• No results found

Alles voor eer? : een onderzoek naar eergerelateerd geweld in Nederland en hoe dit zich verhoudt tot een liberale democratie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Alles voor eer? : een onderzoek naar eergerelateerd geweld in Nederland en hoe dit zich verhoudt tot een liberale democratie"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN

GEDRAGSWETENSCHAPPEN

Politicologie

Alles voor eer?

Een onderzoek naar eergerelateerd geweld in Nederland en hoe dit

zich verhoudt tot een liberale democratie.

Fatihya Abdi

Bachelorproject: Religie en Democratie Docent: drs. K.M.H.D. Roex

Studentennummer: 10000505 Datum: 14 juli 2014

(2)

2

Inhoudsopgave

1. INLEIDING ... 3 2. PROBLEEMSTELLING EN RELEVANTIE ... 5 2.1HOOFDVRAAG ... 5 2.2DEELVRAGEN ... 5 2.3WETENSCHAPPELIJKE RELEVANTIE ... 6 2.4MAATSCHAPPELIJKE RELEVANTIE ... 7 3. METHODISCHE VERANTWOORDING ... 7 3.1 INTERVIEWS ... 8 4. THEORETISCHE KADER... 10 4.1 VERLICHTINGSLIBERALISME EN AUTONOMIE ... 10

4.2 POLITIEK LIBERALISME EN AUTONOMIE ... 12

4.3 DE EXIT-OPTIE? ... 14

4.4 TUSSENCONCLUSIE ... 15

5 EMPIRISCHE ANALYSE ... 16

5.1 ANALYSE VAN DEELVRAAG 1 ... 16

5.2 ANALYSE VAN DEELVRAAG 2 ... 18

6 CONCLUSIE ... 21 BIBLIOGRAFIE ... 23 Boeken ... 23 Wetenschappelijke artikelen ... 23 Beleidsdocumenten en rapporten ... 24 Publicaties ... 24 Websites ... 24 BIJLAGES ... 25 TOPIC LIJST ... 25

TRANSCRIPT INTERVIEW MET RECHERCHEUR GESPECIALISEERD IN EERGERELATEERD GEWELD, POLITIEKORPS AMSTERDAM-AMSTELLAND (GEANONIMISEERD) ... 25

INTERVIEWVERSLAG MET OUD-HULPVERLENER EN BESTUURSLID BIJ STICHTING KEZBAN (GEANONIMISEERD) ... 44

(3)

3

INTERVIEWVERSLAG MET POLITIEAGENTE GESPECIALISEERD IN EERGERELATEERD GEWELD,

POLITIEKORPS AMSTERDAM-AMSTELLAND (GEANONIMISEERD) ... 53

1. Inleiding

“Esma, 17 jaar en van Nederlands-Turkse afkomst, krijgt een relatie met Stefan, een Nederlandse jongen. Haar familie is het niet eens met deze relatie; ze heeft het bevel gekregen de relatie te verbreken. Esma wil dit niet en blijft haar vriend stiekem zien. De familie van Esma ziet het stel een keer samen zitten en gaat haar achterna. Esma slaat op de vlucht; ze durft niet meer naar huis terug te keren omdat ze bang is vermoord te worden door haar familie. Zij meldt zich bij de politie. Esma geeft aan dat ze niet met haar familie wilt breken, maar wel doodsbang is om naar ze terug te keren. De politie schakelt hulpverlening in en er wordt een bemiddelingsproject ingezet. Een paar weken later wordt Esma dood aangetroffen; zelfmoord. De politie kan verder niks doen” (Gefingeerd. Bron: Ammerlaan et al, 2010: 122).

Deze individuele casus illustreert de problematiek die ik wil onderzoeken in mijn scriptie. Hoe verhoudt eergerelateerd geweld1 zich tot de liberale democratie, en wat kan de overheid doen ten aanzien van eergerelateerd geweld? In deze scriptie worden twee wezenlijk

problemen geanalyseerd. Om te beginnen het vraagstuk waarin handelingen die in de Nederlandse rechtsstaat (ernstige) misdrijven zijn, zoals eerwraak, mishandeling, dreiging, onder bepaalde omstandigheden aangemoedigd worden door culturele en/of religieuze patronen binnen bepaalde minderheidsgroepen in Nederland (Van der Torre en Schaap, 2005:11). Hoe moet je als overheid hiermee omgaan? Een ander probleem heeft meer te maken met de praktijk. Welke dilemma’s komen hulpverleners, politie, ambtenaren tegen bij eergerelateerd geweld? Beide problemen hebben betrekking op een (verondersteld)

gespannen verhouding tussen de kernwaarden van de liberale democratie, zoals vrijheid en (sekse)gelijkheid, en de normen en waarden van bepaalde minderheidsgroepen in Nederland. Slachtoffers van eergerelateerd geweld komen voornamelijk uit de Turkse en Marokkaanse gemeenschap (LEC EGG, 2013: 25). Deze gemeenschappen komen uit voornamelijk Islamitische landen en kennen een collectivistische cultuur waarbij de normen en waarden van de groep vooropgesteld worden. Het belang van de groep telt en ieder heeft daar een

1 Eergerelateerd geweld wordt gedefinieerd in deze scriptie als “elke vorm van geestelijke of lichamelijk geweld gepleegd vanuit een

collectieve mentaliteit in reactie op een (dreiging) van schending van de eer van een man of een vrouw en daarmee van zijn of haar familie waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken” (Ferwerda en van Leiden, 2005:25).

(4)

4

eigen rol in te vervullen. Reputatie en goede naam/eer van de familie zijn cruciaal, eenieder heeft hieraan te bijdragen. Ten behoeve van de groep bestaan er verschillen tussen de positie van mannen/jongens, meisjes/vrouwen en kinderen in de verschillende gedragsregels

(Ammerlaan, 2010:41; Bakker en Felten, 2012: 2-3). Eergerelateerd geweld hangt nauw samen met het begrip eer en eerverlies2. Of iemand eer heeft wordt grotendeels bepaald door hoe de gemeenschap het gedrag van de individu en zijn/haar familie beoordeelt (Ermers et al., 2010: 55). Volgens het Landelijke Expertise Centrum Eergerelateerde Geweld (LEC EGG) kwamen er in 2013 506 zaken binnen waarbij een eermotief werd vermoed, en in twintig gevallen was er sprake van eerwraak (LEC EGG, 2013: 18; de Volkskrant, 14-04-2014). Het voorkomen van eergerelateerd geweld in Noordwest-Europa wordt in het algemeen

gerelateerd aan de immigratie van gastarbeiders uit islamitische landen als Turkije en Marokko in de jaren zestig en zeventig. In de jaren tachtig begonnen de toenmalige

gastarbeiders hun families naar Nederland te halen. Vanaf die periode deden zich de eerste zaken van aan eergerelateerd geweld en eerwraak3 voor (Ermers et al., 2010:31) Medio de jaren ’90 verschoof tegelijkertijd de publieke- en politieke opinie ten aanzien van immigratie en integratie langzaam maar zeker van ‘neutraal met oog voor de voordelen en de problemen van immigratie voor migranten en Nederland naar negatief met voor oog voor de problemen’ waarbij de nadruk steeds meer te kwam liggen op culturele integratie (Entzinger, 2006; Bakkers et al, 2012; Korteweg en Yurdakul, 2009). En nadat een aantal ernstige,

eergerelateerde misdrijven veel aandacht kregen in de media, raakte eerwraak als begrip ingeburgerd (Bakker et al, 2012: 5). Zo speelde er in 1999 een zaak in het Brabantse Veghel waarbij een zeventienjarige scholier op vier medeleerlingen en een docente schoot nadat de eer van zijn zus in geding was gekomen. Er speelde toen ook een andere zaak waarbij een jonge Turkse vrouw, Kezban Vural, werd doodgeschoten door haar ex-man voor de ogen van haar twee kinderen. In 2004 was de moord op mevrouw Gül door haar voormalige echtgenoot op klaarlichte dag voor de vrouwenopvang aanleiding voor veel media-aandacht en voor Kamervragen. Eergerelateerd geweld en eerwraak kwam daardoor hoog op de politieke agenda (Janssen, 2013:6; Ferwerda en van Leiden, 2005:9). Tegelijkertijd ontstond er in het publieke- en politieke debat veel meer aandacht voor vermeende pogingen door,

voornamelijk moslims, om basisnormen en -waarden van een liberale democratie, zoals

2

Eerverlies treedt op wanneer een meisje of vrouw in haar houding en/of gedrag de grenzen van ‘zedelijk fatsoen’ overtreedt en de gemeenschap hierover roddelt. De ‘familie-eer’ is verloren als de gemeenschap denkt, vermoedt of weet dat het meisje een buitenechtelijke seksueel contact heeft gehad. Hierbij kan het voldoende zijn als zij zich in de ogen van de omgeving te uitdagend kleedt, te vrijelijk omgaat met jongens, veel uitgaat of contacten heeft met onbekende mannen via MSN, Hyves, Facebook (Bakker en Felten, 2011:4)

3

Eerwraak wordt gedefinieerd in deze scriptie als “moord uit de naam van de familie-eer. Degene die in de ogen van de familie en de gemeenschap de eer schendt, wordt vermoordt” (Bakker en van Felten, 2011:7).

(5)

5

individualisme en secularisme maar ook burgerlijke vrijheden en rechten te ondermijnen. Hierbij lag de focus ook op de ongelijke man- en vrouwverhoudingen binnen bepaalde minderheidsgroepen. Dit kwam door publicaties van o.a. Bolkestein (1991) en Scheffer (2000) (Entzinger, 2006:8). Om de eer te beschermen of om geschonden familie-eer te herstellen, gebruiken families verschillende manieren. Dat hoeft niet altijd gepaard te gaan met dwang en/of geweld, maar de focus in deze scriptie ligt op dwang, dreiging en geweld. Binnen deze scriptie zal ik in eerste instantie eerst meer toelichten over de onderzoeksopzet en de verschillend theoretische concepten welke ik zal hanteren. Vervolgens zal ik binnen het theoretische kader uitgebreid ingaan op deze concepten en zal ik daarna in de analyse een poging doen om een antwoord te vinden op de verschillende deelvragen. Uiteindelijk zal ik in de conclusie een antwoord formuleren op de hoofdvraag van mijn scriptie en eventuele aanbevelingen voor toekomstig onderzoek.

2. Probleemstelling en relevantie

2.1 Hoofdvraag

De hoofdvraag waar ik me binnen deze scriptie op focus:

“Hoe verhoudt de overheid zich ten opzichte van eergerelateerd geweld in Nederland, en welke liberale benadering ligt hieraan ten grondslag”?

In deze scriptie onderzoek ik hoe de overheid zich kan verhouden ten opzichte van eergerelateerd geweld binnen Nederland en analyseer ik daarbij op welke liberale

grondslagen die houding is gestoeld. Ik gebruik hierbij de conceptualisatie, zoals Slijper, van twee verschillende benaderingen binnen het liberalisme, namelijk het Verlichtingsliberalisme en politiek liberalisme (Slijper, 1999). In mijn conceptualisatie zal de focus liggen op de concepten autonomie en exit-mogelijkheden. Ik vind het interessant om aan de hand van de verschillende benaderingen te kijken naar het overheidsbeleid ten aanzien van eergerelateerd geweld. Daarbij wil ik analyseren welke houding hierin centraal staat en welke afwegingen hierin gemaakt worden. Ik maak hierbij gebruik van beleidsdocumenten en

semigestructureerd interviews om een antwoord te vinden op deze onderzoeksvraag.

(6)

6

Om een antwoord te vinden op mijn hoofdonderzoeksvraag zal ik gebruik maken van twee deelvragen. Deze hebben beide betrekking op een bepaald aspect van de verhouding tussen de overheid en eergerelateerd geweld. Aan de hand van de antwoorden die ik op de

verschillende deelvragen vind, zou het mogelijk moeten zijn om een uitspraak te kunnen doen over de door mij geformuleerde hypothese.

1. Wat is het overheidsbeleid ten aanzien van eergerelateerd geweld in Nederland?

2. Welke dilemma’s kom je tegen in de praktijk bij het overheidsbeleid ten aanzien van eergerelateerd geweld in Nederland?

(7)

7

De relevantie voor mijn scriptie zit in het gegeven dat we leven in een land waar volgens het CBS in 2010 ongeveer 384.000 mensen met een Turks afkomst en 349.000 mensen met een Marokkaanse afkomst wonen (CBS, 2011:38). In dit kader is het relevant om onderzoek te doen naar eergerelateerd geweld als fenomeen en hoe dit zich verhoudt tot liberale

democratie. Er is meer aandacht binnen de wetenschappelijke literatuur voor het beschrijven van het fenomeen van eergerelateerd geweld en de slachtofferverhalen, maar literatuur waarbij er gekeken wordt naar het overheidsbeleid ten aanzien van eergerelateerd geweld en welke liberale opvattingen hieraan ten grondslag liggen is naar mijn weten niet zo vaak onderzocht. Ik hoop door mijn scriptie hieraan te wijden een bijdrage te kunnen leveren aan de bestaande theorie over eergerelateerd geweld.

2.4 Maatschappelijke relevantie

De maatschappelijke relevantie van scriptie heeft betrekking op de positie van vrouwen in bepaalde minderheidsgroepen en hun recht op zelfbeschikking. Eergerelateerd geweld is een complex fenomeen waarbij de eermotieven pas nadat er strafbare feiten zijn gepleegd, vastgesteld kan worden (Ferwerda en van Leiden, 2011) Bovendien is het onbekend hoe groot de omvang daadwerkelijk is wegens de (onzichtbare) positie van de slachtoffers (LEC EGG, 2013). Veel slachtoffers voelen zich ‘schuldig’ en zullen daarom niet naar de politie stappen omdat ze geloven dat de sancties die volgen door de familie en/of gemeenschap juist zijn. Ander slachtoffers zijn bang voor escalatie voor de situatie en/of willen niet hun familie verliezen. Daarnaast is eergerelateerd geweld als fenomeen politiek zeer gevoelig en beladen, en staat het al ruim tien jaar op de politieke agenda. Hierdoor is het relevant om verder onderzoek te doen naar een debat die het publieke- en politieke debat zo lang bezig houdt. Welke conclusie(s) er ook zal/zullen volgen uit mijn scriptie, het zal hopelijk leiden tot een beter begrip van het fenomeen eergerelateerd geweld en de relatie daarvan tot de liberale democratie.

(8)

8

Binnen deze scriptie zal ik gebruik maken van beleidsdocumenten en semigestructureerd interviews. In de eerste plaats zal ik aan de hand van beleidsdocumenten4 en interviews in kaart proberen te brengen wat het overheidsbeleid ten aanzien van eergerelateerd geweld in Nederland is. Daarnaast zal ik voornamelijk door het gebruiken van data uit de interviews met betrokkenen personen proberen om meer inzicht te krijgen in de totstandkoming van het beleid, de dilemma’s en welke liberale benadering hieraan ten grondslag ligt.

3.1 Interviews

Mijn data- verzameling en analyse bestaat voornamelijk uit beleidsdocumenten en interviews. Laatstgenoemde zal vooral mijn scriptie van kwalitatieve data voorzien dus ik ga daarom hier dieper op in.

Ik koos er bewust voor om mijn interviews af te nemen in een semigestructureerde vorm. Door individuele interviews af te nemen met professionals hoopte ik meer diepgang te vinden achter het overheidsbeleid. Het werd hierdoor voor mij mogelijk om op een aantal aspecten dieper in te gaan. Ik heb getracht om niet in de meest abstracte, of beleidsmatige zin over eergerelateerd geweld te hebben maar om dicht bij de professionaliteit van de respondenten te houden waarbij er ook voldoende ruimte was voor persoonlijke anekdotes, dilemma’s etc. Er werden daarom vragen gesteld als ‘Stel je jezelf voor? Wat doe je voor werk?’ maar ook ‘Wat is volgens jou de kern van het probleem? En hoe verloopt de samenwerking met andere organisaties, instanties?’. Ik hanteerde hierbij een topiclijst die ik van tevoren had opgesteld, zodat ik gedurende het interview de vrijheid behield om dieper in te gaan op bepaalde onderwerpen. De topiclijst is te vinden in de bijlagen. Ik betreur het ten zeerst dat ik niet een vertegenwoordiger van de overheid heb gesproken omdat een belangrijk onderdeel in mijn scriptie zich juist centreert rondom de overheid. Uiteindelijk heb ik drie respondenten uitvoerig gesproken (face-to-face) namelijk een oud-hulpverlener en bestuurslid bij een migrantenorganisatie, een rechercheur die gespecialiseerd is in eergerelateerd geweld in de regio Amsterdam en een lobbyist van een vrouwenorganisatie. Het interview met de lobbyist heb ik niet gebruikt omdat het weinig raakvlakken toonden met deze scriptie. Verder heb ik twee telefonisch interviews gedaan met een voormalig Tweede Kamerlid en een

4

(9)

9

politieagente. De gesprekken zijn veelal gevoerd in openbare ruimtes of op kantoor. Ik heb alle gesprekken zelf afgenomen waarvan één de opname niet goed is gelukt wegens

technische redenen terwijl anderen een lengte hadden van één uur of meer. Verder varieerde de interviews qua lengte. Als ik reflecteer op mijn interviews, dan had ik veel meer mijn eigen netwerk moeten inschakelen van vrienden en familie en had ik ook de UvA er veel meer bij moeten betrekken. De vier interviews die ik heb gehouden zijn enorm waardevol maar zullen niet altijd perfect aansluiten op mijn theoretisch kader. Dit heeft meerdere redenen maar de belangrijkste reden is dat eergerelateerd geweld een gevoelig onderwerp is en nog steeds onderdeel uitmaakt van een verhit publiek- en politieke debat over de

multiculturele samenleving en diens (verondersteld) problematische verhouding met de Westerse democratie. Hierdoor heb je meer kans op sociaal wenselijke antwoorden en is de referentiekader voor eenieder anders. Bovendien heb ik uiteindelijk vijf respondenten gesproken dus ik ben me hiervan bewust dat mijn scriptie niet een geheel realistische weergave zal geven in de complexiteit van de problematiek. Desalniettemin ben ik van mening dat mijn interviews zal leiden tot een beter begrip van de problematiek en uiteindelijk ook een antwoord zal geven op de onderzoeksvraag die centraal staat in deze scriptie.

(10)

10

4. Theoretische Kader

In het onderzoek naar een antwoord op de hoofdvraag en de verschillende deelvragen is het noodzakelijk om vooraf een aantal theoretische concepten te bespreken. Hierbij is de context de (veronderstelde) problematische verhouding tussen de overheid en diens normen en waarden, en de normen en waarden van bepaalde minderheidsgroepen in Nederland. Om dit te conceptualiseren, gebruik ik in mijn theoretische kader twee benaderingen binnen het liberalisme, namelijk het Verlichtingsliberalisme en politieke liberalisme. Hierbij zal ik achtereenvolgens het concept autonomie operationaliseren binnen deze context. Ik leg uit hoe ik dit concept begrijp en kom tot een liberaal begrip van autonomie. Dit heeft grotendeels te maken doordat ik de voorwaarden voor de exit-optie in een politiek begrip van autonomie ontoereikend vind.

4.1 Verlichtingsliberalisme en autonomie

Wat is het Verlichtingsliberalisme en hoe verhoudt dit zich tot het concept autonomie? Volgens Slijper is het Verlichtingsliberalisme een van de meest dominante stromingen in de liberale filosofie en kent het begrip autonomie hierin een vrij substantiële betekenis, die veel verder gaat dan simpele vrijheid als non-interventie door derden, ook wel negatieve vrijheid5 genoemd. Autonomie wordt alleen begrepen als een door staat gegarandeerde vrijheid om te leven naar eigen inzichten en overtuigingen, maar ook en vooral als het vermogen om het leven daadwerkelijk zelfstandig en actief te leiden en richting te geven (Slijper, 1999:4-5). Will Kymlicka, een vooraanstaand liberaal denker, beargumenteert in zijn boek

“Multicultural citizenship” (1995) een vorm van liberalisme die gebaseerd is op het ideaal

van autonomie en gelijkheid “a liberal view requires freedom within the minority group, and

equality between the minority and majority groups” met andere woorden: een liberale visie

verlangt vrijheid binnen minderheidsgroepen en gelijkheid tussen minderheden en de

meerderheid van de samenleving (Kymlicka, 1995:152). Volgens Kymlicka houdt autonomie in het recht van de individu om zijn of haar leven in te richten waarbij ze zelf bepalen welke elementen ze van hun cultuur en/of religie overnemen. Belangrijker nog, autonomie houdt in

5 Negatieve vrijheid wordt in de klassieke, liberale traditie gedefinieerd als de afwezigheid van belemmeringen.

(11)

11

dat mensen het recht hebben om te bevragen en/of zelfs herzien de traditionele praktijken en opvattingen van hun eigen gemeenschappen. Dit noemt Kymlicka de vrijheid van geweten (Kymlicka, 1995:152-153). Kymlicka beargumenteert dat het ideaal van autonomie maar vooral de vrijheid van geweten net zo belangrijk is als de vrijheid van godsdienst (Kymlicka, 1995:153). Deze opvatting van autonomie hangt nauw samen met de houding van de staat en diens toewijding aan deze kernwaarde. Volgens Kymlicka hoort hierbij een zekere mate van politieke engagement van de staat: “Liberals outside the culture should speak out against

recognized injustices and lend their support to any effort the group makes to liberalize their culture” (Kymlicka zoals geciteerd in Deveaux, 2007:35). Een liberale democratie kan

volgens Kymlicka, niet neutraal staan tegenover minderheidsgroepen die er ‘internal

restrictions’ op na houden. Dit houdt in dat minderheidsgroepen geen interne regels en

normen mogen hanteren die de autonomie van haar individuele leden inperken (Kymlicka, 1995: 152). Bovendien moet de staat zich niet verhouden tot intolerante praktijken en opvattingen door deze te tolereren maar moet ze deze praktijken en opvattingen liberaliseren (lees: emanciperen) zodat die geen schade kunnen berokkenen aan de persoonlijke autonomie van leden binnen deze minderheidsgroepen (Kymlicka, 1995:168).Volgens Slijper heeft deze conceptie van autonomie een specifieke opvatting van de betekenis van de individuele vrijheden en rechten. Deze hebben niet slechts een beschermende maar ook emanciperende functie. Zij dienen het liberale ideaal van persoonlijke autonomie te ondersteunen en waar nodig te bevorderen (Slijper, 1999:5). Susan Moller-Okin, een feministe, deelt Kymlicka’s liberale visie die gestoeld is op het ideaal van autonomie en gelijkheid en richt zich

voornamelijk op ongelijke man-vrouw verhoudingen in liberale samenlevingen. In haar veelbesproken artikel “Is Multiculturalisme Bad for Women”? (1999) beargumenteert Okin dat het conflict in een multiculturele samenleving draait om de seksistische en patriarchale praktijken van minderheidsculturen en hoe dit conflicteert met meer egalitaire, liberale samenleving (Moller-Okin, 1999:22-23). Alhoewel minderheidsgroepen ook gebonden zijn aan de liberale en democratische wetgeving in de publieke sfeer, zegt dit niks over

discriminatie en onderdrukking in de privé sfeer. De ongelijkheden die er bestaan binnen bepaalde minderheidsgroepen kunnen, aldus Moller-Okin, verergerd worden door

overheidsbeleid die minderheden beschermt. Ze doelt hierbij op de claim van bepaalde groepen op ‘group rights’ , “It is by no means clear “…” from a feminist point of view, that

minority group rights are “part of the solution”. They may well exacerbate the problem (of sex inequality) (Moller-Okin, 1999:22) Moller-Okin bepleit een liberale visie waarbij het

(12)

12

persoonlijke autonomie door de staat beschermd worden (Moller-Okin, 1999). Hierbij ligt de nadruk niet alleen op het beschermen van kwetsbare meisjes en vrouwen van onliberale praktijken en opvattingen binnen hun culturen door middel van wetgeving, sociaal beleid maar belangrijker nog door ze een stem te geven en erin te betrekken “Unless women - and

more specifcally young women are fully represented in negotiations about group rights, their interests may be harmed rather than promoted by the granting of such rights” (Moller-Okin,

1999:24). Sommige liberale denkers vinden het ideaal van autonomie en gelijkheid zoals uiteengezet in het Verlichtingsliberalisme te omstreden (Kukathas, 1992). Andere liberale denkers wijzen erop dat het ideaal van autonomie en gelijkheid niet door iedereen gedeeld wordt en het daardoor een sektarisch karakter krijgt (Rawls, 1993). In de volgende sub-paragraaf ga ik dieper in op deze kritiek die vorm krijgt in het politiek liberalisme.

4.2 Politiek liberalisme en autonomie

Een van de belangrijkste critici van het Verlichtingsliberalisme en de nadruk in deze benadering op autonomie, is Chandran Kukathas. In zijn artikel “Are there any cultural

rights”? (1992) pleit Kukathas voor een liberale visie die niet gestoeld is op het ideaal van

autonomie maar op de vrijheid om jezelf te verenigen en waarbij het recht van de individu om zijn of haar gemeenschap te verlaten gelang naar zijn of haar wensen centraal staat. Hij noemt dit ‘the right to be free to leave, or to leave together, or in association with others’ (Kukathas, 1992:116 -117). Kukathas komt tot deze liberale visie doordat hij stelt dat groepen, en diens culturen niet statisch zijn. Ze worden gevormd waarbij een etnische en/of religieuze identiteit zich vormt naar gelang van haar omgeving (Kukathas, 1992:110). Minderheidsgroepen moeten daarom met rust gelaten worden om het leven te leiden zoals zij die kiezen. Hij beschouwt minderheidsgroepen als “associations of individuals whose freedom to live

according to communal practices each finds acceptable is of fundamental importance”. Met

andere woorden: een minderheidsgroep is een vereniging van individuen en je lidmaatschap van deze groep heeft een vrijwillig karakter (Kukathas, 1992: 116). Volgens Kukathas hebben minderheidsgroepen die ‘the right to be free to leave’ niet erkennen te maken met een legitimiteitscrisis, omdat hun bestaansrecht gestoeld is op het de bewuste keuze van leden die de groep niet te verlaten (Kukathas, 1992: 117). Daarnaast beargumenteert Kukathas dat het ideaal van autonomie niet belangrijk is bij veel culturele en/of religieuze

minderheidsgroepen. Door de nadruk te leggen op het ideaal van autonomie zegt de meerderheid eigenlijk tegen deze minderheidsgroepen dat zij zich moeten liberaliseren

(13)

13

(Kukathas, 1992:121- 122). Maar belangrijker nog: door te suggereren dat je deze

minderheidsgroepen moet liberaliseren, insinueer je het ondermijnen van hun cultuur door deze niet serieus te nemen. Dit heeft te maken met de aard van cultuur: “It is the product of

the association of individuals over time, which in turn shapes individuals commitments and gives meaning to individual lives, To try to reshape it in accordance with ideals of individual choice is to strike it at it’s very core” (Kukathas, 1992:122). Volgens Rawls is het ideaal van

persoonlijke autonomie niet geschikt omdat het door velen niet onderschreven wordt. Het Verlichtingsliberalisme wordt daarmee een sektarische doctrine, die alleen op de steun zou kunnen rekenen van andere Verlichtingsliberalen. Tegelijkertijd lijkt een zekere notie van autonomie noodzakelijk om de individuele rechten en vrijheden überhaupt te kunnen

rechtvaardigen. Rawls voorstel is daarom om het beginsel van autonomie terug te dringen tot een zuiver politiek begrip. Volgens zijn beginsel van politieke autonomie mag van individuen en groepen worden verwacht dat zij de individuele rechten en vrijheden als politieke

beginsels van het samenleven onderschrijven en dat zij het politiek recht op de autonomie van andersdenkenden respecteren. Zij worden echter niet geacht autonomie ook als ideaal ten aanzien van hun persoonlijke leven te omarmen. Met andere woorden: liberale burgers zijn niet perse ook liberale individuen (Rawls zoals geciteerd in Slijper, 1999:8). Autonomie is in deze benadering niet persoonlijk (het ideaal van persoonlijke autonomie) zoals in het

Verlichtingsliberalisme, maar politiek. In het politieke liberalisme is er meer ruimte voor tolerantie van diversiteit maar belangrijker nog: er wordt meer ruimte gegeven aan minderheidsgroepen die niet het ideaal van persoonlijke autonomie en gelijkheid

onderschrijven. De vraag is of deze benadering niet meer ruimte openlaat voor onderdrukking in eigen kring, zoals Moller-Okin, eerder formuleerde (Moller-Okin, 1999)?

In de volgende sub-paragrafen kijk ik naar de exit-optie zoals uiteengezet in het politieke liberalisme en zet ik uiteen waarom ik uiteindelijk kies voor een liberaal begrip van autonomie als uitgangspunt in dit onderzoek.

(14)

14

4.3 De exit-optie?

In het politiek liberalisme wordt de exit-optie benadrukt. Dit wil zeggen dat een ieder die zich niet meer kan vinden in de leefwijze van zijn of haar gemeenschap deze kan verlaten (Slijper, 1999:9). Volgens Kukathas geniet een minderheidsgroep zelfs legitimiteit op basis van de instemming van haar leven. Hij noemt dit het ‘the right to be free to leave’ (Kukathas, 1992: 116). Maar is dit een reëel optie in een liberale democratie? En zijn groepen, culturen zo fluïde als verondersteld wordt in de politieke benadering (Kukathas, 1992)? Volgens Slijper is een aantal voorwaarden nodig om ervoor te zorgen dat de exit-optie een reële optie is. Ten eerste: is er sprake van de afwezigheid van fysiek en/of geestelijk geweld bij het naleven van de opvattingen en praktijken binnen een gemeenschap? Ten tweede, is er kennis over en toegang tot de exit-optie? Hierbij is ook bekend dat de opvattingen en praktijken binnen een gemeenschap niet dezelfde zijn als die van de staat. Ten derde, moet de samenleving opstaan voor leden die een gemeenschap willen verlaten. Het moet geen ‘alles-of-niets’ keuze zijn waarbij de vraag is of die leden moeten leven volgens de normen en waarden van de eigen gemeenschap of volledige aanpassing aan die van de samenleving (Slijper, 1999:9-10). Deze voorwaarden zeggen enerzijds iets over in hoeverre een overheid onliberale praktijken en opvattingen kan tolereren. Anderzijds wijzen deze voorwaarden voor een exit-optie over de kaders van het begrip autonomie in een liberale democratie. Zelfs de grootste voorstanders van politieke autonomie en ‘group rights’ zullen beargumenteren dat niemand tegen zijn of haar wil moeten vastgehouden worden binnen een gemeenschap. Maar wat gebeurt er als iemand ervoor kiest om zijn of haar gemeenschap te verlaten? Is diegene door de groep te verlaten daarmee meteen gevrijwaard van de (sociale) druk vanuit zo’n groep? En wordt die ‘exit’ ook geaccepteerd door leden uit die groep? Brian Barry beargumenteert in zijn

“Culture and equality: An Egalitarian Critique of Multiculturalism” (2001) dat als ‘the right to exit’ de enige restrictie is die de overheid heeft op onliberale praktijken en opvattingen bij

bepaalde minderheidsgroepen, dan houdt dit een maximale tolerantie voor maximale diversiteit aan praktijken en opvattingen in waarbij sommige praktijken en opvattingen kunnen conflicteren met de kernwaarde van (sekse) gelijkheid (Barry, 2001:149). Bovendien wordt door het stellen van de exit-optie binnen het politieke liberalisme als de enige restrictie op onliberale praktijken en opvattingen, de kracht van cultuur onderschat. Je gemeenschap verlaten lijkt gemakkelijk, en het blijven binnen een gemeenschap wordt opgevat als een uiting van acceptatie. Hierdoor wordt de exit-optie de enige en belangrijke manier om interne

(15)

15

ongelijkheden te adresseren waardoor de druk van buitenaf op bepaalde gemeenschappen om te veranderen afneemt (Barry, 2001; Moller-Okin, 1999).

4.4 Tussenconclusie

In het liberalisme bestaan er twee benaderingen, namelijk het Verlichtingsliberalisme en politiek liberalisme. Beiden onderschrijven het belang van autonomie als kernwaarde in een liberale democratie, zij verschillen echter van mening in hoeverre autonomie als ideaal nagestreefd moet worden. Ik kies voor een liberaal begrip van autonomie waarbij de overheid het ideaal van persoonlijke autonomie waar nodig moet ondersteunen, en waar nodig te bevorderen. Dit staat haaks op een politiek begrip van autonomie waarbij autonomie onderschreven moet worden door individuen en groepen, maar hierbij is er ook een

mogelijkheid voor individuen en groepen om autonomie niet als ideaal ten aanzien van hun persoonlijke leven te omarmen. Dit vind ik een problematisch begrip van autonomie wegens de tekortkomingen van de exit-optie. Om te beginnen, heeft het weinig oog voor de

ongelijkheden binnen de privésfeer en is het vreemd om te zeggen tegen individuen en groepen: “Je moet autonomie buiten je huis respecteren, maar binnenskamers mag je dit negeren”. Wat voor signaal geef je af aan leden van groepen die hun situatie wil verlaten? Slijper stelt als voorwaarde voor de exit-optie dat je ‘bekend moet zijn met het feit dat de opvattingen en praktijken van de staat niet dezelfde zijn als je groep’ (Slijper, 1999:9). Maar maakt deze voorwaarde de exit-optie niet tot een ‘leeg’ begrip? Want hoe kun je te weten komen dat de opvattingen en praktijken van de staat niet hetzelfde zijn als die getolereerd worden in jouw gezin of gemeenschap? En belangrijker nog: wat zijn vervolgens je

middelen? Daarom prefereer ik een liberaal begrip van autonomie boven een politiek begrip van autonomie.

(16)

16

5 Empirische analyse

5.1 Analyse van deelvraag 1

“Wat is het overheidsbeleid ten aanzien van eergerelateerd geweld in Nederland?”

In Nederland kwam eergerelateerd geweld pas op de agenda nadat er zich aantal ernstige misdrijven had voorgedaan. Vanaf dat moment was er meer aandacht voor de problematiek van eergerelateerd geweld, en stond het hoog op de politieke agenda (Ferwerda en van Leiden, 2005:9). Een respondent, een rechercheur gespecialiseerd in eergerelateerd geweld, bevestigd dit beeld: “Dit onderwerp is een politiek gevoelig onderwerp. Daarom durven ze er

ook aandacht en hulp aan te geven. Er is nu een beetje aandacht ervoor maar het was de afgelopen jaren helemaal een hot item. Ineens kwam er beleid.” In 2005 startte de overheid

het ‘Interdepartementaal Programma Eergerelateerd Geweld’ met als doelstelling te onderzoeken wat precies eerwraak en eergerelateerd geweld was en wat de cijfers zijn, en daarnaast om een aanpak te ontwikkelen (Bakkers et al., 2012:14). Het beleid bestond uit 1. Maatschappelijke preventie: dit hield in duurzame contacten onderhouden met

migrantenorganisaties, het versterken van de lokale preventie, samenwerken met ROC’s, 2. Bescherming: dit hield in meer wetenschappelijk onderzoek, registratie bij de

vrouwenopvang, 3. Strafrechtelijke aanpak: er werden meerdere pilots gelanceerd bij de politie met betrekking tot eergerelateerd geweld en 4. Financiën: Er kwam een apart budget voor eergerelateerd geweld (Kamerstuk 30 388, nr 8). Een belangrijk doelstelling in het kabinetsbeleid was de veiligheid van het slachtoffers (Ermers, 2010:112-113). Volgens meerdere respondenten die ik heb geïnterviewd en in beleidsdocumenten met betrekking tot het programma Eergerelateerd Geweld wordt dit beeld dat de veiligheid van de slachtoffer voorop stond bevestigd. Daar wordt aan toegevoegd dat het recht van vrouwen en meisjes in Nederland om een autonoom leven te leiden daarbij leidend is6. Een oud Tweede Kamerlid doet hierover een interessante uitspraak: “Ik merkte zelf aan de toon en inhoud van de

debatten dat bij het opstellen van het overheidsbeleid vooral ging om te kijken vanuit de autonomie en zelfredzaamheid van de vrouw. Haar recht op individuele vrijheid, en belangrijker zelfontplooiing. De kernwaarden van Nederland”. De overheid beschouwde

6

In het Kamerdebat waarbij het start van het programma Eergerelateerd Geweld wordt besproken, wordt door meerdere Kamerleden dit belang benadrukt. Zo geeft Kamerlid Sterk (CDA) aan: “Het feit dat in Nederland de emancipatie van vrouwen en meisjes erg belangrijk

wordt gevonden, maakt het probleem alleen maar nijpender. De worsteling om te ontsnappen aan bepaalde rurale tradities brengt met zich mee dat er steeds vaker sprake lijkt te zijn van eergerelateerd geweld” (Zie ‘kamerstuk 30 388, nr. 7’ van de Tweede Kamer).

(17)

17

eergerelateerde geweld deels ook als een culturele conflict tussen normen en waarden van bepaalde minderheidsgroepen, en de normen en waarden van de Nederlandse samenleving. Een respondent, een politieagente, schetst de problematiek van eergerelateerd geweld ook in dit perspectief: “ Als ik kijk naar het beleid dan gaan ze zich vaak bezig houden met normen en waarden en dit zelfs vastleggen in de wetgeving. In mijn ogen is daar niks mis mee. Je kunt

het preventief doen voor de zwakkeren onder ons. De wetgeving is er zodat de consequenties duidelijk zijn ‘…’ Maar je kunt best zeggen, er is een grens. Je moet mensen daarin wel respecteren”. Meerder respondenten wijzen er vervolgens op dat het overheidsbeleid een

urgentiegehalte kreeg onder oud minister Rita Verdonk. Zoals een oud Tweede Kamerlid het verwoordt: “Diegene die echt credit verdient, is Rita Verdonk. Zij heeft dit echt goed gedaan.

Ze heeft voor geld gezorgd. Er kwam meer expertise bij de politie. Er werd beter

geregistreerd. Er moest dus bij politie en justitie mensen zijn die zich ermee bezig hielden. Je had mankracht en opvang nodig. Er was onder Verdonk een hoog urgentiegehalte. Het politieke klimaat vormde echt het beleid voor eergerelateerd geweld. Hiervoor was er geen beleid”. Dit beeld dat het politiek klimaat bepalend was voor het overheidsbeleid en dat oud

minister Rita Verdonk hierin een belangrijk rol speelde wordt door een ander respondent, een oud-hulpverlener en bestuurslid bij een migrantenorganisatie, ook bevestigd. Ze geeft verder aan dat er samengewerkt werd met vrouwen- en migrantenorganisaties: “De beleidsvorming

was hiervoor heel traag ‘…’ Ze (Rita Verdonk) nam vrouwenorganisaties,

migrantenorganisaties ook heel serieus. Je had een gesprek met haar en dat diezelfde avond bij een debat in de Tweede Kamer terug. Dat vond ik bijzonder. Ze had ook mensen om zich heen verzameld die er echt kennis over hadden, niet zomaar een groepje blanke mannen. Zo’n persoon hebben we nooit meer gehad “…” Er werd veel gedaan in de preventieve sfeer”. Dit wordt ook verwoord in beleidsdocumenten rondom eergerelateerd geweld. Er was

veel aandacht voor preventie. Immers, opvattingen en tradities veranderen niet van het ene op het andere moment. Er vonden hierdoor gerichte interventies plaats om een

mentaliteitsverandering te bewerkstelligen in de diverse culturele gemeenschappen (Ermers, 2010:113; Bakkers et al., 2012:20). Hiervoor was een rol weggelegd voor

migrantenorganisaties. Ze moesten activiteiten organiseren om de oude opvattingen en “schadelijke traditionele” praktijken ter discussie te stellen. De overheid stelde zich hierbij interventionistisch op jegens minderheidsgroepen, of zoals een respondent, een oud Tweede Kamerlid, het verwoordt: “ Er was nooit een attitude van: laat gemeenschappen met rust.

Nee, je moest je heel erg met ze bemoeien en met ze samenwerken. Dat was ook het beleid van Rita. Hiervoor was er niks”. Een goed voorbeeld hiervan was het project “Aan de goede

(18)

18

kant van de eer”7 (Bakkers et al., 2012:36). Een respondent, oud- Tweede Kamerlid, wijst erop dat de relatie tussen migrantenorganisaties en de overheid een wederzijdse

afhankelijkheidsrelatie was: “Er was sprake van een heel duidelijke subsidierelatie tussen

migrantenorganisaties en de overheid “…”Het was een wederzijdse behoefte relatie. De politiek gebruikte die migrantenorganisaties om te laten zien: het doet ons wel wat. En die migrantenorganisaties wilde aantonen dat ze ertoe deden, dat ze wel bestaansrecht hadden”.

Uiteindelijk werd het Interdepartementaal Programma Eergerelateerd Geweld op 31

december 2010 beëindigd. Sinds die tijd zijn verschillende veranderingen te zien in de aanpak van eergerelateerd geweld. Zo is bijvoorbeeld de aanpak van eergerelateerd geweld helemaal onderdeel geworden van de aanpak van huiselijk geweld, omdat dit gezien wordt als een vorm van huiselijk geweld8. Dit houdt dat politie, opvang en hulpverlening een brede kennis moeten hebben, en een aanpak voor deze uiteenlopende problemen. Nu wil ik gaan

analyseren hoe dit overheidsbeleid in de praktijk vorm krijgt. Welke dilemma’s doemen er op?

5.2 Analyse van deelvraag 2

“Welke dilemma’s kom je tegen in de praktijk bij het overheidsbeleid ten aanzien van eergerelateerd geweld in Nederland?”

Om te beginnen, waren de respondenten die bekend waren met de landelijke

overheidsmaatregelen, over het algemeen tevreden. Men waardeerde dat eergerelateerd geweld hoog op de politieke agenda werd gezet gedurende een aantal jaar, en dat de landelijk overheid een beleid en bijbehorende aanpak ontwikkelden. Zij zagen positieve effecten daarvan. Maar zodra het beleid vorm krijgt in de praktijk, komen de respondenten

verschillende dilemma’s tegen. Om te beginnen: stigmatisering. Respondenten vinden de toegenomen aandacht voor het probleem goed, maar vrezen een stigmatisering en

stereotypering van allochtonen. Met andere woorden: ze vrezen dat allochtonen alleen met problemen worden geassocieerd. Zo geeft een respondent aan, een rechercheur die

gespecialiseerd is in eergerelateerd geweld: “Ik vergelijk het altijd met een Nederlandse man

die zijn vrouw heeft vermoord omdat zij is vreemdgegaan. Dan is het een ‘familiedrama’. Ik

7

Dit project had als doelstelling om het bespreekbaar maken van eergerelateerd geweld door materialen en trainingen voor zelforganisaties aan te bieden en het stimuleren van samenwerking tussen zelforganisaties, lokale overheden en instanties. De gedachte hierbij was dat een sleutelrol voor lokale zelforganisaties belangrijk is om die mentaliteitsverandering teweeg te brengen. Zij kennen immers hun achterban het beste. Dit was een samenwerking tussen Inspraakorgaan Turken (OIT), Samenwerkingsverband Marokakaanse Nederlanders (SMN), Vluchtelingenorganisaties Nederland(VON) en de Rijksoverheid. Zie ‘www.eervol.com’

8

(19)

19

denk die trots en eer van die blanke, witte man is toch hetzelfde als die Turkse “…” Als ik het in een weegschaal weeg dan denk ik: het gaat hier om hetzelfde”. Wat ze hiermee probeert

aan te geven, schat ik in, is dat de eermotieven die geproblematiseerd wordt door de overheid bij minderheidsgroepen niet zo veel verschilt met de problemen die spelen bij de

meerderheid. Een ander respondent, oud Tweede Kamerlid deelt dit sentiment: “ De trots van

een man die zijn vrouw wilt wreken wegens allerlei motieven, daar zitten heel veel

raakvlakken tussen. Waarbij het bij de een als ‘barbaars’ wordt gezien, en waarbij het bij de ander meer een ‘romantisch’ karakter heeft. Dat is heel krom. Dat neemt niet weg dat ik eergerelateerd geweld heel belangrijk vind. Maar ik vraag me af of het ertoe heeft bijgedragen dat het probleem kleiner is geworden. Men voelt zich gestigmatiseerd in

sommige gemeenschappen.” Een ander dilemma dat vaak wordt genoemd door respondenten

is de gebrek aan expertise. Tijdens het opstellen van een werkdefinitie voor de ministerie van Justitie, constateerde Ferwerda en van Leiden dat er veel onwetendheid en onduidelijkheid bestaat over wat eerwraak, eergerelateerd geweld is. Inherent hieraan is dat het voor

beroepsgroepen uit de politie- en justitieveld maar ook hulpverlening en onderwijs moeilijk is om preventief of proactief te reageren op signalen die wijzen op een geval van (dreiging met) eerwraak (Ferwerda en van Leiden, 2005:10). Dit beeld wordt ook bevestigd in de interviews. Een respondent, oud-hulpverlener en bestuurslid bij een migrantenorganisatie, maakt hierbij een interessante opmerking “ In mijn tijd als hulpverlener had je geen idee wat je moest

doen. Ik had wegens mijn Turkse achtergrond er veel meer ‘feeling’ bij. Je voelde gewoon iets. Maar er was geen algemene deskundigheid op mijn werk. Er waren geen regels en handwijzen”. Opvallend hieraan is dat deze hulpverlener meer kennis had over wat ze kon

en/of moest doen wegens haar etnische achtergrond. Dit wordt bevestigd door meer respondenten: dat je achtergrond een meerwaarde is qua kennisgeving. Zo illustreert een ander respondent, een politieagente, een casus: “Stel je voor, je krijgt een melding. Je gaat er

heen als een duo. Een autochtoon en de ander allochtoon, en die allochtoon heeft dezelfde etnische achtergrond als het slachtoffer. Dan ga je kijken bij zo’n gezin. Iemand kan dan een dreiging uitspreken en daarbij lachen. Maar een allochtone collega kan dit verstaan en dit meenemen. Maar een autochtoon krijgt dat verbale niet mee. Zo is je achtergrond een meerwaarde bij dit soort zaken”. Nu is er in het overheidsbeleid, zoals ontwikkeld vanaf

2006, meer aandacht voor het ontwikkelen van expertise binnen de politie en hulpverlening9. Echter, geven meerdere respondenten aan, de problemen zijn nog steeds hetzelfde. Zo geeft

(20)

20

een respondent, rechercheur gespecialiseerd in eergerelateerd geweld, aan: “Wat ik heel vaak

merk vanuit blanke collega’s: het is een soort ‘last’. Het is niet standaardpolitiewerk, zoals boeven vangen. Het is een ingewikkelde materie en het vraagt om voorzichtigheid omdat het politiek gevoelig ligt ‘…’ En zo’n leidinggevende weet ook niks van het onderwerp terwijl hij wel eindverantwoordelijk is”. Een ander dilemma dat de respondenten aangeven is hoe de

reguliere werkwijze averechts kan uitpakken voor slachtoffers. Een respondent, oud hulpverlener en bestuurslid bij een migrantenorganisatie, illustreert een casus: “De politie

belde een keer op om een zaak voor te leggen. Het ging om een Turks meisje dat nog op school zat. Ze had melding gedaan bij de begeleider van de school: ik ben een

incestslachtoffer en ik wil niet dat het bekend wordt, dan komt de eerkwestie aan de orde. Dit meisje was minderjarig en een incestgeval. Wat ga je doen? Zonder dat je kijkt naar haar achtergrond uitrukken? Kind uit huis plaatsen, want incestgeval? Met ander woorden: je laat een meisje onder constante dwang seksueel misbruiken. Uiteindelijk wordt zo’n meisje

bestraft. Het advies leek mij glashelder. De politie gaf aan: ‘We gaan niks doen, want dan gaat het escaleren”. In deze casus werd ingeschat door de politie dat de situatie voor zo’n

meisje binnen zo’n gezin niet beter op kan worden als je kijkt naar alternatieven. De angst was in de casus groot dat het kon escaleren. Een ander respondent, rechercheur

gespecialiseerd in eergerelateerde zaken, wijst op het volgende dilemma: de moeilijke positie van een slachtoffer als die het gezin en de gemeenschap verlaat: “ Soms kan een aangifte

ertoe leiden dat het helemaal gaat escaleren. Als je tegen je vader aangifte doet, dan weet je hoe laat het is. Dan word je verstoten. Maar is dat beter? Ik weet het niet”. Om vervolgens

aan te geven dat de oplossing soms drastisch kan uitpakken voor slachtoffers, wegens een ‘alles-of-niets’ keuze: “Jonge vrouwen willen vaker bewust de keuze maken: ‘genoeg is

genoeg’. Die hebben toch al meer moeite met de cultuur en met de druk en dreiging thuis. Die moeten vaak kiezen: wel of niet uit de gemeenschap stappen”. Een ander respondent, oud

hulpverlener en bestuurslid bij een migrantenorganisatie, bevestigt dit beeld: “Die

ontwikkelde, hoogopgeleide vrouwen pikken dit niet. Die zijn mondig dus die gaan melding maken. Ze stellen daarbij hun eigen wil voorop, en zeggen eerder nee tegen de regels in huis en op straat. Ze besluiten om hun gezin, de gemeenschap te verlaten. Maar is dat zoveel beter?‘…’ Je wordt gedumpt in een opvangtehuis met drugsverslaafden, getraumatiseerde vrouwen en je moet het maar zelf uitzoeken” Tot slot, noemen aantal respondenten de

tijdelijke karakter van het beleid een dilemma. Enerzijds is er beleid ontwikkeld. Anderzijds is er weinig gereflecteerd door de overheid op waar daarvan is terecht gekomen. Zo heb je geen verankering van het beleid. Zo geeft een respondent, oud Tweede Kamerlid, aan: “ Toen

(21)

21

kwam er beleid en dat liep tot 2010. Nu is er weer weinig aandacht ervoor. Het is nog steeds politiek gevoelig, maar je hebt geen aanjagers. En er is nooit teruggekeken, vanuit de vraag of het beleid ook heeft gewerkt. Hoe zit het nou bij de politie en hulpverlening? Een zekere waan van de dag mentaliteit”. Een ander respondent, rechercheur gespecialiseerd in

eergerelateerd geweld, wijst op het achterblijven van de zogeheten ‘mentaliteitsverandering’ zoals nagestreefd door de overheid in samenwerking met migrantenorganisaties: “ Ze

(migrantenorganisaties) doen het wel af en toe, maar er is meestal ook vanuit de

gemeenschap weinig belangstelling. Je moet die gemeenschap in beweging brengen. Dat gebeurt er niet. Er is te weinig druk ‘…’ Uit angst voor sociale controle door diezelfde gemeenschap. Je kent elkaar allemaal en dan kan het snel gaan bij dit soort onderwerpen. Het is heel lastig om je uit te spreken, je wordt daarin gecontroleerd”.

6 Conclusie

In deze conclusie zal ik kort terugblikken op mijn onderzoek en een antwoord formuleren op de hoofdvraag: “Hoe verhoudt de overheid zich ten opzichte van eergerelateerd geweld in

Nederland, en welke liberale benadering ligt hieraan ten grondslag”? Het is goed om hierbij

te vermelden dat er binnen dit onderzoek een aantal interessante thema’s naar voren zijn gekomen, zoals de verhouding tussen de overheid en migrantenorganisaties, waar ik graag verder onderzoek naar zou willen doen. Verder is het interessant om in vervolgonderzoek meer toe te spitsen op de exit-optie en hoe deze zich verhoudt tot slachtoffers van

eergerelateerd geweld. Om te beginnen kun je stellen dat het overheidsbeleid ten aanzien van eergerelateerd geweld in Nederland deels is vormgegeven door het politiek en

maatschappelijke klimaat in Nederland, na een aantal ernstige misdrijven die veel media-aandacht hebben gekregen. Op basis van beleidsdocumenten en in belangrijke mate

interviews ontstaat er een beeld dat het overheidsbeleid gebaseerd meer gebaseerd is op het Verlichtingsliberalisme dan het politiek liberalisme. Dit heeft te maken met twee aspecten die naar boven kwamen in de beleidsdocumenten en interviews. Ten eerste ligt de focus van het beleid op de vrouwelijke slachtoffers waarbij hun autonomie en vrijheid maar ook

zelfredzaamheid wordt benadrukt. Dit lijkt sterk op het ideaal van persoonlijke autonomie zoals uiteengezet in het Verlichtingsliberalisme (Kymlicka, 1995; Moller-Okin, 1999). Daarnaast is er in het overheidsbeleid een duidelijke rol weggelegd voor

(22)

22

‘emanciperen’. Dit kun je beschouwen als een interventie door de staat om intolerante praktijken en opvattingen bij minderheidsgroepen te liberaliseren, zodat deze geen schade kunnen berokkenen aan de persoonlijke autonomie van leden binnen minderheidsgroepen (Kymlicka, 1995:168). In de praktijk heeft het overheidsbeleid ten aanzien van eergerelateerd geweld te maken met enkele dilemma’s. Een terecht probleem dat aangekaart wordt door de respondenten is stigmatisering. Hierbij speelt een rol dat er een te deterministische opvatting van cultuur wordt gehanteerd door de overheid en daardoor eerder in tegenstellingen wordt gedacht dan oplossingen. Een overheidsbeleid dat gebaseerd is op politieke liberalisme zou minder te maken kunnen krijgen met stigmatisering, omdat cultuur in het politiek liberalisme veel meer fluïde van aard is. Een ander dilemma. namelijk de positie van een slachtoffer als die het gezin of gemeenschap verlaat, is complex. Enerzijds moet het mogelijk zijn voor iemand om zijn of haar gezin of gemeenschap te verlaten. Anderzijds is het nog steeds een drastische keuze, omdat het alternatief niet veel beter is of zelfs ervoor zorgt dat de situatie escaleert. Hierbij wordt de ‘macht van cultuur’ onderschat (Barry, 2001) Een cultuur waarbij de exit-optie geen consequenties met zich meebrengt, is eigenlijk ondenkbaar zonder dat het betekent dat die cultuur feitelijk niet bestaat. De vraag die gesteld moet worden bij een optie is: ‘ Kun je ergens naartoe’? Sommige liberale denkers stellen voorwaarden aan de exit-optie zodat deze een reële exit-optie kan worden, maar de vraag is vooral in welke mate er sprake is van een exit-optie. Je kunt immers altijd naar een opvang, maar kun je daarna ook een leven opbouwen? Een overheidsbeleid dat gebaseerd is op het Verlichtingsliberalisme heeft meer oog voor de tekortkomingen bij de exit-optie wegens haar afwijzing van praktijken en opvattingen die conflicteren met (sekse)gelijkheid en verplichting om deze praktijken en opvattingen te emanciperen. Verder had een veel gehoord dilemma betrekking op gebrek aan expertise. Dit had ermee te maken dat allochtone politieagenten en hulpverleners wegens hun etnische achtergrond zich gemakkelijker konden inleven in eergerelateerde zaken en daardoor preventief konden optreden. Ik vond dit een interessant dilemma, omdat het impliceert dat om echt preventief te kunnen ingrijpen bij eergerelateerde geweldzaken ‘etnische’ kennis

aanwezig moet zijn.

Uiteindelijk moet ik concluderen dat verder onderzoek noodzakelijk is naar alle dilemma’s die opdoemen in de praktijk. Ik hoop dat mijn scriptie een aanzet kan zijn om overheidsbeleid ten aanzien van dit soort ‘morele’ conflicten aan een grondige analyse te onderwerpen.

(23)

23

Bibliografie

Boeken

• Barry, B (2001) “Culture and Equality”. Cambridge: Harvard University Press. • Deveaux, M. (2006) “Gender and Justice in Multicultural Liberal States”. Oxford:

Oxford University Press.

• Entzinger, H. (2006) “Changing the rules while the game is on: from multiculturalism to assimilation in the Netherlands”, in Y.M. Bodemann and G. Yurdakul, Migration,

Citizenship, Ethnos: Incorporation Regimes in Germany, Western Europe and North America, New York: Palgrave MacMillan, pp. 121-144.

• Ermers, R. et al. (2010) “Werkboek eergerelateerd geweld. Het organiseren van een lokale ketensamenwerking eergerelateerd geweld”. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers.

• Moller-Okin, S. (1999) “Is Multiculturalism Bad For Women”?, in J.Cohen, M. Howard, and M. Nussbaum, Is Multiculturalism Bad For Women?, Princeton: Princeton University Press.

• Phillps, A. (2007) “Multiculturalism without Culture”. Princeton: Princeton University Press.

• Roex, K.M.H.D. (2013) “Definitie van autonomie”, in K.M.H.D. Roex, Leven als

profeet in Nederland: Over de salafibeweging en democratie, Amsterdam:

Amsterdam Institute for Social Sciene Research (AISSR).

Wetenschappelijke artikelen

• Janssen, J. (2013) “De rol van religie bij het afbakenen, verklaren en aanpakken van eergerelateerd geweld”. Tijdschrift voor Religie, Recht en Beleid, Volume 4 (1), pp. 5-15

• Korteweg, A. en Yurdakul, G. (2009) “Islam, gender, and immigration integration: boundary drawing in discourses on honour killing in the Netherlands and Germany”.

Ethnic and Racial Studies, Volume 32 (2), pp. 218- 238

• Kukathas, C. (1992) “Are there any cultural rights”? Political Theory. Volume 20 (1), pp. 105-139

(24)

24

• Slijper, B. (1999) “Twee concepties van liberale tolerantie in een multiculurele samenleving”. Migrantenstudies. Volume 15 (2), pp. 83-95

Beleidsdocumenten en rapporten

• Ammerlaan, K. (2010) “In beeld: slachtoffers van eergerelateerd geweld. Een verkennende studie naar weerbaarheid”. Den Haag: Instituut voor Veiligheids- en crisismanagement (COT). In opdracht van het Ministerie van VROM.

• Bakker, H. en Felten, H.(2011) “Factsheet: eergerelateerd geweld”. Utrecht: MOVISIE, In opdracht van het Ministerie van Justitie.

• Bakker, H. et al. (2012) “Twee stappen vooruit, een terug. Bestrijding van

eergerelateerd geweld, huwelijksdwang en achterlating”. Utrecht: MOVISIE. In kader van het Europese samenwerkingsproject “Flying team against Violence. Combatting Honour Related Violence, Forced Marriage and Abandonment”.

• Ferweda, H.B. en van Leiden, I.(2005) “Eerwraak of eergerelateerd geweld? Naar een werkdefinitie”. Den Haag: WODC, Ministerie van Justitie.

• Van der Torre, E.J en Schaap, L. (2005) “Ernstig eergerelateerd geweld: een

casusonderzoek”. Den Haag: Instituut voor Veiligheids- en crisismanagement (COT). In opdracht van het Ministerie van Justitie.

• LEC EGG (2013) “Terugblik op 2013. Jaarverslag van het Landelijke Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld”. Den Haag: LEC EGG

• Wolda, E. (2011) “Mannen en Vrouwen in Nederland”, Bevolkingstrends. Den Haag: CBS.

Publicaties

• Bolkestein, F. (1991) ‘Integratie van minderheden moet met lef worden aangepakt’, De Volkskrant, 12 september 1991

• Scheffer, P. (2000) ‘Het Multiculturele drama’; NRC Handelsblad, 29 januari 2000.

Websites

http://www.volkskrant.nl/vk/nl/11698/Kabinet-Rutte- II/article/detail/3641137/2014/04/25/Kabinet-schrikt-van-toename-aantal-eerwraakdoden.dhtml (Laatst geraadpleegd op 13 juli 2014)

(25)

25

Bijlages

Topic lijst • Hoofdtaken • Samenwerking overheid • Draagvlak

• Politiek klimaat- en beleid

• Kern van het probleem  eergerelateerd geweld • Programma eergerelateerd geweld

• Rol van migrantenorganisaties

• Man-vrouw verhoudingen binnen Turkse- en Marokkaanse gemeenschappen • Dilemma’s overheidsbeleid

Transcript interview met rechercheur gespecialiseerd in eergerelateerd geweld, Politiekorps Amsterdam-Amstelland (geanonimiseerd)

N.B. F staat voor Fatihya Abdi, de interviewer.

F. : Oke, nou (-) aangenaam. Zou je misschien je zelf kort kunnen voorstellen, gewoon kort het is meer ter beschrijving.

Ik ben (-). Ik ben werkzaam in het politiekorps Amsterdam Amstel en ik ben themathisch rechercheur op het gebied van eergerelateerd geweld en alles wat multiculti is zeg maar. Daar adviseer ik in. En adviseur in de zin, je bent een politieagent maar je hebt een specifieke deskundigheid.

F.: Kun je je werkzaamheden beschrijven?

Wij kijken elke dag in het systeem wat voor zaken er zijn binnen gekomen. En aan de hand daar van beoordeel ik of het iets op het gebied van eergeweld is. Maar het kan ook zo zijn dat

(26)

26

het huiselijke geweld of zedenzaken met een multi-etnisch kleurtje en die behandel ik en het is mij taak om dan te onderzoeken, adviseren of door te verwijzen naar een hulpverlener. De juiste hulpverlener.

F.: Oke, en hoe beoordeel je of iets eergerelateerd is?

Nou je hebt de eerwraken, eergerelateerde code die je hanteert.

F: Een eergerelateerde code? Kun je dat beschrijven?

Meewegend is een bepaalde achtergrond en dan ga je ook kijken aan de hand van de casus. Wat voor je casus je voor je hebt. Bijvoorbeeld een Turkse vrouw die is

mishandeld volgens het huiselijk geweld standaard, je gaat wel dieper kijken. Wat ik altijd doe is iemand uitnodigen voor een gesprek.

F.: Op het politiebureau?

Kan, maar het kan ook zo zijn dat ik iemand ontmoet bij de HEMA of de IKEA ofzo. Meestal krijg je dat collega's die ter plaatse zijn gegaan, dan krijg je een heel klein miezerig verhaaltje. Dus doe ik een follow-up.

F: Zijn het vaak wijkagenten die dat doen?

Nee, ook vaak collega's van het noodhulp die ter plaatse zijn geweest. Maar ik wil dieper gaan en onderzoeken van wat is er precies aan de hand. En van daar uit kun je... Als je met slachtoffer zelf of de verdachte. Ik praat soms met de verdachten, kijken of je meer

informatie eruit kan halen. Soms krijgt het een hele andere wending. Dan is het helemaal geen eergeweld. En soms denk van ja er zitten wel componenten in. Bijvoorbeeld een

bedreiging van een homo met een etnisch achtergrond Het is standaardprocedure, maar stel je gaat doorvragen van waarom ben je bedreigd? Hoezo? Dan krijg je natuurlijk het hele plaatje bij elkaar.

F.: Maar Als ik het goed begrijp hebben jullie bij de politie een signaleringsfunctie. Maar hoe gaat het dan, hoe ga je vervolgens te werk?

(27)

27

Nou ja, politie weet natuurlijk dat veiligheid op de eerste plek komt. Als ik zie dat slachtoffer of soms de verdachte een 3:19 onduidelijk. in de casus speelt. Als het niet veilig is ga je wel een veilig plek zoeken. Dan ga je met de slachtoffer of de verdachte ga je in gesprek. Van wij vinden niet dat jij veilig bent. Dan moet je in de opvang. Dan is altijd natuurlijk de keus nog aan hun. Het is vrijblijvend. Of ze het willen prima dan verwijzen we ze door naar het verblijfgroep. Als ze niet willen dan maken we een contract op van dat ze het niet willen. Dan probeer je nog een beetje stukje hulpverlening erin te zetten. Dan monitor je het een beetje.

F: Hoe zit het met jullie contact met hulpverlening? Want ik heb ook begrepen dat het voor heel veel mensen moeilijk is om naar de politie te gaan meteen. En ook dat organisaties die er te maken hebben met opvangtehuizen het moeilijk vinden om ook met de politie meteen te praten omdat ze niet altijd erop kunnen vertrouwen dat het goed gaat.

Ja, dat klopt omdat er te weinig expertise is op dat vak.

F.: Bij de politie?

Bij de politie, ja, absoluut. Of er zitten er witte blanke marsmannetjes. Die toch vanuit hun witte blik nog denken. Maar ook hulpverlening?

F.: Kun je dat beschrijven?

Ik heb een concreet voorbeeld van een.

F.: Kun je misschien wat harder praten?

Ik heb een voorbeeld van een Marokkaanse vrouw die mogelijk gedwongen wordt in een huwelijke en daarvoor achtergelaten wordt in Marokko. Haar ticket was geboekt. Toen zei een collega toen daar een melding van kwam. Nou, ja dan gaat ze toch lekker daar naar toe. Als ze daar is, kunnen wij haar altijd nog terug halen. Dan denk ik nou hallo?!

(28)

28

Ja dat moeten we doen. Dat is ons werk en toch zie ik dat aan die reactie van die collega .... Nou ja gaat ze daar maar naar toe. En als het niet lukt dan komt ze terug. Nou zo gaat dat niet. Die vrouw wordt ergens gedumpt in een bush, bush. Letterlijk in een dorpje gedumpt. En dan heb je geen geld, geen papieren. Alles wordt afgepakt. Ze zit niet op Amsterdam op het Rembrandtplein waar ze om hulp kan vragen, roepen.

F.:En hoe komt het dan dat jij zelf als deskundige bent aangewezen?

Ik heb mijzelf aangemeld als deskundige omdat ik het belangrijk vond. En dat ik ook zag dat mijn collega's daar geen kaas van hadden gegeten. En dat ook heel veel slachtoffers die ik via zeg maar de achteringang tegen kwam

F.: Achteringang?

Van uit een andere hoek zeg maar.

F.: Leg uit?

Via mijn eigen netwerk, via de moskee of via Justitie dan vonden het toch moeilijk om naar de politie te gaan. Ja ik wil geen politie. Ja maar ik werk zelf bij politie. Ja bij jou wel maar niet bij die andere agenten. Die vertrouwen is erg belangrijk. Die moet je winnen en dat is heel belangrijk.

F.: Maar wordt dat bij de politie ook serieus genomen dat aspect van vertrouwen dat je aangeeft. Is daar budget voor, hoe ervaar je dat zelf?

Nou ja, ik ga je eerlijk dit onderwerp is zeg maar een politiek gevoelig onderwerp. Daarom durven ze er ook aandacht en hulp aan te geven. Er is nu een beetje aandacht ervoor maar het was de afgelopen jaren helemaal een hot item. Ineens kwam er beleid! Helaas werden er

(29)

29

vervolgens witte marsmannetjes op gezet die totaal niks van het onderwerp weten. Een goed voorbeeld is de club in Den Haag waar ik geen fan van ben. Die heeft alle budget

binnengehaald op dat gebied maar dan denk ik van man, man. Daar heb ik inhoudelijk mijn eigen mening over.

F.: Hoe bedoel je?

Ja het is meer een houding van wij zijn de club. Maar inhoudelijk hoor ik daar heel veel klachten over.

F.: En wat voor klachten.

Het is een overwegend witte club. Je vindt geen enkel kleur van een andere achtergrond. En als die daar solliciteren dan worden die niet aangenomen. En de expertise wordt niet gedeeld. Maar gaat allemaal via hun. Netwerk via het buitenland gaat allemaal via hun. Daar heb ik wel mijn vraagtekens over.

F.: Dus bijvoorbeeld zo’n casus die je net aanhaalde van een vrouw die achterlaten wordt in het buitenland. Dan heb je wel hulp nodig van de ministerie van buitenlandse zaken, met de ambassade en daar heb je gevoel...

Het is een witte club. Ze doen niks! Ze registreren alleen maar wat er doorgegeven wordt.

F.: Okee. En op welke club doel je ? Kun je duidelijker zijn?

Nou het LEC. Ken je het LEC?

F.: Ja, het LEC. Okee, je hebt het nu over het LEC.

Dat loopt allemaal via hun en uiteindelijk… Kijk ik heb mijn eigen netwerk. Er is ook bepaalde angst van, hé zij gaan het zelf regelen. Dus dat moeten wij even niet hebben want anders staan we aan de zijlijn.

(30)

30

F.: Dus daar is een element van concurrentie. Onderling zeg maar.

Ja, maar ook terechte concurrentie omdat ik vind dat zij het niet op de manier doen hoe het moet.

F.: En kun je bijvoorbeeld een andere voorbeeld erbij aanhalen waarbij je het gevoel hebt kijk zo hebben zij het aangepakt zo zou ik het niet aanpakken?

Zij trekken er bijvoorbeeld heel vaak moskeeën erbij. Standaardmoskees. De imams die daar zitten. Dat zijn gewoon poppetjes die de Koran uit hun hoofd hebben gelezen. En je hebt ook van die orthodoxde types die er tussen zitten. Dus dan moet je heel kritisch zijn, en iemand werkzaam in het werkveld. Ik heb wel ook weleens een imam ingeschakeld maar dan kijk ik ook kritisch welke imam ik inschakel. Ik ga nooit een imam benaderen van mijn eigen moskee omdat het een soort ‘opa figuur’ is en die heeft geen verstand van zaken. Ondanks goed bedoelingen, maar dat moet je niet hebben. Het kan ook averechts werken in zo’n zaak. De imam kent de ouders van zo’n meisje, de gemeenschap en de sociale controle is heel sterk.

F.: Er zijn mensen die zeggen: Je moet het democratisch aanpakken dus heel erg in overleg met de gemeenschappen zelf. Er zijn ook mensen die aangeven, nee je moet het vanuit de juridische kant benaderen. Hoe kijk je er zelf tegenaan? Welke opvatting leeft er over dit soort zaken?

Nou weet je, bij de politie is het altijd vanuit de invalshoek van waarheidsvinding, juridisch. Maar in dit soort zaken moet je het ook van de andere kant bekijken. En zo’n casus moet je voorzichtig aanpakken. Ik ben ook heel kritisch op het LEC. Ik los zo’n zaak liever op met mijn eigen netwerk. Ik heb het LEC niet nodig. Ik heb mijn eigen netwerk. En dat is niet alleen juridisch.

F.: Met netwerk bedoel je ook de blijf van mijn lijf huizen? Opvang?

Klopt, maar ook vanuit de politiewereld hebben wij natuurlijk ook poppetjes die er wel verstand van hebben. Die betrek ik er dan bij als het een ingewikkelde casus is. Zo van goh

(31)

31

jongens wat denken jullie erover. Kunnen wij dit juridisch oppakken of laten we dat toch eventjes pakken even stap voor stap aanpakken. We kunnen altijd met de stok gaan slaan. En ik ga altijd uit van de wensen van het slachtoffer. Ik doe nooit iets, soms wel soms niet, zonder de wensen van het slachtoffer.

F.: en wat voor wensen krijg je vaak van z'n slachtoffer te horen. Als we kijken naar de toegankelijkheid van de politie?

Als slachtoffer natuurlijk haar familie nooit kwijt. in sommige extreme gevallen, gaat haar veiligheid natuurlijk op de eerste plaats. Uiteindelijk zijn we ook om die bemiddeling naar jou familie weer terug te gaan keren. Dat vind ik persoonlijk belangrijk, als je geen familie hebt. Dan worden meisjes psychisch omdat ze dat stukje missen. Ze zijn wel weg uit hun omgeving, maar het zit ze toch niet lekker Zo van go ik mis mijn moeder of ik mis mijn zus of mijn broer of een paar belangrijke dagen. Het is mijn drive om dan eindelijk toch te gaan kijken wat je met die familie kan doen. Via een omweg of via weet ik veel wat. Maar dat is mijn drive dat is belangrijk.

F.: En wordt dat gewaardeerd? Jouw aanpak.

Niet altijd. De witte blanke mensen weten het toch altijd beter.

F.: En op wat voor manier word je bekritiseerd?

Ik ben het type die er keihard tegen aanpakt, ik laat mij niet zomaar wegjagen., je hebt ook heel veel collega's die zeggen ik wil niks met dat onderwerp. Zij weten het toch beter. Of ze willen vooral het niet aanpakken.

F.: Leg uit? Ik snap dit niet zo goed. Wat bedoel je?

Wat ik heel vaak merk vanuit blanke collega’s : het is een soort van lost. Het is niet een standaardpolitiewerk om boeven te vangen. Het is een ingewikkelde materie en het is nu omdat het heel politiek gevoelig ligt. Dan zie je iedereen heel voorzichtig te werk gaan en 11:52 11:56 onduidelijk. En je krijgt niet altijd de medewerking van een leidinggevende bij waar je tegen aan loopt en nog steeds tegen aanloopt. En zo’n leidinggevende weet ook niks

(32)

32

van het onderwerp terwijl hij wel uiteindelijk eindverantwoordelijk is. Dan denk ik van ja, ik heb niks aan jou…. Eh.

F.: En er wordt niks geregeld via de academie of via cursussen om mensen bij te scholen?

Weet je dat zijn van die armoedige, dure cursussen van… hoe heet ie nou weer.

F.: Rob Ermers bedoel je?

Juist!. Nou die wordt lekker duur betaald. Ik ben een keer gaan spieken bij die cursussen. Waar heb je het over. Je komt uit weet ik veel wat.

F.: Lastig. Maar is de overheid dan... Laat ik het anders formuleren. Zijn de ze dan bij de politie huiverig om zich hiermee bezig te houden. Omdat het politiek gevoelig is, omdat het dus lastig is. Of heeft het iets inherent in de zin van ja dit zijn problemen die te maken hebben met cultuur. Wordt eergerelateerd geweld ook vaak gezien als cultuur?

Ja, ik vergelijk het altijd met een Nederlandse man die zijn vrouw heeft afgemaakt omdat zij is vreemdgegaan. Dan is het meer een familiedrama. Die trots en eer van die man blanke witte man is toch hetzelfde als die Turkse man. Alleen hier zijn culturele componenten erbij. Maar als ik het in een weegschaal weeg dan denk ik, nou het gaat om hetzelfde. Het is voorzichtigheid door de politie.

F.: Maar toch in je eigen werk heb je het ook over eergerelateerde geweld. Dus je gebruikt wel die term?

Ja absoluut, maar wat ik heel vaak, tenminste in heel veel zaken tegenkom... heel veel zaken worden bestempeld met huiselijk geweld. 13:44 13:47 onduidelijk. Maar dan denk ik vaak het is huiselijk geweld tussen partner partner bij blanke gezinnen, en bij allochtonen wordt het vaak bestempeld als eergeweld. Er wordt gelet op de cijfertjes en politiek gevoeligheid. Heel veel zaken worden gelabeld. Pubertje zegt wat maar die krijgt klappen van de moeder of wordt gecorrigeerd. Het heeft meer klasse te maken. Maar ik hou vast aan die term omdat het ook cultuur bevat.

(33)

33

F.: En hoe zie je jouw signaleringsfunctie in de zin van de dingen voorkomen. Kijk bij eergerelateerde geweld is het natuurlijk een heel breed begrip. Maar heb je bijvoorbeeld ook een geval ik noem maar wat: Een meisje waarvan je denkt die wordt gedwongen om tot een huwelijk te treden die ze zelf niet wilt. en zij probeert hulp te zoeken daarin. Hoe ga je daarmee om? Heb je een bepaald werkwijze?

Nou ja we hebben wel een bepaald werkwijze natuurlijk, je gaat in gesprek, je legt alles vast van a tot z. Je houdt een soort van journaal bij. Uiteindelijk, dit is mijn persoonlijke

werkwijze. Heel goed contact, maar ook de familie erbij halen. Dat het niet gaat escaleren, maar heel vroeg beëindigt. En dat gebeurt soms heel vaak pas in een later stadium, dat het escaleert. Dat is niet wijten aan de collega's, maar ook de onwetendheid die er heerst op het politiekorps. Je gaat namelijk als politieagent op een melding af, in een woning standaard huiselijk geweld. Je weet niet wat er aan de hand is, en hoe je dat later gaat coderen. Ze gaan niet doorvragen, ze gaat niet kijken wat er aan de hand is. Sinds wij die club hebben in Amsterdam, sowieso signaleren ze te laat. 15:37 15:48 onduidelijk.

F.: En jullie hebben bijvoorbeeld ook inderdaad contact met blijf van mijn lijf huizen. Hoe ervaar je die contacten. Want ik heb bijvoorbeeld gelezen dat hulpverleners het soms

moeilijk vinden om dingen over te dragen aan politie omdat ze denken we kunnen politie niet altijd vertrouwen?

Ja klopt, het is maar net welk poppetje daar werkt. Heeft die ook expertise op het gebied? Ik word heel vaak benaderd door hulpverleners voor advies. Ik werk voor de politie en niet voor hulpverlening denk ik dan. Dan moeten jullie zelf in jullie toko gaan kijken of jullie iets met expertise moeten doen ....

F.: En met wat voor vragen komen ze bij jou dan?

Heeft een slachtoffer met eergeweld te maken? Is er mogelijk dreiging? Vooral met bureau Jeugdzorg. Ik krijg veel vragen vanuit die hoek en daar heb ik heel veel moeite mee.

F.: Hoe komt dat?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

de bij de aanpak van eergerelateerd geweld betrokken functionarissen die- nen zich wel bewust te zijn van de complexiteit van het fenomeen en moeten zich niet blindstaren op

▪ Sturing en management is een gemeenschappelijke taak die door alle leden van het netwerk samen wordt uitgeoefend.

5 Aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld van 29 maart 2010, Stcrt.. met) eergerelateerd geweld te herkennen en meer opties om daadwerkelijk te kunnen helpen en een

Echter door de verschillen is de aanpak die uit het beleid inzake huiselijk geweld naar voren komt in zijn totaliteit niet adequaat genoeg voor de aanpak van eergerelateerd geweld. De

Ketenpartners in alle onderzochte regio’s zijn het erover eens dat de inspanningen uit het programma vooral resulteren in een betere herkenning van (dreiging van) eergerelateerd

Zedelijke familie-eer 2 Vormen van eergerelateerd geweld 3 Meisjes en vrouwen 4 Jongens en mannen 5 Transgenders 6 Hoe vaak komt het voor.. 6 Aanpak 7

Met de laatste bevoegdheid kunnen gegevens (zoals strafbaar beeldmateriaal) ontoegankelijk worden gemaakt, waardoor een mogelijke eerschending niet aan het licht komt of escalatie

Niet omdat Afrika wordt bevolkt door achter- lijke types die niet weten wat goed voor hen is, maar omdat etnische en religieuze gemeenschappen vormen van sociale samenhang en