• No results found

Adolescenten met ernstige agressieproblemen : een meta-analyse naar de effectiviteit van interventies met een individuele component

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Adolescenten met ernstige agressieproblemen : een meta-analyse naar de effectiviteit van interventies met een individuele component"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Adolescenten met Ernstige Agressieproblemen

Een meta-analyse naar de effectiviteit van interventies met een individuele component

Universiteit van Amsterdam Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek K. Changoe, 10283978 & M.A. Figge,10003014. Begeleiding: L. Hoogsteder, MA & prof.dr. G.J. Stams

(2)

Inhoudsopgave

Abstract/Samenvatting ... Error! Bookmark not defined.

Inleiding:Ernstige Agressieproblemen bij Adolescenten ... Error! Bookmark not defined.

Methode ... Error! Bookmark not defined.

Selectie van Studies ... Error! Bookmark not defined. Coderen van Studies ... Error! Bookmark not defined.

Data-analyse ... Error! Bookmark not defined.

Publicatiebias ... Error! Bookmark not defined.

Resultaten ... Error! Bookmark not defined.

Discussie ... Error! Bookmark not defined. Referenties ... Error! Bookmark not defined.1

Bijlage 1 Tabellen ... 29

Tabel 1 Resultaten van de effectgroottes ... 29

Tabel 2 Kenmerken van de geïncludeerde studies ... Error! Bookmark not defined.0

(3)

Abstract

A multi-level meta-analysis was conducted of 8 studies (N = 218 adolescents), containing 15 effect sizes, to examine the effectiveness of (partly) individual treatments based on elements of cognitive behavior therapy (CBT) for adolescents with severe aggression problems. A significant and large overall mean effect size was found (d = 1.49), which proved to be homogeneous, which means that the effect sizes were consistent across studies. This strong effect supports the ‘What Works’ principles, especially the responsivity principle, which states that an intervention needs to individualize behavior change strategies for each client. The ‘What Works’ principles are important for effective interventions for (delinquent) adolescents. Because of the limitations of this meta-analysis, the results should be interpreted carefully.

Keywords: aggression treatment, adolescents, individual treatment, meta-analysis, effectiveness, cognitive-behavioral therapy, ‘What Works’ principles

(4)

Samenvatting

Om de effectiviteit te onderzoeken van (gedeeltelijk) individuele behandelingen, gebaseerd op cognitieve gedragstherapie (CGT), voor adolescenten met ernstige agressieproblemen, is er een multi-level meta-analyse uitgevoerd over 8 studies (N =218 adolescenten) met 15 effectgroottes. Er is een significant grote overall effectgrootte gevonden (d= 1.49). De effectgrootte bleek homogeen te zijn, wat betekent dat de effectgroottes consistent zijn tussen de studies. Dit grote effect ondersteunt de ‘What Works’ principes en dan met name het responsiviteitsbeginsel, wat stelt dat een interventie afgestemd moet worden op het individu. De ‘What Works’ principes zijn belangrijk voor effectieve interventies voor (delinquente) adolescenten. Vanwege de beperkingen van deze meta-analyse moeten de resultaten van deze meta-analyse echter met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

Kernwoorden: agressie behandeling, adolescenten, individuele behandeling, meta-analyse, effectiviteit, cognitieve gedragstherapie, ‘What Works’ principes

(5)

Ernstige Agressieproblemen bij Adolescenten

Agressie is één van de meest voorkomende geestelijke gezondheidsproblemen bij adolescenten (Blake & Hamrin, 2007; Ruhle, 2005) en één van de belangrijkste redenen waarom adolescenten verwezen worden naar therapie of behandeling (Armbruster, Sukhodolsky, & Michalsen, 2001; Fives, Kong, Fuller, & DiGiuseppe, 2011). Agressie kan worden omschreven als gedrag (fysiek of verbaal) gericht op een ander individu of object met de intentie de ander of het object schade te berokkenen (Anderson & Bushman, 2002; Fives et al., 2011).

Agressief gedrag kan leiden tot ernstige vormen van geweld en delinquentie (Loeber, Slot, Van der Laan, & Hoeve, 2008). In 2011 werden in Nederland 33.630 minderjarige verdachten aangehouden voor een misdrijf. Hiervan was ongeveer 23% verdachte van een geweldsmisdrijf, wat neerkomt op ongeveer 7840 geweldsmisdrijven door minderjarige plegers (Centraal Bureau voor Statistiek, 2012). Jongeren die agressief gedrag vertonen en geweldsdelicten plegen, hebben een verhoogd risico om delinquent gedrag te blijven vertonen gedurende hun verdere leven en gevangenisstraffen opgelegd te krijgen (Garrido & Morales, 2007; Loeber et al., 2008). Dit zal het succes in het leven van deze adolescenten verkleinen (Burraston, Cherrington, & Bahr, 2010; Ruhle, 2005). Tevens brengt delinquent gedrag hoge maatschappelijke kosten met zich mee (Cohen & Piquero, 2009; Ruhle, 2005). Om deze gevolgen van agressie te voorkomen, is het van belang effectieve interventies in te zetten voor adolescenten met ernstige agressieproblemen (Loeber et al., 2008).

Er is een groot aantal studies verricht naar het behandelen van (ernstige) agressieproblematiek, waarbij de meeste onderzoeken aantonen dat het toepassen van elementen van cognitieve gedragstherapie (CGT) effectief is (e.g., Beck & Fernandez, 1998; Deffenbacher, Oettning, & DiGiuseppe, 2002; Foolen, Ince, & de Baat, 2012; Garrido & Morales, 2007; Landenberger & Lipsey. 2005; Özabaci, 2011; Sukhodolsky, Kassinove, &

(6)

Gorman, 2004; Tolan & Guerra, 1994). CGT is een behandeling die zich richt op het oplossen van problemen en het veranderen van disfunctionele en onjuiste denkwijzen en bijbehorende gedragingen. CGT kan voor diverse problematiek en stoornissen worden ingezet en de therapie is voor zowel jongeren als volwassenen met verschillende achtergronden. Verder is CGT breed inzetbaar en kan het zich richten op het individu, maar ook op het gehele cliëntsysteem. CGT maakt gebruik van diverse technieken om de denkwijze en het gedrag van cliënten te veranderen (Beck, 2011). Het aanleren van probleemoplossings- en sociale vaardigheden, rollenspelen, modelling, feedback en huiswerkopdrachten blijken het meest effectief te zijn in CGT voor agressieproblematiek (Blake & Hamrin, 2007; Landenberger & Lipsey 2005; Sukhodolsky et al., 2004).

Om recidive van gewelddadig gedrag te reduceren, is het toepassen van de ‘What Works’ principes bij interventies essentieel (Bonta & Andrews, 2007; Van der Laan, 2004). De zogenaamde principes van het RNR-model, risk, needs en responsivity, hebben betrekking op het risicobeginsel, behoeftebeginsel en responsiviteitsbeginsel (Van der Laan & Slotboom, 2002). Het risicobeginsel houdt in dat de intensiteit van de interventie wordt afgestemd op het recidiverisico. Het behoeftebeginsel houdt in dat de interventie zich moet richten op dynamische criminogene factoren die samenhangen met crimineel gedrag. Dit zijn de veranderbare kenmerken of omstandigheden van een adolescent die bijgedragen hebben tot het plegen van een delict en de kans op herhaling van crimineel gedrag vergroten. Het responsiviteitsbeginsel houdt in dat een interventie aansluit bij de motivatie, leerstijl en specifieke mogelijkheden en beperkingen van een adolescent (Bonta & Andrews, 2007; Van der Laan, 2004; Van der Laan & Slotboom, 2002).

Groepsinterventies kunnen minder gemakkelijk voldoen aan het RNR-model, omdat het responsiviteitsbeginsel vraagt om een individuele benadering (Bonta & Andrews, 2007). Meerdere studies naar de effectiviteit van groeps- of individuele interventies voor

(7)

adolescenten met ernstige agressieproblemen tonen daarnaast aan dat groepsinterventies onbedoelde schadelijke effecten kunnen hebben voor adolescenten met agressieproblemen (Arnold & Hughes, 1999; Dishion, McCord, & Poulin, 1999; Dishion, Dodge, & Lansford, 2006; Gifford-Smith, Dodge, Dishion, & McCord, 2005; Leve & Chamberlain, 2005; Lipsey, 1999; Lipsey, 2006; Weiss, Caron, Ball, Tap, Johnson, & Weisz; Zakriski, Wright, & Cardoos, 2011). Groepsbehandelingen voor agressieve jongeren kunnen namelijk leiden tot het vertonen van erger agressief gedrag door de negatieve beïnvloeding van de groepsleden onderling (Dishion et al., 1999). Er is echter ook onderzoek dat heeft aangetoond dat de beïnvloeding van groepsgenoten positief kan uitwerken en dat adolescenten na een groepsbehandeling een verbetering van het agressieve gedrag laten zien (Lee, Chmelka, & Thompson, 2010; Mager, Milich, Harris, & Howard, 2005; Ruhle, 2005). Landenberger en Lipsey (2005) concluderen in hun onderzoek dat individuele therapie of een combinatie van groeps- en individuele CGT behandeling het meeste effect sorteert voor adolescenten met agressieproblematiek.

Kijkend naar meta-analyses over (strafrechtelijke) interventies voor adolescenten en volwassenen met een ernstige agressieproblematiek (e.g., Landenberger & Lipsey 2005) en het RNR-model, lijkt een interventie die een individuele component bevat en gebaseerd is op CGT dus het meest geëigend. Dit zal door middel van een meta-analyse in deze thesis worden onderzocht. Ook zal de heterogeniteit van de effectgroottes onderzocht worden op kenmerken (moderatoren) die invloed kunnen hebben op de effectiviteit, zoals steekproef-, interventie- en studiekenmerken en de studiekwaliteit.

Bij interventiekenmerken zijn met name de aanwezigheid van een gezinscomponent, mindfulness en relaxation (stressmanagement) van belang. De opvoedingsstijl van ouders en de ouder-kind interactie blijken samen te hangen met de ontwikkeling van agressie (De Haan, Prinzie, & Dekovic 2010; Eichelsheim, 2011; Kawabata, Alink, Tseng, Van IJzendoorn, &

(8)

Crick, 2011). Negatieve ouder-kind interacties en een dwingend of overactief gezinsfunctioneren vergroten het risico op het ontwikkelen en in stand houden van agressie in de kindertijd en adolescentie (Compton, Snyder, Schrepferman, Bank, & Shortt, 2003; De Haan et al., 2010; Eichelsheim, 2011). Het is dan ook van belang het gezin te betrekken bij de behandeling van agressieproblematiek om onder andere te kunnen werken aan de opvoedingsstijl van ouders en het gezinsfunctioneren (zoals onderlinge communicatie en affectie) te verbeteren (De Haan et al., 2010; Foolen et al., 2012; Kawabata et al., 2011). Uit onderzoek blijken interventies met een gezinsbehandeling dan ook effectief voor het behandelen van (ernstige) agressieproblematiek bij adolescenten (Foolen et al. 2012; Pellegrino, 2012; Stern, 1999; Weisz, Hawley, & Doss, 2004).

Verder blijkt het toevoegen van elementen van relaxation of mindfulness aan CGT bij te dragen aan de effectiviteit van interventies voor agressieproblematiek (Deffenbacher, 2011; Kelly 2007; Pellegrino 2012; Singh et al., 2007). Relaxation houdt in dat de stresssymptomen worden verminderd (stress management). Er is aandacht voor de inschatting van situaties en het herinterpreteren daarvan. Als agressieve adolescenten bewust worden van hun te hoge agressie, neemt het agressieve gedrag af (Hamers, 2004, 2005). Bij mindfulness wordt geleerd om jezelf gerust te stellen en zelfbewuster te worden. Agressieve adolescenten werden na mindfulness minder agressief, socialer en bekwamer (Van der Meulen & Brandsma, 2010). Naast deze elementen kan de lengte van de interventie bijdragen aan de effectiviteit. Zo is bijvoorbeeld van CGT behandelingen bekend dat een langere duur en meer sessies betere uitkomsten voorspellen (Landenberger & Lipsey, 2005).

Uit onderzoek blijkt dat oudere adolescenten meer voordeel hebben van behandelingen met CGT dan jongere adolescenten (Landenberger & Lipsey, 2005; Sukhodolsky et al., 2004). Het is dus aannemelijk dat leeftijd een moderator kan zijn. Verder is er onderzoek waaruit blijkt dat adolescenten met ernstige agressieproblemen meer voordeel hebben van

(9)

behandeling met CGT dan adolescenten met milde problematiek (Landenberger & Lipsey 2005), maar er zijn ook onderzoeken die aantonen dat adolescenten met ernstige agressieproblematiek een grotere kans hebben op negatieve behandeluitkomsten (Masi et al., 2008; Masi et al., 2011). De ernst van het probleemgedrag kan daarom zowel een positieve als negatieve invloed hebben op de effectiviteit van interventies voor agressieproblematiek. De aanwezigheid van de gedragsstoornis CD (conduct disorder) of ODD (oppositioneel opstandige gedragsstoornis), waarbij ernstige agressie één van de symptomen is (DSM-IV, APA, 2000), kan daarom eveneens een moderator zijn.

Studiekenmerken die van belang zijn voor de effectiviteit zijn programma-integriteit en onafhankelijkheid van de onderzoeker(s). Voor het meten van de effectiviteit is het essentieel om een integriteitscontrole uit te voeren om na te kunnen gaan of de interventie wordt uitgevoerd zoals deze is bedoeld. Interventies waarbij dit wordt gedaan, blijken meer effect te hebben (DiGuiseppe & Tafrate 2003; Foolen et al., 2012). Verder is het denkbaar dat de afhankelijkheid van de onderzoekers de uitkomsten van het onderzoek beïnvloeden. Bij onderzoek van afhankelijke onderzoekers kan er onder andere subjectieve bias ontstaan, waardoor de resultaten beïnvloed kunnen worden (Hoyle, Harris, & Judd, 2002). Het kan echter ook de programma-integriteit vergroten, wat de effectiviteit van de interventie kan vergroten (Petrosino & Soydan, 2005)

Door middel van een meta-analyse zal in deze thesis onderzocht worden wat de effectiviteit is van gedragsinterventies voor de behandeling van adolescenten met ernstige agressieproblematiek, die een individuele component bevatten, gebruik maken van CGT en gebaseerd zijn op het RNR-model. Daarnaast zal gekeken worden welke moderatoren een rol spelen bij de effectiviteit van deze interventies.

(10)

Methode Selectie van Studies

De volgende inclusiecriteria werden gehanteerd voor de selectie van relevante studies: 1) de participanten in de studies moesten adolescenten tussen de 12 en 24 jaar zijn met ernstige agressieproblematiek (hieronder kan ook antisociaal gedrag en/of CD/ODD vallen); 2) de interventies in de studies moesten een individueel component bevatten, eventueel in combinatie met een groeps- en/of gezinsbehandeling; 3) de interventies dienden gebaseerd te zijn op het RNR-model; 4) de interventies dienden gebaseerd te zijn op cognitieve gedragstherapie, wat betekent dat de behandeling woedebeheersing, vaardigheidstraining en cognitieve herstructurering moest bevatten; 5) de studies hadden een controlegroep die een standaardbehandeling of een andere behandeling kreeg toegewezen; 6) de studies moesten de benodigde informatie bevatten die nodig is om de effectgrootte te berekenen.

Verschillende elektronische databases zijn doorzocht op relevante studies. De gebruikte elektronische databases waren: psychINFO, ERIC, Picarta, International Bibliografy of Social Sciences, Adlib, Sciencedirect, Springerlink, Proquest Dissertation en Google Scholar. Diverse zoektermen in meerdere combinaties werden gebruikt om voldoende studies te vinden die voldeden aan de bovengenoemde inclusiecriteria. De gebruikte zoektermen waren: aggression treatment, aggression training, chronic aggression, externalizing problem behavior, cognitive-behavior therapy, adolescents, youth, juvenile, individual, psychopathology en RNR. Daarnaast werden ook referentielijsten van reviews en meta-analyses doorzocht op bruikbare studies. Verder werden verschillende auteurs benaderd om studies op te vragen die niet via elektronische databases te verkrijgen waren.

Er werden geen studies gevonden over interventies die gebaseerd waren op het RNR-model, waarna werd besloten dit criterium te laten vervallen. Aan de hand van de andere

(11)

criteria werden uiteindelijk acht bruikbare studies (N = 218 adolescenten) gevonden en opgenomen in de meta-analyse.

Coderen van Studies

De acht studies zijn gecodeerd voor: studiekenmerken, steekproefkenmerken, interventiekenmerken en studiekwaliteit. Voor de studiekenmerken werd de volgende informatie gecodeerd: publicatiejaar, impactfactor van het tijdschrift, de uitvoerende onderzoekers (onafhankelijk/afhankelijk), hoeveelheid participanten die de interventie hebben afgerond (in procenten), follow-up (ja/nee) en tijdsduur van de follow- up (in maanden). De steekproefkenmerken werden gecodeerd op sekse (man, vrouw, onbekend), gemiddelde leeftijd, percentage allochtonen, percentage CD/ODD en delinquentie (ja/nee). De interventiekenmerken werden gecodeerd voor: type behandeling controlegroep (established/non-established), familie component (ja/nee), groepscomponent (ja/nee), mindfulness (ja/nee), stressmanagement (ja/nee), setting residentieel (ja/nee), verblijfsduur en interventie duur (aantal weken).

De studiekwaliteit werd gemeten met de Quality Assesment Tool for Quantitative Studies (EPHPP, 2008). Met deze tool kan de kwaliteit van studies beoordeeld worden op basis van de score op de volgende onderdelen: methode van steekproefselectie, het gebruikte onderzoeksdesign, controle voor confounders, ‘blindheid’ van de onderzoekers en participanten, de methode van dataverzameling, aanwezigheid en rapportage van drop-outs, controle van de programma-integriteit en of de gebruikte analyse passend is voor de onderzoeksvraag. Door het beantwoorden van verschillende vragen over de onderdelen kon er per onderdeel een score worden gegeven van zwak, gemiddeld of sterk. Op basis van het aantal zwakke en sterke scores op de losse onderdelen werd uiteindelijk de eindscore voor het artikel gescoord (zwak, gemiddeld of sterk).

(12)

Data-analyse

Een aantal moderatoren is niet meegenomen in de analyse, omdat deze moderatoren niet gemeten zijn in de studies of geen variantie lieten zien. Moderatoren die verwijderd zijn, omdat er geen variantie te zien was, zijn: de tweede controlegroep binnen studies, de type behandeling voor de controlegroep, (non-)established behandeling, ervaringsgerichte oefeningen, studiedesign en het land waar het onderzoek is uitgevoerd. De moderatoren parallelbehandelaanbod en het meten van programma-integriteit zijn verwijderd omdat dit in geen enkele studie voorkwam of gemeten was.

Na het coderen werden de effectgroottes van de uitkomsten in de verschillende studies berekend in termen van Cohen’s d. Dit werd berekend op basis van gemiddelden en standaarddeviaties of verschillen tussen percentages. Omdat binnen studies verschillende uitkomstmaten werden gerapporteerd, zijn er meerdere effectgroottes berekend per studie. De uitkomstmaten die meegenomen werden waren fysieke agressie, verbale agressie en externaliserend gedrag (onder externaliserend gedrag valt naast agressief gedrag ook normafwijkend/delinquent gedrag).

Voorafgaand aan de analyses werden de continue moderatorvariabelen gecentreerd rond het gemiddelde van de betreffende variabele. Daarnaast werden voor de categorische moderatorvariabelen dichotome dummyvariabelen aangemaakt. Ook werden er dummyvariabelen aangemaakt voor het type uitkomstmaat. De ontbrekende data werden aangeduid met 9999. Tevens werden bij leeftijd en interventieduur voor de ontbrekende data het gemiddelde van de betreffende variabele gebruikt. Verder werd er gecontroleerd op uitbijters. Er is sprake van een uitbijter bij een z-waarde groter dan 3.2 (Tabachnick & Fidell, 2001). Dit was het geval bij één studie, waardoor de uitbijter teruggebracht is naar een effectgrootte gelijk aan de hoogste effectgrootte binnen de normale range. Ten slotte werden

(13)

de standaarderror en constante toegevoegd, omdat deze nodig zijn voor een eventuele regressievergelijking.

Omdat de effectgroottes genest waren binnen de studies werden de data vervolgens geanalyseerd door middel van een multi-level meta-analyse. Een multi-level random effect model werd gebruikt voor het berekenen van gecombineerde effectgroottes en het uitvoeren van moderator-analyses (Hox 2002; Van den Noortgate, & Onghena, 2003). Voor deze berekeningen werd gebruik gemaakt van het computerprogramma MLwiN (Hox, 2002).

Er is tevens een homogeniteitsanalyse gedaan om vast te stellen of effectgroottes constant zijn tussen de studies. Indien er sprake is van heterogeniteit kan er een moderatoranalyse worden uitgevoerd met zowel categorische als continue moderatoren. Hiermee kan worden gekeken of de verschillende moderatoren de verschillen in effectgroottes tussen studies kunnen verklaren.

Publicatiebias

Publicatiebias komt onder andere door het feit dat tijdschriften vaker studies accepteren en publiceren wanneer er significante resultaten zijn gevonden in de studies. Hierdoor zijn studies met niet-significante resultaten moeilijk te vinden, omdat deze niet gepubliceerd worden. Dit verschijnsel wordt ook wel het file drawer problem genoemd en heeft consequenties voor de uiteindelijke conclusies van meta-analyses (Rosenthal, 1991).

Om te onderzoeken of de meta-analyse beïnvloed is door publicatiebias, kunnen de meegenomen studies van de meta-analyse worden getoetst met een formule: 5 * k + 10. De k staat voor het aantal gevonden effectgroottes binnen de meta-analyse. Door middel van deze formule wordt een fail-safe nummer berekend, dat een beeld schetst van het aantal ongepubliceerde studies dat nodig is om een eventueel significant resultaat tot nul te reduceren. De resultaten van de meta-analyse zijn robuust als het fail-safe nummer groter is dan de kritieke waarde berekend aan de hand van bovenstaande formule (Rosenthal, 1995).

(14)

Resultaten

Het literatuuronderzoek heeft acht studies geïncludeerd en 15 effectgroottes (zie Tabel 1). De data is verkregen van 108 participanten uit de experimentele groep en 110 participanten uit de controlegroep.

In tabel 2 zijn de relevante moderatoren weergegeven die zijn meegenomen in de meta-analyse. De gemiddelde leeftijd van de participanten was 15.8 jaar. Bij 62,5% bestond de steekproef geheel uit jongens, bij de overige 37,5% was de sekse onbekend. Van 30% was de etniciteit onbekend, 41% was Afrikaans Amerikaans, 24% blank en 5 % Latino. Van een aantal participanten (n = 153) was ook de diagnose bekend. Hiervan had 64% CD, 26% ODD, 47% een post-traumatische stress stoornis (PTSS) en 30% een mix van persoonlijkheidsstoornissen.

De studies waren allen quasi-experimenteel met een vergelijkbare controlegroep. Alle participanten uit de controlegroep werden behandeld met een behandeling zoals gebruikelijk, zoals CGT, dialectische gedragstherapie, of psychodynamische therapie. Beide groepen kregen soms naast een individuele component ook een groeps- of gezinscomponent aangeboden.

Er werden studies van drie verschillende interventies geïncludeerd, namelijk: Mode Deactivation Therapy (MDT), Stress-inoculation en Cell-Phone Program, die getoetst werden op effectiviteit.

MDT is ontwikkeld voor adolescenten met een gedragsstoornis en/of persoonlijkheidsstoornis en/of post traumatische stressstoornis (PTSS). Met deze interventie worden onaangepaste cognitieve-, affectieve-, motivatie- en gedragsresponsen gedeactiveerd. Daarnaast wordt de emotionele regulatie aangepakt en gezond gemaakt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de VCR techniek: Valideren en Verduidelijken (Validate & Clarify) en

(15)

mindfulness oefeningen (Apsche & Bass, 2004). MDT heeft naast de individuele variant ook een familie variant, hierbij wordt ook gebruik gemaakt van groepsbehandeling.

Stress-inoculation is een individuele therapie waarbij gewerkt wordt aan het erkennen en herkennen van woede. Tevens worden vaardigheden aangeleerd om met woede om te gaan, zoals zelfinstructie, stressmanagement en zelfversterking. Daarnaast zijn er rollenspellen met de therapeut om te oefenen met de vaardigheden. Modelling, oefeningen en feedback worden gecontinueerd tot de adolescent alles beheerst (Schlichter & Horan, 1981).

Het Cell-Phone Program (mobiele telefoon programma) gaat uit van de gedachte dat gedrag gestuurd wordt door overtuigingen. Met mobiele telefoons wordt het gedrag in beeld gebracht gedurende de training en deze dient eveneens als nazorg wanneer de training afgelopen is. De deelnemers formuleren in de training doelen en bedenken welke activiteiten helpen om het doel te bereiken. Hierna beslist de deelnemer hoe vaak hij/zij gebeld wil worden en welke vraag gesteld moet worden. De meeste deelnemers krijgen twee keer per dag een telefoontje, waarbij drie korte vragen gesteld worden aan de hand waarvan kan worden nagegaan of de deelnemer zich nog aan zijn/haar doel houdt, hoe hard er aan het doel gewerkt is en wat dit opgeleverd heeft. Als het goed gaat wordt een vooraf door vrienden of familie opgenomen positieve boodschap afgespeeld. Als het minder goed gaat en correctie nodig is, wordt een bemoedigende reactie afgespeeld. De doelen en boodschappen kunnen tussentijds steeds aangepast worden. Er kan ook direct hulp ingeschakeld worden door het bellen van de hulplijn (Burraston, Cherrington, & Bahr, 2010).

De overall effectgrootte voor de effectiviteit van individuele interventies voor externaliserende problematiek bij adolescenten was d = 1,489, p < 0.05. Dit effect is groter dan 0.80, wat een groot effect genoemd kan worden (Cohen, 1988). Een homogeniteitstest liet zien dat de effectgrootte homogeen is (Z =1,511, ns). Dit betekent dat het gevonden effect consistent is. Er is daarom geen moderatoranalyse uitgevoerd.

(16)

Het fail-safe nummer voor de overall effectgrootte (p=0.05, k=15) was 536.06 bij een kritieke waarde van 85 (5*k +10), wat betekent dat er geen sprake is van publicatiebias.

Discussie

In deze thesis werd de effectiviteit van gedragsinterventies voor de behandeling van adolescenten met ernstige agressieproblematiek onderzocht door middel van een meta-analyse. Hierbij werd specifiek gekeken naar gedragsinterventies die een individuele component bevatten en gebaseerd zijn op CGT. Er werd een groot effect gevonden, wat de hypothese ondersteunt dat adolescenten met ernstige agressieproblematiek baat hebben bij een interventie met een individuele component die gebaseerd is op CGT. Het gevonden resultaat komt overeen met eerder onderzoek waarin gesteld wordt dat CGT effectief is voor adolescenten en dan met name voor adolescenten met ernstige problematiek (Landenberger & Lipsey, 2004; Sukhodolsky et al. 2004). Het resultaat komt eveneens overeen met onderzoek dat stelt dat individuele interventies voor agressieproblematiek effectief zijn (Arnold & Hughes, 1999; DiGuiseppe, & Tafrate, 2003; Dishion, et al., 1999; Lipsey, 1999). Hoewel er geen studies gevonden werden met interventies gebaseerd op het RNR-model, ondersteunt de conclusie van de huidige meta-analyse wel het responsiviteitsbeginsel waarin een individuele aanpak van belang is.

De relatief grote overall effectgrootte kan worden verklaard doordat er bij veel studies sprake was van afhankelijke onderzoekers. Hierdoor is de kans groot dat de objectiviteit is aangetast en de resultaten hoger kunnen zijn dan daadwerkelijk het geval is. Daarnaast was de studiekwaliteit bij veel studies zwak, wat tevens de resultaten beïnvloedt. Verder waren er in sommige studies niet voldoende gegevens vermeld, waardoor de effectgroottes niet altijd konden worden berekend .

De overall effectgrootte uit de meta-analyse bleek homogeen te zijn, wat betekent dat de effectgroottes consistent zijn tussen de studies. Er zijn daardoor in deze meta-analyse geen 16

(17)

aanwijzingen dat bepaalde factoren meer of minder invloed hebben gehad op de effectiviteit, waaronder de gezinscomponent, het gebruik van mindfulness en stressmanagement. Dit in tegenstelling tot de hypothese, waarin, naar aanleiding van onderzoek, verwacht werd dat deze moderatoren bij zouden dragen aan de effectiviteit (De Haan, et al., 2010; Deffenbacher, 2011; Eichelsheim, 2011; Kawabata, et al., 2011; Kelly 2007; Pellegrino 2012; Singh et al., 2007).

De gevonden homogeniteit kan wellicht worden verklaard door het beperkt aantal en soortgelijke studies dat meegenomen kon worden. De gebruikte studies hadden allemaal een relatief kleine steekproef en bovendien gingen zes van de acht studies over dezelfde interventie. Hierdoor waren er uiteindelijk weinig verschillen in de studiekenmerken, waardoor sommige moderatoren bij elke studie en andere moderatoren weer bij geen enkele studie aanwezig waren. Dit verklaart wellicht waarom er tussen studies geen verschillen zijn binnen moderatoren en waarom de invloed van moderatoren op de effectiviteit van interventies vervolgens niet kon worden onderzocht. Het is daarom op basis van deze meta-analyse niet uit te sluiten dat moderatoren, achtergrondvariabelen en studiekenmerken invloed hebben op de effectiviteit van individuele interventies voor agressieproblemen.

Deze meta-analyse is een eerste verkenning van de effectiviteit van interventies met een individuele component gebaseerd op CGT voor adolescenten met ernstige agressieproblematiek en laat een groot significant effect zien. Dit is een veelbelovend resultaat voor de theorie en praktijk van de behandeling van deze moeilijke doelgroep.

Er zijn echter ook een aantal beperkingen van dit onderzoek te noemen. Een eerste beperking is het feit dat er maar weinig studies gevonden zijn die voldeden aan de inclusiecriteria, er werden immers maar weinig studies gevonden over interventies met een individuele component. Het beperkte aantal studies en de kleine steekproeven maken dat deze meta-analyse geen grote power heeft. Bovendien zijn de gevonden studies van geringe kwaliteit.

(18)

Uit de studiekwaliteitstoets kwam maar één studie met een sterke kwaliteit naar voren en de rest van de studies had een gemiddeld-zwakke kwaliteit. De uitkomsten van deze meta-analyse moeten daarom met grote voorzichtigheid geïnterpreteerd worden.

Ten tweede is de generaliseerbaarheid van deze meta-analyse beperkt. Doordat het merendeel van de participanten man was en alle studies in de U.S.A. zijn uitgevoerd, kunnen de resultaten niet zomaar worden gegeneraliseerd naar vrouwen of de Nederlandse populatie. Daarnaast is de generaliseerbaarheid beperkt door het feit dat een groot deel van de studies (k=5) uitgevoerd is door onderzoekers die ook betrokken waren bij de uitvoering van de experimentele behandeling. Hoewel dit de resultaten ten goede kan komen door een betere programma-integriteit en implementatie van de interventie (Petrosino & Soydan, 2005), kan het ook subjectieve bias tot gevolg hebben, waardoor de resultaten wellicht hoger uitvallen (Hoyle et al., 2002).

Ten derde zou er voor de uitkomstmaat verbale agressie sprake kunnen zijn van publicatiebias, wat blijkt uit de berekening van het fail-safe nummer (2,05 < 25). Er was voor deze uitkomstmaat echter een te kleine n, om een betrouwbare berekening te kunnen maken. Dit geldt ook voor het toepassen van een funnel plot om publicatiebias te kunnen onderzoeken. Als er sprake is van publicatiebias, betekent dit dat de effectgrootte voor verbale agressie wellicht positiever uitvalt dan in werkelijkheid het geval is. In deze meta-analyse werden ongepubliceerde studies echter niet uitgesloten, maar zijn er geen ongepubliceerde studies gevonden die aan de inclusiecriteria voldeden. Het is daarom onduidelijk of er daadwerkelijk sprake is van publicatiebias bij verbale agressie. Voor de overige uitkomstmaten en de overall effectgrootte was het fail-safe nummer wel groter dan de kritieke waarde. Hierbij is dus geen publicatiebias te verwachten (zie Tabel 1.)

Ten slotte was het studiedesign van alle meegenomen studies quasi-experimenteel. Met een Random Control Trial (RCT) kunnen er echter betere uitspraken gedaan worden over

(19)

de effectiviteit. Door het random toewijzen aan de controle- of experimentele groep kan met meer zekerheid worden gezegd dat de bewezen effecten van de interventie ook daadwerkelijk aan de interventie kunnen worden toegeschreven, doordat in principe voor alle alternatieve verklaringen is gecontroleerd wanneer het om cliëntkenmerken gaat (Asscher, Deković, Van der Laan, Prins, & Van Arum, 2007).

Agressieproblematiek is één van de meest voorkomende problemen waarmee adolescenten kampen en dit kan leiden tot delinquentie (Garrido & Morales, 2007). Het is dan ook noodzakelijk dat er aandacht komt voor de effectiviteit van interventies voor ernstige agressieproblematiek in Nederland. Justitiële interventies voor adolescenten moeten in Nederland voldoen aan het RNR-model (Van der Laan, 2004; Van der Laan & Slotboom, 2002), wat onder andere vraagt om interventies met een individuele aanpak. De huidige meta-analyse heeft laten zien dat interventies met een individuele component effectief kunnen zijn voor adolescenten met ernstige agressieproblematiek. Dit sluit aan bij onderzoeken die aantonen dat interventies gebaseerd op het RNR-model effectief zijn (Bonta & Andrews, 2007). De uitkomst van deze meta-analyse impliceert dat het ontwikkelen van effectieve justitiële interventies, die voldoen aan het RNR-model en een individuele component bevatten, de effectiviteit van behandelprogramma’s voor adolescenten met ernstige agressieproblemen kan verbeteren. Hoewel de bewijskracht van dit onderzoek niet zo groot is, kan dit onderzoek wel gezien worden als een eerste positieve verkenning. Deze meta-analyse kan daarom dienen als basis voor vervolgonderzoek naar effectieve interventies voor adolescenten met ernstige agressieproblemen, zodat aan de conclusie van de huidige meta-analyse een grotere betrouwbaarheid kan worden gegeven. Hierbij wordt aanbevolen om in een vervolgonderzoek gebruik te maken van een grote steekproef en onafhankelijke onderzoekers.

(20)

Uit de resultaten van de huidige meta-analyse is duidelijk geworden dat individuele interventies met CGT elementen voor adolescenten met agressieproblemen nog weinig bestaan en onderzocht zijn, terwijl de literatuur wel aanwijzingen geeft dat individuele interventies met CGT elementen effectief zijn. De conclusies van deze meta-analysegeven aan dat dergelijke interventies zowel vernieuwend als veelbelovend zijn.

(21)

Referenties

American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistic manual of mental disorders (4th edition). Washington DC: American Psychiatric Association.

Anderson, C. A., & Bushman, B. J. (2002). The effects of media violence on society. Science, 295(5564), 2377-2379. doi:10.1126/science.1070765

* Apsche, J.A., & Bass, C.K. (2006). A Review and Empirical Comparison of Three Treatments for Adolescent Males With Conduct and Personality Disorder: Mode Deactivation Therapy, Cognitive Behavior Therapy and Social Skills Training. International Journal of Behavioral Consultation &Therapy , 2(3), 382-398.

*Apsche, J.A., Bass, C.K, & Houston, M.A. (2007). Family MDT: vs. Treatment as Usual in a Community Setting. International Journal of Behavioral Consultation &Therapy, 3(1), 145-153.

*Apsche, J.A., Bass, C.K., & Houston, M.A. (2006). A One Year Study Of Adolescent Males With Aggression and Problems Of Conduct and Personality: A Comparison of MDT and DBT . International Journal of Behavioral Consultation &Therapy, 2(4), 544-552. *Apsche, J.A., Bass, C.K., & Siv, A.M. (2006). Treatment Study of Mode Deactivation

Therapy in an Out Patient Community Setting. International Journal of Behavioral Consultation &Therapy, 2(1), 85-93.

*Apsche, J.A., Bass, C.K., Zeiter, J.S., & Houston, M.A. (2009). Family Mode Deactivation Therapy in a Residential Setting: Treating Adolescents with Conduct Disorder and Multi-Axial Diagnosis. International Journal of Behavioral Consultation

&Therapy,4(4), 328-339.

Armbruster, M. A., Sukholdosky, D. G., & Michalsen, R. N. (2001). Impact of managed care on treatment process and outcome in the child and outpatient clinic. Honolulu, HI.

(22)

Arnold, M.E., & Hughes, J.N. (1999). First do no harm: adverse effects of grouping deviant youth for skills training. Journal of School Psychology, 37, 99-115.

doi:10.1016/S0022-4405(98)00027-2

Asscher, J., Dekovic, M., Laan, L. van der, Prins, P., & Arum, S. van (2008). De

implementatie van randomized controlled trials: de evaluatie van MST. In. I. Weijers (red.), Justitiële interventies voor jeugdige daders en risicojongeren (pp. 125-133). Den-Haag: Boom Juridische Uitgevers.

Beck, J.S. (2011). Cognitive behavioral therapy: Basics and beyond. New-York: The Guilford Press.

Beck, R., & Fernandez, E. (1998). Cognitive-behavioral therapy in the treatment of anger: A meta-analysis. Cognitive Therapy and Research‚ 22(1)‚ 63-74.

doi:0147-5916/98/0200-0063$15.00/0

Blake, C.S., & Hamrin, V. (2007). Current approaches to the assessment and management of anger and aggression in youth: A review. Journal of Child and Adolescent Psychiatric Nursing, 20(4), 209-221. doi:10.1111/j.1744-6171.2007.00102.x

Bonta, J., & Andrews, D. A. (2007). Risk-need-responsivity model for offender assessment and rehabilitation. Rehabilitation, 6.

*Burraston, B.O., Cherrington, D.J., & Bahr, S.J. (2010). Follow-Up : An evaluation of the real victory program reducing juvenile recidivism with cognitive training and a cell phone. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 56(1), 61-80. doi:10.1177/0306624X10388635

Centraal Bureau voor de Statistiek (2012). Verdachten; geslacht, leeftijd, herkomstgroepering en soort misdrijf. Verkregen op 18 april via:

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=81947NED&HD= 130503-2245.

(23)

Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences. New York: Academic.

Cohen, M. A., & Piquero, A. R. (2009). New evidence on the monetary value of saving a high risk youth. Journal of Quantitative Criminology, 25, 25-49.

doi: 10.1007/s10940-008-9057-3

Compton, K., Snyder, J., Schrepferman, L., Bank, L., & Shortt, J. W. (2003). The contribution of parents and siblings to antisocial and depressive behavior in adolescents: A double jeopardy coercion model. Development and Psychopathology, 15(1), 163-182. doi:10.1017/S0954579403000099

De Haan, A. D., Prinzie, P., & Deković, M. (2010). How and why children change in aggression and delinquency from childhood to adolescence: Moderation of overreactive parenting by child personality. Journal of child psychology and psychiatry, 51(6), 725-733. doi:10.1111/j.1469-7610.2009.02192.x

Deffenbacher, J. L. (2011). Cognitive-behavioral conceptualization and treatment of anger. Cognitive and Behavioral Practice, 18(2), 212-221. doi:10.1016/j.cbpra.2009.12.004 Deffenbacher, J. L., Oetting, E. R., & DiGiuseppe, R. A. (2002). Principles of empirically

supported interventions applied to anger management. The Counseling Psychologist, 30(2), 262-280. doi:10.1177/0011000002302004

DiGiuseppe, R., & Tafrate, R. (2003). Anger treatment for adults: A meta-analysis review. Clinical Psychology: Science and Practice, 10, 70–84.doi:10.1111/jar.12013

Dishion, T. J., Dodge, K. A., & Lansford, J. E. (2006). Findings and recommendations: A blueprint to minimize deviant peer influence in youth interventions and programs. In K. A. Dodge, T. J. Dishion, & J. E. Lansford (Eds.), Deviant peer influences in programs for youth: Problems and solutions (pp. 366–394). New York: Guilford.

(24)

Dishion, T.J., McCord, J., & Poulin, F. (1999). When interventions harm: Peer groups and problem behavior. American Psychologist, 54, 755-764.

doi:10.1037//0003-066X.54.9.755

Eichelsheim, V. I. (2011). The complexity of families assessing family relationships and their association with externalizing problems. Proefschrift.

Effective Public Health Practice Project. (2009). Quality Assesment Tool for Quantitative Studies. Verkregen op 4 april 2013 via April 2008:

Z:\Common\Resources\Tools\Validity and Quality Assessment Tools\QADictionary_april2008.

Fives, C.J., Kong, G., Fuller, J.R., & DiGiuseppe, R. (2011). Anger, Aggression, and Irrational Beliefs in Adolescents. Cognitive Therapy and Research, 35, 199–208. doi:10.1007/s10608-009-9293-3

Foolen, M., Ince, D., & De Baat, M. (2012). Wat werkt bij gedragsproblemen en gedragsstoornissen? Verkregen op 3 april 2013 via: www.nji.nl.

Garrido, V., & Morales, L.A. (2007). Serious (violent or chronic) juvenile offenders: A systematic review of treat. Campbell Systematic Reviews, 7. doi:10.4073/csr.2007.7 Gifford-Smith, M., Dodge, K. A., Dishion, T. J., & McCord, J. (2005). Peer influence in

children and adolescents: Crossing the bridge from developmental to intervention science. Journal of abnormal child psychology, 33(3), 255-265.

doi:10.1007/s10802-005-3563-7

Hamers, P. (2004,2005). Oefeningen ontwikkelingsgerichte psychotherapie bij adolescenten / deel 2 / nota’s voorbereidingen 04-05. Verkregen op 17 april 2013 via:

http://users.ugent.be/~phamers.

(25)

Handwerk, M. L., Field, C. E., & Friman, P. C. (2000). The iatrogenic effects of group intervention for antisocial youth: Premature extrapolations?. Journal of Behavioral Education, 10(4), 223-238.

Hox, J. (2002). Multilevel analysis: Techniques and applications. Mahwah: Lawrence Erlbaum Associates.

Hoyle, R.H., Judd, C.M., & Harris, M.J. (2002). Research Methods in Social Relations. Grove, CA: Wadsworth Publishing.

Kawabata, Y., Alink, L. R., Tseng, W. L., Van IJzendoorn, M. H., & Crick, N. R. (2011). Maternal and paternal parenting styles associated with relational aggression in children and adolescents: A conceptual analysis and meta-analytic review. Developmental Review, 31(4), 240-278. doi:10.1016/j.dr.2011.08.001

Kelly, J.R. (2007). Mindfulness-based and cognitive-behavior therapy for anger-management: an integrated approach, PCOM Psychology dissertations, paper 68.

Landenberger, N.A., & Lipsey, M.W. (2005). The positive effects of cognitive-behavioral programs for offenders: A meta-analysis of factors associated with effective treatment. Journal of Experimental Criminology,1(4), 451-476. doi:10.1007/s11292-005-3541-7 Lee, B. R., Chmelka, M. B., & Thompson, R. (2010). Does what happens in group care stay

in group care? The relationship between problem behaviour trajectories during care and post‐placement functioning. Child & Family Social Work, 15(3), 286-296.

doi:10.1111/j.1365-2206.2009.00669.x

Leve, L. D., & Chamberlain, P. (2005). Association with delinquent peers: intervention effects for youth in the juvenile justice system. Journal of Abnormal Child Psychology, 33(3), 339– 347.doi:10.1007/s10802-005-3571-7

Lipsey, M. (2006). The effects of community-based group treatment for delinquency: A meta-analytic search for cross-study generalizations. In K. A. Dodge, T. J. Dishion,

(26)

& J. E. Lansford (Eds.). Deviant peer influences in programs for youth: Problems and solutions. New York: Guilford.

Lipsey, M. W. (1999). Can intervention rehabilitate serious delinquents? The Annals of the American Academy of Political and Social Science, 564(1), 142-166.

doi: 10.1177/0002716299564001009

Loeber, R., Slot, W., Van der Laan, P.H., & Hoeve, M. (2008). Tomorrow's criminals: The development of child delinquency and effective interventions. UK: Ashgate.

Mager, W., Harris, M. J., & Howard, A. (2005). Intervention groups for adolescents with conduct problems: Is aggregation harmful or helpful?. Journal of Abnormal Child

Psychology, 33(3), 349-362. doi:10.1007/s10802-005-3572-6

Masi, G., Manfredi, A., Milone, A., Muratori, P., Polidori, L., Ruglioni, L., & Muratori, F. (2011). Predictors of nonresponse to psychosocial treatment in children and adolescents with disruptive behavior disorders. Journal of Child and Adolescent Psychopharmacology, 21(1), 51-55.

Masi, G., Milone, A.R., Manfredi, A., Pari, C., Paziente, A., & Millepiedi, S. (2008). Conduct disorder in referred children and adolescents. Comprehensive Psychiatry 49, 146–153. *Murphy, C.J., & Siv, A.M. (2007). A one year study of Mode Deactivation Therapy:

Adolescent Residential Patients with Conduct and Personality Disorders. International Journal of Behavioral Consultation & Therapy, 3(3), 327-341.

Özabaci, N. (2011). Cognitive behavioural therapy for violent behaviour in children and adolescents: A meta-analysis. Children and Youth Services Review, 33(10), 1989-1993. doi:10.1016/j.childyouth.2011.05.027

Pellegrino, B. (2012). Evaluating the mindfulness-based and cognitive-behavior therapy for anger management program. PCOM Psychology dissertations, paper 235.

(27)

Petrosino, A., & Soydan, H. (2005). The impact of program developers as evaluators on criminal recidivism: Results from meta-analyses of experimental and quasi-experimental research. Journal of quasi-experimental criminology, 1(4), 435-450. doi:10.1007/s11292-005-3540-8

Rhule, D. M. (2005). Take care to do no harm: Harmful interventions for youth problem behavior. Professional Psychology Research and Practice, 36(6), 618.

doi:10.1037/0735-7028.36.6.618

Rosenthal, R. (1995). Writing meta-analytic reviews. Psychological Bulletin, 118(2), 183. doi:10.1037/0033-2909.118.2.183

Rosenthal, R. (1991). Meta-analytic procedures for social research. (Vol. 86). Newbury-Park: Sage.

Singh, N.N., Lancioni, G.E., Joy, S.D.S., Winton, A.S., Sabaawi, M., Wahler, R.G., & Singh, J. (2007). Adolescents with conduct disorder can be mindful of their aggressive behavior. Journal of Emotional and Behavioral Disorders, 15(1), 56-63.

doi:10.1177/10634266070150010601

*Schlichter, K.J., & Horan, J.J. (1981). Effects of Stress Inoculation on the Anger and Aggression Management Skills of Institutionalized Juvenile Delinquents. Cognitive Therapy and Research, 5(4), 359-365. doi:10.1007/BF01173687

Stern, S. B. (1999). Anger management in parent-adolescent conflict. American Journal of Family Therapy, 27(2), 181-193. doi:10.1080/019261899262050

Sukholdosky, D.G., Kassinove, H., & Gorman, B. (2004). Cognitive- behavioral therapy for anger in children and adolescents: A meta-analysis. Aggression and Violent Behavior, 9, 247–269. doi:10.1016/S1359-1789(03)00072-7

Tabachnick, B.G., Fidell, L.S., & Osterlind, S.J. (2001). Using multivariate statistics. Boston: Pearson.

(28)

Tolan, P., & Guerra, N. (1994). What works in reducing adolescent violence: An empirical review of the field. Institute of Behavioral Science, Regents of the University of Colorado.

Van den Noortgate, W., & Onghena, P. (2003). Multilevel meta-analysis: a comparison with traditional meta-analytical procedures. Educational and Psychological Measurement, 63(5), 765-790. doi:10.1177/0013164403251027

Van der Laan, P.H. (2004). Over straffen, effectiviteit en erkenning. Justitiële verkenningen, 30(5), 31-48.

Van der Laan, P.H., & Slotboom, A.M. (2002). Wat werkt? In I. Weijers (Eds). Justitiële interventies: voor jeugdige daders en risicojongeren. Den-Haag: Boom Juridische Uitgevers.

Van der Meulen, R., & Brandsma, R. (2010). Onderzoek naar de effectiviteit van mindfulness. Verkregen op 17 april 2013 via: www.aandachtstraining.info.

Weiss, B., Caron, A., Ball, S., Tapp, J., Johnson, M., & Weisz, J. R. (2005). Iatrogenic effects of group treatment for antisocial youths. Journal of Consulting and Clinical

Psychology, 73(6), 1036–1044. doi:10.1037/0022-006X.73.6.1036

Weisz, J. R., Hawley, K. M., & Doss, A. J. (2004). Empirically tested psychotherapies for youth internalizing and externalizing problems and disorders. Child and Adolescent Psychiatric Clinics of North America, 13(4), 729-815. doi:10.1016/j.chc.2004.05.006 Zakriski, A. L., Wright, J. C., & Cardoos, S. L. (2011). Peer-nominated deviant talk within

residential treatment: Individual and group influences on treatment response. Journal

of Abnormal Child Psychology, 39(7), 989-1000. doi:10.1007/s10802-011-9519-1

* studies die in de meta-analyse zijn geïncludeerd.

(29)

Bijlage 1 Tabellen

Tabel 1

Resultaten van de effectgroottes

Studienr constante standaarderror #ES Uitkomstmaat Fail safe nr

1 1.00 .38 1.87 Externaliserend 2 1.00 .51 1.51 Externaliserend 3 1.00 .37 1.63 Externaliserend 3 1.00 .34 1.18 Externaliserend 8 1.00 .77 2.70 Externaliserend 133.06 + 4 1.00 .50 1.00 Verbale agressie 4 1.00 .47 -.06 Verbale agressie 6 1.00 .80 1.46 Verbale agressie 2.05 2 1.00 .46 .66 Fysieke agressie 3 1.00 .32 .30 Fysieke agressie 4 1.00 .48 .53 Fysieke agressie 4 1.00 .47 .13 Fysieke agressie 5 1.00 .28 1.18 Fysieke agressie 6 1.00 1.05 3.13 Fysieke agressie 7 1.00 .67 3.13 Fysieke agressie 82.82 +

#ES = effectgrootte; + Fail-Safe > critical, i.e. no file drawer

(30)

Tabel 2

Kenmerken van de geïncludeerde studies

EG = experimentele groep, CG = controle groep; interventie MDT = CGT= cognitieve gedragstherapie, PD = psychodynamische therapie, TAU= standaardbehandeling, DBT = dialectische gedragstherapie; sekse M = man, O = onbekend; etniciteit: percentage allochtoon; diagnose: percentage ODD/CD; Fam. = familie component; G. =

groepscomponent Studie Inter-ventie EG Inter- ventie CG n EG n CG Lft Sekse Etnici- teit Diag-nose Delin-quent Duur Follow up Resi- dentieel Fam. G. Mindfull- ness Stress Manage- ment Studie kwaliteit Onafh Impact onderz 1. Apsche et

al. (2009) MDT CGT 20 20 16 O 62,5% 100% Nee 52 Nee ja Ja Ja Ja Nee Strong Nee O

2. Murphy & Siv (2007)

MDT PD 10 10 15.3 M 65% 80% Nee 52 Ja ja Nee Nee Ja Nee Weak Ja O

3. Apsche & Bass (2006)

MDT CGT 21 19 16.3 M 80% 91,7% Nee 48 Nee ja Nee Nee Ja Nee Mode-rate Nee O

4. Schlichter & Horan (1981) Stress inocu-lation

TAU 10 8 15.5 M O O Ja 10 Nee ja Nee Nee Nee Ja Weak Ja 1,330

5. Burraston et al. (2010)

Cell-phone

TAU 28 31 15.7 O O O Ja 52 Ja ja Nee Ja Nee Nee Mode-rate Nee 0,840

6. Apsche et al. (2007)

MDT Familie

TAU 4 4 O O O O Nee 20 Nee nee Ja Ja Ja Nee Weak Nee O

7. Apsche et al. (2006)

MDT DBT 10 10 16.1 M 65% 85% Nee O Nee ja Nee Nee Ja Nee Mode-rate Nee O

8. Apsche &

Bass (2006) MDT Familie

TAU 7 6 O M 23% 77% Ja 26 Nee nee Ja Ja Ja Nee Weak Nee O

(31)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Here we suggest that society can improve the management of natural resources and environments by (1) recognizing the sources of human decisions and thinking, and understanding

• Using three classifiers, we evaluated three motion sensors at the wrist and pocket positions in various scenarios and showed how these sensors behave in recognizing simple and

De gemeenten in de Drechtsteden maken niet alleen gezamenlijk beleid, zij zijn ook samen eigenaar van de Gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden (GRD). Deze is sinds maart 2006

The research in this thesis was performed at the Graduate School of Medical Sciences (GSMS) at the University of Groningen.. This PhD project was financially supported by

For all three Trp570 mutants the hydrolysis activity increased, as evidenced by the increased intensity of peak 1 in the HPAEC-PAD profile (Figure 3A), whereas the hydrolytic

These theories include Butler's (1980) Life Cycle of Tourism; Multiple Stakeholder Theory; Environmental Politics; Displacement Theory. Interviews provided by both local and

In a prospective study among patients ≥75 years old undergoing major elective abdominal surgery, multivariable analysis of the predictive value of a high TUG (&gt;20.0 seconds) for

The authors would like to thank all patients who completed the survey, the clinicians in the hospitals for their cooperation, the patient advocacy group Dutch Breast Cancer