• No results found

Non-verbaal testmateriaal in de expertisepraktijk : een pilotonderzoek naar de validiteit van de VAT-E bij mensen met een taalbarrière

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Non-verbaal testmateriaal in de expertisepraktijk : een pilotonderzoek naar de validiteit van de VAT-E bij mensen met een taalbarrière"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthese

DC Verzuimdiagnostiek & de Universiteit van Amsterdam

Non-verbaal testmateriaal

in de expertisepraktijk

Een pilotonderzoek naar de validiteit van de VAT-E bij mensen met een taalbarrière

Naam I. de winter

Studentnummer 10371648 Begeleider dhr. J.F.M. de Jonghe

UvA-begeleiders mevr. A. G. Lever & dhr. B. A. Schmand Tweede beoordelaar dhr. S. P. van der Werf

Juli 2017

Programmagroep Brein en Cognitie, specialisatie klinische

(2)

1 Inhoudsopgave

1. Samenvatting blz. 2

2. Inleiding blz. 2

2.1 De VAT-E blz. 3

2.1.1 Validiteit van de VAT-E blz. 4

2.1.2 Onderpresteren en de taalbarrière blz. 5 2.2. Huidig onderzoek: doelen en verwachtingen blz. 6

3. Methoden blz. 7 3.1 Wervings- en screeningsprocedure blz. 7 3.2 In- en exclusiecriteria blz. 8 3.3 Materiaal blz. 8 3.4 Procedure blz. 13 3.5 Data-analyse blz. 13 4. Resultaten blz. 15 4.1 Descriptieve gegevens blz. 15

4.2 Prevalentieschatting, sensitiviteit en specificiteit blz. 16

4.3 Correlaties blz. 17

4.4 De FR-MC blz. 20

5. Conclusie en discussie blz. 20

6. Literatuurlijst blz. 26

(3)

2 1. Samenvatting

De Visuele Associatie Test – Extended (VAT-E) is een nieuwe performance validity test (PVT) welke gebruik maakt van non-verbale stimuli. Het doel van dit onderzoek was het evalueren van de validiteit van de VAT-E bij mensen met een taalbarrière. In totaal zijn 27 deelnemers met een taalbarrière geworven die volgens de Slick criteria zijn opgedeeld in een groep onderpresteerders (MND) en een groep normale presteerders (non MND). Deelnemers doorliepen ofwel een standaard neuropsychologisch onderzoek, ofwel een verkort protocol bestaande uit de VAT-E, de Test of Memory Malingering (TOMM) en de Assessment of Depression Inventory (ADI). Van de 21 Slick positieve deelnemers (MND) detecteerde de VAT-E er 19. De VAT-E kwam 100% overeen met de Slick criteria in het detecteren van normale presteerders (non MND). Overeenkomst tussen de VAT-E en TOMM was 100% voor normale presteerders en onderpresteerders. Subtaken van de VAT-E en de TOMM correleerden zeer hoog. Een embedded test van de VAT-E leverde geen hogere sensitiviteit op. Huidig onderzoek toont aan dat de VAT-E een valide PVT voor mensen met een

taalbarrière. De test is zodoende een goede aanvulling op het huidig assortiment non-verbale PVT’s.

2. Inleiding

Nederland telt zo’n 3.5 miljoen eerste en tweede generatie allochtonen, zowel westers als niet westers (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2016). Ongeveer 5% hiervan is beoordeeld als arbeidsongeschikt. Dit percentage is ongeveer gelijk aan het aantal arbeidsongeschikte autochtonen. Om mede te onderzoeken in hoeverre iemand arbeidsongeschikt is, met name wanneer cognitieve en psychische klachten (mogelijk) een rol spelen, wordt men veelal doorverwezen voor neuropsychologische expertise. De neuropsycholoog onderzoekt met een dergelijk onderzoek niet alleen de cognitieve functies maar tevens de oprechtheid van de geclaimde problemen van de cliënt. Dit wordt gedaan met performance validity tests (PVT’s)

(4)

3 die de inzet van de cliënt tijdens de testafname meten. Deze worden veelal gecombineerd met

symptom validity tests (SVT’s), vragenlijsten die een meting doen van het overdrijven van

(onwaarschijnlijke) klachten en symptomen (Larrabee, 2012). Met dergelijke testen worden cliënten die oprecht iets onder leden hebben, gescheiden van cliënten die al dan niet bewust doen alsof. Dit laatste wordt ook wel onderpresteren of overrapporteren genoemd (Hendriks, Kessels, Gorissen, Schmand & Duits, 2014). Er is echter een verschil in de testafname tussen autochtonen en allochtonen, namelijk het wel of niet beheersen van de Nederlandse taal. Veelal spreken allochtonen niet vloeiend Nederlands, hetgeen invloed heeft op de testafname (Carstairs, Myors, Shores & Fogarty, 2006; Boone, Victor, Wen, Razani & Pontón, 2007; Veliu & Leathem, 2016). Deze invloed vermindert indien non-verbaal testmateriaal wordt ingezet (Peviani, Scarpa, Toraldo & Bottini, 2016). Om zeker te zijn dat men terecht

arbeidsongeschikt wordt verklaard, is het van belang testmaterialen te ontwikkelen die in de neuropsychologische expertise zowel bij allochtonen als bij autochtonen inzetbaar zijn.

De VAT-E is een nieuwe PVT en geheugentest, welke gebruik maakt van eenvoudige visuele stimuli. Door gebruik van dergelijke stimuli wordt getracht de te testen

cliëntenpopulatie zo breed mogelijk te houden. De test zou om die reden bij mensen met een taalbarrière afgenomen kunnen worden. In dit onderzoek wordt dan ook de validiteit van de VAT-E bij mensen met een taalbarrière onderzocht.

2.1 De VAT-E

De VAT-E bestaat uit zes subtests met eenvoudige lijntekeningen. Drie van de subtests meten de inzet van cliënten, hetgeen met de forced choice methode wordt gedaan. Deze methode dwingt de cliënt een keuze te maken tussen twee opties, waarvan één juist is en de ander onjuist. Dit wordt tweemaal gedaan, een keer aan het begin en een keer na 15 minuten, zodat een derde PVT-meting berekend kan worden: de consistentiemaat. Dit is een meting waarbij de cliënt een punt krijgt voor ieder consistent antwoord wat hij op de twee subtests geeft.

(5)

4 Scoort de cliënt onder vooraf bepaalde cutoff scores op één van de PVT-metingen, dan is waarschijnlijk sprake van onderpresteren.

2.1.1 Validiteit van de VAT-E. Door de forced choice methode is de VAT-E een vrij gemakkelijke taak. Uit eerder onderzoek van Smolders (2014) blijkt een specificiteit van 100%: deelnemers met een normale inzet behaalden de maximale score op alle PVT-subtests van de VAT-E. Patiënten met Mild Cognitive Impairment behaalden veelal de maximale score of scoorden in ieder geval boven de cutoff score. Geïnstrueerde simulanten werden in hetzelfde onderzoek allemaal geclassificeerd als onderpresteerders, wat gelijk staat aan een sensitiviteit van 100%. Onderzoek van Meyer, de Jonghe, Schmand en Ponds (2017) binnen een high-risk populatie (grote kans op onderpresteren) toont tevens een specificiteit van 100%. De sensitiviteit was echter lager dan bij de geïnstrueerde simulanten van Smolders (2014), namelijk 54%. De VAT-E is zodoende specifiek genoeg om normale presteerders als zodoende te classificeren, maar mist bijna de helft van de keren onderpresteerders.

Naast de reguliere PVT-metingen bevat de VAT-E nog een embedded test waarmee de inzet van de cliënt gemeten wordt. Dit betreft de toename in punten tussen de subtests Free Recall (FR) en Multiple Choice (MC). Uit een pilotonderzoek van Bakkenes (2016) naar de FR en MC bleek dat onderpresteerders een vlakkere leercurve laten zien dan patiënten met Mild Cognitive Impairment of Alzheimer dementie. Onderpresteerders behaalden gemiddeld dezelfde score op de FR als patiënten, echter scoorden onderpresteerders lager op de MC. Een verminderde toename in punten van de FR naar de MC kan zodoende tevens wijzen op

onderpresteren.

De VAT-E beschikt naast een hoge specificiteit en voldoende sensitiviteit tevens over een goede concurrente validiteit. In onderzoek van Meyer, de Jonghe, Schmand en Ponds (2017) werd de VAT-E binnen een high-riskgroep vergeleken met de Test of Memory

(6)

5 Malingering (TOMM) (Tombaugh, 1996) en Green’s Word Memory Test (GWMT) (Green, Allen & Astner, 1996). De TOMM en de GWMT maken beide gebruik van de forced choice methode. De TOMM doet dit echter met visuele stimuli, net als de VAT-E, en de GWMT met woordparen. Uit de resultaten van het onderzoek bleek dat de VAT-E en de TOMM voor 100% overeenkwamen in het classificeren van de deelnemers. De overeenkomst tussen de VAT-E en de GWMT was matig (Cohens K = .36). Concluderend komt de VAT-E in voldoende mate overeen met gelijksoortige PVT’s.

2.1.2 Onderpresteren en de taalbarrière. Onderzoek met de VAT-E naar onderpresteren binnen een high-riskgroep toont een prevalentie van 60% (Stel, 2015). Dit betrof een

onderzoek met cliënten die waren doorverwezen voor neuropsychologische expertise. In een dergelijke setting komt veelal een hoge prevalentie van onderpresteren voor, gezien velen daar een externe reden toe hebben. Onderzoek naar onderpresteren bij specifieke doelgroepen als etnische minderheden is echter schaars (Bush, Heilbronner & Ruff, 2014). Of de

prevalentie van onderpresteren verschilt tussen autochtonen en allochtonen en de manier waarop, is zodoende niet bekend. Recent onderzoek van Van der Heide en Merckelbach (2016) naar overrapportage van posttraumatische stress-symptomen bij vluchtelingen in Nederland, laat zien dat 41%-87% faalt op meerdere PVT’s. Dit betrof echter vluchtelingen die een grotere kans hadden permanent in Nederland te blijven als sprake was van

psychiatrische symptomen. Daarnaast werd in dit onderzoek een psychiatrische doelgroep gebruikt. Hiervan is bekend dat er doorgaans een redelijk hoog percentage aan onderpresteren en overrapportage wordt gevonden (Dandachi-Fitzgerald, Ponds, Peters & Merckelbach, 2011; Gorissen, Schmand & Sanz, 2005). Betreffende steekproef is zodoende niet representatief voor hetgeen gebruikt wordt in het huidige onderzoek.

(7)

6 Er is echter reden om aan te nemen dat de prevalentie van onderpresteren bij

deelnemers met een taalbarrière hoger is. In veel onderzoeken is namelijk een verschil in opleiding gevonden tussen normale presteerders en onderpresteerders. Onderpresteerders zijn veelal significant lager opgeleid dan normale presteerders (Meyer, de Jonghe, Schmand, & Ponds, 2017; Dandachi-FitzGerald, van Twillert, van de Sande, van Os, & Ponds, 2016; Martin et al., 2016). Het kan zo zijn dat de veelal makkelijke PVT’s te doorzichtig zijn voor hoger opgeleiden en zij sneller doorhebben of een test te makkelijk is om fout te doen. Omdat in Nederland allochtonen, en dan met name niet-westerse allochtonen, veelal lager opgeleid zijn (Centraal Bureau voor de statistiek, 2017), worden zij wellicht sneller door PVT’s gedetecteerd. Zodoende kan de prevalentie van onderpresteren onder een allochtone bevolking schijnbaar hoger uitvallen dan in een autochtone bevolking.

2.2 Huidig onderzoek: Doelen en verwachtingen

Het doel van huidig onderzoek is om aan te tonen dat de VAT-E een valide test is voor gebruik bij cliënten met een taalbarrière. Dit is het eerste onderzoek waarin de validiteit van de VAT-E binnen deze doelgroep wordt onderzocht en tevens een van de weinige

Nederlandse onderzoeken die gebruik maken van een allochtone populatie binnen PVT-onderzoek. Gezien het toenemende aantal allochtonen binnen Nederland, is het van belang PVT’s te ontwikkelen die ook bij deze doelgroep ingezet kunnen worden. De VAT-E zou geschikt kunnen zijn als dergelijke PVT.

Als primair doel worden de sensitiviteit en specificiteit van de VAT-E onderzocht. Hiervoor wordt eerst een prevalentieschatting gemaakt van onderpresteren binnen een high

risk-populatie, ofwel mensen die worden onderzocht in het kader van een expertise. Om

onderpresteerders te detecteren, worden de Slick criteria gehanteerd (Slick, Sherman & Iverson, 1999). Verwacht wordt dat de prevalentie in betreffende doelgroep ten minste 60% is, hetgeen tevens in eerder onderzoek binnen dezelfde setting is gevonden (Stel, 2015).

(8)

7 Vervolgens wordt het aantal onderpresteerders als gedetecteerd door de VAT-E vergeleken met het aantal onderpresteerders als gevonden met de Slick criteria. Hiermee worden de sensitiviteit en specificiteit van de VAT-E berekend. Verwacht wordt dat de specificiteit 100% is en de sensitiviteit ten minste 54% is, hetgeen is gevonden in voorgaande

onderzoeken. Daarnaast wordt onderzocht of de sensitiviteit toeneemt met het gebruik van de

embedded test, FR-MC. Omdat dit een ingebedde meting is, is het voor een cliënt niet direct

duidelijk dat zijn of haar inzet ermee wordt gemeten.

Het secundaire doel van dit onderzoek is om de concurrente validiteit van de VAT-E te onderzoeken. Hiervoor wordt de VAT-E nogmaals vergeleken met de TOMM, waarbij verwacht wordt dat de overeenkomst tussen beide hetzelfde is als in eerder onderzoek is gevonden, namelijk 100%.

Samengevat wordt een viertal hypothesen getoetst:

1. In een expertise-setting is de prevalentie van onderpresteren bij mensen met een taalbarrière is ten minste 60% .

2. De sensitiviteit van de VAT-E bij mensen met een taalbarrière is ten minste 54% en de specificiteit is 100%.

3. De VAT-E en de TOMM komen 100% overeen in het classificeren van deelnemers. 4. Het gebruik van de embedded test van de VAT-E verhoogt de sensitiviteit van de

VAT-E.

3. Methode 3.1 Wervings- en Screeningsprocedure

Deelnemers werden geworven binnen een high-risk populatie, namelijk expertisepraktijk DC Verzuimdiagnostiek. Deze praktijk verricht medische expertise in opdracht van de

(9)

8 verzekerings- of bedrijfsarts. Dit kan zijn op het gebied van (neuro)psychologie, maar ook cardiologie, fysiotherapie, neurologie, et cetera. Deelnemers van huidig onderzoek kwamen in aanmerking indien zij waren doorverwezen naar de neuropsycholoog, de psychiater of de neuroloog. Omdat huidig onderzoek onderdeel is van een lopend onderzoek naar de VAT-E, was een gedeelte van de data reeds verzameld. Bij deze data werd in het neuropsychologische rapportageverslag gezocht of sprake was van een taalbarrière. Nieuwe deelnemers werden geselecteerd op buitenlands klinkende achternamen. Met behulp van een dossier of vragenlijst werd nader onderzocht of de deelnemers een taalbarrière hadden. In totaal zijn 28 deelnemers geworven, waarvan 1 voor neurologische expertise, 3 voor psychiatrische expertise en 24 voor neuropsychologische expertise.

3.2 In- en exclusiecriteria

Deelnemers zijn geïncludeerd indien zij geen (volledige) beheersing van de Nederlandse taal hadden. Dit konden deelnemers zij die (1) een tolk nodig hadden, (2) zich moeilijk uitdrukken in het Nederlands en/of het Nederlands niet probleemloos verstaan, (3) Nederlands spreken maar laag zijn opgeleid (maximale score van 2 volgens de opleidingsschaal van Verhage (1964)) of (4) analfabeet zijn. Zodoende komen tevens autochtone deelnemers in aanmerking, mits zij (zeer) laag zijn opgeleid of analfabeet zijn, hetgeen tevens voor een taalbarrière zorgt (Simos, Kasselimis & Mouzaki, 2011). Exclusiecriteria waren een goede beheersing van de Nederlandse taal in combinatie met een opleidings-score van 3 of hoger (Verhage, 1964) en visus/gehoorproblemen na correctie.

3.3 Materiaal

De gebruikte testen in huidig onderzoek varieerden per deelnemer. Dit kwam doordat niet iedere deelnemer een geheel neuropsychologisch testprotocol doorliep. De testen die

(10)

9 of Depression Inventory (Mogge & LePage, 2004), de Green’s Word Memory Test (Green, 2003), de Nonverbal Medical Symptom Validity Test (Green, 2008), de Reliable Digit Span, de Amsterdamse Korte Termijn Geheugentest (Schmand, de Sterke, & Lindeboom, 1998) en de Structured Inventory of Malingered Symptomatology (Smith & Burger, 1997). Bij

deelnemers die voor neurologische- en psychiatrische expertise kwamen, was maar een beperkte hoeveelheid tijd beschikbaar. Bij deze deelnemers zijn enkel de VAT-E, TOMM en ADI afgenomen.

VAT-E. De doelstimuli van de VAT-E bestaan uit 24 eenvoudig getekende afbeeldingen. Van deze afbeeldingen zijn er 24 afkomstig van de Visuele Associatie Test (VAT) (Lindeboom, Schmand, Tulner, Walstra & Jonker, 2002). 24 Afbeeldingen zijn erbij bedacht met als doel het plafondeffect van de VAT te verkleinen. De 6 subtaken waaruit de VAT-E is opgebouwd, zijn afgeleid van de GWMT (Green, Allen, & Astner, 1996). De eerste subtaak is de Immediate Recognition (IR), waarbij de deelnemer twee maal 24 doelstimuli te zien krijgt met de instructie deze te onthouden (bijvoorbeeld een stolp). De stimuli worden ten minste 4 en maximaal 10 seconden getoond. Vervolgens krijgt de deelnemer wederom deze stimuli te zien, maar dan met een toevoeging (in de stolp ligt nu een hoed). De deelnemer moet nu benoemen wat hij ziet en welke van de twee afbeeldingen hij moest onthouden (stolp). Dit doet de deelnemer ook bij de tweede subtaak, de Delayed Recognition (DR), welke na 15 minuten plaatsvindt. De deelnemer benoemt wat hij ziet (hoed en stolp) en welke hij het eerst heeft gezien (stolp) Bij de derde subtaak, Paired Associations (PA), ziet de deelnemer de doelstimuli weer (stolp) en moet hij aangeven wat erbij kwam (hoed). De minimumscore op de IR, DR en PA is 0, de maximale score is 24. Bij de vierde subtaak, de

Free Recall (FR) moet de deelnemer uit het hoofd alle stimuli noemen die hij gezien heeft. De

minimumscore op deze taak is 0, de maximale score is 48. De laatste subtaak is de Multiple

(11)

10 moet aanwijzen wat erbij was gekomen. De minimumscore op de MC is 0, de maximale score is 12. Voor een voorbeelditem van de VAT-E zie bijlage 4.

De VAT-E bevat drie reguliere PVT-metingen en een embedded test. De eerste twee PVT-metingen zijn de IR en de DR. Uit deze subtaken kan vervolgens een derde PVT-meting worden afgeleid, namelijk de consistentiemaat (CNS). De CNS wordt berekend door de deelnemer een punt toe te kennen bij ieder consistent antwoord op de IR en de DR. Hiervoor kan een maximale score van 24 gehaald worden. De embedded test omvat de toename in het aantal punten van de MC ten opzichte van de FR. Uit eerder onderzoek blijkt dat

geïnstrueerde simulanten significant minder toename in het puntenaantal laten zien dan gezonde controles of deelnemers met Mild Cognitive Impairment (Bakkenes, 2016). Hieruit is een cutoff score afgeleid, waarbij men positief is voor onderpresteren indien op de FR een score van hoger of gelijk aan 6 wordt behaald en op de MC een score lager of gelijk aan 8 (Meyer, de Jonghe, Schmand, & Ponds, 2017). De PVT-onderdelen van de VAT-E zijn zodoende de IR, de DR, de CNS en de FR-MC.

TOMM. De TOMM is een symptoomvaliditeitstest die tevens gebruikt maakt van eenvoudige visuele stimuli en bestaat uit drie trials. Deelnemers krijgen een vijftigtal eenvoudige afbeeldingen te zien welke zij moeten onthouden. Vervolgens moeten de

deelnemer uit twee afbeeldingen kiezen welke hij eerder heeft gezien. Trials 1 en 2 vinden na elkaar plaats en Trial 3 na 15 minuten. Belangrijk is om na ieder item feedback te geven aan de deelnemer of het gegeven antwoord goed of fout is. De te behalen scores hebben een range van 0 tot 50 punten. De test is positief indien men 45 punten of minder haalt op Trial 2. Omwille van tijdgebrek heeft dit onderzoek zich beperkt tot Trial 1 en 2 van de TOMM.

ADI. De Assessment of Depression Inventory is een depressievragenlijst bestaande uit 39 vragen, waarmee de meest voorkomende symptomen van een depressie worden uitgevraagd. De ADI meet daarnaast of er sprake is van overrapportage van psychische

(12)

11 klachten en of de gegeven antwoorden betrouwbaar zijn. Naast de depressieschaal zijn

zodoende nog een schaal voor overrapporteren, een reliabilityschaal en een randomschaal. De cutoff score voor overrapportage is 11, dat wil zeggen dat men zeer waarschijnlijk

overrapporteert indien 11 of meer punten op deze schaal zijn behaald. Van een depressie is waarschijnlijk sprake bij 39 of meer punten op de depressieschaal. De depressie is ernstig indien men 49 of meer punten behaalt.

GWMT. De gecomputeriseerde GWMT is een verbale leertaak en PVT, waarbij de deelnemer 20 woordparen moet leren (hond en kat). Deze woordparen verschijnen één voor één onder elkaar op een beeldscherm. Vervolgens ziet de deelnemer 1 woord van dit paar (hond) en moet hij uit twee andere woorden kiezen welke hierbij hoorde (paard en kat) (IR). Hetzelfde wordt na 30 minuten nogmaals gedaan (DR) en over de twee taken wordt een consistentiemaat berekend (CNS). De deelnemer krijgt dan een punt voor ieder consistent gegeven antwoord op de IR en DR. Hierna volgt een meerkeuze taak (MC), waarbij de deelnemer het eerste woord van een paar weer ziet en uit een rij andere woorden moet kiezen welke erbij hoorde. Dit wordt gevolgd door de gepaarde associatie (PA) waarbij de deelnemer uit het hoofd moet opnoemen welk woord bij het eerste woord van een paar hoorde. Als laatst is er een vrije reproductie (FR) van alle geleerde woorden. De te behalen scores hebben een range van 0% tot 100%. De test is positief indien op de IR en/of DR en/of CNS een score van 82.5% of lager wordt behaald.

NV-MSVT. De Nonverbal Medical Symptom Validity Test is de non-verbale versie van de GWMT, bestaande uit vijf subtests. De deelnemer moet 10 gepaarde afbeeldingen leren, bijvoorbeeld een paard en een kar. Vervolgens ziet de deelnemer één van die geleerde afbeeldingen gepaard met een nieuwe afbeelding. De deelnemer moet kiezen welke hij eerder geleerd heeft (IR). Hierna bekijkt de deelnemer een papier met daarop ‘aangetaste’

(13)

12 afbeeldingen zijn. Na 10 minuten moet de deelnemer weer kiezen uit twee afbeeldingen welke hij moest onthouden (DR). Een van deze afbeeldingen stond op het computerscherm bij de eerste tien paren, de ander op het papier met aangetaste afbeeldingen (bijvoorbeeld paard en gieter). De deelnemer wordt expliciet verteld niet de afbeelding te kiezen die op het papier met aangetaste afbeeldingen stond. Hierna volgt de gepaarde associatie en de vrije

reproductie. De te behalen scores hebben een range van 0% tot 100%. De test is positief indien het gemiddelde van de IR, DR, CNS en PA lager is dan 90% of indien het gemiddelde van de DR en CNS lager is dan 88%.

RDS. De Reliable Digit Span (RDS) (Greiffenstein, Baker & Gola, 1994) is een intrinsieke PVT-meting van de test WAIS III Cijferreeksen (Wechsler, 1997). Hierbij moet de deelnemer reeksen cijfers voorwaarts en achterwaarts nazeggen. Voor het berekenen van de RDS worden de hoogste foutloze reeksen (vooruit en achteruit) bij elkaar opgeteld. De te behalen scores hebben een range van 0 tot 15 punten. De test is positief indien een score van 7 of lager wordt behaald.

AKTG. De Amsterdamse Korte Termijn Geheugentest (AKTG) is een van de

bekendste PVT’s in Nederland. De deelnemer krijgt vijf woorden te zien met een overlappend thema (bijvoorbeeld bloemen). Vervolgens wordt de deelnemer gevraagd een som uit te rekenen om zijn aandacht af te leiden. Na het uitrekenen krijgt de deelnemer wederom vijf woorden van datzelfde thema te zien, waarvan drie overeenkomen met de vorige reeks. De deelnemer moet aangeven welke woorden hetzelfde zijn. De te behalen scores hebben een range van 30 tot 90 punten. De test is positief indien een score van 84 of lager wordt behaald.

SIMS. De Structured Inventory of Malingered Symptomatology (SIMS) (Smith & Burger, 1997) is een vragenlijst bestaande uit 75 juist/onjuist-vragen, welke (abnormale) psychiatrische en cognitieve klachten in kaart brengen. De te behalen scores hebben een range

(14)

13 van 0 tot 75 punten. De test is positief voor overrapportage indien een score van 16 of hoger wordt behaald.

3.4 Procedure

Deelnemers ondertekenden eerst een informed consent waarmee zij instemden met digitale opslag en wetenschappelijke analyse van hun data. Bij deelnemers die waren doorverwezen voor neurologische of psychiatrische expertise begon de testafname met een korte vragenlijst over herkomst, gevolgd door de IR van de VASvT. Het kwartier tussen de IR en DR van de VASvT werd opgevuld met de ADI. Indien men in minder dan 15 minuten klaar was met de ADI, werd een korte pauze of een kopje koffie aangeboden. Na de ADI of pauze volgden de overige subtaken van de VASvT. Als laatst werd de TOMM afgenomen. Deelnemers die verwezen waren voor neuropsychologisch onderzoek doorliepen een geheel NPO. De testen en volgorde van afname varieerden per deelnemer.

Bij de deelnemers die niet of nauwelijks Nederlands spraken, werd het uitleggen van de test door een tolk gedaan. Waar mogelijk werd gebruik gemaakt van een vriend of

familielid, welke in staat was de taken te vertalen, en in andere gevallen van een officieel beëdigde tolk.

3.5 Data-analyse

De deelnemers zijn allereerst opgedeeld in een MND-groep (onderpresteren) en een Non MND-groep (normale prestatie). Dit is gedaan met de Slick criteria (Slick, Sherman & Iverson, 1999). Deze criteria stellen dat er sprake is van onderpresteren indien men twee positieve PVT’s en/of SVT’s heeft en daarnaast een extern belang voor onderpresteren aanwezig is. Gezien de deelnemers binnen een expertisepraktijk zijn geworven, hadden zij allen een extern belang voor onderpresteren.

(15)

14

Hypothese 1: de prevalentie van onderpresteren bij mensen met een taalbarrière is ten minste

60%

Deze hypothese is getoetst door op basis van de Slick criteria te bepalen welke deelnemers onderpresteren en welke normaal presteren. Deze gegevens zijn met Fisher’s Exact test vergeleken met het percentage onderpresteerders wat gevonden is in eerder onderzoek binnen dezelfde praktijk. Verschillen tussen de onderpresteerders en normale presteerders zijn vervolgens geanalyseerd met een Mann-Whitney U test (leeftijd en opleiding) en Fisher’s Exact toets (sekse).

Hypothese 2: de sensitiviteit van de VAT-E is ten minste 54% en de specificiteit is 100%

Deze hypothese is getoetst door onderpresteerders volgens de VAT-E te vergelijken met onderpresteerders volgens de Sick criteria. Om de mate van overeenkomst te bepalen werd Cohen’s K gebruikt. Het aantal gedetecteerde onderpresteerders wat overeenkomt op de VAT-E en de Slick criteria, gedeeld door het aantal gedetecteerde onderpresteerders volgens de Slick criteria, vormt de sensitiviteit. Het aantal gedetecteerde normale presteerders wat overeenkwam op de VAT-E en de Slick criteria, gedeeld door het aantal normale presteerders volgens de Slick criteria, vormt de specificiteit.

Hypothese 3: de TOMM en de VAT-E komen 100% overeen in het classificeren van

deelnemers

Deze hypothese is op eenzelfde manier getoetst als de tweede hypothese, waarbij Cohen’s K werd gebruikt om de mate van overeenkomst te bepalen. Vervolgens is onderzocht in welke mate de subtaken van de TOMM samenhangen met de subtaken van de VAT-E. Er is gebruik gemaakt van Spearman’s Rho om de samenhang te bepalen, omdat door plafondeffecten van beide testen de data niet normaal verdeeld zijn.

(16)

15

Hypothese 4: Het gebruik van de embedded test verhoogt de sensitiviteit van de VAT-E

Deze hypothese is getoetst door opnieuw het aantal onderpresteerders als gedetecteerd met de VAT-E te bepalen, echter nu met toevoeging van de FR-MC. Dit hield in dat voor

onderpresteerders die door de reguliere PVT-onderdelen werden gemist (de IR, DR en CNS), de FR-MC werd berekend, opdat deze onderpresteerders nu wel werden gedetecteerd.

Vervolgens is op eenzelfde manier als bij hypothese 2 onderzocht in welke mate het detecteren van onderpresteren overeenkwam met de Slick criteria, waarvoor Cohen’s K is gebruikt.

4. Resultaten 4.1 Descriptieve Gegevens

In totaal kwamen 28 personen in aanmerking voor deelname. Hiervan waren 13 deelnemers reeds gezien voor neuropsychologisch onderzoek, 15 deelnemers zijn erbij geworven. Een deelnemer werd uitgesloten voor het onderzoek, omdat de VAT-E niet kon worden

afgenomen. De betreffende deelnemer voelde tijdens het NPO plots zijn armen en benen niet meer, waardoor het onderzoek werd afgebroken. Zodoende is bij 27 deelnemers de VAT-E afgenomen. Deze deelnemers waren verdeeld in een MND groep (N=21) en een Non MND groep (N=6) volgens de Slick criteria. Bij een deelnemer waren omwille van geringe

motivatie niet voldoende testen afgenomen om de Slick criteria te hanteren. De VAT-E scores waren echter onder gokkans en de deelnemer was duidelijk niet gemotiveerd om mee te werken. Zodoende is deze deelnemer alsnog ingedeeld in de MND-groep. De gegevens van deze groepen zijn gebruikt voor hypothese 1, 2 en 4. De TOMM is bij 12 deelnemers afgenomen. Dit komt enerzijds doordat de TOMM bij de retrospectieve data niet is

afgenomen, omdat de test geen onderdeel was van het standaard NPO-protocol, anderzijds doordat onderzoek voortijdig werd afgebroken. De gegevens van deze 12 deelnemers zijn

(17)

16 gebruikt voor hypothese 3. Concluderend zijn voor hypothese 1, 2 en 4 de gegevens van 27 deelnemers beschikbaar en voor hypothese 3 zijn de gegevens van 12 deelnemers

beschikbaar.

Demografische gegevens voor beide groepen en het totaal aantal deelnemers zijn te vinden in tabel 1. De groepen verschilden niet significant van elkaar wat betreft leeftijd, opleiding en geslacht. De gemiddelde leeftijd in de MND groep was 45 jaar en de gemiddelde leeftijd in de Non MND groep was 53 jaar. De laagst behaalde opleidingsscore was Verhage 1 (minder dan 6 klassen lager onderwijs) en de hoogst behaalde opleiding was Verhage 7 (afgeronde universiteitsopleiding), beiden in de MND groep. Het merendeel van de

deelnemers kwam uit Turkije (N=7) of Marokko (N=6). Van twee deelnemers was het land van herkomst onbekend.

4.2 Prevalentieschatting, sensitiviteit en specificiteit

In totaal hebben 21 van de 27 deelnemers ten minste twee positieve SVT’s en een extern motief voor onderpresteren. De prevalentie van onderpresteren in betreffende doelgroep is zodoende 77.8%, hetgeen niet significant hoger is als de prevalentie van 60% uit het onderzoek van Stel (2015), p = .158. Hiermee kan hypothese 1, de prevalentie van onderpresteren bij deelnemers met een taalbarrière is ten minste 60 %, niet worden aangenomen.

In tabel 2 zijn de gemiddelde scores op de subtaken van de VAT-E voor beide groepen weergegeven. De scores van de MND-groep verschilden significant van de scores van de Non MND-groep op de IR, DR, CNS en MC van de VAT-E. Er was een bijna perfecte,

significante overeenkomst in classificatie van de deelnemers volgens de VAT-E en de Slick criteria, κ = .809 (95% CI, 0.558 tot 1), p < .001. De VAT-E detecteert 19 uit 21 deelnemers die volgens de Slick criteria onderpresteren (95% CI 0.699 tot 0.986). Dit komt overeen met

(18)

17 een sensitiviteit van 91% en sluit aan bij hypothese 2, namelijk dat de sensitiviteit van de VAT-E bij mensen met een taalbarrière ten minste 60% is. De VAT-E classificeert alle 6 deelnemers juist die volgens de Slick criteria niet onderpresteren. Met andere woorden, geen enkele deelnemer wordt ten onrechte als onderpresteerder aangewezen door de VAT-E. Dit gegeven wijst op een specificiteit van 100% en sluit aan bij hypothese 2, namelijk dat de specificiteit 100% is.

4.3 Samenhang en overeenkomst met ander testmateriaal

TOMM. In totaal is bij 12 deelnemers zowel de VAT-E als de TOMM afgenomen. De gemiddelde scores op de TOMM voor deelnemers die al dan niet onderpresteren worden weergegeven in tabel 3. Er was een perfecte, significante overeenkomst tussen de VAT-E en de TOMM, κ= 1, p = 0.001. Hypothese 3, de TOMM en de VAT-E komen 100% overeen in het classificeren van deelnemers, kan hiermee worden aangenomen. Tussen bijna alle subtests van de VAT-E en de TOMM zijn, bij eenzijdig toetsen, significante correlaties gevonden, zie tabel 4. De sterkste correlatie is tussen de IR van de VAT-E en Trial 1 van de TOMM, r=0.98, (95% CI, .92 tot .99), p < .001. De correlatie tussen de FR van de VAT-E en Trial 1 van de TOMM was niet significant en betrof tevens de zwakste correlatie, r = 0.66 (95% CI, .08 tot .88), p = .015.

GWMT. In een kleine subgroep waren gegevens beschikbaar voor zowel de VAT-E als de GWMT. Een exploratieve analyse laat zien dat beide tests in hoge mate samenhangen in de onderzochte deelnemersgroep. Tussen alle gelijkwaardige subtests van de GWMT en de VAT-E werden significante correlaties gevonden, zie tabel 5. De sterkste correlatie betrof de correlatie tussen de consistentiematen van de VAT-E en GWMT, r = .97 (95% CI, .88 tot .99), p < .001. De zwakste correlatie betrof de correlatie tussen Immediate Recall van de VAT-E en GWMT, r = .71 (95% CI, .29 tot .90), p = .004.

(19)

18 Tabel 1

Demografische eigenschappen van deelnemers met een taalbarrière, verdeeld in een MND-groep en een Non MND-MND-groep op basis van de Slick criteria (n=27)

MND Non MND P-waarde Totaal

N of n 21 6 27 Leeftijd (jaren) M (SD) Minimum Maximum 45.7 (10.7) 19 64 53.2 (5.3) 49 59 𝑝𝑝 =. 0631 47.2 (10.3) 19 64 Vrouw n (%) 8 (38.1) 3 (50) 𝑝𝑝 =. 6622 11 (40.7) Opleiding (Verhage) M (SD) 4.2 (2) 4.1 (1.2) 𝑝𝑝 = 1. 000 1 4.1 (1.8) Minimum 1 2 1 Maximum 7 5 7

Land van herkomst N (%) Turkije Marokko Suriname Ghana Egypte Kosovo Voormalig Joegoslavië Indonesië Liberia Nederland Polen Vietnam Uganda Onbekend 5 (23.8) 5 (23.8) 1 (4.8) 1 (4.8) 1 (4.8) 1 (4.8) 1 (4.8) 1 (4.8) 1 (4.8) 1 (4.8) 1 (4.8) 1 (4.8) 1 (4.8) 2 (33.3) 1 (16.7) 1 (16.7) 1 (16.7) 1 (16.7) 7 (25.9) 6 (22.2) 2 (7.4) 1 (3.7) 1 (3.7) 1 (3.7) 1 (3.7) 1 (3.7) 1 (3.7) 1 (3.7) 1 (3.7) 1 (3.7) 1 (3.7) 2 (7.4) 1 Mann-Whitney U test 2

(20)

19 Tabel 2

Gemiddelde scores en standaarddeviaties voor gedetecteerde onderpresteerders en normale presteerders met een taalbarrière, op basis van de Slick criteria

VAT-E MND Non MND p-waarde1

IR 13.5, (6.3), 57.9, 20 23.8, (.4), 99.3, 6 <.001 DR 14.2, (6.5), 59.3, 18 23.7, (.8), 98.6, 6 <.001 CR 18.7, (3.8), 77.8, 12 23.8, (.4), 99.3, 6 .001 PA 9.8, (6.2), 40.1, 17 19.5, (8.7), 81.2, 6 .013 FR 6.8, (4.5), 16.9, 18 21.8, (12.2), 45.5, 6 .003 MC 6.4, (3.6), 51.5,17 11.8, (.4), 98.7,6 <.001

Note: M, (SD), gemiddelde percentage correcte antwoorden, N

1

Mann-Whitney U test

Tabel 3

Gemiddelde scores op de TOMM voor onderpresteerders en normale presteerders (n=12)

TOMM (N) MND (10) Non MND (2) P-Waarde

Trial 1 22 (7.6) 47 (1.4) . 001

Trial 2 25.2 (11.6) 50 (0) . 016

Note: M, (SD)

Tabel 4

Correlaties1 tussen de subtaken van de VAT-E en de TOMM (N=12)

TOMM VAT-E IR DR CNS PA FR MC Trial 1 .98 .91 .89 .88 .622 .93 Trial 2 .91 .93 .95 .87 .68 .88 1 Spearman’s Rho 2 Niet significant Tabel 5

Correlaties tussen de subtesten van de VAT-E en de GWMT

IR DR CNS PA FR MC N 14 12 10 12 12 11 r1 .71 .91 .97 .78 .83 .83 P2 .004 .000 .000 .003 .001 .002 1 Spearman’s Rho 2

(21)

20 4.4 De FR-MC van de VAT-E

Twee van de 21 Slick positieve deelnemers werden niet door de VAT-E als zodanig gedetecteerd. Toevoegen van de FR-MC index leidde evenmin tot detectie van deze

deelnemers. Een Mann-Whitney U test is daarom gebruikt om te evalueren of de gemiddelde toename van de FR naar de MC verschilden voor de groepen. Uit de resultaten bleek geen significant verschil tussen de MND-groep en Non MND-groep, 𝑧𝑧 = −1.401, 𝑝𝑝 = .161. Hypothese 4, het gebruik van de embedded test verhoogt de sensitiviteit van de VAT-E, kan hiermee niet worden aangenomen.

Tabel 6

Gemiddelde toename in percentage correcte antwoorden van de FR naar de MC voor onderpresteerders en normale presteerder

MND (17) Non MND (6) p-waarde1

FR-MC 36 (3.972) 53 (12) .161

Note: M (SD)

5. Conclusie en discussie

Dit betrof een onderzoek in neuropsychologische expertisesetting naar de bruikbaarheid van de VAT-E bij mensen met een taalbarrière en veelal een laag opleidingsniveau. Zoals verwacht blijkt de VAT-E in betreffende groep een onderscheid te maken tussen

onderpresteerders en normale presteerders. De prevalentie van onderpresteren betrof 78%, hetgeen niet verschilde van eerder onderzoek (Stel, 2015). De uitkomst op de VAT-E bleek veelal in lijn met de indeling van deelnemers volgens de Slick criteria en de VAT-E hangt in hoge mate samen met de TOMM. Deze bevindingen ondersteunen de validiteit van de VAT-E. Tegen onze verwachting in leverde de impliciete PVT-meting, FR-MC, geen hogere sensitiviteit op. Dit is waarschijnlijk het gevolg van de scores waarop de FR-MC berekend is: de gemiddelde scores van huidige groep zijn lager dan de groep waarmee de FR-MC

(22)

21 berekend is. Wellicht leidt het vaststellen van andere cutoff-scores voor de FR-MC wel

degelijk tot een toename van de sensitiviteit. Desalniettemin zijn de overige subtests voldoende valide om de VAT-E in te zetten bij mensen met een taalbarrière.

Een interessante bevinding is dat de gemiddelde scores op de daadwerkelijke

geheugenonderdelen van de VAT-E (de PA en de FR) minder van elkaar verschilden dan de PVT-indexen. Dit ondersteunt de divergente validiteit: de VAT-E is wat betreft PVT meting te onderscheiden van een geheugenmeting.

Een sterk punt van dit onderzoek is dat het één van de weinige Nederlandse onderzoeken is waarbij specifiek is gekeken naar onderpresteren bij mensen met een taalbarrière. Dit betreft een doelgroep die veelal ‘vergeten’ wordt in validiteitsonderzoek (Bush, Heilbronner & Ruff, 2014). De resultaten zijn van belang voor de klinisch

neuropsychologische praktijk. Volgens cijfers van het CBS telde de Nederlandse bevolking in 2016 zo’n 3.5 miljoen eerste en tweede generatie allochtonen, zowel westers als niet-westers. Hiervan was 5% in januari 2016 arbeidsongeschikt (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017). Burn-out klachten komen veel voor onder werknemers, zeker ook bij hen met een westerse of niet westerse allochtone afkomst. Een talige PVT, zoals de Amsterdamse Korte Termijn Geheugen test of de Green’s Word Memory Test, is bij deze mensen lang niet altijd te gebruiken, althans niet zonder invloed van taal als confounder. Dit benadrukt het belang van non-verbaal testmateriaal in neuropsychologische expertisesetting. Zonder non-verbaal testmateriaal is een groot deel van de Nederlandse bevolking niet te testen. Gezien de

positieve bevindingen met de VAT-E bij mensen die anderszins moeilijk te onderzoeken zijn, kan deze aansluiten in het arsenaal aan non-verbale PVT’s.

De resultaten van huidig onderzoek komen grotendeels overeen met de gegevens uit eerder onderzoek met de VAT-E. Eerder onderzoek bij mensen zonder taalbarrière toonde een specificiteit van 100%, hetgeen tevens in huidig onderzoek is gevonden. Dit betekent dat de

(23)

22 test tevens voor mensen met een taalbarrière eenvoudig is zolang er sprake is van een normale inzet. Daarnaast kwam de VAT-E in grote mate overeen met de TOMM, hetgeen tevens in eerder onderzoek is gevonden. De sensitiviteit als gevonden in huidig onderzoek laat echter een duidelijke toename zien in vergelijking met eerder onderzoek. Een verklaring is dat de taalbarrière invloed heeft gehad op de scores, waardoor deelnemers onterecht zijn

gedetecteerd als onderpresteerders. Dit is echter minder waarschijnlijk, aangezien onderpresteerders in huidig onderzoek (1) veelal onder gokkans presteerden (2) de

specificiteit reeds aantoont dat de test eenvoudig genoeg is voor betreffende doelgroep en (3) er bij de meeste PVT’s nadrukkelijk feedback wordt gegeven. Als een deelnemer de test niet goed heeft begrepen, wordt dit door de feedback gecorrigeerd. Een hoge sensitiviteit door de taalbarrière lijkt zodoende minder waarschijnlijk. Een tweede verklaring kan zijn dat bij betreffende doelgroep sprake is van een hoge mate van somatisatie. Dit kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het stigma op mentale gezondheid in niet-westerse landen (Al-Krenawi, 2016), van blootstelling aan oorlogstrauma’s en/of van discriminatie in het dagelijks leven (Mewes, Asbrock & Laskawi, 2015; Mölsä, Kuittinen, Tiilikainen, Honkasalo & Punamäki, 2016). Dergelijke factoren hangen samen met een hoge mate van somatisatie, wat veelal gepaard gaat met onderpresteren (Mittenberg, Patton, Canyock & Condit, 2002). Aanvullende analyses laten zien dat bijna de helft van de deelnemers in de MND groep pijn rapporteert tegenover 20% van deelnemers in de Non-MND groep. Somatisatie zou zodoende een rol kunnen spelen bij de hogere sensitiviteit van de VAT-E in huidige doelgroep. Een derde verklaring is dat het al dan niet detecteren van onderpresteren wordt gemedieerd door

opleidingsniveau. Mogelijk hebben lager opgeleiden minder snel in de gaten wanneer een test te makkelijk is en vallen zij eerder door de mand. Zo vonden Meyer, de Jonghe, Schmand en Ponds (2017) in hun onderzoek binnen dezelfde expertisepraktijk dat onderpresteerders gemiddeld lager opgeleid zijn dan normale presteerders. Onderpresteerders hadden een

(24)

23 gemiddelde opleiding van Verhage 4.2 en normale presteerders Verhage 5.4. Deelnemers in huidig onderzoek komen wat betreft gemiddelde opleiding overeen met die van

onderpresteerders in het onderzoek van Meyer, de Jonghe, Schmand en Ponds (2017),

namelijk Verhage 4.1. Zodoende lijken er verschillen in opleiding te bestaan tussen de huidige deelnemers en die van eerder onderzoek, welke mogelijk een mediërende rol spelen bij het detecteren van onderpresteren. De hogere sensitiviteit van de VAT-E laat hierdoor wellicht een toename zien vergeleken met eerder onderzoek.

Een andere onverwachte bevinding is het verschil in gemiddelde scores op de MC subtaak tussen normale presteerders en onderpresteerders. De MC is in beginsel niet bedoeld als PVT-meting, maar scores van normale presteerders en onderpresteerders verschillen in huidig onderzoek wel degelijk significant van elkaar. Daarnaast tonen onderpresteerders uit huidig min of meer hetzelfde scorepatroon als simulanten uit voorgaand onderzoek van Bakkenes (2016), zie figuur 1. In dat onderzoek werden gezonde deelnemers gevraagd bewust geheugenproblemen te simuleren. De overeenkomst tussen de simulanten van Bakkenes en deelnemers uit huidig onderzoek wijst wellicht op een meer bewuste denkwijze achter onderpresteren bij deelnemers aan huidig onderzoek (simuleren), bijvoorbeeld omwille van een schreeuw om hulp. Dit sluit mogelijk aan bij de theorie dat bij huidige deelnemers

mogelijk meer somatisatie speelt. Het is tevens mogelijk dat ook opleidingsniveau hierbij een rol speelt. De MC kan een interessante functie als PVT-meting hebben bij betreffende

(25)

24

Figuur 1. De gemiddelde VAT-E-scores van onderpresteerders, normale presteerders en

simulanten uit huidig onderzoek en onderzoek van Bakkenes (2015)

Een belangrijk gemis in huidig onderzoek is het ontbreken van een controlegroep en random selectie van de deelnemers. Hierdoor is mogelijk sprake geweest van selectiebias, waarbij deelnemers (onbewust) meer op vermoeden van onderpresteren zijn geselecteerd. Dit maakt dat de steekproef mogelijk niet representatief voor de bevolkingsgroep, wat met name implicaties heeft voor de gevonden prevalentieschatting. Immers, als deelnemers onbewust eerder worden geselecteerd indien zij onderpresteren, zal de prevalentie van onderpresteren hoger uitvallen. Om selectiebias te voorkomen, kan in het vervolg de werving en

screeningsprocedure uitgevoerd worden door een onafhankelijke partij en is het belangrijk een controlegroep te werven. Zodoende kan in het vervolg rekening worden gehouden met

objectiviteit in het werven van de deelnemers en het vergelijken van de resultaten.

Een andere limitatie van huidig onderzoek is het kleine aantal deelnemers. Hierdoor is voorzichtigheid geboden met het generaliseren van de resultaten. Daarnaast is het door de kleine steekproef niet mogelijk om verschillen tussen de culturele groepen te onderzoeken. Verdiepend onderzoek moet uitwijzen of deze verschillen daadwerkelijk bestaan en zo ja, waar deze verschillen op berusten. Dit geeft niet alleen meer inzicht in het

0 20 40 60 80 100 IR DR CNS PA FR MC Normale presteerders Onderpresteerders Onderpresteerders Bakkenes Simulanten Bakkenes

(26)

25 neuropsychologisch onderzoek bij cliënten met verschillende culturele achtergronden, maar kan tevens meer zicht geven op het hoe en waarom van onderpresteren. Dit laatste is een belangrijke indicatie voor (eventuele) behandeling.

Dit onderzoek is een van de eerste in een reeks onderzoeken naar de validiteit van de nieuwe PVT en geheugentest, de VAT-E. Veel testen in de huidige klinische praktijk hebben een talige component, zowel in de stimuli als in de testinstructie. Denk hierbij aan de AKTG, de GWMT of de veelgebruikte 15 Woorden Test (Saan & Deelman, 1986). Deze talige

component heeft invloed op de resultaten, indien de geteste de voertaal niet (vloeiend) spreekt (Carstairs, Myors, Shores & Fogarty, 2006; Peviani, Scarpa, Toraldo & Bottini, 2016). De prevalentie van cliënten met een andere culturele en taal-achtergrond zal in de toekomst alleen maar hoger worden. Het ontwikkelen van non-verbale testen is zodoende een prioriteit die niet onderschat mag worden. De VAT-E omzeilt de talige component door in zijn stimuli gebruik te maken van eenvoudige afbeeldingen. De VAT-E is daarmee, samen met de TOMM en de NV-MSVT, een van de weinige non-verbale PVT’s die kan worden ingezet voor

(27)

26 6. Literatuurlijst

Al-Krenawi, A. (2005). Mental health practices in Arab countries. Current Opinion in

Psychiatry, 18, 560-564.

Bakkenes, F. (2016). Onderzoek naar de free recall en multiple choice conditie van de visuele

associatie test symptoomvaliditeit variant (VASvT) (niet gepubliceerde masterthese).

Vrije Universiteit, Amsterdam, Nederland.

Bevolking; generatie, geslacht, leeftijd en herkomstgroeperingen, 1 januari. (2016). In

Centraal Bureau voor de Statistiek, Statline. Opgehaald 12 januari, 2017, van

http://statline.cbs.nl/Statweb.

Boone, K. B., Victor, T. L., Wen, J., Razani, J., & Pontón, M. (2007). The association

between neuropsychological scores and ethnicity, language, and acculturation variables in a large patient population. Archives of Clinical Neuropsychology, 22, 355-365. Bush, S. S., Heilbronner, R. L., & Ruff, R. M. (2014). Psychological assessment of symptom

and performance validity, response bias, and malingering: Official position of the

Association for Scientific Advancement in Psychological Injury and Law. Psychological

Injury and Law, 7, 197-205.

Carstairs, J. R., Myors, B., Shores, E. A., & Fogarty, G. (2006). Influence of language

background on tests of cognitive abilities: Australian data. Australian Psychologist, 41, 48-54.

Centraal Bureau voor de Statistiek (2017). Bevolking; hoogst behaald onderwijsniveau; geslacht, leeftijd en herkomst. Geraadpleegd op 10-03-2017.

http://statline.cbs.nl/Statweb/publication

Dandachi-FitzGerald, B., Ponds, R. W., Peters, M. J., & Merckelbach, H. (2011). Cognitive underperformance and symptom over-reporting in a mixed psychiatric sample. The

(28)

27 Dandachi-FitzGerald, B., van Twillert, B., van de Sande, P., van Os, Y., & Ponds, R. W.

(2016). Poor symptom and performance validity in regularly referred Hospital outpatients: Link with standard clinical measures, and role of incentives. Psychiatry

Research, 239, 47-53.

Green, P. (2003). Green’s Computerized Word Memory Test for Windows. User’s manual.

Edmonton, AB, Canada: Green’s Publishing.

Green, P. (2008). Green’s Nonverbal Medical Symptom Validity Test (NV-MSVT) for Microsoft Windows: User’s manual 1.0. Edmonton, AB, Canada: Green’s Publishing. Green, P., Allen, L. M., & Astner, K. (1996). The Word Memory Test: A user’s guide to the

oral and computer-administered forms, US Version 1.1. Durham, NC: CogniSyst. Greiffenstein, M. F., Baker, W. J., & Gola, T. (1994). Validation of malingered amnesia

measures with a large clinical sample. Psychological Assessment, 6, 218. Hendriks, R., Kessels, M., Gorissen, M., Schmand, B., & Duits, A. (2014).

Neuropsychologische diagnostiek: De klinische praktijk. Amsterdam: Boom. Larrabee, G. J. (2012). Performance validity and symptom validity in neuropsychological

assessment. Journal of the International Neuropsychological Society, 18, 625-631. Lindeboom, J., Schmand, B., Tulner, L., Walstra, G., & Jonker, C. (2002). Visual association

test to detect early dementia of the Alzheimer type. Journal of Neurology, Neurosurgery

& Psychiatry, 73, 126-133.

Martin, P. K., Schroeder, R. W., Wyman-Chick, K. A., Hunter, B. P., Heinrichs, R. J., & Baade, L. E. (2016). Rates of abnormally low TOPF word reading scores in individuals failing versus passing performance validity testing. Assessment, 1-13.

Mewes, R., Asbrock, F., & Laskawi, J. (2015). Percieved discrimination and impaired mental health in Turkish immigrants and their descendents in Germany. Comprehensive

(29)

28 Meyer, S., de Jonghe, J. F., Schmand, B., & Ponds, R. W. (2017). The Visual Association

Test-Extended: A cross-sectional study of the performance validity measures. The

Clinical Neuropsychologist, 1-16.

Mogge, N. L. & LePage, J. P. (2004). The Assessment of Depression Inventory (ADI): A new instrument used to measure depression and to detect honesty of response. Depression

and Anxiety, 20, 107-113.

Mölsä, M., Kuittinen, S., Tiilikainen, M., Honkasalo, M. L. & Punamäki, R. L. (2016). Mental health among older refugees: The role of trauma, discrimination, and religiousness. Aging & Mental Health, 1-9.

Peviani, V., Scarpa, P., Toraldo, A., & Bottini, G. (2016). Accounting for ethnic-cultural and linguistic diversity in neuropsychological assessment of patients with drug-resistant epilepsy: A retrospective study. Epilepsy & Behavior, 64, 94-101.

Saan, R. J., & Deelman, B. G. (1986). De 15-woordentest A en B (een voorlopige handleiding). Groningen: Afdeling Neuropsychologie, AZG.

Schmand, B., De Sterke, S., & Lindeboom, J. (1998). AKTG: Amsterdamse korte termijn

geheugen test. Swets Test Publishers.

Simos, P. G., Kasselimis, D., & Mouzaki, A. (2011). Age, gender, and education effects on vocabulary measures in Greek. Aphasiology, 25, 475-491.

Slick, D. J., Sherman, E. M., & Iverson, G. L. (1999). Diagnostic criteria for malingered neurocognitive dysfunction: Proposed standards for clinical practice and research. The

Clinical Neuropsychologist, 13(4), 545-561.

Smolders, B. (2014). Ontwikkeling van de visuele associatie test symptoomvaliditeitvariant

(VAT-SVT) (niet gepubliceerde masterthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam,

(30)

29 Stel, L. (2015). Een indicatie van onderpresteren en overrapporteren in de expertise-praktijk

(niet gepubliceerde masterthese). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam, Nederland. van der Heide, D., & Merckelbach, H. (2016). Validity of symptom reports of asylum seekers

in a psychiatric hospital: A descriptive study. International Journal of Law and

Psychiatry, 40-46.

Verhage, F. (1964). Intelligentie en leeftijd: Onderzoek bij Nederlanders van twaalf tot

zevenenzeventig jaar. Assen: Van Gorcum.

Tombaugh, T. N. (1996). Test of memory malingering: TOMM. New York/Toronto: MHS. Van Impelen, A., Merckelbach, H. Jelicic, M. & Merten, T. (2014). The Structured Inventory

of Malingered Symptomatology (SIMS): A systematic review and meta-analysis. The

Clinical Neuropsychologist, 28, 1336-1365.

Veliu, B., & Leathem, J. (2016). Neuropsychological assessment of refugees: Methodological and cross-cultural barriers. Applied Neuropsychology: Adult, 1-12.

Wechsler, D. (1997). WAIS-III: Wechsler adult intelligence scale. San Antonio, TX: Psychological Corporation.

(31)

30 7. Bijlagen

Bijlage 1: Scoringsformulier VAT-SVT

*** EERST GEVEN INSTRUCTIES (MONDELING)*** SV-VAT (Tijdsinterval 15 minuten)

Tijd gestopt met IR: Tijd begonnen met DR: Verwachting IR (1 ↔ 10) : Visuele Associatie Test (VAT-SVT).

Items Target-Stimuli Herkenning IR DR Consistentie Items Doelstimuli PA FR MC

Hengel (Visser) Wekker

Bord Plant

Stoel Egel

Vlam (Aansteker) Potlood

Aap Paraplu Ballon Sleutel Stolp Hoed Koekenpan Dobbelsteen Kinderwagen Vogel Injectienaald Blad Inktpot Vlag Appel Kraan Strijkplank Televisie Boek Stekker Bank Eekhoorn Asbak Pen Konijn Vlieger Theepot Basketbalpet Kleerhanger Tas Kaars Voetbal Fiets Hond Schaar Hangslot Slee Brood Gebakspunt Tandenborstel Aantal juist

(32)

31 Bijlage 2: Informed Consent

DC Verzuimdiagnostiek/DC Expertise Centrum (for English, see below)

Betreft: Informatie en toestemming digitale gegevensopslag intake gegevens

De vragenlijsten en tests die bij de intake worden afgenomen zijn bedoeld om een eerste indruk te krijgen van eventuele psychische- en/of geheugenklachten. De verkregen informatie stelt de medisch specialist beter in staat gericht te kunnen doorvragen.

Wij werken continue aan het verbeteren van onze test methoden. Graag willen wij de intake gegevens kunnen analyseren. Wij hebben uw akkoord nodig om uw gegevens daarvoor anoniem te mogen bewaren.

Met het ondertekenen van dit document gaat u er mee akkoord dat de intake/test gegevens anoniem, dus zonder uw naam of andere specifieke kenmerken, digitaal worden bewaard en geanalyseerd worden voor wetenschappelijk onderzoek.

(Naam) ……… (Datum)……… (Handtekening)………

English Version

DC Verzuimdiagnostiek/DC Expertise Centrum

These are: Information and permission for digital datastorage of intake data.

The questionnaires and tests which will be taken during this intake are meant to get a first impression of potentially present mental- and/or memorycomplaints. The obtained data will give the medical specialist a better opportunity to ask targeted and relevant questions. We are constantly working on the development of our test methods. It would be appreciated if we could analyze the intake data. For this, we need your consent to anonimously preserve your data.

By signing this document you agree to digitally and anonimously preserve your data, that is to say without your name or other specific features, in order to analyze it for future scientific research.

(Name)... (Date)... (Signature)...

(33)

32 Bijlage 3: Vragenlijst demografische gegevens

Vragenlijst Demografische Gegevens

Datum:

Naam Geslacht Geboortedatum Geboorteplaats

Wat is uw hoogst afgeronde opleiding?

...

Hoe lang bent u momenteel woonachtig in Nederland?

...

Indien uw moedertaal niet Nederlands is, heeft u wel eens een Nederlandse taalcursus gevolgd? Zo ja, wanneer en hoe lang?

▢ N ee

▢ Ja, ...

Welk cijfer zou u uw algemene beheersing van de Nederlandse taal geven op een schaal van 1 tot 10, waarbij 1 staat voor geen beheersing en 10 voor foutloze beheersing?

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Welk cijfer zou u uw Nederlandse spraak geven, dus het daadwerkelijk spreken in de Nederlandse taal?

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

Welk cijfer zou u uw begrip van de Nederlandse taal geven, dus het begrijpen van wat anderen in het Nederlands tegen u zeggen?

(34)

33

Demographics Questionnaire

Name Gender Date of birth Place of birth

Wat is your highest level of completed education?

...

For how long have you been living in The Netherlands?

...

Did you ever had any Dutch language courses? If yes, when and how long? ▢ N o

▢ Y es, ...

How would you rate your overall Dutch language skills on a scale from 1 o 10, where 1 stands for no skills at all and 10 stands for flawless skills?

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

How would you rate your Dutch speaking skills, that is to say expressing yourself in Dutch?

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

How would you rate your understanding of the Dutch language, that is to say understanding the meaning of what people say to you in Dutch?

(35)

34 Bijlage 4: Voorbeelditem

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- Vrouwelijke burgemeesters tenderen meer naar de sociale kant van het ambt, mannen meer naar de kant van planning/control en ordening. - Meer dan mannelijke burgemeesters

Nieuwe technologieën werken toe naar een meer natuurlijke mens-computer interactie, wat niet alleen voor mensen met een cognitieve beperking, maar voor mensen in het algemeen

De algemene onderzoeksvraag die we met dit onderzoek trachten te beantwoorden is: ‘Hoe is het gesteld met de kwaliteit van de opvoedingsondersteuning die

Uit de omschrijving hiervan in het decreet (Dehaene et al., 2007) leiden we af dat opvoedingsondersteuning zich niet enkel richt tot de biologische ouders, maar

Het buurtteam verwijst klan- ten naar het schulddienstverlenings- traject van W&amp;I als een klant advies en ondersteuning nodig heeft bij het aflossen van schulden en

Bij de behandeling van een rapport worden door de raad besluiten ge- nomen over de aanbevelingen en worden afspraken met het college gemaakt of toezeggingen door het college

q Gemeenten willen naar een situatie waar de wensen en behoeften van mensen met dementie leidend zijn in het aanbod van zinvolle dagactiviteiten, maar op dit moment wordt er nog

Verschillende gemeenten experimenteren met deze vorm van ondersteuning, al dan niet specifiek voor mensen met een LVB.. In opdracht van het ministerie van VWS heeft Regioplan de