• No results found

De grenzen aan het delen van informatie tussen ketenpartners na een vermoeden van kindermishandeling : een analyse en mogelijke oplossing van problemen bij het uitwisselen van gegevens tussen samenwerkingspartners geric

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De grenzen aan het delen van informatie tussen ketenpartners na een vermoeden van kindermishandeling : een analyse en mogelijke oplossing van problemen bij het uitwisselen van gegevens tussen samenwerkingspartners geric"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

15 juli 2015

Een analyse en mogelijke oplossing van problemen bij het uitwisselen van gegevens tussen

samenwerkingspartners gericht op slachtoffers van kindermishandeling.

Masterscriptie Publiekrecht: Gezondheidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam

|Student: Jacqueline A. Osté, studentnummer 10222979|

| Scriptiebegeleider: de heer mr. dr. W.I. (Wouter) Koelewijn |

UNIVERSITEIT

VAN

AMSTERDAM

D

E GRENZEN VAN HET DELEN VAN INFORMATIE

TUSSEN KETENPARTNERS NA EEN VERMOEDEN

VAN KINDERMISHANDELING

(2)

pa g. 2/36 INHOUDSOPGAVE

1. INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING ...3

2. BEROEPSGEHEIM ...5

2.1 INLEIDING ... 5

2.2 DE RECHTSBRONNEN VAN HET GEZONDHEIDSRECHT EN RECHTSBEGINSELEN ... 5

2.3 WAT VALT ONDER HET BEROEPSGEHEIM?... 6

2.4 WIE HEBBEN EEN BEROEPSGEHEIM?... 6

2.5 WAAR IS HET BEROEPSGEHEIM EN DE SCHENDING DAARVAN GEREGELD? ... 7

2.6 WAAROM EEN BEROEPSGEHEIM... 8

2.7 ZWIJGPLICHT EN VERSCHONINGSRECHT ... 8

2.8 UITZONDERINGEN OP HET BEROEPSGEHEIM... 9

2.9 MOGELIJKE CONSEQUENTIES VOOR DE HULPVERLENER NA HET DOORBREKEN VAN HET BEROEPSGEHEIM... 12

2.10 HET RECHT VAN HET KIND OM TE WORDEN BESCHERMD TEGEN KINDERMISHANDELING ... 13

3. CASUS... 15

3.1 INLEIDING... 15

3.2 DE PARTNERS ... 15

3.3 CASUS ... 15

3.4 TOEPASSELIJKE WETGEVING BIJ HET DELEN VAN INLICHTINGEN ... 16

3.4.1 Strafrech tketen ... 16

3.4.2 Jeugdzorg ... 18

3.4.3 Geestelijke gezondheidszorg ... 21

4. WELKE PROBLEMEN DOEN ZICH VOOR BIJ HET UITWISSELEN VAN GEGEVENS VOOR DE BIG-GEREGISTREERDE HULPVERLENER? ... 22

4.1 INLEIDING... 22

4.2 GEEN INFORMATIE VOORAF OVER CASUS, EN GEEN TOESTEMMING VAN BETROKKENEN ... 22

4.3 WEL INFORMATIE VOORAFGAAND AAN HET OVERLEG EN TOESTEMMING ... 23

4.4 WEL INFORMATIE VOORAF OVER CASUS, MAAR GEEN TOESTEMMING VAN BETROKKENEN ... 25

5. CONCLUSIE EN MOGELIJKE OPLOSSINGEN VOOR HET DELEN VAN INFORMATIE ... 28

5.1 INLEIDING... 28

5.2 DE VOORWAARDEN VOOR HET DELEN VAN INFORMATIE OP EEN RIJTJE ... 28

5.3 DE PROBLEEMSTELLING BEANTWOORD... 29 6. LITERATUURLIJST ... 32 6.1 BOEKEN EN ARTIKELEN ... 33 6.2 JURISPRUDENTIE ... 35 6.3 KAMERSTUKKEN ... 35 6.4 STAATSBLAD... 36 6.5 RELEVANTE WETGEVING... 36

(3)

pa g. 3/36 1. Inleiding en probleemstelling

Deze masterscriptie gaat over de problemen die hulpverleners tegenkomen als zij

samenwerken met andere partners en onderling gegevens willen delen over hun (ex-)cliënt. Na een vermoeden van kindermishandeling wordt op een aantal plekken in Nederland samengewerkt om slachtoffers van kindermishandeling en het gezin waarvan zij deel uitmaken te ondersteunen, te begeleiden en te behandelen. Hierbij zijn verschillende samenwerkingspartners met verschillende verantwoordelijkheden en bevoegdheden betrokken. Denk bijvoorbeeld aan de politie, jeugdbescherming, en de geestelijke gezondheidszorg (ggz). Deze partners willen onderling informatie delen om zo tot een optimale aanpak te komen ter voorkoming van kindermishandeling en normalisering van de gezinssituatie. Deze aanpak kan inhouden behandeling van de ouder, c.q. dader en het kind c.q. slachtoffer. Zo’n aanpak kan ook leiden tot uithuisplaatsing van het kind of een

strafrechtelijke vervolging van de vader. Bij het bepalen van de gezamenlijke aanpak is veelal onduidelijk of en wanneer gegevens onderling mogen worden uitgewisseld. Zo is

bijvoorbeeld niet duidelijk hoe een hulpverlener moet handelen als de (ex-)cliënt geen toestemming geeft voor het delen van zijn gegevens of als wordt ingeschat dat het vragen daarnaar problemen oplevert. Een hulpverlener is immers gebonden aan zijn beroepsgeheim en schending daarvan is strafbaar en kan tevens leiden tot een tuchtrechtelijke maatregel en/of civielrechtelijke aanspraak. Aan de andere kant is de maatschappelijke druk op deze ketenpartners om samen te werken groot. Dit onder meer naar aanleiding van incidenten zoals de moord op het meisje Savanna uit Alphen aan de Rijn in 2004. Heeft deze

maatschappelijke druk geleid tot een vergroting van de mogelijkheden om gegevens uit te wisselen? En geldt dit ook voor het uitwisselen van gegevens nadat een gezin waarin kindermishandeling plaatsvindt bekend is en er geen sprake is van een reëe l te duchten gevaar, maar de informatie nodig is voor het kiezen van de beste gezamenlijke aanpak, wat mogelijk nadelige consequenties heeft voor één van de leden van het gezin?

(4)

pa g. 4/36 Probleemstelling

Deze masterscriptie gaat in op de vraag wanneer een hulpverlener met een BIG-registratie gegevens mag uitwisselen met andere samenwerkingspartners, die zich richten op het begeleiden, ondersteunen en behandelen van slachtoffers van kindermishandeling en het gezin. Aan de hand van een fictieve casus zal worden gekeken naar de problemen die zich voordoen bij het delen van informatie en zal tevens worden gekeken naar mogelijke oplossingen voor die situatie waarin betrokkene(n) geen toestemming geeft voor het delen van zijn gegevens.1

Teneinde bovenstaande probleemstelling te onderzoeken wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het beroepsgeheim. Gekeken wordt naar de doelstelling van het beroepsgeheim, de

wettelijke verankering en jurisprudentie, als ook naar de mogelijkheden om het beroepsgeheim te doorbreken. Hierbij wordt aandacht besteed aan de achterliggende rechtsbeginselen en onderliggende principes van het beroepsgeheim. Tevens wordt ingegaan op het recht van het kind om te worden beschermd tegen kindermishandeling.

In hoofdstuk 3 worden aan de hand van een casus de samenwerkingspartners beschreven, als ook de voor hen toepasselijke wettelijke regelingen op het gebied van

gegevensuitwisseling.

In hoofdstuk 4 wordt aangegeven welke problemen zich kunnen voordoen bij het uitwisselen van gegevens tussen de BIG –geregistreerde hulpverlener en de partners onderling. Tevens wordt gekeken naar mogelijke oplossingen.

In hoofdstuk 5 wordt teruggekeerd naar de probleemstelling en wordt een antwoord

gegeven op de vraag uit de probleemstelling. Ook wordt ingegaan op mogelijke oplossingen. Als methode van onderzoek zal vooral literatuurstudie (wetgeving, parlementaire stukken, jurisprudentie, beleidsnotities, richtlijnen, tijdschriftartikelen, boeken etc.) worden gebruikt. Mogelijk zullen ook enkele interviews worden afgehouden met vertegenwoordigers van ketenpartners.

1

Om een beroep te mogen uitoefenen zoals beschreven in art. 3 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) dient degene zich in te schrijven in een zogeheten BIG-register.

(5)

pa g. 5/36 2. Beroepsgeheim

2.1 Inleiding

Wanneer mag een hulpverlener gegevens uitwisselen over zijn cliënt met andere

samenwerkingspartners, die zich richten op het begeleiden, ondersteunen en behandelen van slachtoffers van kindermishandeling en het gezin?2 In beginsel alleen met

(veronderstelde) toestemming van de cliënt. 3 De hulpverlener heeft een

geheimhoudingsplicht of wel een beroepsgeheim. Voor een beter begrip van wat het beroepsgeheim inhoudt, wordt eerst stil gestaan bij de bronnen van het recht en de rechtsbeginselen in de gezondheidszorg. Vervolgens wordt uiteen gezet wat het

beroepsgeheim in het positieve recht inhoudt, welke uitzonderingen mogelijk zijn en de vertaling van het beroepsgeheim in de jurisprudentie. Ook wordt stil gestaan bij de consequenties van het doorbreken van het beroepsgeheim voor de hulpverlener. Voor meer informatie over het beroepsgeheim wordt verwezen naar het rapport dat, vanwege het debat over fraude in de zorg, op verzoek van het Ministerie van VWS is uitgebracht op 16 januari 2013.4 Het rapport geeft inzicht in de achtergrond en de ontwikkeling van het beroepsgeheim en beschrijft de dilemma’s van het belang van het beroepsgeheim versus andere belangen, zoals waarheidsvinding, veiligheid en fraude in de zorg.

2.2 De rechtsbronnen van het gezondheidsrecht en rechtsbeginselen

Volgens Leenen houdt gezondheidsrecht in: “het geheel van rechtsregels dat betrekking heeft op de zorg voor de gezondheid en de toepassing van overig burgerlijk, bestuurs - en strafrecht in dat verband”.5 Bronnen van het recht in de gezondheidszorg zijn internationaal recht en nationaal recht (wet, jurisprudentie, ongeschreven recht (gewoonterecht c.q. zelfregulering en ongeschreven rechtsbeginselen).6

Rechtsbeginselen zijn belangrijk in ons rechtssysteem. Zij geven in algemene zin richting aan wat als recht moet gelden dan wel hoe recht tot stand moet komen.7 Leenen noemt een

2

Onder een hulpverlener wordt verstaan, iemand die handelingen verricht op het gebied van de geneeskunst, zoals omschreven in art. 7:446 lid 1 BW en BIG-geregistreerd is.

3

Art. 7:457 BW. Zie ook H H.J.J. Leenen, J.C.J. Dute, J.K.M. Gevers, J. Legemaate, G.R.J. de Groot, M.E. Gelpke, E.J.C. de Jong, Handboek

Gezondheidsrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014, p.229, waar staat dat de toestemming vrij moet zijn gegeven en dat

betrokkene de consequenties daarvan kan overzien. 4

Bijlage bij,Kamerstukken II,2012-2013, 33400XVI, nr. 129. 5

H.J.J. Leenen, J.C.J. Dute, J.K.M. Gevers, J. Legemaate, G.R.J. de Groot, M.E. Gelpke, E.J.C. de Jong, Handboek Gezondheidsrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014, p.10.

6

M. de Blois, Grondslagen van het recht, 1 Hoofdlijnen, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2012, hoofdstuk 3 (Rechtsbronnen). 7

H.J.J. Leenen, J.C.J. Dute, J.K.M. Gevers, J. Legemaate, G.R.J. de Groot, M.E. Gelpke, E.J.C. de Jong, Handboek Gezondheidsrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014, p.35.

(6)

pa g. 6/36

drietal grondbeginselen.8 Het zelfbeschikkingsrecht, wat voortvloeit uit het principe van de menselijke waardigheid, en wat tevens ten grondslag ligt aan de mensenrechten. Ook noemt hij het beschermingsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.9 Het beschermingsbeginsel ligt aan de grens van het zelfbeschikkingsrecht, op het moment dat het nodig is om bescherming te bieden, vanwege de veiligheid van personen of goederen. Rechtsbeginselen zijn niet absoluut en zijn aan verandering onderhevig, afhankelijk van het maatschappelijk debat.

2.3 Wat valt onder het beroepsgeheim?

Onder het beroepsgeheim valt alle informatie die een hulpverlener in het kader van de uitoefening van zijn beroep heeft verkregen. Dit is in principe alle informatie over de patiënt. Het gaat niet alleen om door de patiënt opgegeven gegevens of wat de patiënt zelf heeft verteld maar ook om gegevens die elders zijn verkregen over de patiënt. Deze informatie mag in beginsel alleen gebruikt worden voor het doel, waarvoor zij is verstrekt.10

2.4 Wie hebben een beroepsgeheim?

Degenen die, op grond van een behandelingsovereenkomst, zich verbinden tot het

verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst, hebben rechtstreeks op basis van de WGBO een beroepsgeheim.11 Dit geldt ook als er geneeskundige handelingen worden

verricht buiten de overeenkomst, denk bijvoorbeeld aan een keuringsarts.12 Wel geldt voor deze, en andere niet-behandelend artsen, een beperkt beroepsgeheim, aangezien de aard van de rechtsbetrekking met zich meebrengt dat gerapporteerd wordt aan de opdrachtgever, niet zijnde de patiënt. Het beroepsgeheim ingevolge de WGBO, geldt bijvoorbeeld ook voor een alternatieve genezer.

Uit de wet BIG vloeit voort dat al diegenen die hun beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg uitoefenen, een beroepsgeheim hebben.13 Dus degenen die individuele hulp verlenen, met een in de wet BIG genoemde titelbescherming en/of

beroepstitelbescherming hebben een beroepsgeheim.

8

H.J.J. Leenen, J.C.J. Dute, J.K.M. Gevers, J. Legemaate, G.R.J. de Groot, M.E. Gelpke, E.J.C. de Jong, Handboek Gezondheidsrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014, p.45 en verder.

9

H.J.J. Leenen, J.C.J. Dute, J.K.M. Gevers, J. Legemaate, G.R.J. de Groot, M.E. Gelpke, E.J.C. de Jong, Handboek Gezondheidsrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014, p.46.

10

H.J.J. Leenen, J.C.J. Dute, J.K.M. Gevers, J. Legemaate, G.R.J. de Groot, M.E. Gelpke, E.J.C. de Jong, Handboek Gezondheidsrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014, p.217, 218.

11

Art. 7:446 BW jo. art. 7:457 BW. 12

Art. 7:464 BW. 13

(7)

pa g. 7/36

Ook is het mogelijk dat er sprake is van een geheimhoudingsplicht op grond van de beroepscode of de CAO of een afgeleid beroepsgeheim. 14 Bij het laatste gaat het dan bijvoorbeeld om personen die ondersteunende functies vervullen in de zorg (denk aan een assistente of secretaresse).

2.5 Waar is het beroepsgeheim en de schending daarvan geregeld?

Het beroepsgeheim is geregeld in het gezondheidsrecht en vindt zijn uitwerking in verschillende rechtsgebieden, zoals het civiel-, straf-, bestuursrecht.15

Het beroepsgeheim op basis van de WGBO behoort tot het civielrecht. De insteek van civielrecht is nakoming van de overeenkomst of schadevergoeding.16 Als er geen sprake is van een overeenkomst, dan is de insteek een onrechtmatige daad.17 Hierbij wordt gekeken of er schade is en of die schade het rechtstreekse gevolg is van een handelen of nalaten van hulpverlener.

Het beroepsgeheim is geregeld in de wet BIG of door de beroepsgroep zelf, waardoor schending van het beroepsgeheim tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Anders dan bij het civielrecht, zal bij het tuchtrecht ook worden gekeken naar de mate van bekwaamheid en ervaring van de hulpverlener. Heeft de hulpverlener minder ervaring dan zal daar rekening mee worden gehouden. De insteek van het tuchtrecht is de kwaliteit van de zorg.18 Ook kan er op grond van art. 100 Wet BIG een bestuurlijke boete worden opgelegd.

De beroepsgroep de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) heeft het beroepsgeheim vastgelegd in de in 2013 vastgestelde gedragsregels voor artsen.19 Richtlijnen, protocollen en gedragsregels zijn vormen van zelfregulering van de beroepsgroep. Zij vormen een leidraad voor het handelen van de hulpverlener, maar zij worden ook gebruikt door de rechter bij het bepalen van de inhoud

14

Zie bv art. 3 van hoofdstuk 4 van de CAO 2011-2013 (verplichtingen werknemer/ geheimhoudingsplicht). 15

H.J.J. Leenen, J.C.J. Dute, J.K.M. Gevers, J. Legemaate, G.R.J. de Groot, M.E. Gelpke, E.J.C. de Jong, Handboek Gezondheidsrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014, p. 5.

16

Art. 6:74 BW. 17

Art. 6:162 BW. 18

Art. 47 Wet BIG. 19

Zie art. II.15 Gedragsregels voor artsen 2013, website<< http://knmg.artsennet.nl/Publicaties/KNMGpublicatie/62845/Gedragsregels-voor-artsen-2013.htm >>

(8)

pa g. 8/36

van de professionele standaard of de invulling van de norm van goed hulpverlenerschap.20 Ook andere beroepsgroepen hebben het beroepsgeheim vastgelegd in regels.21

Daarnaast is het beroepsgeheim in het Wetboek van Strafrecht (Sr) geregeld.22 Opzettelijke schending van het beroepsgeheim is in art. 272 Sr strafbaar gesteld. De insteek van strafrecht is preventie en vergelding door leedtoevoeging en straf.

Een algemene geheimhoudingsplicht is geregeld in art. 21 lid 2 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

Bijzonder is dat over hetzelfde professionele handelen (of nalaten) zowel de tuchtrechter als de civiele als de strafrechter een oordeel kan geven.

2.6 Waarom een beroepsgeheim

Het beroepsgeheim is gebaseerd op twee peilers. Naast een individueel belang van de patiënt, dient het beroepsgeheim ook een algemeen belang. Het algemeen belang betreft de vrije toegang tot de gezondheidszorg voor iedereen, het geven van vertrouwelijke informatie is daarbij onvermijdelijk. Het gaat erom dat patiënten zonder aarzeling hulp kunnen

inroepen, in de wetenschap dat hun vertrouwelijke informatie bij de hulpverlener blijft en in beginsel niet aan derden wordt gegeven. Als patiënten zouden aarzelen om hulp in te roepen zou dit ernstige gezondheidsschade opleveren.23 Dit betekent ook dat, al geeft betrokkene toestemming om te spreken, de hulpverlener niet verplicht is te spreken, als hij van mening is dat het belang van onbelemmerde toegang tot gezondheidzorg prevaleert.24

2.7 Zwijgplicht en verschoningsrecht

Uit het beroepsgeheim volgt in beginsel een zwijgplicht van de hulpverlener tegenover iedereen behalve zijn cliënt.25 Verder is in de wet geregeld dat een hulpverlener, die vanwege zijn beroep tot geheimhouding is verplicht, zich tegenover de rechter kan beroepen op zijn

20

Art. 7:453 BW. 21

Zie bijvoorbeeld de Beroepscode voor psychologen van het Nederlands Instituut van Psychologen in § 111.3.3 of de Beroepscode voor psychiaters (2010) van de Nederlandse vereniging voor psychiatrie art. II.20.

22

Kamerstukken II, 1985-1986, 19 522, nr. 3, p. 145.

23

H.J.J. Leenen, J.C.J. Dute, J.K.M. Gevers, J. Legemaate, G.R.J. de Groot, M.E. Gelpke, E.J.C. de Jong, Handboek Gezondheidsrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014, p.217.

24

Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg, Erasmus Universiteit Rotterdam, ‘Medisch beroepsgeheim in dubio. De verhouding van het medisch beroepsgeheim tot zwaarwegende maatschappelijke belangen.’ Rotterdam 2012 , p. 48.

25

H.J.J. Leenen, J.C.J. Dute, J.K.M. Gevers, J. Legemaate, G.R.J. de Groot, M.E. Gelpke, E.J.C. de Jong, Handboek Gezondheidsrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014, p.217-236.

(9)

pa g. 9/36

verschoningsrecht.26 Dit houdt in dat hij kan zwijgen over datgene wat hij weet vanwege de uitoefening van zijn beroep. In de wet is zo tot uitdrukking gebracht dat het belang van de vrije toegang tot de zorg in beginsel zwaarder weegt dan waarheidsvinding.27

2.8 Uitzonderingen op het beroepsgeheim

Het recht van de patiënt op het beroepsgeheim is niet absoluut. Er is een aantal

uitzonderingen. Of er sprake is van een uitzondering is veelal casuïstisch van aard en zal afhangen van de (bijzondere) omstandigheden van het geval.

Teneinde de diverse uitzonderingen inzichtelijk te maken, is er voor gekozen deze per bullet weer te geven.

1) In art. 7:457 lid 1 BW is geregeld dat de hulpverlener informatie over zijn patiënt kan verstrekken zonder zijn toestemming, indien een wettelijk voorschrift hem daartoe verplicht. Denk bijvoorbeeld aan de meldingsplicht ingevolge de Wet op de lijkbezorging bij een niet-natuurlijke dood en de Wet publieke gezondheid bij een vermoeden van ernstige infectieziekte.28 Denk ook aan het sinds 1 januari 2015 geldende art. 7.3.11 lid 4

Jeugdwet, waarin is bepaald dat inlichtingen desgevraagd worden verstrekt over de jeugdige en/of zijn ouders aan de gecertificeerde instelling (gezinsvoogd) als deze inlichtingen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling (meldplicht). De arts kan ook of uit eigen beweging inlichtingen verstrekken

(meldrecht).29 Overigens dient te worden bedacht dat de arts alleen die informatie mag verstrekken die voor de melding strikt noodzakelijk is.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat art. 1:240 BW een meldrecht is en geen meldplicht. In dit artikel is bepaald dat degene die op grond van en wettelijk voorschrift of op grond van zijn ambt of beroep tot geheimhouding is verplicht kan melden zonder de toestemming van degene die het betreft aan de raad voor de kinderbescherming. Ook de in art. 7.1.4.1 Jeugdwet genoemde verwijsindex risicojongeren is een meldrecht.30 2) De hulpverlener kan zonder de toestemming van zijn patiënt inlichtingen over hem

verstrekken aan andere hulpverleners, die direct betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst en aan degene die optreedt als vervanger van de

26

Art. 218 Wetboek van Strafvordering (Sv). 27

H.J.J. Leenen, J.C.J. Dute, J.K.M. Gevers, J. Legemaate, G.R.J. de Groot, M.E. Gelpke, E.J.C. de Jong, Handboek Gezondheidsrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014, p.217.

28

Art. 7:457 lid 1 BW; art. 7 lid 2 en 3 Wet op de lijkbezorging; art. 21 Wet publieke gezondheid. 29

Het meldrecht was voorheen geformuleerd in art. 53 lid 3 Wet op de Jeugdzorg. De Wet op de Jeugdzorg is met ingang van 1 januari 2015 vervangen door de Jeugdwet. Kamerstukken II, 2013-2014, 33684, nr. 3, p. 215- 216.

30

(10)

pa g. 10/36

hulpverlener, voor zover deze informatie nodig is voor de te verrichten werkzaamheden.31

3) De hulpverlener kan inlichtingen geven aan degenen die toestemming moeten geven voor de uitvoering van de behandelovereenkomst van de minderjarige of

wilsonbekwame patiënt, tenzij dit niet in overeenstemming is met de zorg van een goed hulpverlener.32

4) De hulpverlener kan op grond van art. 7:448 lid 3 BW en in het belang van de patiënt, inlichtingen geven aan een ander dan de patiënt (bijvoorbeeld een huisgenoot die de patiënt verzorgt), terwijl de patiënt zelf niet werd geïnformeerd op grond van de therapeutische exceptie.33

5) Het doorbreken van het beroepsgeheim is in de (tucht)rechtspraak geoorloofd als er sprake is van overmacht.34 Dit is het geval als de hulpverlener door het handhaven van de zwijgplicht in een conflict van plichten komt. Het conflict van plichten is het dilemma tussen spreken en zwijgen. De afweging tussen spreken en zwijgen moet door de hulpverlener gemaakt worden. In de literatuur en de jurisprudentie zijn criteria

geformuleerd waaraan moet worden voldaan, wil een hulpverlener een gerechtvaardigd beroep kunnen doen op het conflict van plichten:

1) Alles is in het werk gesteld om toestemming van de patiënt te verkrijgen. 2) Het niet doorbreken van het geheim levert voor een ander ernstige schade op. 3) Er is geen andere oplossing dan het doorbreken van het geheim mogelijk. 4) De geheimhoudingsplichtige verkeert in gewetensnood.

5) Het moet vrijwel zeker zijn dat doorbreking van het geheim de schade aan de ander kan voorkomen of beperken.

6) Het geheim wordt zo min mogelijk geschonden.

7) Het gaat om een reëel te duchten gevaar en niet een gevaar dat zich al heeft verwezenlijkt.

8) In het geval er sprake is van een zwaarwegend belang, dat afgezet tegen het belang van de geheimhouding, zwaarder weegt, kunnen door de hulpverlener inlichtingen worden verstrekt zonder toestemming van de patiënt. Het verschil met het conflict van plichten is dat het criterium dat er ernstig nadeel kan worden voorkomen, geen vereiste is. Of er sprake is van een zwaarwegend belang, zal afhangen van de

31

Art. 7:457 lid 2 BW. 32

Art. 7:457 lid 3 BW en art. 7:450 BW waarin nadere bepalingen zijn opgenomen inzake het vragen van toestemming van een minderjarige patiënt. Er wordt onderscheid gemaakt naar drie leeftijdscategorieën. Met wettelijk vertegenwoordigers wordt gedoeld op ouders met ouderlijk gezag, curatoren en anderen.

33

art. 7:457 lid 1 BW. 34

(11)

pa g. 11/36

omstandigheden van het geval. Hierbij wordt gekeken naar factoren als: wie stelt de vraag en waarom en hoeveel inlichtingen worden gevraagd. Deze uitzondering is gebaseerd op uitspraken van de civiele rechter. Hieruit volgt bijvoorbeeld het recht op informatie over afstamming en in bepaalde specifieke gevallen het aanvechten van een testament.35

9) Op grond van zeer uitzonderlijke omstandigheden, waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt prevaleert. Deze uitzondering is gebaseerd op een uitspraak van de Hoge Raad (strafrecht) in het kader van het oplossen van een moord waarbij de arts werd verdacht en waarbij is meegewogen de veronderstelde

toestemming van betrokkene.36

10) Ook een niet met het ouderlijk gezag belaste ouder kan recht hebben op informatie over de gezondheid van diens kind.37

11) Onder een aantal voorwaarden kunnen gegevens worden gebruikt voor statistiek of wetenschappelijk onderzoek.38

12) Uit jurisprudentie volgt dat een hulpverlener, zonder toestemming van betrokkene, zijn gegevens mag gebruiken voor zijn verdediging in het kader van tuchtrecht, voor zover die relevant zijn.39 Het geheim geldt immers niet ten opzichte van de patiënt c.q. klager.

Het doorbreken van het beroepsgeheim vraagt, naast het voldoen aan alle criteria, ook om een zorgvuldige procedure.40 Dit betekent dat als een hulpverlener overweegt zijn

beroepsgeheim te doorbreken, hij zich vergewist van de aanwezigheid van voldoende relevante feiten of signalen, de zorgvuldige verzameling daarvan en een zorgvuldige en concrete afweging maakt van de in het geding zijnde belangen. Hij het dilemma inbrengt en bespreekt in een multidisciplinair overleg en in een gesprek met de eerste geneeskundige, eventueel na raadpleging van het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en

Kindermishandeling (AMHK), waarna de hulpverlener besluit zijn beroepsgeheim wel of niet te doorbreken. Daarbij zal de hulpverlener gebruik maken van de (verplichte) meldcode, richtlijnen, protocollen en gedragsregels van de eigen zorginstelling of beroepsgroep.

35

HR 15-4-1994, NJ 1994, 608 en Hof ’s-Hertogenbosch 18-9-2000, NJ 2001, 555. 36

HR 21-10-2008, LJN:BD7817, Rechtbank Den Haag 12-7-2008, LJN:BB0281 en HR 26-5-2009, LJN:BG5979. 37

Art. 1:377c lid 1 BW. 38

Art. 7:458 BW. 39

H H.J.J. Leenen, J.C.J. Dute, J.K.M. Gevers, J. Legemaate, G.R.J. de Groot, M.E. Gelpke, E.J.C. de Jong, Handboek Gezondheidsrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014, p.225.

40

(12)

pa g. 12/36

Op deze wijze kan de strafbaarheid van het doorbreken van het beroepsgeheim komen te vervallen.

2.9 Mogelijke consequenties voor de hulpverlener na het doorbreken van het beroepsgeheim

Wanneer er geen sprake is van één van de genoemde uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht, dan kan de patiënt, wiens geheim is geschonden een aantal

rechtsmiddelen inzetten. De keuze van het rechtsmiddel zal afhangen van de insteek van de patiënt.41

Door of namens de patiënt kan er een klacht worden ingediend bij de klachtencommissie van de zorgaanbieder op grond van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (Wkcz). De

klachtencommissie kan de klacht gegrond of ongegrond verklaren, al dan niet vergezeld van aanbevelingen.42 De zorgaanbieder is gehouden gemotiveerd aan de klager aan te geven of hij naar aanleiding van het oordeel van de klachtencommissie maatregelen zal nemen en wat deze eventuele maatregelen inhouden.43

De patiënt kan er voor kiezen om een klacht in te dienen bij de tuchtrechter op grond van de Wet BIG. Dit is alleen mogelijk als de hulpverlener een BIG-geregistreerd beroep uitoefent (arts, verpleegkundige, gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, fysiotherapeuten, tandartsen en verloskundigen).44 De tuchtrechter kan de klacht ongegrond verklaren of besluiten tot een waarschuwing, een berisping, een boete of aantekening in het BIG-register of doorhaling van de inschrijving in het BIG-register.

De patiënt kan ook een klacht indienen bij de tuchtrechter van de beroepsgroep waartoe de hulpverlener behoort. Deze tuchtrechter kan de klacht ongegrond verklaren of besluiten tot een waarschuwing, een berisping, of een schorsing van het lidmaatschap gedurende een aantal jaren of ontzetting uit het lidmaatschap van de vereniging. De tuchtrechter kan de hulpverlener niet ontslaan uit zijn dienstbetrekking, of een schadevergoeding toekennen.

De patiënt kan aangifte doen, op grond waarvan de officier van justitie over kan gaan tot vervolging. Hiermee wordt een strafrechtelijke procedure ingezet. Voor strafvervolging is het noodzakelijk dat de schending van het beroepsgeheim opzettelijk heeft plaatsgevonden. Het schenden van het beroepsgeheim is een misdrijf en de dader kan worden gestraft met een

41

In § 2.5 is de insteek van de verschillende rechtsmiddelen genoemd. 42

Art. 2 lid 2 sub c Wkcz. 43

Art. 2 lid 5 Wkcz. 44

(13)

pa g. 13/36

gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie.45

Tevens kan de patiënt een civielrechtelijke procedure starten op grond van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad.46 Wanneer de patiënt als gevolg van het doorbreken van het beroepsgeheim schade heeft geleden, dan kan hij bij de stichting of een onderdeel daarvan, of bij de hulpverlener zelf een schadeclaim indienen.47

Overigens sluiten genoemde middelen elkaar niet uit. Tuchtrechtelijke, civiele en strafrechtelijke procedures kunnen voor, na of samenvallen.48

2.10 Het recht van het kind om te worden beschermd tegen kindermishandeling

Alvorens in te gaan op de rechtsbescherming van de rechten van het kind wordt hierna de definitie van kindermishandeling gegeven. Deze luidt in de Jeugdwet als volgt: “elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel”.49

Het juridische kader en de rechtsbescherming van de rechten van het kind staan beschreven in de Memorie van toelichting op het wetsvoorstel van de Jeugdwet.50 Internationaal is vooral het VN-verdrag inzake de rechten van het kind van belang.51 Dit heeft als richtsnoer gefungeerd bij het opstellen van de Jeugdwet. Op dit verdrag kan in Nederland een beroep worden gedaan, voor zover die bepalingen naar haar inhoud een ieder kunnen verbinden.52 Eén van de kernbepalingen uit IVRK is art. 3. Hieruit volgt dat het belang van het kind een eerste overweging dient te zijn bij alle maatregelen betreffende kinderen. Uit de rechtspraak volgt niet eenduidig of dit artikel rechtstreekse werking heeft.53

De overheid is van mening dat zij aan de in het IVRK geformuleerde jeugdhulpplicht voldoet,

45

Art. 272 lid 1 Sr. Een geldboete van de vierde categorie bedraagt maximaal € 20.250. 46

Art. 6:74 BW of art. 6:162 BW. 47

Art. 7:462 BW jo. 7:457 BW jo. 6:74 BW. 48

H H.J.J. Leenen, J.C.J. Dute, J.K.M. Gevers, J. Legemaate, G.R.J. de Groot, M.E. Gelpke, E.J.C. de Jong, Handboek Gezondheidsrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014, p. 1275.

49

Art. 1.1 sub 1 Jeugdwet. 50

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 684, nr. 3 Memorie van Toelichting wetsvoorstel Jeugdwet, hoofdstuk 9.

51 IVRK. 52

Art. 93 Gw. Als de toepassing zich niet verdraagt met een in Nederland geldende wettelijke regel, dan blijft die toepassing achterwege en gaat het artikel uit het verdrag boven de Nederlandse wet (art. 94 Gw).

53

Opmaat, commentaar (Jeugdrecht) op Verdrag inzake de rechten van het kind, art. 3 (artikeltekst geldig vanaf 08-03-1995). Dit commentaar is bijgewerkt door mr. drs. Y.N. van den Brink.

(14)

pa g. 14/36

waaronder art. 24 IVRK waarin het recht van het kind op genot van gezondheid en toegang tot gezondheidszorgvoorzieningen is geformuleerd.54 De Jeugdwet beschermt de rechten van het kind tegen kindermishandeling, naast andere nationale rechtsbronnen zoals bedoeld in § 2.2, en voor zover nodig, met toepassing van de voorrangsregels.55 De Jeugdwet is op 1 januari 2015 in werking is getreden.56

Voor wat betreft de rechtsbescherming is de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Daarnaast is de wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling relevant.57 Deze wet geldt sinds 1 juli 2013 en schrijft voor dat iedere zorgaanbieder moet beschikken over een eigen meldcode, waarin stapsgewijs is aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan. Ook wordt er een relatie gelegd met de mogelijkheid van melden via de verwijsindex risicojongeren. 58 Zie ook de Meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld van de KNMG (2014), waarin tevens de verplichte kindcheck is opgenomen.59

Tot slot zijn de meer algemene wetten van toepassing, zoals de Grondwet en Burgerlijk wetboek (denk aan ondertoezichtstelling, een uithuisplaatsing of een omgangsregeling). Qua rechtsbescherming kan een jeugdige en of diens ouder(s) naast de Awb een beroep doen op de civiele of strafrechter.

54

E. Huisman, Tekst & Toelichting Jeugdwet, parlementaire geschiedenis, Amsterdam: Berghauser Pont Publishing 2014, p. 2. 55

M. de Blois, Grondslagen van het recht, 1 hoofdlijnen, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014, § 6.3 (De hiërarchie van wetten en voorrangsregels). 56 Stb. 2014, 105. 57 Stb. 2013, 142. 58

Kamerstukken I, 2012- 2013, 33062, nr. A enart. 4.1.6 Jeugdwet. 59

Eenkindcheck is eengestandaardiseerde controle of een cliënt verantwoordelijk is voor de verzorging en opvoeding van een of meer minderjarigen, met het oog op de veiligheid van hen ingevolge het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van 16 juli 2013.

(15)

pa g. 15/36 3. Casus

3.1 Inleiding

Nu beschreven is wat onder het beroepsgeheim wordt verstaan, zal in hoofdstuk 3 aan de hand van een casus de samenwerkingspartners worden beschreven, als ook de voor hen toepasselijke wettelijke regelingen op het gebied van gegevensuitwisseling.

3.2 De partners

In een multidisciplinair centrum kindermishandeling wordt samengewerkt met

vertegenwoordigers uit meerdere sectoren: 1) strafrechtketen (politie, openbaar ministerie, reclassering en rechtspraak), 2) geestelijke gezondheidszorg (ggz), 4) jeugdzorg en 5) overige. Bij deze laatste categorie kan gedacht worden aan woningcorporaties, scholen, gemeenten, etc. De eerste vier sectoren vormen de kernpartners, zij zijn altijd vertegenwoordigd tijdens het wekelijkse multidisciplinair overleg. Afhankelijk van de casus kunnen ook andere partners aanwezig zijn. Wanneer één van de kernpartners een vermoeden van kindermishandeling heeft, kan hij dit vermoeden bespreken in het overleg. In het overleg zoeken partijen gezamenlijk naar een plan met de beste waarborgen voor de veiligheid van het kind met als oogmerk een gezonde en veilige ontwikkeling van een kind naar volwassenheid. Op basis van dit plan ondernemen partijen, vanwege hun eigen expertise en verantwoordelijkheid, bepaalde acties of juist niet. De casus wordt vervolgens gevolgd in het overleg totdat de veiligheid van het kind is gewaarborgd.

3.3 Casus

Tijdens het multidisciplinaire overleg wordt casuïstiek besproken met de

samenwerkingspartners en van hen wordt verwacht dat zij informatie delen als zij die

hebben vanwege hun eigen werkzaamheden. De doelstelling van het overleg is gericht op het ontwikkelen van een aanpak van de kindermishandeling.

Zo brengt de wijkagent de volgende casus in:

Er is aangifte gedaan tegen de heer X. Er is mogelijk een meisje van 7 jaar (A) seksueel misbruikt door haar oom (X). X zit nu vast en is eerder in aanraking geweest met de politie wegens zeden en geweldsmisdrijven. X is de ex-partner van moeder van A, en X is nu getrouwd met de zus van A en zij hebben samen een dochter van 4 jaar.

De vertegenwoordiger van de ggz van de crisisdienst kent de moeder en haar huidige partner. In 2010 was ambulante spoedhulp nodig en werd advies gevraagd aan een tijdelijke

(16)

pa g. 16/36

woonvoorziening (een voorziening voor tijdelijk onderdak, als de problemen te veel worden).

De vertegenwoordiger van de ggz kent A ook, vanwege een in het verleden gegeven traumagerelateerde behandeling, die mogelijk verband hield met huiselijk geweld. Ook moeder heeft een ggz-verleden.

Ook de crisisdienst van het Bureau Jeugdzorg heeft inlichtingen. Zij hebben op verzoek van de politie moeder geholpen. Moeder heeft het meisje en X uit een busje zien komen, waar vermoedelijk de seksuele handelingen plaatsvonden.

3.4 Toepasselijke wetgeving bij het delen van inlichtingen

Elke partij verzamelt en verstrekt informatie.60 Hieraan worden verschillende eisen gesteld. Hierna zal per sector worden aangegeven wat het wettelijk kader is.

3.4.1 Strafrechtketen

Voor de politie is de Wet politiegegevens (Wpg) van belang.61 In deze wet is de verwerking van gegevens geregeld.62

De politie kent een geheimhoudingsplicht ten aanzien van de politiegegevens.63 De wet en het Besluit politiegegevens bieden echter ruimte om, in geval van een zwaarwegend

algemeen belang, gegevens te verstrekken aan niet aangewezen personen instanties.64/65 Het

kan hierbij gaan om incidentele verstrekkingen in bijzondere gevallen, of verstrekkingen in het kader van een structureel samenwerkingsverband.66 Overigens geldt voor de politie een protocolplicht ex art. 32 Wpg. Dit betekent dat de politie moet vastleggen welke informatie zij aan welke partij hebben verstrekt.

Voor het openbaar ministerie is de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) van belang.67 Het openbaar ministerie kan op basis van art. 39f jo. art. 8a Wjsg jo. en de

‘Aanwijzing wet justitiële en strafvorderlijke gegevens’ informatie verstrekken voor

60

Onder verstrekken van informatie wordt doorgaans ook bedoeld het bekendmaken van informatie, conform art. 1 sub n W et bescherming persoonsgegevens (Wbp).

61

Stb.2007, 300.

62

Voor zover nodig voor de uitvoering de taken van de politie Art. 3 Politiewet 2012 (handhaven van rechtsorde en verlenen van hulp). 63

Art. 7 Wpg. 64

Gelet op art. 8 lid 2 EVRM wordt onder zwaarwegend belang verstaan het belang van nationale veiligheid, openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, zie Kamerstukken II, 2003-2004, 28886, nr. 5.

65

De beslissing tot verstrekking van gegevens moet worden genomen door het bevoegde gezag (burgemeester (openbare orde en hulpverlening) of officier van justitie (strafrechtelijke handhaving rechtsorde)).

66

Art. 19, 20 en 21 Wpg. 67

(17)

pa g. 17/36

doeleinden die buiten de strafrechtspleging liggen. Ook het openbaar ministerie verstrekt deze gegevens alleen als dit past binnen de taakuitoefening van het Openbaar Ministerie en voor zover dit noodzakelijk is wegens een zwaarwegend algemeen belang. 68

De Wbp is niet van toepassing op verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de uitvoering van de taken van de politie en de uitvoering van de Wjsg.69

De Wbp is wel van toepassing als er gegevens worden verstrekt die buiten de bedoelde doeleinden worden verstrekt. Nagegaan zal moeten worden of het verbod op het

verstrekken (en ontvangen) van bijzondere persoonsinformatie is opgeheven en of er een grondslag is voor het verstrekken van die informatie.70 Hierover later meer.

De politie en het openbaar ministerie kunnen tijdens het multidisciplinaire overleg informatie wisselen, als voldaan is aan de hiervoor genoemde voorwaarden.

Voor reclasseringsinstellingen geldt de Reclasseringsregeling 1995.71

Reclasseringsmedewerkers kennen een geheimhoudingsplicht.72 In hoofdstuk 3 van de Reclasseringsregeling 1995 staan de taken van de medewerkers vermeldt. Zo rapporteren zij aan bevoegde autoriteiten in het kader van de uitvoering van hun reclasseringstaken.73 In

beginsel rapporteren reclasseringsmedewerkers niet aan derden zonder toestemming van de betrokkene.

Reclassering Nederland heeft een Privacyreglement, waarin staat dat cliëntgegevens zonder toestemming van betrokkene vanwege de uitvoering van de reclasseringstaak aan

instellingen en hulpverleners voor gezondheidszorg, jeugdzorg en andere kunnen worden verstrekt, voor zover zij die nodig hebben in aanvulling op de gegevens die zij verwerken over de gezondheid van betrokkene.74 Daarnaast kan uitsluitend in geval van overmacht, ter afwending van gevaar, informatie zonder toestemming worden verstrekt.75

Reclasseringsmedewerkers kunnen in beginsel geen informatie delen tijdens het multidisciplinaire overleg, zonder toestemming van betrokkene.

68

Zie ook voetnoot 51 enKamerstukken II, 2001-2002, 28 886, nr. 3, p. 6.

69

Kamerstukken II, 2005-2006, 30327, nr. 7, p. 2. en art. 2 lid 2 sub c en e Wbp.

70

Aanwijzing verstrekking van strafrechtelijke gegevens aan derden voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden (Aanwijzing WBP), p. 4. 71 Stb. 1994, 875. 72 Art. 37 Reclasseringsregeling 1995. 73

Art. 8 Reclasseringsregeling 1995.Reclasseringsmedewerkers stellen onder meer rapporten op die een rol spelen bij de beslissing van de OvJ over vervolging en die meewegen in het besluit van de rechter over de op te leggen sanctie.

74

Art. 9 lid 2 sub e onderdeel ii Privacyreglement inzake bescherming van cliëntgegevens reclassering van Reclassering Nederland (4-3-2009).

75

(18)

pa g. 18/36 3.4.2 Jeugdzorg

Voor de jeugdhulpverlener, met inbegrip van medewerkers uit de geestelijke

gezondheidszorg voor jeugdigen, en de jeugdreclasseringmedewerkers geldt de Jeugdwet. Qua beroepsgeheim is aangesloten op art. 7:457 BW.76 Het uitgangspunt voor verlening van jeugdhulp is dat dit gebeurt met toestemming van betrokkene en/of de ouders. Dit geldt ook voor het verstrekken van inlichtingen aan derden.77

Er geldt vanwege de Jeugdwet een geheimhoudingsplicht voor de jeugdhulpverlener en medewerker van de gecertificeerde instelling.78

Daar de gemeente samenwerkt met verschillende zorgaanbieders, zal in een aantal gevallen ook de geheimhoudingsplicht vanwege de Wet BIG en de beroepscode van de betreffende discipline, van toepassing zijn.

Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat in art. 7.3.11 lid 2 sub a is opgenomen dat alleen inlichtingen kunnen worden gedeeld over betrokkene als degene rechtstreeks betrokken is bij die jeugdhulp en dus niet met jeugdhulpverleners in brede zin.79

Een bijzondere, van de WGBO afwijkende, bepaling is opgenomen in art. 7.3.11 lid 4 Jeugdwet.80 Hierin is bepaald dat een arts inlichtingen desgevraagd of uit eigen beweging verstrekt over de jeugdige en/of zijn ouders aan de gezinsvoogd, als deze inlichtingen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

Verder geldt er een geheimhoudingsplicht voor het verstrekken van gegevens door gecertificeerde instellingen (jeugdreclassering) over de uitvoering van de rechterlijke uitspraken.81

Op het verwerken en bekendmaken van gegevens is daarnaast de Wbp van toepassing.82 De Wbp moet in samenhang met het beroepsgeheim worden gezien. Pas wanneer verstrekking

76 Art. 7.3.11 Jeugdwet. 77 Kamerstukken I, 2013-2014, 33684, F, p. 3 t/m 5. 78 Art. 7.3.1 en 7.3.11 Jeugdwet. 79 Kamerstukken I, 2013-2014, 33684, F, p. 40. 80

Zie ook § 2.7 onder 1 en Kamerstukken II, 2013-2014, 33983, nr. 2. 81

Kamerstukken II, 2012-2013, 33684, nr. 3, p. 215. 82

H H.J.J. Leenen, J.C.J. Dute, J.K.M. Gevers, J. Legemaate, G.R.J. de Groot, M.E. Gelpke, E.J.C. de Jong, Handboek Gezondheidsrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014, p.144. De WGBO is ten opzichte van de Wbp een lex specialis.

(19)

pa g. 19/36

van gezondheidsgegevens niet in strijd is met het medisch beroepsgeheim komt men toe aan toetsing aan de Wbp.83

De Wbp vereist een grondslag voor verwerking van persoonsgegevens.84 Deze gronden luiden:

a. ondubbelzinnige toestemming van betrokkene;85

b. contractuele verplichtingen waarbij betrokkene partij is; c. wettelijke verplichting;

d. vitaal belang van betrokkene; e. publiekrechtelijke taak; f. gerechtvaardigd belang.

Voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens, zoals gezondheid, seksuele leven, strafrechtelijke persoonsgegevens, is het daarnaast noodzakelijk dat er sprake is van één van de vrijstellingen zoals genoemd in de artikelen 17 tot en met 23 Wbp.86

In art. 21 lid 1 sub a en lid 2 Wbp is de vrijstelling geregeld voor hulpverleners uit de

gezondheidszorg of maatschappelijke dienstverlening, met een geheimhoudingsplicht, voor de verwerking van persoonsgegevens betreffende de gezondheid, wanneer dit nodig is voor de goede zorgverlening aan betrokkene.

Voor bestuursorganen of instellingen die werkzaam zijn voor bestuursorganen, is verwerking van gezondheidgegevens toegestaan, als dit noodzakelijk is voor de uitvoering van wettelijke voorschriften (Jeugdwet).

Ook kan er sprake zijn van de in art. 23 Wbp genoemde gronden, zoals uitdrukkelijke toestemming of vanwege een vitaal belang van betrokkene.

De Wbp stelt ook andere eisen. In art. 9 Wbp is geregeld dat verzamelde gegevens niet voor andere doeleinden dan waarvoor ze zijn verzameld, verder mogen worden verwerkt. In art. 11 Wbp is bepaald dat de gegevensverwerking zo beperkt mogelijk moet zijn. Op grond van art. 33 en 34 Wbp dient aan de betrokkene te worden meegedeeld dat informatie wordt verwerkt en waarvoor. Op grond van art. 43 Wbp is het mogelijk om af te wijken van het

83

T.F.M. Hooghiemstra, S. Nouwt, Commentaar op art. 21 Wbp, Rechtsorde: SDU, 2014, sub C.1. Gewezen wordt op art. 9 lid 4 Wbp waarin staat dat verwerking van gegevens achterwege blijft als het beroepsgeheim daaraan in de weg staat.

84

Art. 8 Wbp. 85

Toestemming geldt alleen als aan de beginselen van vrij en specifieke toestemming is voldaan. 86

(20)

pa g. 20/36

beginsel van verenigbaar gebruik, zoals neergelegd in art. 9 Wbp, als dit noodzakelijk is voor de bescherming of van de rechten en vrijheden van anderen.87 Art. 43 Wbp maakt het tevens mogelijk om af te zien van de informatieplicht ex art. 33 en 34 Wbp.

Ook kunnen beroepscodes een rol spelen. Zo geldt voor de psychologen de NIP gedragscode.88

Met toestemming van betrokkene kan de jeugdhulpverlener inlichtingen geven tijdens het multidisciplinaire overleg. Zonder toestemming, dient bij een eventuele

geheimhoudingsplicht, deze niet in de weg te staan tegen verstrekking van inlichtingen en dient er in elk geval sprake te zijn van een grondslag zoals bedoeld in art. 8 Wbp, een vrijstelling zoals bedoeld in art. 21 Wbp en een vrijstelling zoals bedoeld in art. 43 Wbp.

Volledigheidshalve wordt in dit verband opgemerkt dat een beroep op de ‘menselijk e waardigheid’ geen grondslag biedt voor het delen van informatie met

samenwerkingspartners uit de verschillende domeinen. Zoals aangegeven in § 2.2 ligt menselijke waardigheid ten grondslag aan mensenrechten, maar vormt geen zelfstandige grondslag voor het uitwisselen van gegevens. Per domein wordt informatie verwerkt voor specifieke doeleinden en ‘menselijke waardigheid’ levert dan ook geen verenigbaar gebruik op, zoals bedoeld in art. 9 Wbp. In beginsel blijft verwerking van gegevens die onder de geheimhoudingsplicht vallen achterwege, tenzij er een beroep kan worden gedaan op één van de uitzonderingen van het beroepsgeheim, zoals genoemd in § 2.2. De term ‘menselijke waardigheid’ is in oktober 2013 gepubliceerd in het kader van informatie-uitwisseling binnen veiligheidshuizen en dwaalde sindsdien door het land.89 In een aantal publicaties heeft met

name de KNMG deze verkeerde juridische opvatting recht gezet.90

87

Zie commentaar op Wbp, art. 43 , Opmaat, SDU uitgevers bv. 88

Zie geheimhoudingsplicht in§3.3c (Vertrouwelijkheid) van de Beroepscode voor psychologen 2015 van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP).

89

Een veiligheidshuis is een samenwerkingsverband met partners uit verschillende domeinen, zoals uit de strafrechtketen, gemeen te en zorg met als doel het terugdringen van overlast, huiselijk geweld en criminaliteit.

90

J. Nouwt, ‘Gemeentezorg en privacyzorgen’, Nederlands Juristenblad 2014, afl. 42, p. 2993 en KNMG, GGZ Nederland, AJN, LHV, N IP, NVvP, SVG, V&VN, VVAK, ‘Het beroepsgeheim in samenwerkingsverbanden. Een Wegwijzer voor zorgprofessionals’, Utrecht december 2014, p.4.

(21)

pa g. 21/36 3.4.3 Geestelijke gezondheidszorg

Voor medewerkers uit de geestelijke gezondheidszorg geldt het beroepsgeheim zoals omschreven in hoofdstuk 2 en de aanvullende werking van de Wbp, zoals beschreven in § 3.4.2.

Ook hier geldt dat met toestemming van betrokkene de ggz-medewerker informatie kan delen tijdens het overleg is toegestaan. Als de geheimhoudingsplicht niet in de weg staat tegen verstrekking van inlichting, bijvoorbeeld als er sprake is van de overmacht (conflict van plichten), dient er vanwege de Wbp een grondslag te zijn voor het delen van informatie en een ontheffing van het verbod op het verwerken van gegevens betreffende de gezondheid. 91

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat, in het geval betrokkene forensische zorg ontvangt, de medewerker die werkzaam is bij de forensisch psychiatrische zorgaanbieder, beschikt over informatie betreffende de strafrechtelijke titel en het indicatiestellingsadvies dat heeft geleid tot de forensische zorg van betrokkene.92

91

Deze uitzondering op het hanteren van het beroepsgeheim is van toepassing gelet op de aard van de casus. 92

(22)

pa g. 22/36 4. Welke problemen doen zich voor bij het uitwisselen van gegevens voor de

BIG-geregistreerde hulpverlener? 4.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de casus beschreven als ook het wettelijk kader voor het delen van informatie. In dit hoofdstuk zal gekeken worden naar de problemen die een BIG-geregistreerde hulpverlener tegenkomt bij het delen van informatie.

4.2 Geen informatie vooraf over casus, en geen toestemming van betrokkenen

In ons voorbeeld willen de vertegenwoordigers van de ggz inlichtingen delen in het overleg. Zij kennen immers de moeder en haar huidige partner. In 2010 was ambulante spoedhulp nodig voor de moeder van A en haar huidige partner en werd advies gevraagd aan een tijdelijke woonvoorziening (een voorziening voor tijdelijk onderdak, als de problemen te veel worden). Een andere vertegenwoordiger van de ggz kent A, vanwege een in het verleden gegeven traumagerelateerde behandeling, die mogelijk verband hield met huiselijk geweld. Moeder heeft ook een ggz-verleden.

Kunnen de medewerkers van de ggz inlichtingen in het overleg vertrekken?

Schema 1. Kunnen de ggz medewerkers inlichtingen verstrekken aan anderen, gelet op de WGBO?

NEE NEE

(a l ternatieve opsomming van toepassingsvoorwaarden) va n a rt. 7:457 BW

toes temming betrokken bij uitvoering rechtsregel ui tzondering overmacht? behandelplan

nee nee nee

(cumulatieve opsomming va n toepassingsvoorwaarden va n overmacht)

a l les in werk ni et doorbreken er is geen hul pverlener s cha de kan reëel te geheim zorgvul dige ges teld om l evert ernstige a ndere verkeert in door s preken duchten wordt procedure toes temming s cha de op oplossing gewetensnood worden toekomstig zo mi n

te kri jgen voorkomen geva a r mogelijk

ges chonden

(23)

pa g. 23/36

In de bovenstaande uitwerking van de vraag of inlichtingen kunnen worden gedeeld, is uitgegaan van de situatie dat de casus ter plekke in het overleg is ingebracht. Dit betekent dat de ggz medewerkers geen tijd hebben gehad om toestemming aan betrokkene te vragen. Nu de aanwezige partners niet rechtstreeks zijn betrokken bij de uitvoering van het

behandelplan en er ook geen rechtsregel is die voorschrijft dat inlichtingen kunnen worden gedeeld om een aanpak van de kindermishandeling te ontwikkelen, kunnen er geen

inlichtingen worden gegeven. Er is immers niet voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van art. 7:457 BW.

Dit is ook het geval voor wat betreft de cumulatieve toepassingsvoorwaarden van

overmacht. De casus was tot het moment van het overleg onbekend bij de medewerkers, zij hebben niet kunnen nadenken over de situatie, laat staan dat zij daarnaar hebben kunnen handelen. Er kan daarom ook geen beroep worden gedaan op één van de uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht.93

Het eerste knelpunt in het delen van inlichtingen, ter plekke in het overleg, zonder agendering, is dat niet kan worden voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van art. 7:457 BW of die van overmacht. Zodoende kunnen er geen inlichtingen door de hulpverleners worden verstrekt vanwege hun beroepsgeheim.

4.3 Wel informatie voorafgaand aan het overleg en toestemming

Stel de vergadering wordt voorbereid door een week van te voren de agenda toe te sturen, met een beschrijving van de te bespreken casuïstiek en het lukt de medewerkers om toestemming te vragen aan betrokkenen (moeder en huidige partner van moeder).94

In dit voorbeeld staat het beroepsgeheim niet in de weg aan het delen van inlichtingen, mits er sprake is van ondubbelzinnige toestemming en alleen voor datgene waarvoor

toestemming is gekregen en het belang van zwijgen niet prevaleert.

Schema 2. Kunnen de ggz medewerkers inlichtingen verstrekken aan anderen, gelet op de WGBO?

JA

(a l ternatieve opsomming van toepassingsvoorwaarden va n art. 7:457 BW)

toes temming betrokken bij uitvoering rechtsregel behandelplan

ja nee nee

93

De andere uitzonderingen van hoofdstuk 2, zijn gelet op de casus, niet van toepassing. 94

(24)

pa g. 24/36

Vervolgens dient te worden getoetst of ingevolge de Wbp inlichtingen kunnen worden verstrekt. Gelet op het feit dat toestemming is vertrekt, is dit mogelijk. Daarnaast is er tevens sprake van een gerechtvaardigd belang. Wel moet het bekend maken van de inlichtingen in verhouding staan tot het te dienen doel (het geheim dient zo min mogelijk te worden geschonden.)

Schema 3. Kunnen de ggz medewerkers inlichtingen verstrekken aan anderen, gelet op de Wbp?

JA

(a l ternatieve (limitatieve) opsomming va n toepassingsvoorwaarden van art. 8 Wbp) (cumulatief)

toes temming contra ct rechts regel vi taal belang publiekrechtelijke gerechtvaardigd begi nselen betrokkene ta ak belang proportionaliteit

s ubsidiariteit

ja nee nee nee nee ja ja

ontwi kkelen aanpak va n de kindermishandeling

Een gezonde en veilige ontwikkeling va n een kind naar volwassenheid is een zwaarwegend belang.

Tevens is het verbod op het verwerken van gezondheidsgegevens opgeheven, op basis van art. 21 Wbp. Het verbod is namelijk niet van toepassing als de verwerking gebeurt door een hulpverlener vanwege de behandeling van betrokkene.

Het wordt problematischer omdat vanuit het multidisciplinair overleg (bijzondere)

persoonsgegevens worden verwerkt. De Wbp biedt geen uitzondering op het in art. 16 Wbp neergelegde verbod daarvan. Dit betekent dat conform hoofdstuk 4 Wbp de verwerking van de (bijzondere) persoonsgegevens moet worden gemeld bij het CBP, waarna onderzoek zal plaatsvinden of de verwerking rechtmatig is. Dit punt geldt ook voor het onderstaande scenario’s.95

Er is geen sprake van een knelpunt in het delen van inlichtingen aan de partners in het overleg als betrokkenen toestemming hebben gegeven. De toestemming kon worden verleend doordat de ggz-medewerkers tijdig op de hoogte waren gesteld van de te

bespreken casus via de agendering, waardoor zij contact konden opnemen met betrokkenen

95

(25)

pa g. 25/36

voor het vragen van toestemming.

Er is wel een knelpunt bij het verwerken van (persoonlijke) gegevens door het

multidisciplinair onderzoek. Hiertoe zal namens het overleg een melding moeten worden gemaakt bij het CBP, opdat gegevens rechtmatig kunnen worden verwerkt.

4.4 Wel informatie vooraf over casus, maar geen toestemming van betrokkenen

In dit voorbeeld is het de ggz-medewerkers niet gelukt om toestemming te krijgen voor het delen van informatie tijdens het overleg. In beginsel staat nu het beroepsgeheim in de weg en zal moeten worden onderzocht of er een beroep kan worden gedaan op overmacht. Dit kan, gelet op de voorwaarden die hiervoor gelden, alleen het geval zijn als de informatie over de te behandelen casus voldoende informatie bevat om op de afzonderlijke

toepassingsvoorwaarden van overmacht ja te kunnen zeggen. Als dit het geval is, dient vervolgens te worden bedacht of het doelmatig is om de informatie met alle partijen aan tafel te delen. Dit kan ertoe leiden dat ervoor wordt gekozen om na het overleg, een nieuw overleg te starten met alleen die partners voor wie geldt dat het doelmatig is om de informatie te delen en dan nog steeds zo min mogelijk als nodig.

Schema 4. Kunnen de ggz medewerkers inlichtingen verstrekken aan anderen, gelet op de WGBO?

NEE JA

(a l ternatieve opsomming van toepassingsvoorwaarden) va n a rt. 7:457 BW

toes temming betrokken bij uitvoering rechtsregel ui tzondering overmacht? behandelplan

nee nee nee

(cumulatieve opsomming va n toepassingsvoorwaarden va n overmacht)

a l les in werk ni et doorbreken er is geen hul pverlener s cha de kan reëel te geheim zorgvul dige ges teld om l evert ernstige a ndere verkeert in door s preken duchten wordt procedure toes temming s cha de op oplossing gewetensnood worden toekomstig zo mi n

te kri jgen voorkomen geva a r mogelijk

ges chonden

ja ja nee ja ja ja ? nee of a fweging ki nd loopt ri sico

(26)

pa g. 26/36

Voor wat betreft de Wbp is het eerder opgenomen schema 3 van toepassing, als ook de uitzondering in art. 21 lid 1 sub a Wbp. Voor het volgen van deze casus dient evenwel elke keer opnieuw te worden beoordeeld of de uitzondering nog steeds van toepassing is.

Zoals hiervoor gezegd, de Wbp stelt ook andere eisen. In art. 9 Wbp is geregeld dat

verzamelde gegevens niet voor andere doeleinden dan waarvoor ze zijn verzameld, verder mogen worden verwerkt. Volgens Dörenberg zou, om die vraag te beantwoorden, mo eten worden gekeken naar de gevolgen van gegevensverstrekking voor diegenen op wie de gegevens betrekking hebben.96

Tabel 1. Taken van diverse partijen

Partij Taak Mogelijk gevolg Politie Hul pverlening

Openbare orde bewaken Stra fbare feiten opsporen

(cri s is)interventie (s tra frechtelijke) aanpak

Openbaar ministerie

Ops poring va n strafbare feiten Ui tvoering va n vonnis va n rechter

Verda chten voor de s tra frechter brengen Stra fbeschikking

Jeugdzorg Ui tvoering jeugdhulp

Het doen va n melding a an Raad voor de Ki nderbescherming Ui tvoeren va n kinderbeschermingsmaatregelen

Ui tvoeren va n jeugdreclassering

Vri jwi llige zorg Ev. ki nderbescher-mi ngsmaatregelen97

GGZ Het bi eden va n zorg op het gebied va n de geestelijke gezondheidszorg

Vri jwi llige behandeling geri cht op problematiek

Op basis van deze tabel wordt geconcludeerd dat alleen in die situaties waarin alle partijen zich richten op vrijwillige hulpverlening, de verzamelde gegevens vanuit de diverse actoren kunnen worden gedeeld. In die situatie worden de gegevens namelijk niet voor andere doeleinden verwerkt dan waarvoor ze zijn verzameld.

Voor wat betreft het voorschrift dat betrokkene moet worden geïnformeerd, is het

verdedigbaar dat dit, ook achteraf, achterwege blijft, op grond van goed hulpverlenerschap.98

In mijn beleving kan echter worden volstaan met een beroep op art. 43 Wbp, en kan

informatie van de verschillende partijen worden gedeeld voor een ander doel dan waarvoor het is verzameld, vanwege het hier zwaarwegende belang van een gezonde en veilige

96

V.E.T. Dörenberg, ‘Gegevensuitwisseling tussen jeugdzorg en gezondheidszorg’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2013, afl. 53. 97

Onder toezicht stelling (OTS) en gesloten jeugdhulp. 98

(27)

pa g. 27/36

ontwikkeling van A naar volwassenheid.99 Op basis van dit artikel kan ook worden afgezien van de informatieplicht die volgt uit art. 33 en 34 Wbp.

In dit voorbeeld is er geen sprake van een knelpunt in het delen van inlichtingen aan de partners in het overleg, vanwege een beroep op overmacht. De ggz-medewerkers konden op basis van de informatie over de casus een afweging maken om het beroepsgeheim te

doorbreken. Daarbij zal wel moeten worden overwogen of het doelmatig is om de informatie met alle partners te delen. Dit kan mogelijk leiden tot een nieuw overleg met enkele

partners.

Er is wel een knelpunt bij het verwerken van (persoonlijke) gegevens door het

multidisciplinair onderzoek. Hiertoe zal namens het overleg een melding moeten worden gemaakt bij het CBP, opdat gegevens rechtmatig kunnen worden verwerkt.

Er zijn vanuit de Wbp geen andere knelpunten te noemen vanwege het doen van een beroep op de artikelen 8, 21 en 43 Wbp.

99

(28)

pa g. 28/36 5. Conclusie en mogelijke oplossingen voor het delen van informatie

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 en 4 is aan de hand van een casus beschreven hoe een ggz-medewerker informatie kan delen tijdens een multidisciplinair overleg met andere partijen. In dit hoofdstuk worden deze voorwaarden nog eens op een rijtje gezet. Ook zal worden uitgewerkt wat dit betekent voor de organisatie van een multidisciplinair overleg. Vervolgens zal worden stil gestaan bij de probleemstelling uit hoofdstuk 1.

5.2 De voorwaarden voor het delen van informatie op een rijtje

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat informatie kan worden gedeeld in het geval er sprake is van:

1. ondubbelzinnige toestemming of overmacht (reëel en concreet toekomstig gevaar). De toestemming moet vrij zijn gegeven en betrokkene kan de consequenties daarvan overzien. Het CBP wijst erop dat toestemming, van een persoon die zich in een

afhankelijke relatie bevindt ten opzichte van degene aan wie hij toestemming verleent, niet vrij is gegeven en zodoende geen waarde heeft.100

In geval van overmacht wordt de lat voor het delen van informatie hoog gelegd, waardoor het niet mogelijk is om informatie te delen in het kader van vroegsignalering. Bovendien is een redelijk vermoeden, gelet op de meldcode, geen algemene grondslag en dient in elk overleg deze grondslag te worden getoetst alvorens informatie wordt gedeeld.101

2. een welbepaald, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigd doel (art. 6 Wbp). 3. behartiging van een gerechtvaardigd belang.

4. een verantwoordelijke in de zin van de Wbp.102

Deze formele verantwoordelijkheid voor de gegevensverwerking moet eenduidig worden belegd middels bijvoorbeeld een privacyconvenant.

5. een gedegen voorbereiding van het multidisciplinaire overleg. Er moet namelijk

voldoende informatie zijn over de te bespreken casus, op grond waarvan de deelnemers van het overleg met een geheimhoudingsplicht toestemming kunnen vragen aan

betrokkene(n) of kunnen afwegen dat het beroepsgeheim kan worden doorbroken op basis van overmacht.

6. waarborgen dat persoonlijke levenssfeer niet onevenredig wordt geschaad.

100

CBP, Informatieblad ‘Informatie delen in samenwerkingsverbanden’. 101

V.E.T. Dörenberg, ‘Gegevensuitwisseling tussen jeugdzorg en gezondheidszorg’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2013, afl. 53. 102

(29)

pa g. 29/36

7. een algemene beschrijving over gepaste voorgenomen maatregelen.

8. verstrekking van (bijzondere) persoonsgegevens en betrokkene daarover wordt geïnformeerd, tenzij dit onmogelijk is (art. 33 en art. 34 Wbp)

9. het kunnen uitoefenen van de rechten van betrokkene (art. 35 en art. 36 Wbp):

a. is geïnformeerd over het doel en deelnemers van het multidisciplinaire overleg; b. kan inzage krijgen in gegevens;

c. kan zienswijze naar voren brengen;

d. kan informatie verbeteren, aanvullen of verwijderen

e. kan verzet tegen verwerking aantekenen bij verwerking vanwege art. 8 onder e (publiekrechtelijke taak) en f (gerechtvaardigd belang) (art. 40 Wbp)

10. gezondheidsgegevens, mogen deze alleen worden verwerkt door personen op wie een geheimhoudingsplicht rust, dan wel aan wie deze contractueel is opgelegd.

11. het delen van informatie doelmatig, proportioneel en subsidiair is.

5.3 De probleemstelling beantwoord

Met het bovenstaande is de vraag uit de probleemstelling, namelijk wanneer een hulpverlener met een BIG-registratie gegevens mag uitwisselen met andere

samenwerkingspartners, die zich richten op het begeleiden, ondersteunen en behandelen van slachtoffers van kindermishandeling en het gezin, beantwoord.

Het zo maar delen van informatie in een multidisciplinair overleg gericht op de ontwikkeling van een aanpak van vermoedelijke kindermishandeling door een BIG-geregistreerde

hulpverlener is niet mogelijk.

Er dient een privacyconvenant ten grondslag te liggen aan het multidisciplinaire overleg. In dit privacyconvenant dienen alle hiervoor genoemde aspecten te worden gewaarborgd. Vervolgens dient degene die namens het overleg is aangewezen als de verantwoordelijke in de zin van de Wbp, een melding te doen bij het CBP, opdat het CBP kan toetsen dat de gegevens rechtmatig worden verwerkt.

Tevens dient er een criterium te worden ontwikkeld voor het kunnen inbrengen van een casus die voldoet aan de toepassingsvoorwaarden van overmacht voor in het geval er geen toestemming voor het geven van inlichtingen kan worden gevraagd. Hiermee wordt gedoeld op het formuleren van criteria op grond waarvan alleen casuïstiek wordt behandeld die een concreet reëel toekomstig gevaar voor kindermishandeling vormt. Ook dient er een

(30)

pa g. 30/36

gestandaardiseerde methode ten grondslag te liggen aan het multidisciplinaire, op grond waarvan kan worden aangetoond dat het overleg doelmatig, proportioneel en subsidiair is. Tot slot is er een gedegen en tijdige agendering van de te bespreken casuïstiek in het overleg nodig.

Een wettelijke grondslag voor het delen van informatie met samenwerkingspartners uit verschillende domeinen ontbreekt. De huidige wetgeving schrijft voor dat elke professional moet kijken naar de wettelijke eisen die gelden voor het verzamelen van zijn eigen

informatie en vanuit die (on)mogelijkheden beoordelen of uitwisseling van informatie mogelijk is.

Gesteld kan worden dat nieuwe wetgeving niet nodig is, nu het uitwisselen van informatie met samenwerkingspartners mogelijk is, mits dit zorgvuldig gebeurt, met inachtneming van de in § 5.2 genoemde punten.

Een nadeel is echter dat in een dergelijk model, de focus ligt op een concreet reëel toekomstig gevaar. Wat als het gevaar minder concreet is, en bekend is vanuit

wetenschappelijk onderzoek dat bepaalde factoren gecombineerd een grote kans op gevaar opleveren? Dergelijke casuïstiek kan niet worden besproken met de verschillende

samenwerkingspartners, terwijl dit vanuit het oogpunt van preventie wenselijk kan zijn. Om vroegsignalering mogelijk te maken op basis van uitwisseling van informatie tussen de verschillende domeinen, is het nodig dat de wetgever komt met nieuwe regelgeving. Of de wetgever dat doet, zal onder meer afhangen van de weging van het belang van het

beroepsgeheim enerzijds, te weten onbelemmerde gang tot de zorg, en het voorkomen van kindermishandeling anderzijds.

Wat in dit verband pleit voor wetgeving is dat het doel van het delen van informatie een gezondheidsbelang dient en niet bijvoorbeeld opsporing van strafbare feiten. Uit de wetsgeschiedenis van art. 7:457 BW blijkt dat uitzonderingen op het beroepsgeheim vanuit een gezondheidsbelang zijn gemotiveerd.103 Dit neemt niet weg dat het delen van

inlichtingen tussen verschillende domeinen, zoals de strafrechtketen, een onbelemmerde toegang tot de zorg in de weg zal staan, wat haaks staat op het belang waarvoor het beroepsgeheim staat.

103

Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg, Erasmus Universiteit Rotterdam, ‘Medisch beroepsgeheim in dubio. De verhouding van het medisch beroepsgeheim tot zwaarwegende maatschappelijke belangen.’ Rotterdam 2012 , p. 65.

(31)

pa g. 31/36

Voorts is het de vraag of de wetgever voor dit onderwerp, kan voldoen aan de criteria voor behoorlijke wetgeving.104 De overheid heeft immers geen of weinig verstand van

gezondheidszorg en daarnaast zijn de uitzonderingen op het beroepsgeheim veelal casuïstisch van aard en hangen af van de (bijzondere) omstandigheden van het geval. Het uitwerken van de criteria waarin verschillende belangen en normen worden gewogen, zal daarom niet eenvoudig zijn. Denk hierbij aan criteria zoals het noodzakelijkheidbeginsel, kenbaarheid, rechtsgelijkheidsbeginsel, duidelijke terminologie, doeltreffendheid, doelmatigheid, afstemming met andere regelingen en draagvlak.

Vooralsnog lijkt het ontwikkelen van nieuwe wetgeving gericht op vroegsignalering geen haalbare optie.

Mogelijk biedt de verwijsindex risicojongeren soelaas voor het vroegtijdig signaleren van kindermishandeling. In § 2.8 is onder punt 1 kort verwezen naar art. 7.1.4.1 Jeugdwet, de verwijsindex risicojongeren. Genoemd is dat het hier gaat om een meldrecht en geen grondslag biedt voor het doorbreken van het beroepsgeheim. 105

Meldingsgerechtigden zijn bevoegd aan de verwijsindex te melden en om signalen te ontvangen, waardoor het mogelijk wordt dat hulpverleners onderling overleg plegen om jeugdigen tijdig passende hulp, zorg of bijsturing te verlenen.106 In het uitvoeringsbesluit van

de Jeugdwet is opgenomen wie meldingsbevoegd zijn. Het gaat om personen uit de

domeinen jeugdzorg, jeugdgezondheidszorg, gezondheidszorg, onderwijs, maatschappelijk werk, schuldhulpverlening, of politie en justitie.107

De hulpverlener met beroepsgeheim kan een melding doen, als hij een redelijk vermoeden heeft dat één van de in de wet genoemde risico’s zich voordoet. Het gaat om risico’s die een gezonde en veilige ontwikkeling naar volwassenheid van de jeugdige bedreigen.108 Zo wordt ook genoemd: “de jeugdige heeft meer of andere dan bij zijn leeftijd normaliter

voorkomende psychische problemen, waaronder verslaving aan alcohol, drugs of

kansspelen”.109 Deze informatie, gevoegd bij andere informatie, kan aanleiding vormen om contact met elkaar te zoeken. Voorafgaand aan een dergelijk contact, is door de hulpverlener met beroepsgeheim de afweging gemaakt om, zoals eerder beschreven, het beroepsgeheim te doorbreken. Dit is voor de hulpverlener geen makkelijke afweging, aangezien in de

104

I.C. van der Vlies, Het wetsbegrip en de beginselen van behoorlijke regelgeving, De veranderingverandering van het legaliteitsbeginsel

in de twintigste eeuw, (diss. Amsterdam UvA), Den Haag: Vuga 1984, p. 188 e.v.

105

Kamerstukken II, 2012-2013, 33684, nr. 3, p. 208.

106

Art. 7.1.2.1 lid 2 Jeugdwet. 107

Besluit van 5 november 2014, houdende regels ter uitvoering van de Jeugdwet (Besluit Jeugdwet). 108

Art. 7.1.4.1 Jeugdwet. 109

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Volgens de kantonrechter heeft de werknemer hier verwijtbaar gehandeld door hardnekkig te weigeren het mondkapje te dragen, zodat de arbeidsovereenkomst

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Tabel 3.3 Nettoresultaat (NR) gesloten kas ten opzichte van een referentiekas en terugverdientijd (TVT) gesloten kas voor een eenmanszaak zonder groenfinanciering en

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 &amp; M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en

Na een veroorJcIing door de Kantonrechter voert de betrokkene in hoger beroep als verweer oom, aan dat hij de bromfietser via zijn (goed gestelde) rechter

Vrij associëren is een psychoanalytische methode, die Sigmund Freud zo heeft bedacht, als middel om je eigen ruimte en je eigen visie te ontvouwen.. Het spreekt de creativiteit

• Richt de meter verticaal omhoog op de lampen en houdt de meter waterpas (zoveel mogelijk) • Eventueel kan de lichtmeter op een plukkar gemonteerd zijn (let op waterpas

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot