond werd gemeten. Van de vier me­ tingen werd vervolgens de mediaan berekend.

Na deze eerste meting werd gewacht tot het moment waarop het grond­ water weer het niveau had bereikt waarop het op de dag van meten in de controlebuis stond» Vervolgens werd een deel van het water uitgepulst, een tweede laag uitgeboord en opnieuw de stijgingssnelheid van het grondwater gemeten, enz. Bij sommige waarnemingspunten zijn drie of vier gedeelten (lagen) van dezelfde veensoort gemeten. De diepte waar­ over gemeten werd, varieerde van 35 tot 250 cm beneden maaiveld, afhan­ kelijk van de grondwaterstand en het al of niet voorkomen van klei, za­ vel of zand in de ondergrond.

Er is gemeten in het gereduceerde gedeelte van het veen en in het geoxydeerde en gereduceerde veen te zomen.

In een aantal gebieden is ook de mogelijke invloed van het kleidek op de grootte van de doorlatendheid nagegaan. In de verwerking van de gegevens zijn al deze facetten nadrukkelijk gescheiden (zie hiervoor de tabellen bij de beschrijving van de resultaten van het onderzoek in hoofdstuk 5)•

Het is bekend dat door diverse oorzaken op êên perceel vrij grote verschillen in de doorlatendheid kunnen voorkomen.

In tabel 1 is de opbouw van de onderzochte veengronden globaal gekarakteriseerd. In de tabellen 2 en 3 wordt een overzicht gegeven van de indeling van de meetpunten in vier

doorlatendheids-klassen. De metingen zijn per veenlaag uitgevoerd bij veengronden in de Krimpenerwaard (broekveen en bosveen) en in de Zeevang (rietzeggeveen en mosveen).

Uit tabel 2 (broek- en bosveen in de Krimpenerwaard) blijkt dat veel metingen maar in êên of twee doorlatendheidsklassen kunnen worden ingedeeld. Dit wordt als gunstig aangemerkt. Metingen die tot meer dan twee doorlatendheidsklassen behoren, worden als minder betrouwbaar aan­ gemerkt .

Opgemerkt dient te worden dat met de interpretatie van de gegevens enige voorzichtigheid geboden is. De verschillen bij broek- en bosveen in de Krimpenerwaard worden hoofdzakelijk veroorzaakt door het in min­ dere of meerdere mate voorkomen van houtresten op korte afstand.

In tabel 3 (zegge-rietveen en mosveen in de Zeevang) blijkt een nog gunstiger verdeling over de doorlatendheidsklasse voor te komen. Hieruit mag worden geconcludeerd dat de bepaling van de doorlatendheid uit vier metingen per veenlaag voor zegge-rietveen en mosveen een goed resultaat geeft. Voor broek- en bosveen en waarschijnlijk ook voor an­ dere veensoorten die heterogeen van samenstelling en structuur zijn, blijken vier metingen wat aan de lage kant te zijn.

Van Hoorn (i960) prefereert als gemiddelde waarde van een aantal gemeten doorlatendheden het meetkundig gemiddelde. Van tweeënvijftig willekeurig gekozen waarnemingspunten zijn het rekenkundig en meet­ kundig gemiddelde en de mediaan berekend. Gebleken is dat de mediaan en het meetkundig gemiddelde betrekkelijk weinig verschillen (tabel *0.

Uit de gegevens van tabel U is namelijk berekend dat 79$ van de waarnemingen een verschil in doorlatendheid heeft van 0-5 cm/etmaal tussen de mediaan en het meetkundig gemiddelde, 10% heeft een verschil

(9)

G 0 0 •H ,Q O 0 S O O N 0 <d G O 0 «d G •H

§

O •à O a •d O 0 *d § > G •H Ä O co a O 0 3 p O ö 0 •8 B H a} P 0 G •3 S p a 'd G u 3 0 G • 1 1 P • •H 0 CO 0 0 cd p p -P to U H P 0 G G P G co 0 0 O 0 0 0 bO P 0 Cd co 0 0 a o 0 M 0 0 G 0 0 h o a G bû 0 0 0 p CO U p > ra SH G 0 -P +> G cd > M p M 0 3 G G H o 0 0 bû 0 O 0 0 cd CO a o 0 0 0 O P U fd *d Cd 0 CQ ,G P «H Ä CO 0 G G G a a A co CO «H 0 > 0 1—{ o o 0 a P o G 0 0 O a) 0 U O DQ cd N N P (0 3 CO 0 0 U CÖ G P P P •H O 0 «d P p ft G "~3 P P 0 co G G 0 p « G > G 0 p •H O 0 •H 0 0 0 JH G 0 P O O O P bû <h a U 0 0 0 P O M 0 P 0 M Ä - G G a a > > 3 cd 0 0 CO •H 0 cd G U G u a 0 0 O <H 'd > 0 U » M 0 G 0 bû 0 0 0 o o O G 0 U 0 U 0 G 'H > JH •d 0 u G «H o bO P bû p 'd *<-3 0 0 0 G > bû G 0 0 0 0 U bû ta bû 3 bû 2 G «H ft > J> O M 0 0 tSJ 0 N 0 0 O 0 P O ^ 0 bû O O N 0 «\ P > -p fd P 'd A «V M & N u tsi •H 0 U O G co CO 0 0 a G p *H U 2 +3 O N P bû G U 0 0 o •H 0 •H o 0 *H U G M (S 0 0 0 ,û 0 U ,Q U *d U N 0 cd O 0 0 P G a • bû a -P 0 > P « r* ft *d CO 0 p •H a 0 > A 0 3 A A 0 G G 0 0 bû G G 0 G 0 -P G a 0 G bû O G G 0 Ü 0 0 0 0 bû bû G N 0 cd co O 0 G > 0 O Ä 0 a bû 0 0 Ä G 0 fH bû 0 G 0 bû Ä 0 0 0 0 5 G >> 0 bû 0 i> > O > Ö CÖ > cd 0 > 0 N > î> G tJ 0 0 0 bO P 0 H •H A 0 s 0 0 P M 0 0 0 0 P > G G bû «h g bû^î 0 0 co P 0 > «H 'd 0 bû P U bû tû bO 0 0 • I"3 0 bû O 0 bû ^ O O 0 0 O co O G O bû co 0 0 0 0 •H -P •H 0 0 U 0 0 0 U U 0 •H U 0 U O U 0 0 bO « U N U GO «H > M bû > N p & a U rQ «û bû N p N a cd bû > cd Cd +3 0) H 0 P *H ,G ^ (ü _ •H rH G «d ^ 0 0 0 Q rd ,Q G 0 cd -P i> -P O ,G O G cd O fH O O 0 cd •d O U 0 s LPv 0 0 'd G 'd • • G 0 O o 0 ^5 *— G 0 •d 0 •H 0 O G 0 0 > 0 bO 0 03 ca O G 0 0 »> 0 0 G 0 0 0 bO 0 M •H •H 0 «H M 0 N •H •H 0 G 0 0 > 0 bO 0 G 0 0 > 0 0 M G M 0 •n> 0 »H > iH 0 0 bû CO bû p 0 cd « CD I—1 +3 ft 0 a G G 0 0 0 0 i> co co O o 11 0 0 0 0 l> > U cd ^ U cd CO cd G cd 0 G 0 G •3 -P bû co G 0 § bû G 0 0 «P 3 U > G bû P bû M 0 U PJ U 0 M 0 O 0 O U 0 o > ^ > O ,Q & co -p a P co 1 G 0 P 0 o 0 O -P 0 a ta a rQ CO a a 0 a A «\ A u G G G G G G G -P G 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 G 0 0 O 0 > i> > > t> 0 > > 0 M 0 0 M 0 0 M 0 bû 0 bû bû 0 É» bû 0 co bû bû O bû bû O CO bû O a bû 0 U 0 0 0 0 o 0 tSJ ,û M & N P co N o o O O O o o irs o O ir\ LA IA o O o o en CM CM CM CM O CM LA en o O o LA O t- ON en 1 1 en 1 en A A A A A en A CM A o 00 1 LA 1 t— VO 1 VO b-1 . O o I O O I 00 ! o 1 en en en m CM *— CM en en en en -d-o O o T— LA o CM o o 1 I co i t-t en -cf 1 o co 1 LA t C'­1 vo vo t-en en CO en CM 6 LA *-o O •<— A CO o > O -3" I O CM CM VO £ > < o LA VO CM co a • "5 o £ I o > O « n O vo o O oo i- r— O G -=f -4" G > S > >

«

M ft S S a 5 o > ft 03 S CO S U G 0 0 P P cd G

1

> G 0 bû G 1 •H •r-f bû bû 0 G 'd G G G o M U 5 cd U O £3 Â 0 •d o G cd cd > 0 > 0 0 0 U cd r-l 0 0 > >1 PQ iH > CS3 ta O i> a > ft »d cd 0 g g* •m â £ ft tJ cd cd K 0 g §* •rH â LA O OO o O en vo en * Os 1 vo o o o I co 1 o en en en en ~=t 1. o > A vo

£

CO ä A «t T— o o co r— r— o > o -=*" P VO > ft ft S > M > > S Aî > s »d 1 cd d 0 ? M M M M a 0 0 M 0 •H 0 0 U 0 CO 0 0 CO .G P P M I cd G CO CO co ? rH 0 G G a ^ «d rO co •o •H) 0 0 G r-j CO •H •H 0 •H cd cd

«

P5 w S H CO bû • M G -P 0 •H ö ij bû O G bO N O •H «H O H éh 0 0 O 0 .•P Ä }> ft I 0 O 0 O Ö U 0 -P rG 0 0 CO O J> »H cd 0 *H G > 'd FQ 4) PP a

(10)

CO a3 co

VÛ OJ r-VO IA OT - OOCO t—VO OO LA CM O IAJ- O-î

o n i> a f> a IAOO CM CM CM CM CM CM CM r\ t\ r\ r> t* r> r> r« r> n a «n a n a -=R CM vo co OO

O O O O O O O O O O O O O O O O O o o » —

-=f -=J" VO ON ON 4 VÛ J" W n IA l A O N r - J ' O ^ l - O J ' - r - r -'-co mO\fOO^VÛ o\vo A A A A A A n A ^ A ( \ n n A A A O o * — O O o o o o o o o o o o o <u •rl <D U> ö <D CQ (0 rH co ë g -p rH u O 0 ö •H hO cd I—I Ö <L> <D l> ÎH <D 01 ö O &Q 0 •H * * -P Ö a> d) S a; ö <D <U 'd I a M cd eu • 2 ÎJÛ & Ö •H * H TJ <D ^ TlJ CÖ a H £ a> OJ Ö <U H Pt <d a •3 EH É5 u OWû VO ON co O C O f O l A < -o O t- T-0\ 1 O

N ' t— Lf\ CM LAVO IA on vo t- ooco t— «— PO T— O LA ON LTN C-VO O VO ON LTN VO -3" co vo *- M VO 0J 00 t— CM c— LA t— CO LTN^r VO CO LTN CM CM IAVO t - i r N r n m m o o O O O O O d » a. O O O O O O x . 8 x ä . O O O O O O O I I X I I X X X 1 X X I x a X 1 X X X X I I I X I I O O O O O O LA O O LTN <— V- I I I I I CM *- «-IA LTN lA-=f IA IA IA VO VO I X I I I O O O O O O O LA O O CM v- CM «-I f «-I i «-I j- vo vo vo CM VO IA IA IA VO I I I X I I I O O O O O O LA O O IA T- T- I I I • I CM r-co OO r-co VO VO IA IA LP\ LA LTN I I I x 8 8 8 8 x 1 1 x 8 O O O O O O O IA O O CM I 1 I I I CM *~ V04 J-J O IA IA IA LA LA X I I II O O O O O O LA L A L A L A O O O O O O LA O -3" O O O O HCM H^4 <- CM C\J CM CM*— T-T-T-T-R-R-CMCMCM J O O O I ! I ! I I I I I I I I I I I I o o o o co c o v o v o p o m v o v o c — t— vovo IA IA CO 0O T— T"— LA IA T— T"- T"— D*~ T— T*~ T— T*~

£ = = = =

ft on m oo CM oo oo oo IA IA IA CM CM CM «- CM CM CM CM -=r -=t -=f -3" CM CM = £ = = = = = = = = 4 C O C O C M W O O O O O O

(11)

IA T) (L> •H <D bO Ö tu w • w cd (H M m •d •H O) Ö CD -P rH fH O O O •H bO cd rH ß (D CD > u CD FT Ö d) bO Ö 'r:j a •p CD CD CD Ö !> eu •H t> Q) Ö > -P

•3 '

H CL) ba CD fd ö aj H N on tjo . ö H cd CD FC» -9 s TO <D EH IS1 *0 M f-. Ö CÖ *rH Cd M •d "~3 Ö -H •P <H > CO cö co Ö •H 0 S O bO o O u « Q) r~ <D A 1—1 O O n a ^— •p 1 >d o 0 _=r O " ö bO o QJ CO CO o iH «s M O CO 1 •H bO <L> •rl LA

&

P O cd * ö a o <L> a o -P p LA r—1 u Ä O O » O CD O O rH fi W V bO f—1 a; O ö CD P S 0) O a G • H ö CÖ P O t> M O cd O *d cd •H M o CD R LA Ä CD Ö "Ö •• CO CD O >. W P r M on Ss; t - r - J r - i T v V û O ' - ' - ' - W W O ' l W O ' - O M D O n r - V O O O - O ' r - O O O O O O O O O ' - ' - ^ - O O O O O L P i C O # % » \ « > e i c v r > r s c > r i C ! C > f v o c » * \ c \ r * r * r i r > * N r \ O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O - J - L A T- C\J c— OJ cvi o ai J-J-V Û M J - O W Û«) woo T~- J M TN O O O * — * — O C M O O O O ^ - V D O J C V J O * — O O O O L A n n n n f t n n A f t n o n n n n n n n A n n n O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O L T N T -I -I -I 1 -I -I -I 1 -I -I -I -I -I -I -I -I -I -I -I -I I I I I I I I I I I I I X X I I I I I X I I X X X X I I I I X X I I I X X I I I I X X X X I I X I I o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o O J C M C V l O J O J o n C M O J C M - c r O J C M ^ t O J O J O J C M C M O J C M C M C M \— r- r" 5— T— t— 1— r— t— *— r- r— t— r- t— \— x— \\— r- r- r* I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I I O W i r \ r - l A C O l A t - V 3 r - O O O O O C O l A C \ I O O N V £ ) l A i r \ t— t— VO t— VO t— VO VO -3- CO t- t— OO [— t— LAOO LA LA.J- OJ OJ to O O O ~ > = E r: > : ,ci p< Ä X EN CM LA LA m J LA LA 00 Q\ CO CM VD VO CO CO M O > > = ,3 r« IA O O I I i I

(12)

Tabel 4 De doorlatendheid in m/etmaal berekend volgens drie methoden. Rangschik­ king van geen verschil naar groot verschil tussen de mediaan en het rekenkundig gemiddelde.

Mediaan Meetkundig Rekenkundig Mediaan Meetkundig Rekenkundig

gemiddelde gemiddelde gemiddelde gemiddelde

0,01 0,01 0,02 0,07 0,10 0,13 0,02 0,02 0,03 0,29 0,32 0,35 0,02 0,02 0,03 0,33 0,30 o,31 0,03 0,03 0,03 0,48 0,45 0,47 0,04 0,04 o,o4 0,11 0,15 0,46 0,06 0,06 0,06 0,16 0,12 0,18 0,06 0,06 0,06 0,23 0,19 0,31 0,08 0,08 0,10 0,H5 0,49 0,58 0,10 0,10 0,11 0,63 0,59 0,63 0,11 0,11 0,11 0,09 0,14 0,37 0,11 0,11 0,12 0,21 0,26 0,43 0,33 0,33 0,35 o ,66 0,61 0,62 0,03 o,o4 0,06 0,24 0,18 0,33 0,04 0,03 0,03 0,77 0,69 0,85 0,06 0,05 0,06 0,36 0,26 0,41 0,07 0,06 0,08 0,1+5 0,55 0,73 0,12 0,11 0,12 0,53 0,43 0,47 0,12 0,11 0,13 0,51 0,38 0,86 0,14 0,15 0,15 0,50 0,26 0,89 0,30 0,31 0,32 0,60 0,32 0,69 0,37 0,36 0,53 0,74 0,40 0,71 0,03 0,05 0,13 5,03 3,66 5,29 0,07 0,05 0,07 7,47 3,61 6,92 0,12 0,10 0,26 0,14 0,16 0,18 0,19 0,21 0,26 0,26 0,28 0,29 0,33 0,31 0,32 0,39 0,1+1 0,44

(13)

T

-van 6-10 cm/etmaal en 11 % heeft een verschil -van > 11 cm/etmaal. Daar de "berekening van de mediaan eenvoudig is en minder tijd vergt dan die van het meetkundig gemiddelde, is voor de mediaan gekozen.

De metingen zijn uitgevoerd in de zomer in periode met weinig of geen neerslag. Uit eerder onderzoek is komen vast te staan dat meten tijdens of direct na veel neerslag onjuist is9 omdat er dan gemakkelijk

water vanuit de bovengrond in het boorgat kan stromen. Dit komt hoofd­ zakelijk voor bij gronden met een ondoorlatende laag direct onder de A1-horizont, wanneer men in de buurt van het boorgat loopt.

(14)

h. VERWERKING VM GEGEVENS

Voor de verwerking van de metingen is de volgende selectie gemaakt a. De mate van doorlatendheid is ingedeeld in vier klassen (zie hier­ voor Cultuurtechnisch Vademecum.., blz. 123).

<0,05 m/etmaal - slecht doorlatend, 0,05 - 0,1+0 m/etmaal - matig doorlatend 0,U0 - 1,00 m/etmaal - goed doorlatend

>1,00 m/etmaal - zeer goed doorlatend.

De indeling slecht, matig, goed en zeer goed zijn waardeoordelen, d.w.z. aan de betreffende eigenschap wordt een waarde gegeven. Wat voor A goed is, kan echter voor B slecht zijn. Zo kan een doorlatendheid van 0,60 m/etmaal voor weiland wel goed zijn, maar voor een sportveld

slecht.

De termen van de klassen hadden dan cok "beter als volgt kunnen luiden:

slecht doorlatend - geringe doorlatendheid matig doorlatend - matige doorlatendheid goed doorlatend - grote doorlatendheid zeer goed doorlatend - zeer grote doorlatendheid

b. Er zijn drie veensoorten onderscheiden: broek- en bosveen, zegge- en rietveen, mosveen.

c. Per veensoort is gemeten in het gereduceerde gedeelte van het pro­ fiel en in het geoxydeerde en gereduceerde gedeelte te zamen.

d. Verder is een indeling gemaakt naar dikte van het kleidek op het veen, en wel als volgt: 0-20 cm, 20-1(0 cm, i*0-60 cm, 6O-8O cm, 80-100 cm en 100-120 cm.

(15)

5. RESULTATEN VM ONDERZOEK 5.1 Inleiding;

In tabel 5 is per veensoort de procentuele verdeling van de waar-nemingspunten met gereduceerd veen over de doorlatencCheidsklassen ge­ geven. Dit is gedaan voor alle onderzoeksgebieden, ongeacht de dikte van de kleilaag "boven het veen. Uit deze tabel blijkt dat de verzadigde doorlatendheid van veen mede door de soort van het veen beïnvloed wordt. Mosveen heeft in het algemeen de geringste doorlatendheid en broek/bos-veen de grootste. De groep met zegge- en rietbroek/bos-veen neemt een tussenposi­ tie in.

5.2 Doorlatendheid van zegge- en rietveen

5.2.1 Do£rl.ajfcendhe^d_vaQ_gereduc£erd_ze^gge- £n_rietveen

Wanneer in tabel 6 het zegge- en rietveen van alle gebieden samen wordt genomen, dan blijkt het grootste percentage matig doorlatend te zijn en het kleinste percentage zeer goed doorlatend. Voorts blijkt dat er van gebied tot gebied grote variaties in doorlatendheid voorkomen. Zo komt bij Vlaardingen en Voorne-Putten een groot percentage slecht doorlatend veen voor, terwijl in de Krimpenerwaard en bij Lexmond juist een groot percentage goed doorlatend veen voorkomt. In de Krimpenerwaard komen meer houtresten in het veen voor, hetgeen de doorlatendheid gun­ stig beïnvloed. Onderzoek door Illner (1962) wees eveneens uit dat houtresten sterke invloed op de meetresultaten hebben.

Bij Lexmond komt iets meer rietveen in de ondergrond voor, dat gro­ ver is dan zeggeveen; vandaar waarschijnlijk de grotere doorlatendheid in dit gebied.

5.2.2 Doorl.a^en_dhei_d_van_d4epei^ en_ondi_eper l.i£g^nde_l_ag£n_ge^re_du.c_ee£d zegge-_e,n rietveen

Bij 37 van de 119 waarnemingspunten zijn twee of meer lagen van hetzelfde profiel gemeten. Hierbij is gebleken dat bij ongeveer de helft van de waarnemingen de doorlatendheid met de diepte toeneemt. Bij de andere helft van de waarnemingen nam met toenemende diepte de door­ latendheid af. De oorzaken hiervan kunnen meestal uit de samenstelling van het veen worden afgeleid. Bepalend zijn o.a.:

a. De verhouding van grovere ten opzichte van fijnere delen b. Het al dan niet voorkomen van takjes

c. Het voorkomen van meer of minder klei in het veen d. Het al dan niet voorkomen van rietresten.

Omdat plaatselijk zowel horizontaal als verticaal op soms korte afstand aanzienlijke verschillen in samenstelling van het zegge- en rietveen voorkomen, worden die verschillen meestal ook in de mate van doorlatendheid teruggevonden.

5.2.3 Invloed van dikte vari kleidek op_do_oi^latiendhe_id. van £er^educeerd

jzej£ge-_en rietveen

Uit tabel 7 blijkt dat bij aanwezigheid van een kleidek van 0 tot 80 cm de doorlatendheid van gereduceerd zegge- en rietveen afneemt met toenemende dikte van de kleilaag. Bij een kleilaagdikte van 80 tot 120 cm neemt de doorlatendheid weer toe. Deze afwijkende cijfers zijn het gevolg van de metingen bij Lexmond (tabel 8). De oorzaak hiervan is niet geheel duidelijk. Een zeer goede doorlatendheid wordt alleen aan­ getroffen bij zegge- en rietveen met een kleidek dunner dan 60 cm.

(16)

Tabel 5 Procentuele verdeling van de waarnemingspunten met gereduceerd veen over de doorlatendheidsklassen

Veensoort Aantal waarne- Doorlatendheidsklassen mingspunten

Zegge- en rietveen 119 Broek- en bosveen 62

Mosveen 9

slecht matig goed zeer goed

35 39 20 6

5 29 h2 2k

56 kk 0 0

Tabel 6 De -waarnemingspunten met gereduceerd zegge- en rietveen, gesorteerd naar gebied en procentueel verdeeld over de doorlatendheidsklassen

Gebieden van on- Aantal waarne- Doorlatendheidsklassen

derzoek mingspunten

slecht matig goed zeer goed

Alle gebieden samen 119 35 39 20 6

Vlaardingen 20 70 30 0 0 Zeevang 8 12 76 12 0 Kr impenerwaar d 1H 0 29 6k 7 Rijnstreek 3 0 33 3h 33 Heemskerk 5 0 100 0 0 Voorne-Putten 27 71* 22 k 0 Lexmond 2k 8 33 h2 17 Broek in Waterland 18 28 56 11 5

Tabel 7 De waarnemingspunten met gereduceerd zegge- en rietveen, gesorteerd naar "kleilaagdikte" en procentueel verdeeld over de doorlatendheidsklassen

Dikte van de Aantal waarne- Doorlatendheidsklasse

kleilaag boven mingspunten

het veen (in . slecht matig goed zeer goed cm) 0 - 2 0 2 0 0 50 50 20 - 1+0 51 6 55 31 8 ko - 60 23 53 30 k 13 6o - 80 33 79 15 6 0 80 - 100 6 0 67 33 0 100 - 120 k 0 50 50 0

(17)

- 1 0

Uit tabel 8, waarin de waarnemingspunten niet alleen gesorteerd zijn naar kleilaagdikte maar ook naar gebied, blijkt dat in de gebieden Voorne-Putten, Broek in Waterland en Vlaardingen de doorlatendheid af­ neemt bij een toenemende kleibedekking. In de Krimpenerwaard met klei-dekken tot U0 cm bestaat dezelfde tendens.

Het onderzoek wijst duidelijk uit dat naarmate het kleidek dikker wordt, het veen meer wordt samengedrukt (zetting) en de doorlatendheid kleiner wordt.

5.2.U Oorzen_V£or. de_verschi^en_in do£rl.a^endhe^d_van_z£ggej2 en rietveen

Er komen op korte afstand soms grote verschillen in doorlatendheid voor. De oorzaken hiervan zijn:

a. Verschillen in pakking (poriënverdeling) van het veen

b. Het voorkomen van houtresten; vooral de wat grovere delen beïnvloeden de doorlatendheid aanzienlijk

Uit het onderzoek is gebleken, dat wanneer het veen houtresten bevat, de klassen goed en zeer goed doorlatend snel bereikt worden.

c. Variatie in grovere en fijnere delen. Rietveen is meestal grover dan zeggeveen. Een variatie in fijnere en grovere delen is binnen de meeste profielen altijd wel in meer of mindere mate aanwezig.

d. Bij toeneming van minerale bestanddelen (klei) in het veen wordt in het algemeen de doorlatendheid geringer. Waarschijnlijk worden de gro­ tere poriën in het veen verdicht, waardoor de doorstroming (doorlatend­ heid) kleiner wordt.

e. Het geoxydeerde deel van het veen is meestal verweerd en soms brok­ kelig. Het plaatselijk iets dieper doorgaan van de geoxydeerde laag heeft vooral bij ondiep gemeten lagen een grote invloed op de doorlatendheid. f. Oude veenlagen die vroeger aan de oppervlakte hebben gelegen, hebben door een vastere pakking en/of kleibijmenging een ongunstige invloed op de doorlatendheid.

5.3 Doorlatendheid van broek- en bosveen

5.3.1 Do£rla^en(tted;d_v^_g^r£duc£erd_bTOek;2 en_b£sveen

Uit tabel 9 blijkt dat indien alle onderzoeksgebieden te zamen wor­ den genomen, de klassen goed en zeer goed doorlatend de overhand hebben. Het percentage slecht doorlatend is gering. In de Krimpenerwaard is het veen overwegend goed en zeer goed doorlatend. In dit gebied komt nogal veel hout in het veen voor; bovendien bereiken de kleidekken er niet de grotere dikten van de overige twee gebieden. Het voorkomen van meer of minder houtresten en vooral de grootte daarvan zijn in sterke mate be­ palend voor de doorlatendheid.

In de Rijnstreek en lieuw-Lekkerland is het veen hoofdzakelijk ma­ tig en goed doorlatend.

5.3.2 Do£r31a^endhe^d_van_di_e£er £n_ondiejaer ii£g£nde_lagen_g£r£duceerd

broek- en bosveen

Bij 20 van de 62 waarnemingspunten zijn twee of meer lagen in dezelfde profielen gemeten. Vermindering van de doorlatendheid met toe­ nemende diepte werd geconstateerd bij ca. k3% van de waarnemingspunten. Bij 20% van de waarnemingspunten werd de doorlatendheid bij toenemende diepte groter, bij 10% werden tussen dieper en ondieper gelegen lagen geen verschillen geconstateerd, terwijl bij de overige 25$ de doorla­ tendheid in de tweede laag groter was, maar in de derde laag weer la­ ger werd. Er komen op korte afstand soms grote verschillen in door­ latendheid voor. De oorzaken hiervoor zijn:

(18)

Tabel 8 De waarnemine;spunten met gereduceerd zegge- en rietveen gesorteerd naar gebied en naar "kleila.agdikte" en procentueel verdeeld over de doorlatendheidsklassen

Doorlatendheidsklassen

slecht matig goed zeer goed

Voorne-Putten 20 - i+o 6 0 83 17 0 Voorne-Putten 1+0 - 6o 7 86 11+ 0 0 Voorne-Putten 6o - 80 .. 1U 100 0 0 0 Lexmond 20 - ko 7 1H 1U 58 1H Lexmond i+o - 6o k 25 0 0 75 Lexmond 6o - 80 3 0 33 67 0 Lexmond 80 - 100 6 0 67 33 0 Lexmond 100 - 120 k 0 50 50 0 Broek in Waterland 20 - Ho 3 0 33 3k 33

Broek in Waterland i+o - 6o 7 0 86 11+ 0

Broek in Waterland 6o - 80 8 62 38 0 0 Vlaardingen 20 - Ho 7 1U 86 0 0 Vlaardingen 1+0 - 6o 5 100 0 0 0 Vlaardingen 6o - 80 8 100 0 0 0 Zeevang 20 - ko 8 12 76 12 0 Krimpenerwaard 0 - 20 2 0 0 50 50 Krimpenerwaard 20 - ko 12 0 33 67 0 Rijnstreek 20 - ko 3 0 33 3k 33 Heemskerk 20 - ko 5 0 100 0 0

Tabel 9 De waarnemingspunten met gereduceerd broek- en bosveen, gesorteerd naar gebied en procentueel verdeeld over de doorlatendheidsklassen

Gebieden van on- Aantal waarne- Doorlatendheidsklassen

derzoek mingspunten

slecht matig goed zeer goed

Alle gebieden 62 5 29 1+2 2l+'

Krimpenerwaard 37 0 19 1+6 35

Rijnstreek 13 16 38 38 8

Nieuw-Lekkerland 12 8 51 33 8

Gebieden van on- Dikte van de Aantal waarne-derzoek kleilaag boven mingspunten

het veen (in cm)

(19)

11

-a. Verschillen in pakking (poriënverdeling) van het veen, veroorzaakt door aard en samenstelling van de planteresten en door het al of niet aanwezig zijn van minerale bestanddelen (klei).

b. Aanwezigheid van meer of minder houtresten; vooral de grovere delen beïnvloeden de doorlatendheid aanzienlijk (Illner, 1962).

Deze verschillen in profielopbouw komen in meerdere of mindere mate voor» zowel in horizontale als verticale richting.

5.3.3 inXl2ejl van kleidek £P_d£orlaten_dheid van b r£ek-_en bojsveen

Wanneer in tabel 10 de doorlatendheid van het veen met een kleidek van 20-U0 cm wordt vergeleken, dan blijkt in de Krimpenerwaard goed en zeer goed doorlatend veen de overhand te hebben. In de Rijnstreek is het veen hoofdzakelijk matig doorlatend en in Nieuw-Lekkerland hoofd­ zakelijk matig en goed doorlatend.

Veen met een kleidek van U0-60 cm komt in de Krimpenerwaard niet voor. In de Rijnstreek is dit veen hoofdzakelijk goed en zeer goed doorlatend terwijl het in Nieuw-Lekkerland hoofdzakelijk matig door­ latend is.

De indruk bestaat dat de invloed van een dikker kleidek op de doorlatendheid van broek- en bosveen minder groot is dan bij zegge- en rietveen. Bij zegge- en rietveen worden de stengels in elkaar gedrukt, in bos» en broekveen komen meestal alleen maar houtresten voor, die een zeker skelet handhaven in de organische massa.

5.3.** OorzaJfcen_roor de_V£r£Chillen_in ^o£rl.a^endhe^d_v^_br^oek> en bojjveen

De verschillen in doorlatendheid worden veroorzaakt door: a. Het voorkomen van houtresten (vooral van grove delen) is in zeer sterke mate bepalend voor de doorlatendheid. Fijn broek- en bosveen met slechts weinig of geen houtresten heeft een doorlatendheid die maar zelden groter is dan de klasse matig doorlatend.

b. Veel klei in het veen en een "fijne" structuur van het veen (geen of weinig houtresten of fijne houtresten) hebben meestal een geringe doorlatendheid tot gevolg.

c. Het geoxydeerde deel van het veen is verweerd en soms brokkelig; het heeft in het algemeen een goede tot zeer goede doorlatendheid. Het plaatselijk iets dieper doorgaan van de geoxydeerde laag kan vooral bij ondiep gemeten lagen een grote invloed hebben op de doorlatendheid. d. Het hout fungeert als skelet van het profiel, waardoor het een voor het vochttransport voldoende open structuur behoudt.

5.^ Doorlatendheid van mosveen

5. U. 1 IDoor^atendhed d_va,n_ger£duc£erd_mosveen

Uit tabel 11 blijkt dat het grootste deel van het mosveen slecht doorlatend is. De grootste doorlatendheid die gemeten is, was slechts 0,12 m/etmaal. In dit onderzoek was het mosveen in het westen van het land het slechtst doorlatend van de onderzochte veensoorten.

5.^.2 £orzj^en_voor de_v£r£chill£n_in do£r].a^en<ttei^d_v^_mosve_en De verschillen in doorlatendheid zijn in m/etmaal zeer gering, hcewëLverschillen voorkomen van 100%. De verschillen in doorlatend­ heid worden hoofdzakelijk bepaald door de mate waarin het veen samen­ geperst in het profiel voorkomt. In veel mindere mate is hier sprake van verschillen ten gevolge van de samenstelling van het veen.

(20)

Tabel 10 De waarnemingspunten met gereduceerd broek- en bosveen, gesorteerd naar gebied en naar "kleilaagdikte" en procentueel verdeeld over de doorlatendheidsklassen

Gebieden van onder- Dikte van de Aantal waarne- Doorlatendheidsklassen

zoek kleilaag boven mingspunten ; ;

het veen (in slecht matig goed zeer goed

cm) Krimpenerwaard 0 - 20 6 0 33 67 0 Krimpenerwaard 20 - h0 31 0 16 h2 k2 Rijnstreek 20 - 1+0 9 22 56 22 0 Rijnstreek ho - 60 h 0 0 75 25 Nieuw-Lekkerland 20 - Uo 5 0 Ho Ho 20 Nieuw-Lekkerland Uo - 6o 6 16 68 16 0 Nieuw-Lekkerland 60 - 8o 1 0 0 100 0

Tabel 11 Procentuele verdeling van de waarnemingspunten met gereduceerd mosveen over de doorlatendheidsklassen

Gebied van onder­ zoek

Aantal waarne­ mingspunten

Doorlatendheidsklassen Gebied van onder­

zoek

Aantal waarne­ mingspunten

slecht matig goed zeer goed

(21)

1 2

-De indruk bestaat dat het nadelig effect van een dikker kleidek bij mosveen groter is dan bij de andere veensoorten. Ook de geoxydeerde laag, die veelal spalterachtig en samengeperst is, lijkt geen grotere doorlatendheid te hebben dan de gereduceerde veenlagen. Een en ander is echter niet systematisch onderzocht.

Metingen die zijn uitgevoerd vôôr het onderzoek begon, gaven zonder uitzondering eveneens een geringe doorlatendheid aan.

5.5 Doorlatendheid van veenlagen waarvan de bovenzijde geoxydeerd is De opzet van het onderzoek was om uitsluitend de doorlatendheid van gereduceerd veen te bepalen. Tijdens het onderzoek stond echter bij een aantal profielen het grondwater 10 à 15 cm boven de G-horizont. Daardoor werd niet alleen de doorlatendheid van het gereduceerde veen gemeten, maar ook van een dunne laag geoxydeerd veen.

Bij de selectie van de gegevens zijn de profielen waarvan naast gereduceerd veen ook geoxydeerd veen gemeten is, afgezonderd. De resul­ taten van deze metingen zijn in tabel 12 weergegeven. In deze tabel zijn ter vergelijking ook de gegevens van tabel 5 opgenomen. Uit deze tabel blijkt dat de doorlatendheid van veenlagen waarvan de bovenzijde geoxydeerd is, groter is dan van uitsluitend gereduceerd veen. Bij de veensoorten bos- en broekveen, zegge- en rietveen heeft oxydatie blijk­ baar een toename van de doorlatendheid tot gevolg.

5.5-1 Doorlaten<&eM_van_lag£n_waarin_ naast_ gereduceerd, ook geaxydœrd _zegge~_en ri£tvej5n_TOorkamt_

Uit tabel 12 blijkt dat het grootste percentage behoort tot de klasse matig doorlatend. Het percentage goed en zeer goed doorlatend te zamen is niet gering. Daar de geoxydeerde laag meestal brokkelig en verweerd is, mag worden aangenomen dat zijn doorlatendheid groter zal zijn dan die van de onderliggende gereduceerde laag. De geoxydeerde laag wordt meestal als de doorlatendste laag van het veenprofiel be­ schouwd.

Wanneer de verschillende gebieden onderling worden vergeleken, blijkt bij Sassenheim het percentage zeer goed doorlatend groot te zijn, terwijl bij Vlaardingen meer dan de helft van de waarnemingspunten een slechte doorlatendheid heeft. Voorne-Putten en De Zeevang hebben een groot percentage matig doorlatende veenlagen.

5.5.2 Dooriatendhedd_va^_la.gen_wa.ai^in naast_ gereduceerd, ook. geox^rdeerd broek-_en bojsveen voorkomt

Uit tabel 12 blijkt dat het grootste percentage zeer goed doorla­ tend is en dat slecht doorlatende lagen niet voorkomen. Er mag worden aangenomen dat de geoxydeerde, verweerde en enigszins brokkelige veen­ laag heeft bijgedragen tot deze gunstige doorlatendheid.

Wanneer men de gebieden onderling vergelijkt, blijkt het best door­ latende bos- en broekveen in de Krimpenerwaard te liggen. In dit gebied komt nogal veel hout in het veen voor en is het kleidek ten opzichte van de andere gebieden van minder betekenis. De verschillen in de twee andere onderzoeksgebieden zijn gering.

(22)

Tabel 12 Procentuele verdeling van gereduceerd en aan de bovenzijde geoxydeerd veen over de doorlatendheidsklassen

Veensoort " Mate van oxyda- Aantal waarne- Doorlatendheidsklassen

tie mingen

slecht matig goed zeer goed

Zegge- en rietveen gereduceerd 119 35 39 20 6

Zegge- en rietveen bovenzijde van gemeten laag geoxydeerd

72 18 k2 Ik 26

Broek- en bosveen gereduceerd 62 5 29 k2 2k

Broek- en bosveen bovenzijde van ge­ meten laag

geoxydeerd

(23)

6. BESPREKING VAS RESULTATEN

Uit tabel 5 blijkt dat broek- en bosveen de grootste doorlatendheid hebben en mosveen de geringste. Bij zegge- en rietveen komt een groot percentage matige en slechte doorlatendheid voor. Bij mosveen is het grootste percentage slecht doorlatend.

De resultaten van het onderzoek tonen aan dat bij zegge- en riet­ veen de dikte van een kleidek de doorlatendheid beïnvloedt.Veensoorten die weinig of althans veel minder door een kleidek worden samengeperst, zijn bos- en broekveen, in het bijzonder wanneer veel houtresten in het veen voorkomen. Het hout vormt als het ware een skelet.

Mosveen is slecht doorlatend. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door plaatvorming, de afwezigheid van grove bestanddelen en de horizon­ tale gelaagdheid.

De top van de veenlagen is altijd geoxydeerd. De mate waarin, en dikte van de geoxydeerde lagen en de structuurvorming kunnen zeer ver­ schillend zijn.

De geoxydeerde veenlagen zijn meestal donkerder van kleur dan het gereduceerde veen. Van bos- en broekveen zijn ze meestal verweerd en brokkelig, met grote en kleine holten en scheuren. De doorlatendheid van deze lagen is daardoor goed tot zeer goed. Bij zegge- en rietveen heeft de aanwezigheid van een geoxydeerde laag eveneens een duidelijke invloed op de doorlatendheid, maar deze lijkt toch minder groot dan bij bos- en broekveen. De indruk bestaat dat bij mosveen de geoxydeerde laag niet altijd beter doorlatend is dan de gereduceerde laag. Er komen geoxydeerde lagen voor die wat brokkelig zijn, maar meestal bestaan ze uit platerige (spalterachtige) stukken die vast in elkaar geperst zijn. Dit is echter niet onderzocht.

Het voorgaande betekent dat het noodzakelijk is op de hoogte te zijn van de factoren die de doorlatendheid beïnvloedenj anders is het moeilijk een indicatie over de doorlatendheid te geven. Bij dezelfde veensoort komen namelijk van gebied tot gebied maar ook binnen hetzelf­ de gebied op korte afstand grote verschillen in doorlatendheid voor. Blijkbaar is alleen een indeling naar veensoort niet voldoende om de doorlatendheid te verklaren. Naast een indeling in veensoorten lijkt een indeling naar de "structuur" van het gereduceerde veen zinvol te zijn. Hierbij wordt gedacht aan een aanvulling van de bestaande inde­ ling van de veensoorten, zoals in tabel 13 is weergegeven. In deze tabel ontbreken kwantitatieve gegevens over de doorlatendheid; hierover zou nader onderzoek meer duidelijkheid dienen te verschaffen.

(24)

Tabel 13 Nadere indeling van de veensoorten

a. Bosveen 1 met weinig houtresten - 1.1 veel minerale bestanddelen 1.2 weinig minerale bestanddeler 2 met veel houtresten

b. Broekveen 1 met weinig houtresten - 1.1 grove planteresten 1.2 fijne planteresten 2 met veel houtresten 2.1 grove planteresten 2.2 fijne planteresten c. Zeggeveen + rietzeggeveen 1 zonder houtresten en - 1.1 fijne planteresten

rietresten 1.2 grove planteresten

2 met houtresten en/of 2.1 fijne planteresten en/of duidelijke rietresten minerale bestanddelen

2.2 grove planteresten d. Rietveen + zeggerietveen 1 met weinig minerale

delen

2 met veel minerale delen

(25)

1U

-7. CONCLUSIBS

1. De verzadigde horizontale doorlatendheid van veen wordt beïnvloed door de veensoort. Bos- en broekveen hebben de grootste doorlatendheid, mosveen de geringste. Zegge- en rietveen nemen een tussenpositie in. 2. Houtresten, vooral grove houtresten in het profiel, verhogen de door­ latendheid. In alle onderzochte profielen kan dit duidelijk worden aan­ getoond.

3. De top van het veenpakket is meestal geoxydeerd, verweerd en soms brokkelig en in het algemeen beter doorlatend dan het gereduceerde veen. Bij mosveen is dit niet onderzocht.

U. De pakking van veen heeft grote invloed op de doorlatendheid. Dit is vooral het geval bij veensoorten zonder een duidelijk skelet van hout-resten. Het is echter moeilijk de mate waarin het veen "gepakt" is (volumegewicht, poriëngetal) te schatten. Het is noodzakelijk meer on­

derzoek te verrichten naar de factoren die de pakking van het veen beïnvloeden en naar de invloed op de doorlatendheid.

5. Onder een dik kleidek is de doorlatendheid van het veen meestal ge­ ringer dan onder een dun kleidek, bij overigens dezelfde omstandigheden. Bij broek- en bosveen komt dit niet duidelijk naar voren. Bij mosveen is het niet onderzocht.

6. In een aantal gevallen zijn twee of meer lagen van hetzelfde profiel gemeten. Gebleken is dat van de diepere lagen de doorlatendheid zowel groter als kleiner dan die van de bovenste laag kan zijn. De oorzaak moet worden gezocht in verschillen in veensoort.

7. De indruk bestaat dat minerale delen (klei) in het veen een nadelige invloed op de doorlatendheid hebben.

8. Gezien de resultaten van het onderzoek en met kennis van de veensoort zoals nader uiteengezet is in paragraaf 6, is het mogelijk tijdens het karteren een schatting van de verzadigde horizontale doorlatendheid in drie klassen te geven, namelijk geringe (<0,05 m/etmaal), matig tot

(26)

1 5

-8. SAMENVATTING

In de zomermaanden van 1969 t/m 1973 is in tien gebieden in het westen van ons land de verzadigde horizontale doorlatendheid van diverse veensoor­

ten gemeten. Er is gemeten uitsluitend in het gereduceerde gedeelte van het veenprofiel en in het geoxydeerde en gereduceerde te zamen. Het doel van het onderhoek was de gegevens van de bodemkaart die be­ trekking hebben op veen, zodanig te interpreteren dat hieruit de ver­ zadigde horizontale doorlatendheid kan worden geschat.

Het onderzoek is uitgevoerd volgens de boorgatenmethode nl. hoofd­ zakelijk volgens de directe methode, hetgeen wil zeggen dat direct na de boring de toestromingssnelheid in het boorgat is gemeten. Op ieder waarnemingspunt zijn steeds vier metingen verricht, waaruit de mediaan-waarde werd berekend.

De mate van doorlatendheid is ingedeeld in: slecht, matig, goed en zeer goed.

Voor de verwerking van de gegevens van het gereduceerde veen is een indeling gemaakt in drie groepen: mosveens broek- en bosveen,

zegge- en rietveen. Ook de dikte van het kleidek op het veen is in het onderzoek betrokken.

Mosveen heeft in het algemeen de geringste doorlatendheid en broek- en bosveen de grootste. Zegge- en rietveen nemen een tussenpo­ sitie in.

Geoxydeerd veen heeft in het algemeen een grotere doorlatendheid dan gereduceerd veen, hoewel geoxydeerde lagen (fossiel) in het gere­ duceerde veenpakket meestal een geringe(re) doorlatendheid hebben. Het voorkomen van houtresten vooral de grovere delen en een losse pak­ king vergroten de doorlatendheid.

De dikte van het kleidek op het veen is van invloed op de doorla­ tendheid. Bij zegge- en rietveen komt dit duidelijk tot uitdrukking. Daar neemt de doorlatendheid af bij toenemende dikte van het kleidek. Uit het onderzoek is gebleken dat met een meer gedetailleerde indeling van de veensoorten een schatting van de verzadigde horizontale doorla­ tendheid in drie klassen mogelijk is, nl. gering, matig tot groot en zeer groot.

(27)

1 6

-9. GERAADPLEEGDE LITERATUUR

Beers, W.J.P. van, 1963: The auger-hole method. International Institute for Land Reclamation and Improvement.

Hooghoudt, S.B., 1936: Bepaling van den doorlaatfactor van den grond met behulp van pompproeven (z.g. boorgatenmethode). Versl.Land-bouwk. Onderz. ^2: Ul+9-5^1 •

Cultuurtechnische Vereniging, z.j.: Cultuurtechnisch Vademecum, biz. 121-13U.

Iiiner, K., 1962: Untersuchungen über die Wasserdurchlässigheit von Niedermoorboden mit der Bohrlochmethode. Zeitschrift für Landes­ kultur : 19-28.

Gebhardt, E. und E. Wojahn, 1965: Über die Wasserdurchlässigheit von Iliedermoortorfen. Zeitschrift für Landeskultur 6: 293-30U.

Hoorn, J.W. van, 1960: Grondwaterstroming in komgronden en de bepaling van enige hydrologische grootheden in verband met het ontwaterings­ systeem. Versl. Landbouwk.Onderz. 66.10, 136 biz.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De twee asymptoten snijden elkaar in het punt B.. Het punt A is het snijpunt van de horizontale asymptoot en de

In this study we found that the addition of LDCT changed the location of lesions from eutopic to ectopic in five out of 37 patients and improved reader confidence in lesion location

De ertussen gelegen vlakke delen kunnen uitgestoven laagten zijn (Zn21); meestal zijn het echter niet verstoven gebieden waarin veldpodzolgronden liggen die soms in cultuur zijn.

Voorts blijkt de gemiddelde lengte bij Mandarine groter te zijn dan bij Fabiola.. De afname van de steellengte tengevolge van het hogere zoutgehalte van het gietwater is echter

Bij de late rassen in deze proef bij zowel hoge als lage stikstofbeschikbaarheid was veel blad afgestorven hetgeen bijdroeg aan een hoge harvest index als de remobilisatie

o Totale duur van de adequate (empirische + gedocumenteerde) anti-infectieuze behandeling: 7 dagen of tot 2 tot 3 dagen na het verdwijnen van

Een exemplaar kan bewaard worden door de patiënt, één door de vertrouwenspersoon en één door de beroepsbeoefenaar bij wie de vertrouwenspersoon zonder

With this article, we wish to contribute to the discussion by reporting on the academic language ability of one group of first-year students at a South African university,