• No results found

Zorgt de confirmation bias voor een andere beslissing bij lezen van een computerscherm dan bij lezen van papier?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zorgt de confirmation bias voor een andere beslissing bij lezen van een computerscherm dan bij lezen van papier?"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zorgt de confirmation bias voor een andere beslissing bij lezen van een computerscherm dan bij lezen van papier?

Marije Beek

Universiteit van Amsterdam

30– 10 – 2014 Naam: Marije Beek Studentnummer: 10661158 Opdracht: Masterthese

Begeleider: dhr. T. R. W. de Wilde

Tweede beoordelaar: Mw. Dr. F. S. ten Velden Naam afdeling: Arbeid- en Organisatiepsychologie Aantal woorden: 11.459

(2)

Abstract

Door de toename van digitalisering van gegevens worden steeds meer beslissingen genomen op basis van informatie die van een computerscherm is gelezen in plaats van papier. In het huidige onderzoek is bekeken of het leesmedium van invloed is op het optreden van een confirmation bias. Dit is gedaan de hand van twee elementen van confirmation bias bekeken: Ten eerste of beschikbare informatie zodanig is

geïnterpreteerd dat deze bestaande overtuigingen bevestigt (proceselement) en ten tweede of er voorkeursbevestigende beslissingen zijn genomen (uitkomstelement). Uit de resultaten blijkt dat het leesmedium niet bepalend is voor de mate waarin

deelnemers van hun (initiële) voorkeur afwijken en ook niet voor de mate waarin er verkeerde beslissingen worden genomen.

(3)

Zorgt de confirmation bias voor een andere beslissing bij lezen van een computerscherm dan bij lezen van papier?

Het gebruik van computers, iPads en e-readers is in de afgelopen jaren binnen bedrijven, thuiswerksituaties en privé sterk toegenomen (Garland & Noyes, 2008). Met de voortschrijding van de techniek komen steeds meer ontwikkelingen die het papiergebruik kunnen verminderen. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om minder van papier te werken en steeds meer direct van het beeldscherm te lezen. Veel organisaties willen graag naar een papierloze/papierarme organisatie, omdat zij dit belangrijk voor het milieu vinden, daarnaast om de kosten te reduceren en de efficiëntie te verhogen (Ambrosio, 1992). Een bijkomend voordeel is dat elektronische documenten het gemakkelijker maken gegevens uit te wisselen en aanpassingen uit te voeren. Voorbeelden van deze digitalisering zijn het introduceren van elektronische

patiëntendossiers bij doktoren en elektronische dossiers bij het Openbaar Ministerie. Door de toename van digitalisering van gegevens worden steeds meer beslissingen genomen op basis van hetgeen van een computerscherm is gelezen. Aangezien mensen in allerlei beroepen dagelijks beslissingen nemen, die invloed hebben op het leven van mensen of andere belangrijke zaken, is het van groot belang onderzoek te doen naar mogelijke verschillen tussen verwerking en interpretatie bij het lezen van een computerscherm of van papier en de beslissing die hieruit volgt.

In het algemeen gebruiken mensen bij het nemen van beslissingen vaak niet de regels van de logica en de waarschijnlijkheidsleer, omdat ze hier geen tijd of

capaciteit voor hebben (Tversky & Kahneman, 1996). In plaats van deze regels, passen ze strategieën (vuistregels) toe, die het mogelijk maken om op een eenvoudige en snelle manier tot een efficiënte beslissing te komen, ook wel heuristieken genoemd. Door het gebruik van deze heuristieken kunnen mensen de complexe taak van het

(4)

beoordelen van kansen, frequenties en vraagstukken vereenvoudigen (Tversky & Kahneman, 1996). Mensen hebben heuristieken nodig in het dagelijks leven, omdat ze anders te lang over het nemen van een beslissing zouden doen (Vonk, 2003). Hoewel deze heuristieken vaak erg bruikbaar zijn om snel een beslissing te nemen, leiden ze nogal eens tot (systematische) denkfouten. Systematische denkfouten worden ook wel biases genoemd en leiden er toe dat de werkelijkheid op een “gekleurde” of verkeerde manier wordt waargenomen of geïnterpreteerd. (Tversky & Kahneman, 1996). Als iemand bijvoorbeeld een goed resultaat voor een test haalt, zal hij dit verklaren met zijn intelligentie of vermogen om te studeren. Is het resultaat van de test daarentegen negatief, dan zal de persoon dit wijten aan de slechte vraagstelling, verstorende of afleidende factoren Dit is een voorbeeld van een self-serving bias.

De bias die in dit onderzoek centraal staat is de confirmation bias. Specifiek wordt onderzocht of bij het lezen van een computerscherm, informatie anders wordt gezocht en verwerkt door invloed van de confirmation bias en of dit leidt tot andere beslissingen dan bij het lezen van papier.

Wat precies wordt verstaan onder een confirmation bias wordt in de volgende paragraaf uiteengezet. Vervolgens wordt er gekeken naar de verschillen tussen het lezen van papier of een computerscherm en of deze verschillen van invloed zijn op de beslissing die mensen nemen. Vervolgens wordt ook aandacht besteed aan of

tijdsdruk hier van invloed kan zijn. Daarna zullen de methode, resultaten en discussie worden besproken.

Confirmation bias

Confirmation bias is de neiging van mensen om op zoek te gaan naar

informatie die bestaande overtuigingen, verwachtingen of hypotheses, gedeeltelijk of volledig, bevestigt (Nickerson, 1998). Daarnaast kan de confirmation bias leiden tot

(5)

het verkeerd interpreteren van informatie en doordat mensen een

voorkeursbevestigende beslissing nemen, kan dit leiden tot een foutieve uitkomst,. Om dit verder te verduidelijken, worden de drie verschillende processen die leiden tot confirmation bias, namelijk het geheugen, het zoeken naar informatie en de interpretatie van de informatie, hieronder verder toegelicht.

Geheugen. Het menselijke geheugen speelt een belangrijke rol bij het optreden van de confirmation bias. Wanneer mensen op een neutrale manier informatie hebben verzameld of geïnterpreteerd, zullen ze deze elk op hun eigen manier herinneren, afhankelijke van hun eerder gestelde verwachtingen (Hastie & Park, 2005). Uit de schematheorie blijkt eveneens dat informatie, die overeenkomt met eerdere verwachtingen, gemakkelijker kan worden opgeslagen en worden herinnerd dan informatie die niet overeenkomt (Oswald & Grosjean, 2004).

Bijvoorbeeld is uit een onderzoek van Snyder en Cantor (1979) gebleken dat de deelnemers na het lezen van introverte en extraverte eigenschappen van specifieke beroepen, meer introverte eigenschappen van een bibliothecaresse en meer extraverte eigenschappen van een baan in de verkoop konden opnoemen. Deze eigenschappen passen beter bij het algemene beeld dat men heeft van dergelijke beroepen (schema’s).

Zoeken van informatie. Bij het zoeken naar informatie hebben mensen last van mentale beperkingen in aandacht en cognitieve processen, daardoor is het

essentieel selectief naar informatie te zoeken. Daarnaast zijn mensen van nature er op uit om cognitieve energie te besparen. Door deze twee processen zullen mensen op de meest logische en al bekende plekken naar (nuttige) informatie zoeken en deze

informatie ook extra aandacht geven (Fisher, 2011; Bazerman & Moore, 2013). Zo blijkt bijvoorbeeld, dat zelfs een kleine verandering in de formulering van een vraag

(6)

invloed kan hebben op hoe mensen de beschikbare informatie doorzoeken (Shafir, 1993). In een fictieve voogdij zaak moesten de deelnemers kiezen tussen twee

verschillende ouders. Ouder A was op verschillende manieren matig geschikt voor de voogdij. Ouder B had een mix van duidelijk positieve en negatieve eigenschappen (zoals: nauwe relatie met het kind of een drukke baan waardoor vaak afwezig bij het kind). Op de vraag “Welke ouder moet het gezag krijgen over het kind?” koos de meerderheid voor ouder B, omdat ze vooral op zoek gingen naar de positieve

eigenschappen. Echter wanneer werd gevraagd “Welke ouder moet het gezag over het kind worden ontzegd?” keken de deelnemers vooral naar negatieve eigenschappen. Hierdoor antwoorden de `meeste deelnemers ook ouder B, wat betekent dat ouder A de voogdij krijgt. Hieruit blijkt dat de deelnemers vooral zoeken naar informatie die de vraag bevestigd.

Daarnaast zullen mensen die zeker zijn over hun zaak, meer op zoek gaan naar bevestigende informatie, dan mensen die onzeker zijn over hun zaak. Deze laatste groep zal op zoek gaan naar informatie vanuit een breder perspectief en daarom geen specifieke voorkeur voor bepaalde informatie hebben en derhalve geen reden hebben daar aan vast te houden (Fisher, 2011).

Interpretatie. De confirmation bias heeft naast het verzamelen van informatie ook invloed op de interpretatie van de informatie. Wanneer twee individuen dezelfde gegevens lezen, is de manier waarop ze deze interpreteren bevooroordeeld, door de verschillende voorkennis die ze over dit onderwerp hebben. Zo zijn mensen eerder geneigd informatie te accepteren die hun eerdere ideeën bevestigd en informatie de ideeën tegen gaan te negeren (Lord, Ross, Lepper & Hendrick, 1979).

Dit is onderzocht bij een groep studenten die een duidelijke mening had over de doodstraf, hiervan was de helft voor en de andere helft tegen de doodstraf. De

(7)

deelnemers moesten twee onderzoeken over de doodstraf lezen (één voor en één tegen). Eerst kregen ze een korte samenvatting van één van de twee studies die ze vluchtig mochten doorlezen. Daarna moesten ze kiezen of hun mening was aangepast. De meeste deelnemers verschoven hun mening lichtelijk richting de voorkeur van het net gelezen onderzoek. Echter nadat ze beide onderzoeken gedetailleerd hadden gelezen, gingen ze bijna allemaal terug naar hun oorspronkelijke mening, ondanks al het tegenstrijdige bewijs dat ze hadden gelezen. De deelnemers vonden het onderzoek, dat hun voorkeur bevestigde, superieur aan dat wat het tegensprak (Lord, Ross,

Lepper & Hendrick, 1979).

De drie bovengenoemde processen (geheugen, zoeken en interpretatie) blijken vaker voor te komen als mensen onder tijdsdruk moeten presteren of moe zijn, omdat in beide situaties cognitieve beperkingen bij mensen optreden (Bard et al., 2007). Uit een onderzoek van Fisher, Greitemeyer en Frey (2008) bleek dat mensen na een vermoeiende taak een artikel prefereerden dat consistent was met hun mening, in tegenstelling tot mensen die niet moe waren om zo cognitieve energie te besparen. Hieruit blijkt dat mensen een natuurlijke neiging hebben om informatie die

overeenstemt met hun verwachtingen te geloven.

In het onderhavige onderzoek wordt voor de vraag of sprake is van een

confirmation bias zowel gekeken naar het zoekgedrag als naar de interpretatie van de gevonden informatie hiervan (leidend tot een beslissing). Soms leidt een confirmation bias niet tot problemen, omdat mensen reeds de juiste voorkeur of overtuiging hadden, waardoor ze in een specifieke situatie toch de correcte beslissing nemen. Maar in een veel gevallen nemen mensen, door het selectieve en voorkeursbevestigende gebruik

(8)

van de beschikbare informatie, een verkeerde beslissing, wat grote gevolgen kan hebben.

Op dit moment is nog niet duidelijk of mensen die informatie van een

beeldscherm lezen, meer confirmation bias vertonen en daardoor vaker een verkeerde beslissing nemen, dan mensen die van papier lezen.

Wel zijn er verschillende aanwijzingen die suggereren dat lezen van een beeldscherm, de confirmation bias zou kunnen veroorzaken. Uit onderzoek is bijvoorbeeld gebleken, dat lezen van een beeldscherm de zelfoverschatting vergroot (Aleven & Koedinger, 2000). Door zelfoverschatting zullen mensen die zeer zeker zijn van hun mening een tekst minder grondig lezen en meer waarde hechten aan hun bestaande mening. Waardoor ze minder openstaan voor tegenstrijdige informatie.

Verschil papier lezen versus digitaal lezen

In deze paragraaf zal eerst in het algemeen het verschil tussen het lezen van papier en het lezen van een computerscherm worden besproken.

Kenton en Sellon (1997) hebben onderzoek gedaan naar de voordelen van papier. Volgens hen zijn de voordelen: een snelle navigatie, flexibiliteit van de

ruimtelijke lay-out en de mogelijkheid tijdens het lezen gemakkelijk aantekeningen te maken. Hierdoor kunnen lezers zich verdiepen in de tekst, een exact gevoel krijgen van de structuur en referenties maken naar andere documenten. Deze verdieping en het exacte gevoel van de tekst kunnen mogelijk het optreden van de confirmation bias voorkomen, omdat de tekst goed en secuur wordt gelezen waardoor alle informatie wordt bestudeerd en selectief lezen wordt voorkomen.

Uit het onderzoek van Martin en Platt (2001) blijkt dat mensen langzamer lezen van een computerscherm en dat het nog niet goed mogelijk is om hierop markeringen te maken. Hierdoor zijn de testresultaten na het lezen van een

(9)

computerscherm minder bij van het lezen van papier. Zij stellen echter wel dat het markeren in de toekomst zal vereenvoudigen, omdat de technologie steeds verder vordert.

Volgens Meyes, Sims en Koonce (2001) zou het verschil tussen de twee media groepen (papier en beeldscherm) kunnen worden verklaard, uit het feit dat de

kenmerken van een computerscherm (hoog contrast en wisselende helderheid) interfereren met de cognitieve verwerking van informatie voor het lange termijn geheugen en het werkgeheugen, waardoor de informatie die van een computerscherm wordt gelezen minder goed wordt opgeslagen in het lange termijn geheugen.

Uit recent onderzoek blijkt dat bij het maken van aantekeningen op papier de informatie beter wordt verwerkt dan wanneer aantekeningen op een computer worden gemaakt (Mueller & Oppenheimer, 2014). De deelnemers uit dit onderzoek moesten luisteren naar een verhaal en hierover aantekeningen maken. Achteraf werden ze getest op feiten en inzicht. Op de test over feiten scoorden beide groepen even goed. Maar bij de inzichtvragen scoorde de papiergroep beter dan de computergroep. Niet alleen direct na het verhaal, maar ook een week later. Dit wordt verklaard doordat de papiergroep langzamer tekst (aantekeningen) kan produceren, waardoor ze

gedwongen zijn bewustere keuzes te maken over wat relevant is en wat niet.

Uit ander onderzoek blijkt, dat er een verschil is bij het zoeken naar informatie wanneer deze van een computerscherm wordt gelezen of vanaf papier. Lezers die niet van een computerscherm lazen, zochten twee keer meer informatie over de

geselecteerde onderwerpen, dan lezers van een computerscherm (Askwell, 1985). Dit is niet een heel recent onderzoek, waardoor het niet meer geheel representatief is, onder meer door de verouderde computertechnologie. Echter blijkt uit dit onderzoek duidelijk dat mensen op een andere manier zoeken als van een computerscherm wordt gelezen als van papier. Hierdoor blijft deze bevindingen relevant voor dit onderzoek.

(10)

De bovengenoemde verschillen tussen het lezen van papier of een beeldscherm blijken van invloed te zijn op verwerking van informatie bij individuen. Zo blijkt dat het lezen van een computerscherm kan leiden tot een lager tekstbegrip dan het lezen van papier (Mangen, Walgermo & Brønnick, 2013). In dit onderzoek dienden scholieren teksten van ongeveer 1500 worden te lezen vanaf papier of vanaf een computerscherm. Uit de resultaten bleek dat de scholieren die van de computer lazen, minder informatie onthielden, de informatie slechter integreerden en interpreteerden en minder in staat waren om de tekst te evalueren en erover te reflecteren

Eveneens is gebleken dat het lezen van een computerscherm zorgt voor overmoedigheid dan wel zelfoverschatting. De deelnemers uit het onderzoek van Aleven en Koedinger, (2000) moesten na het lezen een schatting maken over hoeveel punten ze voor de test hadden behaald. Mensen die vanaf een computerscherm lazen, dachten ongeveer 10 punten hoger te scoren op een schaal van 50 punten dan ze daadwerkelijk deden. De deelnemers die van papier lazen lieten een betere

voorspelling van hun behaalde scores zien. Deze overmoedigheid kan problematisch zijn, omdat beoogde doelen mogelijk niet behaald kunnen worden, omdat mensen door het overschatten van hun eigen resultaten denken al bij het beoogde doel te zijn, terwijl ze het doel nog niet behaald hebben. Hierdoor zullen ze te vroeg stoppen en daardoor het beoogde resultaat mislopen.

Ook uit de resultaten van een ander onderzoek bleek dat de computergroep zichzelf had overschat, ze dachten beter te presteren dan ze daadwerkelijk deden. Dat de computergroep zichzelf overschatte bleek ook uit de studietijd (de tijd die de deelnemers besteedden aan het bestuderen van de stof), de computergroep had hier minder gebruik van gemaakt dan de papiergroep (Ackerman & Goldsmith, 2012).

Zelfoverschatting kan mogelijk ook zorgen voor het optreden van de confirmation bias. Als mensen zo zeker zijn van hun mening, zullen ze een tekst

(11)

minder grondig lezen en is de kans groter dat ze veel waarde hechten aan hun eigen (bestaande) meningen. Hierdoor staan ze minder open voor nieuwe (tegenstrijdige) informatie en maken meer gebruik van scannend, selectief leesgedrag en gaan op zoek naar voorkeursbevestigende informatie (Fisher, 2011; Ziming, 2005).

Het beperkte tekstbegrip bij het lezen van een computerscherm kan mogelijk met resultaten uit een ander onderzoek worden verklaard. Bij digitaal leesgedrag blijkt, in vergelijking met het lezen van papier, meer tijd te worden besteed aan zoeken en scannen, trefwoord spotten, eenmalig lezen, niet-lineair lezen (alleen lezen want interessant is en opvalt) en selectief lezen. Daarnaast wordt minder tijd besteed aan grondig lezen, geconcentreerd lezen en het vasthouden van aandacht (Ziming, 2005). Deze bevindingen suggereren dat wanneer mensen van een digitaal scherm lezen ze de neiging hebben om minder cognitieve inspanning te leveren (Morineau, Blanche, Tobin, & Gue´guen, 2005). Deze verschillende genoemde factoren kunnen mogelijk het optreden van de confirmation bias in de hand werken, omdat bij digitaal lezen het voorkeursbevestigend zoekgedrag wordt vergroot. Daarnaast wordt bij het digitaal lezen de informatie oppervlakkiger opgenomen en verwerkt en waardoor de kans groter is dat tegenstrijdige informatie er niet 'door heen' komt. Ook wordt bij digitaal lezen de nieuwe (tegenstrijdige) informatie minder goed wordt onthouden en op een verkeerde manier geïnterpreteerd.

Er kan dus worden verwacht dat het medium bepalend is voor de mate waarin confirmation bias bij mensen optreedt, omdat uit verschillende onderzoeken blijkt dat het tekstbegrip bij het lezen van een computerscherm beperkter is dan bij het lezen van papier, waardoor de informatie slechter wordt opgeslagen en informatie selectiever blijft hangen. Aangezien de selectieve informatie meestal

(12)

Daarnaast kan er ook worden verwacht dat de relatie tussen het medium en de beslissing gemedieerd wordt door confirmation bias processen (het selectief zoeken en onthouden van informatie) (zie Figuur 1). Aangezien het lastig is om specifiek zoekgedrag te meten is in deze studie gekeken naar in hoeverre mensen inconsistente en consistente informatie hebben onthouden, omdat hiermee wordt gecontroleerd of de deelnemers alles lezen en verwerken (onthouden) of alleen opzoek gaan naar de bevestigende informatie.

In dit onderzoek zal ten eerste gekeken worden of er voorkeursbevestigende beslissingen zijn genomen (uitkomstelement) en ten tweede of beschikbare informatie zodanig is geïnterpreteerd dat deze bestaande overtuigingen bevestigt

( proceselement). Dit geeft de volgende hypotheses.

Hypothese 1: personen die van een computerscherm lezen minder vaak veranderen van keuze en dus vaker consistent aan hun eerste keuze zijn en dus een slechtere beslissing maken dan mensen die van papier lezen (uitkomstelement).

Hypothese 2: personen die van een computerscherm lezen meer positieve informatie onthouden over het aspect dat hun eerste voorkeur had (consistent is) en meer negatieve informatie over de overige alternatieven dan personen die van papier lezen (proceselement).

(13)

Figuur 1. Het conceptuele model.

In een studie van Ackerman en Goldsmith (2012) bleek dat verschillen in prestatie tussen digitaal en papier lezen afhankelijk waren van een de hoeveelheid tijd die mensen hadden om te lezen. De deelnemers moesten een tekst van een

beeldscherm of van papier lezen. De helft van de papiergroep kreeg een

tijdsbeperking waarbij de tijd te kort was om alles goed te kunnen lezen en de andere helft van groep kreeg geen tijdsbeperking, de computergroep was op dezelfde manier verdeeld. Daarna kregen de deelnemers een vragenlijst waarmee de gelezen

informatie werd getest. Uit de resultaten bleek dat wanneer de deelnemers geen tijdsbeperking hadden de papiergroep significant beter scoorde op de test dan de computergroep (72.3% antwoorden goed en 63.2% antwoorden goed, respectievelijk). Dit verschil kan worden verklaard gezien de resultaten van andere studies waarbij de deelnemers uit de papiergroep een tekst grondig lezen (Kenton & Sellon, 1997) en in de computergroep meer gebruik wordt gemaakt van scangedrag (Ziming, 2005). Echter wanneer de deelnemers onder tijdsdruk moesten presteren werd geen verschil in testresultaten tussen de twee mediagroepen geconstateerd, (61.0% antwoorden goed in de papiergroep, en 60.7% antwoorden goed in de computergroep). Dus het

wegnemen van de tijdsdruk zorgde in de papiergroep voor een significante

(14)

De confirmation bias kan een mogelijke oorzaak zijn van deze resultaten. Gezien resultaten van eerdere onderzoeken bestaat de verwachting dat er bij lezen van computerscherm in grotere mate een confirmation bias optreedt dan bij lezen van papier, echter wanneer mensen onder tijdsdruk moeten gaan lezen, zal er ook bij mensen die van papier lezen eerder een confirmation bias optreden (vanwege cognitieve beperkingen), selectief leesgedrag wordt door de tijdsdruk 'geforceerd' waardoor er onder tijdsdruk dus in mindere mate een verschil qua prestatie zal bestaan tussen computerscherm en papier lezers). Kortom, uit deze resultaten blijkt dat

tijdsdruk van invloed is op de mate waarin het medium leidt tot de confirmation bias (Ackerman & Goldsmith, 2011)

Hierdoor kan worden verwacht dat onder tijdsdruk ook bij het lezen van papier een confirmation bias zal optreden, waardoor de verschillen tussen de computer en papier lees condities zullen verdwijnen (H3) (zie Figuur 2)

(15)

Methode Deelnemers & Design

Er zijn in totaal 154 mensen geworven om deel te nemen aan het onderzoek, met een gemiddelde leeftijd van 21,5 jaar (SD=5,56 jaar). De deelnemers ware studenten aan de Universiteit van Amsterdam. Ze kregen vijf euro of ½

proefpersoonpunt voor deelname. Studenten met dyslexie of andere leesproblemen en studenten voor wie Nederlands niet de moedertaal was, werden uitgesloten van het onderzoek.

Er is gebruik gemaakt van een 2x2 design plus twee baseline condities. Waarbij de deelnemers zijn willekeurig verdeeld over de 2x2 experimentele condities

(computerscherm/papier groep en wel/geen tijdsmanipulatie, waarbij de deelnemers allemaal de teksten in twee delen lazen) en de 2 baseline condities

(computerscherm/papieren vragenlijst, waarbij de deelnemers de teksten in één keer lazen). Deze baseline condities zijn toegevoegd om te controleren of de deelnemers bij het in één keer lezen van de gehele tekst de juiste kandidaat zouden kiezen.

Materialen

De deelnemers kregen een tekst te lezen over gevoerde sollicitatiegesprekken met drie verschillende kandidaten (A,B en C). In deze tekst waren positieve, negatieve en irrelevante eigenschappen van de kandidaten voor de functie van geheimagent beschreven. Kandidaat A had 3 irrelevante, 9 positieve en 3 negatieve eigenschapen; kandidaat B had 3 irrelevante, 6 positieve en 6 negatieve eigenschappen; kandidaat C had 6 irrelevante, 6 positieve en 3 negatieve eigenschappen. Alle drie de kandidaten hadden twee sollicitatiegesprekken gehad. De eigenschappen van de kandidaten waren verwerkt in de samenvattingen van deze twee gesprekken. Uit de

(16)

de samenvattingen van beide gesprekken bleek kandidaat A het meest geschikt voor de functie. De totale tekst was 3614 woorden lang. Onderdeel 1 bevatte 1275 woorden en de nieuwe informatie in onderdeel 2 2339 woorden.

Onafhankelijke variabelen

Tijdsdruk. De tijdsdruk werd gemanipuleerd door de deelnemers een melding op het beeldscherm te laten lezen voordat ze aan het tweede deel van de tekst

begonnen. De helft van de deelnemers kreeg een melding dat ze moesten opschieten, omdat de overige deelnemers veel moeite hadden om de taken op tijd af te krijgen. De andere helft kreeg de melding dat ze prima op schema lagen en dat ze rustig aan konden doen (Roskes, Elliot, Nijstad & De Dreu, 2013). Alleen de deelnemers in de vier experimentele groepen kregen een tijdsmanipulatie, de overige twee niet. Er werd achteraf door middel van drie vragen gecontroleerd of de deelnemers tijdsdruk hadden ervaren: Ik moest opschieten om alles af te krijgen, ik heb alles rustig en nauwkeurig kunnen lezen en ik had de tijd om alle interviews rustig door te nemen. De deelnemers moesten aangeven op een schaal van 0 (heel rustig) tot 100 (heel gehaast) hoe gehaast ze waren tijdens het lezen van het dossier,

Medium. De teksten die van een beeldscherm werden gelezen in Inquisit gepresteerd, op hetzelfde format als de papieren versie (A4 met lettertype 12). De schermen van de computers die gebruikt werden ware breed, zodat er twee pagina’s naast elkaar pasten. De tekst werd in het midden aangeboden.

(17)

Afhankelijke variabelen

Beslissingen. De deelnemers moesten elke keer na het lezen van een tekst een keuze maken welke kandidaat ze het meest geschikt vonden voor de functie van geheimagent en daarna moesten ze aangeven hoe zeker ze waren over deze keuze op een schaal van 1 tot en met 7, waarbij 1 overeen kwam met “heel onzeker” en 7 met “heel zeker”.

Beslistijd. De beslistijd werd gemeten in het programma Inquisit. Hierdoor kon nauwkeurig worden bijgehouden op welk moment de deelnemers begonnen en geëindigd waren.

Herinnering van fragmenten. De herinnering van fragmenten werd achteraf gemeten door een controlevragenlijst. Hierin werd er aan de deelnemers gevraagd of ze wilden aangeven in welke mate bepaalde competenties van de kandidaten haden meegespeeld in het nemen van hun beslissing. Deze aspecten werden in beide groepen weergegeven op een beeldscherm, de deelnemers konden een keuze maken op een Likert schaal van 1 tot en met 8, waarbij 1 overeen kwam met “helemaal geen rol” en 8 met “grote rol”.

Juiste beslissing. Onder de juiste beslissing wordt verstaan de situatie waarin de deelnemer in eerste instantie kandidaat A of C koos en daarin is veranderd naar kandidaat B alsmede de situatie waarin de deelnemer in eerste instantie kandidaat B koos en uiteindelijk bij deze keuze is gebleven.

(18)

Controle vragen. Er werden door het hele experiment controle vragen aan de deelnemers gesteld. De controle vragen gingen over de volgende onderwerpen:

demografische variabelen, algemene informatie/informatie over verwerking, hoe lezen ze normaal, is er tijdsdruk ervaren, hoe gewend zijn ze aan het lezen van een digitaal scherm en als laatst hoe zeker waren ze van de gemaakte keuze.

Exploratieve analyse

Need for Closure (NFC). In het onderzoek is de Need for Closure (NFC) exploratief gemeten. NFC wordt gedefinieerd als het individuele verlangen naar duidelijke, zekere en ondubbelzinnige kennis. (Kruglanski & Webster, 1996). Mensen die een hoge NFC hebben vermijden ambiguïteit. De mate van NFC bij een deelnemer kon van invloed zijn op de mate waarin deze deelnemer in het onderzoek aan zijn eerste keus vasthield, onafhankelijk van het feit of er al dan niet een confirmation bias optrad als gevolg van het gebruikte medium. Immers, mensen met een hoge NFC zullen naar alle waarschijnlijkheid minder aandacht besteden aan de ambigue informatie die in deel twee werd aangeboden.. De NFC is gemeten door middel van de vragenlijst van Kruglanski, Webster en Klem, (1993). Deze vragenlijst heeft een Cronbach's Alpha van .84 en een her-test betrouwbaarheid na 12 weken van .86

Procedure

De deelnemers zijn willekeurig verdeeld over de 2x2 experimentele condities. Alle deelnemers dienden de antwoorden op de vragen via de computer in te vullen. Eerst kregen alle deelnemers twee vragen of te controleren of ze voldeden aan de eisen van het onderzoek (dyslexie of andere leesproblemen en Nederlands niet de moedertaal). Daarna werden er nog drie demografische vragen gesteld (geslacht, leeftijd en studie). De deelnemers in de 2x2 experimentele groepen hebben eerst de

(19)

samenvattingen van het eerste sollicitatiegesprek gelezen. Na het lezen van de tekst moesten zij beslissen welke kandidaat ze het meest geschikt vonden voor de functie. Daarna werd gevraagd hoe zeker ze waren van hun keuze. Nadat ze de beslissing hadden genoteerd, kregen zij de samenvatting van het tweede sollicitatiegesprek te lezen. Daarbij kregen zij ook (nog een keer) de beschikking over de samenvatting het eerste gesprek zodat ze hierop konden terugkijken. Voordat de deelnemers het tweede deel gingen lezen kregen ze de melding van de tijdsmanipulatie, waarbij de ene helft een kreeg melding dat ze moesten opschieten, omdat de overige deelnemers veel moeite hadden om de taken op tijd af te krijgen en de andere helft een melding kreeg dat ze prima op schema lagen en dat ze rustig aan konden doen. Na het lezen van alle informatie, moesten ze weer een keuze tussen de kandidaten maken en daarna weer aangeven hoe zeker ze van deze keuze waren. De deelnemers in de twee baseline groepen kregen direct de gehele tekst te lezen en hebben daarna een keuze gemaakt welke kandidaat zij het meest geschikt vonden en aangegeven hoe zeker ze hiervan waren. Deze deelnemers kregen geen tijdsmanipulatie.

Alle deelnemers kregen daarna een vragenlijst waarin herinneringsvragen waren gesteld. Voor het invullen van deze lijst werden bij de papiergroep de blaadjes opgehaald en bij de computer de bestanden afgesloten, om te voorkomen dat de deelnemers informatie terug konden zoeken. Ten slotte kregen de deelnemers nadat ze alles hadden afgerond, nog een formulier met uitleg over wat er gemeten was in het onderzoek.

(20)

Resultaten Datapreparatie

Allereerst zijn met betrekking tot de leestijd deelnemers verwijderd die in het totaal minder dan twee minuten gedaan hadden over het lezen van beide delen en het beantwoorden van de vragen, omdat de kans zeer groot was dat ze, gezien de zeer korte testtijd, niet serieus aan het onderzoek hadden deelgenomen. Dit betrof 5 deelnemers. Verder hadden 4 deelnemers niet alle vragen volledig ingevuld en ook deze deelnemers zijn verwijderd uit de dataset. Hierdoor bleven er in totaal 145 deelnemers over (46 mannen, 99 vrouwen). De data analyses zijn uitgevoerd met het statistisch programma SPSS.

Manipulatie

Allereerst is gekeken of de manipulatie door middel van de teksten het

beoogde effect had gehad bij de deelnemers. Van de groep deelnemers die de tekst in twee delen had gelezen had het overgrote merendeel (78,1%) na het lezen van het eerste deel voor kandidaat A gekozen, wat ook de bedoeling was van het eerste gedeelte van de tekst (zie Tabel 1). Van de groep deelnemers die de tekst in één keer moesten lezen had ook de overgrote meerderheid (71,4%) voor de "juiste" kandidaat gekozen , te weten kandidaat B (zie Tabel 1). Uit deze resultaten kan de conclusie getrokken worden dat de manipulatie gelukt is. Als de deelnemers niet op de juiste wijze door de verschafte informatie gestuurd waren zouden ze compleet willekeurig hebben gekozen en zou 33,3% de "juiste" kandidaat gekozen hebben.

(21)

Tabel 1. Welke kandidaat hebben de deelnemers gekozen weergegeven in percentages. Deelnemers die de tekst

in twee delen hebben gelezen

Deelnemers die de tekst in één keer hebben gelezen Kandidaat A 78,1 28,6 Kandidaat B 12,5 71,4 Kandidaat C 9,4 0 Tijdsmanipulatie

De tijdsdrukmanipulatie is onderzocht door te bekijken of de drie condities (hoge tijdsdruk, lage tijdsdruk, geen tijdsdruk) van elkaar verschilden op de drie tijdsdruk manipulatie vragen. Uit een Manova bleek een significant verschil tussen de drie conditiegroepen op de tijdsdruk manipulatie vragen (F (6,280) = 10,92, p < .001). Uit de afzonderlijke Anova’s bleek er tussen de drie condities groepen een significant verschil te bestaan op twee tijdsdrukmanipulatie variabelen namelijk "Opschieten alles afkrijgen" F(2,142)=35,71, p<.001 en "Tijd doornemen interviews" F(2,142) = 10,88, p<.001. Voor deze twee tijdsdrukmanipulatie variabelen is een gekeken naar de contrasten. Hieruit bleek dat er voor beiden variabelen een significant verschil (p<.001) bestond tussen de groepen geen en hoge tijdsdruk en de groepen lage en hoge tijdsdruk. Binnen deze twee tijdsdrukmanipulatie variabelen bestond geen significant verschil tussen de lage en de geen tijdsdrukconditie. Dit betekent dat de hoge tijdsdruk conditie significant meer tijdsdruk ervoer dan de twee andere condities en dat de lage en de geen tijdsdrukconditie niet van elkaar verschilden (zie Tabel 2 voor de gemiddeldes en standaarddeviaties). Het lijkt er dus op dat er succesvol hoge tijdsdruk is gemanipuleerd, maar dat er niet zozeer sprake was van lage tijdsdruk, maar van simpelweg geen tijdsdruk.

(22)

Tabel 2. Gemiddelden en standaarddeviaties tijdsdruk condities in minuten. Geen Tijdsdruk Lage Tijdsdruk Hoge tijdsdruk Ik moest opschieten om alles af te

krijgen? 19.16 (22.19) 19.60 (21.95) 54.92 (27.24) Ik heb alles rustig en nauwkeurig

kunnen lezen? 85.90 (11.29) 86.74 (10.64) 80.96 (14.95) Ik had de tijd om alle interviews

rustig door te nemen?

90.51 (12.85) 91.45 (12.28) 79.16 (17.58)

Vervolgens is er gekeken of de deelnemers in de drie verschillende tijdsdrukcondities van elkaar verschilden wat betreft de tijd die daadwerkelijk gebruikt was voor het lezen van de teksten en het maken van de keuzes. Er bleek geen significant verschil te bestaan tussen de verbruikte tijd in de drie verschillende tijdsdrukcondities F(1,94)=.086 p= .770. Het onderzoek heeft dus ervaren tijdsdruk gemanipuleerd.

Maken van verkeerde beslissingen

Om te toetsen of personen die van een computerscherm lezen minder vaak van keuze veranderen en dus (in de meeste gevallen) een slechtere beslissing maken dan mensen die van papier lezen (H1) zijn twee analyses uitgevoerd. Uit de eerste analyse

blijkt geen significant verschil tussen de twee verschillende mediavormen (papier en scherm) en het maken van een verkeerde keuze, χ2(2, N = 96) = 2,91, p =.865. Daarnaast blijkt uit een tweede analyse dat het wisselgedrag naar andere kandidaten (zie Tabel 3) niet significant verschilt bij het lezen van een computerscherm of papier χ2(2, N = 96) = 1,73, p =.631

Nu uit deze analyses bleek dat de mediavorm geen invloed heeft op de mate waarin de initiële keuze wordt bijgesteld en de mate waarin een verkeerde beslissing wordt genomen, zijn de overige twee hypotheses (die een verbijzondering inhielden

(23)

van deze veronderstelde relaties) niet nader onderzocht door middel van statistische analyses. Vervolgens zijn er nog andere analyses uitgevoerd.

Tabel 3 Het wisselgedrag van de deelnemers tussen de twee media (pc en papier) weergegeven in percentages.

Fout blijven Fout wisselen Goed wisselen Goed blijven

PC 10,4 6,3 68,8 14,6

Papier 14,6 2,1 72,9 10,4

Toekennen van informatie

Vervolgens zijn analyses uitgevoerd om te onderzoeken welke informatie een belangrijke rol heeft gespeeld bij het maken van de tweede (uiteindelijke) keuze. Op deze wijze kan gecontroleerd worden of de gegeven informatie het beoogde effect (de keuze voor de juiste kandidaat) heeft gehad bij de deelnemers.

Voordat de relevante logistische regressie is uitgevoerd, is gekeken of de mate waarin informatie is toegekend aan zowel positieve, negatieve als irrelevante

informatie, normaal verdeeld is, dit conform de aanbevelingen van Field (2009). De waarden voor Skewness (scheefheid van de verdeling) bleken voor alle soorten informatie tussen de referentiewaarde van -2.49 en 2.33 te liggen en de waarden voor Kurtosis (platheid) bleken voor alle soorten informatie tussen de referentiewaarden van n -1.92 en 7.41 te liggen. (Blanca, Arnau, López-Montiel, Bono, & Bendayan, 2013). De verdeling van de data bleek dus niet in significante mate scheef te zijn.

Vervolgens is met behulp van een logistische regressie gekeken welke

informatie elementen van de kandidaten een significante invloed hebben gehad op de uiteindelijke juiste beslissing. Onder de juiste beslissing wordt verstaan de situatie waarin de deelnemer in eerste instantie kandidaat A of C koos en daarin is veranderd naar kandidaat B alsmede de situatie waarin de deelnemer in eerste instantie kandidaat B koos en uiteindelijk bij deze keuze is gebleven. Uit deze analyse bleek dat het toekennen van positieve informatie van kandidaat B, negatieve informatie van

(24)

kandidaat A en negatieve informatie van kandidaat C significant invloed heeft gehad op de uiteindelijke beslissing die de deelnemers maakten (zie Tabel 4). Deze

verschillende variabelen (positief/negatief A,B,C) zijn bepaald door de som van het gemiddelde te nemen.

Tabel 4. Logistische regressie toekennen van informatie (positief A,B,C en negatief A,B,C) met de uiteindelijke juiste beslissing

95% CI for exp b

B (SE) Lower Exp b Upper

Constant 3.49* 33.04 .981 .681 3.736 2.537 (1.90) Positief B -.75* .227 .471 (.374) Negatief A -1.08* .170 .340 (.354) Positief A .58 .855 1.787 (.376) Positief C .25 .649 1.283 (.249) Negatief B .64* 1.031 1.903 3.511 (.313) Negatief C -.79* .247 .455 .838 (.321)

Noot R2 = .31 (Cox & Snell), .52 (Nagelkerke) * p<.01.

Zekerheid

De volgende analyses zijn uitgevoerd om te toetsen of de deelnemers met zekerheid voor de kandidaten hebben gekozen of dat ze twijfelde over hun keuze. Deze analyses zijn belangrijk, om te controleren of de deelnemers niet gegokt hebben bij het kiezen van kandidaten. Het bleek dat zowel de groepen die de tekst in twee keer lazen (M =5.01, SD =1.22) als de groepen die tekst in één keer lazen (M =5,30, SD =1,02) aangaven significant zekerder te zijn dan het middelpunt van de schaal, respectievelijk, t(95)=41,03, p <.001 en t(48)=-35,05, p <.001.

Als laatste bleek uit een correlatie analyse dat er een significant lineair

(25)

de deelnemers een foutieve tweede keuze hadden gemaakt r(94)=.26, p =.012. Dit betekent dat deelnemers die zekerder zijn over hun eerste beslissing uiteindelijk vaker een foute (tweede) keuze maken wanneer zij informatie krijgen op basis waarvan zij eigenlijk hun eerste beslissing hadden moeten bij stellen.

Need for Closure

De volgende analyses zijn uitgevoerd om te testen of de deelnemers die hoog scoorde op de NFC test vaker een verkeerde beslissing hebben gemaakt, door

consistent te blijven aan hun eerste keuze.

Uit een chi-square analyse blijken deelnemers die hoog scoren op Need for Closure niet significant vaker een verkeerde keus maken dan deelnemers die laag gescoord hebben op deze test χ2

(50, N = 93) = 57,89, p =.207.

Voordat een logistische regressie is uitgevoerd is de data eerst gecontroleerd voor de assumptie van normaliteit. De waarde van Skewness (-.05) en Kurtosis (.58) bleken binnen de referentiewaarden te vallen.

Uit de logistische regressie bleek dat deelnemers die hoog scoren op de Need for

Closure test niet significant meer consistent blijven aan hun eerste keuze (zie Tabel 5).

Tabel 5. Effect Need for Closure op het consistent blijven aan de eerste keus

95% CI for exp b

B (SE) Lower Exp b Upper

Constant -1,51 .221

(1,98)

NFC .107 .329 1.113 3.77

(.622)

(26)

Overige analyses

Met een Anova is er getoetst of deelnemers uit de computer baseline conditie meer tijd gebruikte voor het lezen van de teksten dan deelnemers uit de papier baseline conditie. Het bleek dat er geen significant verschil is tussen deze twee groepen F(1,48)=.152, p=.689. Vervolgens is er gekeken of deelnemers uit de papier baseline conditie de informatie beter hebben onthouden (vaker goed geantwoord op de

herinnervragen) dan de deelnemers uit de computer baseline conditie. Ook hier bleek geen significant verschil tussen beide groepen F(1,48)=1.099, p=.300. Dit betekent dat er geen verschil is tussen beide groepen in de snelheid van lezen en het onthouden van informatie. In deze testen zijn de baseline condities gebruikt, omdat deze

(27)

Discussie Conclusie

Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat het leesmedium (papier of computerscherm) invloed heeft op de zoekstrategieën die mensen hanteren en de wijze waarop informatie wordt verwerkt. In dit onderzoek is bekeken of het

leesmedium van invloed is op het optreden van een confirmation bias en of deze bias de kwaliteit van een beslissing beïnvloedt. Om te bepalen of er sprake was van een confirmation bias is naar twee factoren gekeken. Ten eerste of beschikbare informatie zodanig is geïnterpreteerd dat deze bestaande overtuigingen bevestigt (proceselement) en ten tweede of er voorkeursbevestigende beslissingen zijn genomen

(uitkomstelement). Uit de resultaten van het huidige onderzoek blijkt dat het

leesmedium niet bepalend is voor de mate waarin mensen van hun (initiële) voorkeur afwijken en ook niet voor de mate waarin er verkeerde beslissingen worden genomen. Mensen wisselen dus niet meer, minder of anders van hun initiële keuze wanneer ze van een scherm lezen dan van papier. Mensen die van een beeldscherm lezen zijn niet consistenter aan hun eerste voorkeur en zijn niet in hogere mate op zoek gegaan naar voorkeursbevestigende informatie dan lezers van papier. Wel is gebleken dat mensen die zekerder zijn over hun eerste beslissing (of dit nu mensen zijn die van papier of van een computerscherm lezen) vaker uiteindelijk een foute keuze maken wanneer zij informatie krijgen op basis waarvan zij eigenlijk hun eerste beslissingen zouden moeten bij stellen.

Daarnaast is er een exploratieve analyse uitgevoerd, om te controleren of de deelnemers die hoog scoorden op de Need for Closure test (dit zijn mensen die behoefte hebben aan duidelijke en ondubbelzinnige informatie), in het experiment vaker zouden blijven vasthouden aan hun eerste antwoord, om ambiguïteit te

(28)

op de Need for Closure test niet significant meer verkeerde beslissingen namen en dat zij ook niet significant zekerder waren over hun beslissingen dan mensen die laag scoorde op de test.

Praktische implicaties

Zoals in de inleiding beschreven worden door de toename van digitalisering van gegevens steeds meer beslissingen genomen op basis van hetgeen van een computerscherm is gelezen. Deze beslissingen hebben invloed op het leven van mensen of andere belangrijke zaken. Daarom is het positief dat de resultaten van het huidige onderzoek aantonen dat het leesmedium niet bepalend is voor de mate waarin deelnemers van hun voorkeur afwijken en ook niet voor de mate waarin verkeerde beslissingen worden genomen. Echter zal hier nog uitgebreider onderzoek naar gedaan moeten worden.

Daarnaast is uit vorig onderzoek en uit de huidige studie is gebleken dat mensen die zekerder zijn over de beslissingen die ze hebben genomen bij een vervolg beslissing over het zelfde onderwerp vaker fouten zullen maken. Dit kan mogelijk komen doordat de deelnemers zichzelf overschatten, omdat ze zo zeker zijn over de eerste beslissing die genomen is. Het is voor mensen belangrijk dat hier op gelet wordt, om nodige fouten te voorkomen. In bijvoorbeeld bedrijven kan dit proces onnodig fouten veroorzaken. Om deze fouten te voor komen kunnen er maatregelen genomen worden om de zelfoverschatting c.q. zekerheid van mensen te verminderen. Een voorbeeld van een dergelijke maatregel is het gebruik van een “advocaat van de duivel” bij belangrijke beslissingen. Een “advocaat van de duivel” belicht de

negatieve kant van ideeën die er worden geopperd, waardoor de zekerheid van een beslissing kan afnemen (Statman, M & D. Caldwell, 1987; Schulz-Hardt, Jochims & Frey, 2002).

(29)

Theoretische implicaties

Uit het onderzoek van Martin en Platt (2001) blijkt dat mensen van een beeldscherm langzamer lezen dan van een papier. Uit de resultaten van het huidige onderzoek blijkt echter geen verschil tussen beide leesmedia. Het maakt dus volgens deze resultaten voor de leessnelheid niet uit van af wel leesmedia er wordt gelezen.

Het onderzoek van Mangen, Walgermo en Bronnick (2013) toonde aan dat mensen die van een beeldscherm lezen minder informatie onthielden dan mensen die van papier lazen. Deze resultaten komen niet over een met de resultaten van het huidige onderzoek. Hieruit blijkt dat de deelnemers uit de baseline papiergroep niet vaker goed hebben geantwoord op de herinnervragen dan deelnemers uit de

computergroep. Dus beide groepen hebben even veel informatie onthouden. In beide onderzoeken zijn de teksten door de deelnemers in één keer achter elkaar door gelezen en is er geen gebruikt gemaakt van tijdsmanipulaties. De huidige studie vindt dus niet alleen geen verschillen op het gebied van confirmation bias maar ook op de reeds bekend veronderstelde maten zoals leessnelheid en herinnering. Dit kan suggereren dat de negatieve resultaten uit andere studies minder robuust zijn dan ze lijken.

Limitaties en Suggesties voor Vervolgonderzoek

Het overgrote deel van de deelnemers heeft gekozen voor de juiste kandidaat bij het juiste deel van de tekst. Wanneer de deelnemers alleen het eerste deel hebben gelezen koos 78,1 procent voor kandidaat A en wanneer de deelnemers de tekst in zijn geheel hebben gelezen koos 71,4 procent voor kandidaat B. Uit deze percentages blijkt dat de tekst nog vrij veel ruimte lied om andere kandidaten te kiezen. Wanneer de effecten van de teksten sterker waren geweest hadden waarschijnlijk meer

(30)

voor 1 kandidaat niet sterk genoeg was om tot de confirmation bias te komen en daardoor deze niet is opgetreden. In vervolg onderzoek kan gekeken worden, wanneer dit percentage 90 of hoger is, of de confirmation bias dan wel op zal treden.

Het onderzoeksveld van de deze studie is op relatief oudere vindingen

gebaseerd, die wellicht gezien de huidige digitale ontwikkelingen voor een groot deel van de samenleving niet meer gelden. Er zijn veel nieuwe ontwikkelingen geweest, zoals de laptops, smartphones en tablets. Hierdoor zijn mensen mogelijk meer gewend geraakt aan het lezen van een digitaal scherm, waardoor ze hier beter in geworden zijn dan in de bestaande literatuur nu beschreven staat.

Daarnaast waren alle proefpersonen studenten waardoor de gemiddelde leeftijd 21,5 jaar was, het is mogelijk dat deze generatie veel meer gewend is om te lezen van een computerscherm in vergelijking met de oudere populatie. In de onderzoeken die in de inleiding beschreven zijn, hebben veel onderzoekers ook gebruik gemaakt van studenten (Ackerman & Goldsmith, 2012; Mangen, Walgermo & Bronnick; Aleven & Koedinger, 2000). In vervolg onderzoek is het aan te raden om ook te kijken naar een andere populatie, bijvoorbeeld personen tussen de 40 en 65 jaar. Ook kunnen er verschillen zijn tussen kinderen die nog in ontwikkeling zijn en

studenten. Waar basisschoolleerlingen wellicht wel nog last ondervinden van digitaal lezen (Mangen, Walgermo & Bronnick, 2013). Het is dan ook belangrijk om

onderzoek te doen naar kinderen, zeker gezien de opkomst van tablet pc’s als leermiddelen.

In het huidige onderzoek waren de verschillen tussen papier en computer relatief klein. Op papier mochten geen aantekeningen of markeringen worden gemaakt. Verschillende voordelen van papier (Kenton & Sellon, 1997) zijn dus weggehaald. Op de computer konden de deelnemers ook geen gebruik maken van de

(31)

zoekfuncties, waardoor de voordelen van de computer ook zijn weggehaald. Deze voordelen hadden mogelijk de confirmation bias in de hand kunnen werken. Daarnaast was de tekst relatief kort, hierdoor achten mensen het wellicht ook niet nodig om deze zoekfunctie te gebruiken. In vervolg onderzoek kan dus gekeken worden naar een langere tekst en het toestaan van de voordelen van beide leesmedia.

Daarnaast is het een kunstmatige situatie waarin de deelnemers zijn geplaatst, waardoor het mogelijk is dat de confirmation bias niet is opgetreden. Dit kan komen doordat de deelnemers wisten dat ze meededen aan een onderzoek en meer secuur en grondig hebben gelezen dan ze normaal zouden doen. Waardoor geen gebruik hebben gemaakt van scannend of selectief leesgedrag en de confirmation bias hierdoor geen invloed heeft gehad. Dit betekent desalniettemin dat mensen in ieder geval in staat zijn om een tekst van een scherm even accuraat te lezen als van papier.

De deelnemers hadden geen belang bij het onderwerp, waardoor ze geen sterke voorkeur hebben ontwikkeld, zonder deze sterke voorkeur kan de confirmation bias niet optreden. In vervolg onderzoek zou het onderwerp aangepast kunnen worden aan de interesse van de deelnemers, waardoor ze zich wellicht meer persoonlijk betrokken voelen bij het onderzoek. Door deze betrokkenheid kan een sterke voorkeur ontwikkeld worden, wat de confirmation bias in de hand zou kunnen werken.

Daarnaast zou in vervolg onderzoek gekeken kunnen worden naar het uitbreiden van de keuze opties. In het huidige onderzoek waren er 3 keuze opties, maar wanneer de deelnemers uit meer opties moeten kiezen, wordt het moeilijker. Deze moeilijkheid zorgt voor het gebruik van meer cognitieve ruimte waardoor er minder ruimte is voor een goede interpretatie en verwerking. Dit kan er voor zorgen dat de confirmation bias wel optreed en verschillen tussen het lezen van papier versus van het scherm wel aan het licht komen.

(32)

Eindconclusies

Uit het huidige onderzoek is gebleken dat het leesmedium niet van invloed is op het optreden van een confirmation bias. Hierdoor is deze bias in dit onderzoek ook niet van invloed geweest op de kwaliteit van een beslissing. Het lijkt dus veilig voor bedrijven om door te gaan met de ontwikkeling van nieuwe technologieën om het gebruik van papier te verminderen, omdat er niet eerder sprake lijkt te zijn van het optreden van een confirmation bias wanneer er informatie van een computerscherm wordt gelezen. Wel verdient het, gezien de resultaten van dit onderzoek, de

aanbeveling dat bedrijven een “advocaat van de duivel” inzetten bij het maken van belangrijke beslissingen om zo te voorkomen dat medewerkers te zeker worden van hun beslissing waardoor ze bij vervolg beslissingen over het zelfde onderwerp vaker fouten zullen maken.

(33)

_________________________________________________________________________

3 REFERENTIES

Ackerman, R, & Lauterman, T. (2012). Taking reading comprehension exams on screen or on paper? A metacognitive analysis of learning texts under time pressure. Computers in Human Behavior, 28, 1816-1828.

Aleven, V., & Koedinger, K. R. (2000). Limitations of student control: Do students know when they need help? Berlin: Springer Verlag.

Ambrosio, J. (1992). The almost paperless office: firms use on-line access to reduce reliance on central printing resources. (includes related article on the

separation of worker and paper), Computerworld, 31, 71.

Askwell, S. (1985). Computer supported reading vs reading text on paper: a comparison of two reading situations. International Journal Man-Machine Studies 22, 425-439.

Bard, E.G., Anderson, A.H., Chen, Y., Nicholson, H.B.M., Havard, C. & Dalzel-Job, S. (2007). Let’s you do that: Sharing the cognitive burdens of dialogue. Journal of Memory and Language, 57, 616-641.

Baron, J. (2000). Thinking and deciding (3rd ed.), New York: Cambridge University Press.

Bazerman, M., H. & Moore, D., A. (2013). Judgement in Managerial Decision Making. New Caledonia: Courier Westford.

Bennett, W. L., & Iyengar, S. (2008). A new era of minimal effects? The changing foundations of political communication. Journal of Communication, 58,707-731.

Bimber, B., & Davis, R. (2003). Campaigning online: The Internet in U.S. elections. New York, NY: Oxford University Press.

(34)

Dilevko, J. & Gottlieb, L. (2002). Printing and screen reading in the medical school curriculum: Guttenberg vs. the cathode ray tube. Behaviour & Information technology, 20, 143-148.

Dyson, M., C., & Haselgrove, M. (2001). The influence of reading speed and line length on the effectiveness of reading from screen. International Journal of Human-Computer Studies, 54, 585-612.

Eden, S., & Eshet-Alkalai, Y. (2013). The effect of format on performance: Editing text in print versus digital formats. British Journal of Educational Technology, 44, 846–856.

Fisher, P. (2011). Selective Exposure, Decision Uncertainty, and Cognitive Economy: A New Theoretical Perspective on Confirmatory Information Search. Social and Personality Psychology Compass, 751–762.

Fisher, P., Greitemeyer, T., & Frey, D. (2008). Self-regulation and selective exposure: the impact of depleted self-regulation resources on confirmatory information processing. Journal of Personality and Social Psychology, 94, 382.

Fischer, P., Lea, S., Kastenmüller, A., Greitemeyer, T., Fischer, J., & Frey, D. (2011). The process of selective exposure: Why confirmatory information search weakens over time. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 114, 37–48.

Garland, K.J., Noyes, J.M. (2008). Computer attitude scales: How relevant today? Computers in Human Behavior, 24, 563–575.

Gentzkow, M., & Shapiro, J. M. (2010). Ideological segregation online and offline. Cambridge, MA: National Bureau of Economic Research.

Garrett, R. K. (2009). Echo chambers online? Politically motivated selective exposure among Internet news users. Journal of Computer Mediated

(35)

Hastie, R., & Park, B. (2005). "The Relationship Between Memory and Judgment Depends on Whether the Judgment Task is Memory-Based or On-Line", in Hamilton, David L., Social cognition: key readings, New York: Psychology Press.

Holbert, L., Garrett, K., & Gleason, L. (2010). A new era of minimal effects? A response to Bennett and Iyengar. Journal of Communication, 60, 15-34. Holzinger, A., Baernthaler, M., Pammer, W., Katz, H., Bjelic-Radisic, V., & Ziefle,

M. (2011). Investigating paper vs. screen in real-life hospital workflows: Performance contradicts perceived superiority of paper in the user experience. International Journal Human-Computer Studies, 69, 563–570.

Knobloch-Westerwick, S., & Kleinman, S., B. (2012). Preelection Selective Exposure: Confirmation Bias Versus Informational Utility. Communication Research, 39, 170–193.

Kruglanski, A. W., & Webster, D. M. (1996). Motivated closing of the mind: Seizing and freezing. Psychological Review, 103, 263–283.

Lord, C. G., Ross, L., Lepper, M. R., & Hendrick, C. (1979). Biased assimilation and attitude polarization: The effects of prior theories on subsequently considered evidence. Journal of Personality and Social Psychology, 37, 2098-2109. Mangen, A., Walgermo, B. R., & Brønnick, K. (2013). Reading linear texts on paper

versus computer screen: Effects on reading comprehension. International Journal of Educational Research, 53, 61–68.

Martin, L. A., & Platt, M. W. (2001). Printing and screen reading in the medical school curriculum: Guttenberg vs. the cathode ray tube. Behaviour & information technology, 20, 143-148.

(36)

Mayes, D. K., Sims, V. K., Koonce, J. M. (2001). Comprehension and workload differences for VDT and paper-based reading. International Journal of Industrial Ergonomics, 28, 367–378.

Morineau, T., Blanche, C., Tobin, L., & Gue´guen N. (2005). The emergence of the contextual role of the e-book in cognitive processes through an ecological and functional analysis. International Journal. Human-Computer Studies, 62, 329– 348.

Mueller, P. A., Oppenheimer, D. M. (2014). The Pen Is Mightier Than the Keyboard: Advantages of Longhand Over Laptop Note Taking. Psychological Science 1– 10.

Nickerson, R. S. (1998). Confirmation Bias: A Ubiquitous Phenomenon in Many Guises. Review of General Psychology, 2, 175-220.

Noyes, J.M., & Garland K.J. (2003). VDT versus paper-based text: reply to Mayes, Sims and Koonce. International Journal of Industrial Ergonomics, 31, 411– 423.

Oborne, D. J., & Holton, D. (1988). Reading from screen versus paper" there is no Difference. lnternational. Journal Man-Machine Studies, 28, 1-9.

Oswald, M. E., & Grosjean, S. (2004). "Confirmation Bias", in Pohl, Rüdiger F., Cognitive Illusions: A Handbook on Fallacies and Biases in Thinking, Judgement and Memory, Hove, UK: Psychology Press, 79–96.

Purcell, K., Rainie, L., Mitchell, A., Rosenstiel, T., & Olmstead, K. (2010).

Understanding the participatory news consumer: How internet and cell phone users have turned news into a social experience. Washington, DC: The Pew Internet & American Life Project.

(37)

Roskes, M., Elliot, A. J., Nijstad, B. A., & De Dreu, C. K. W. (2013). Time Pressure Undermines Performance More Under Avoidance Than Approach Motivation. Personality and Social Psychology Bulletin, 39, 803– 813.

Shafir, E. (1993). Choosing versus rejecting: why some options are both better and worse than others, Memory and Cognition, 21, 546–556.

Snyder, M. & Cantor, N. (1979). "Testing hypotheses about other people: the use of historical knowledge", Journal of Experimental Social Psychology, 15: 330– 342

Statman, M., Caldwell D., (1987). Applying behavioural finance to capital budgeting: project terminations, Financial management, 7-15

Vocht de, A. (2009), basishandboek voor Spss 17. Utrecht: Bijleveld.

Vonk, R. (2003). Cognitieve sociale psychologie: psychologie van het dagelijks denken en doen. Utrecht: Lemma BV.

Yi, M. Y., & Hwang, Y. (2003). Predicting the use of web-based information systems: Self-efficacy, enjoyment, learning goal orientation, and the technology

acceptance model. International Journal of Human–Computer Studies, 59, 431–449.

Zimming, L. (2005). Reading behavior in the digital environment: Changes in reading behavior over the past ten years. Journal of Documentation, 61, 700.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Niet alleen voor leerlingen was het dus even wennen, maar ook docenten waren er niet altijd op ingesteld.. Dat riep vragen op, want hoe breng je de leerlingen bijvoorbeeld de

Van de twaalf leerlingen die LGV hebben gehad, hebben er vijf een hogere score gekregen, vier zijn gelijk gebleven, twee zijn achteruit gegaan 5 en van één leerling zijn

Tom is bijna jarig en kan niet wachten, maar gebeuren er bijzondere ongelukjes (de chihuahua van oma wordt bijvoorbeeld geplet door een varken dat van het dak valt) en dus

Veel onderzoek naar het effect van creatief schrijven op lezen is er niet, maar het onderzoek dat er wel is, laat zien dat leerlingen door creatieve schrijfopdrachten

Jongens zich er minder toe kunnen zetten teksten te lezen die hen niet interesseren dan meisjes, en jongens deze teksten dan ook minder goed begrijpen (Oakhill &amp; Petrides,

Met welk boekpersonage zou jij zeker niet bevriend willen

Studerend lezen wordt gedefinieerd als ‘het toekennen van betekenis aan geschreven taal met als doel de opgedane informatie te onthouden en mondeling of schriftelijk weer

Het lijkt erop dat er een enorme kloof gaapt tussen wat er in de lessen Nederlands op het mbo (en mogelijk ook op het voortgezet onderwijs) gebeurt en de didac- tiek die nodig is