• No results found

De rol van ouders en leeftijdgenoten bij de ontwikkeling van seksueel gedrag van adolescenten : longitudinale verbanden tussen peer normen, communicatie over seks met ouders en leeftijdgenoten en seksueel gedrag en atti

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van ouders en leeftijdgenoten bij de ontwikkeling van seksueel gedrag van adolescenten : longitudinale verbanden tussen peer normen, communicatie over seks met ouders en leeftijdgenoten en seksueel gedrag en atti"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De rol van ouders en leeftijdgenoten bij de

ontwikkeling van seksueel gedrag van

adolescenten

Longitudinale verbanden tussen peer normen, communicatie over seks met ouders en leeftijdgenoten en seksueel gedrag en attituden van adolescenten

Masterscriptie Opvoedingsondersteuning Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam Anna M. Meijer Studentnummer: 10776036 Begeleiding: prof. dr. G.J. Overbeek en dr. D. van de Bongardt 2e beoordelaar: dr. C.S. Zwiep Amsterdam, juni 2015

(2)

Abstract

This study examined longitudinal relations between communication with parents about sex, parents’ attitudes towards sex and communication with peers about sex and the perceived sexual experience of peers on the one hand, and adolescents’ sexual activities on the other hand. In addition, it was investigated whether adolescents’ attitudes towards sexuality mediated these relations. Results from longitudinal regression analyses among a sample of 420 adolescents aged 13 to 16 showed that communication with peers about sexuality and peers’ sexual experience predicted increased sexual activity of adolescents eighteen months later. In contrast communication and attitudes towards sexuality of parents did not predict subsequent sexual activities of adolescents. Adolescents’ attitudes towards sexuality did not mediate these relations, but predicted sexual activities of adolescents eighteen months later. No differences were found between boys and girls. Together, these findings suggest that the effects of peers are relatively strong when it comes to predicting adolescents’ sexual

development.

(3)

Inhoudsopgave Inleiding 4 Methode 10 Resultaten 16 Discussie 21 Referenties 27 Tabellen 30

(4)

Inleiding

De rol van ouders en leeftijdgenoten bij de ontwikkeling van seksueel gedrag van adolescenten

Tijdens de adolescentie, de overgangsperiode tussen de jeugd en jongvolwassenheid, maken veel adolescenten grote veranderingen door op seksueel gebied en doen ze vaak hun eerste ervaringen op (De Graaf, Vanwesenbeeck, Woertman, & Meeus, 2012). De mate waarin adolescenten seksueel actief zijn is de afgelopen decennia gestegen en de leeftijd waarop adolescenten voor het eerst seksueel actief zijn is gedaald (Gabhainn, Baban, Boyce, & Godeau, 2009). Sinds de laatste jaren is deze trend gestabiliseerd en gaat het in de meeste gevallen goed met de seksuele gezondheid van Nederlandse adolescenten (De Graaf, Kruijer, Van Acker, & Meijer, 2012). Zo doen de helft van de adolescenten hun seksuele ervaring stapje voor stapje op en communiceert ruim vijfentachtig procent van de adolescenten over hun behoeften en grenzen (De Graaf et al., 2012). Vergeleken met andere Europese landen beschermen de Nederlandse adolescenten zich goed tegen risico’s van geslachtsgemeenschap, doordat het gebruik van anticonceptie en condooms relatief hoog is (Gabhainn et al., 2009). Toch zijn er nog altijd aspecten van de seksuele gezondheid van adolescenten waarbij het niet goed gaat. Zo beschikt een grote groep adolescenten over onjuiste kennis (De Graaf et al., 2012). Veertig procent van de adolescenten denkt dat een meisje alleen zwanger kan raken als de jongen klaarkomt tijdens de geslachtsgemeenschap. Een derde verwacht door goede hygiëne soa’s te kunnen voorkomen en de helft van de jongens denken dat vrouwen door gebruik van de pil onvruchtbaar kunnen worden (De Graaf et al., 2012). Als reactie op deze ontwikkelingen werd het belang van seksuele voorlichting weer onderstreept door de overheid. Maar welke contexten spelen nou een rol bij de seksuele ontwikkeling van adolescenten?

(5)

Een ecologisch perspectief

In dit onderzoek wordt de ontwikkeling van seksuele activiteiten van adolescenten bekeken vanuit een ecologisch perspectief. Volgens dit perspectief wordt de ontwikkeling van een individu voortdurend beïnvloed door interacties met mensen, gebeurtenissen en

ontwikkelingen in de omgeving (Bronfenbrenner & Ceci, 1994). Als het gaat om de seksuele ontwikkeling van adolescenten worden ouders en leeftijdgenoten als zeer belangrijke sociale contexten gezien (Brown, Dolcini, & Leventhal, 1997).

De rol van ouders

De afgelopen jaren was er sprake van een toenemende openheid in de relatie tussen ouder en adolescenten, waarbij er meer overleg en communicatie in de opvoeding plaatsvindt over seksualiteit. Zo’n tachtig procent van de twaalf- tot en met vijftienjarige Nederlandse jongens en negentig procent van de twaalf- tot en met vijftienjarige Nederlandse meisjes praatte in 2012 wel eens met ouders over seksualiteit, ten opzichte van zeventig procent van de twaalf- tot en met vijftienjarige Nederlandse jongens en tachtig procent van de twaalf- tot en met vijftienjarige Nederlandse meisjes in 2005 (De Graaf et al., 2012). Thema’s die voornamelijk aan bod komen zijn verliefd zijn en relaties, maar ook praten ze over wat ze willen op seksueel gebied. Ruim driekwart van de Nederlandse adolescenten geven aan dat hun ouders goed op de hoogte zijn van hun relaties en seksuele activiteiten. Ook voor hulp en informatie gaan adolescenten bij hun ouders te rade, waarbij met name moeders worden aangesproken (De Graaf et al., 2012).

De rol van leeftijdgenoten

Naast ouders spelen ook leeftijdgenoten een rol bij de seksuele ontwikkeling van adolescenten. Naarmate ze ouder worden vergelijken adolescenten zichzelf vaker met

leeftijdgenoten, zeker op het gebied van seksualiteit. Zo beoordelen ze wat normaal gedrag is en wat niet (Brown, Dolcini & Leventhal, 1997). Toch lijkt er niet erg sprake te zijn van

(6)

sociale druk onder de Nederlandse adolescenten. Slechts een kleine groep van de adolescenten ervaart sociale druk om verkering te hebben, te zoenen, seks te hebben of juist maagd te blijven (De Graaf et al., 2012). Zes procent van de adolescenten heeft de eerste keer geslachtsgemeenschap gehad omdat ‘iedereen het al gedaan had’. Praten over seksualiteit doen de Nederlandse adolescenten ook met hun leeftijdgenoten, meisjes (95%) vaker dan jongens (86%). Als er problemen zijn op seksueel gebied kunnen adolescenten ook bij hun leeftijdgenoten terecht (De Graaf et al., 2012).

Door communicatie met zowel ouders als leeftijdgenoten over seks, krijgen

adolescenten inzicht in de opvattingen van beide contexten en vormen ze een beeld van wat ‘normaal’ is (Jaccard, Dodge, & Dittus, 2002). Tijdens de adolescentie vindt er een

verschuiving plaats in de mate waarin ouders en leeftijdgenoten van belang zijn voor

adolescenten. Naarmate adolescenten ouder worden nemen ze meer afstand van hun ouders. Ze worden zelfstandiger en vertellen hun ouders minder over seks. Daarentegen wordt de relatie met leeftijdgenoten steeds belangrijker (Brown, Dolcini, & Leventhal, 1997; De Graaf et al., 2012). Adolescenten vertellen steeds meer aan leeftijdgenoten en aan een eventuele partner. Hoewel ouders belangrijk blijven, vormen leeftijdgenoten in toenemende mate een belangrijk referentiekader voor het denken en doen van adolescenten (Van de Bongardt, Reitz, Sandfort, & Deković, in press). Maar hoe zit het met deze verhouding op gebied van de ontwikkeling van seksuele activiteiten van adolescenten?

Sociale Norm Theorie

Een theorie die de rol van ouders en leeftijdgenoten bij de ontwikkeling van seksuele activiteiten van adolescenten verklaart is de Sociale Norm Theorie. Deze theorie beschrijft dat adolescenten de neiging hebben om zich te gedragen naar de normen die in een sociale groep, zoals leeftijdgenoten of ouders, als veelvoorkomend, geaccepteerd en gewenst worden gezien (Cialdini & Trost, 1998). Adolescenten worden beïnvloed door de waargenomen normen,

(7)

ongeacht of deze waarnemingen overeenkomen met de werkelijkheid (Perkins, 1997). Hierbij zijn twee verschillende normen te onderscheiden, namelijk ‘descriptieve normen’ en

‘injuctieve normen’. Descriptieve normen zijn waarnemingen van bepaald gedrag van anderen, die voorschrijvend (kunnen) zijn voor je eigen gedrag, in dit geval seksuele

activiteiten. Het zijn opvattingen over wat je denkt dat andere mensen doen, in dit geval wat je denkt dat anderen doen op seksueel gebied. Injuctieve normen zijn waarnemingen over welk gedrag wordt geaccepteerd of afgewezen door anderen. Dit zijn opvattingen over wat je wel of niet zou moeten doen volgens anderen, in dit geval op seksueel gebied (Van de

Bongardt, et al., 2014).

Met deze theorie kan bijvoorbeeld verklaard worden dat indien adolescenten waarnemen dat hun ouders minder tolerant zijn ten opzichte van seksuele activiteiten (injuctieve norm), zij zelf ook behoudender zijn op seksueel gebied en meer

beschermingsmaatregelen treffen. In het geval van leeftijdgenoten kan worden verklaard dat indien adolescenten denken dat hun leeftijdgenoten seksueel actief zijn (descriptieve norm), zij daardoor zelf ook seksueel actiever zullen of willen zijn.

Theorie van Gepland Gedrag

Een tweede theorie die aansluit bij de rol die ouders en leeftijdgenoten spelen bij de seksuele ontwikkeling van adolescenten is de ´Theory of Planned Behavior´, ofwel theorie van gepland gedrag. Volgens deze theorie wordt gedrag met name bepaald door de intentie die een persoon heeft om het gedrag uit te voeren. Deze intentie wordt onder andere bepaald door de attitude (wat iemand denkt of voelt over het bepaalde gedrag), subjectieve normen (welk gedrag belangrijke personen in de sociale groep goed- of afkeuren en hoe belangrijk deze mening is voor de persoon) en waargenomen gedragscontrole (in hoeverre iemand denkt controle te hebben over het gedrag) (Azjen, 1988). Ouders en leeftijdgenoten kunnen volgens deze theorie een rol spelen bij het gedrag van adolescenten als onderdelen van de subjectieve

(8)

normen, doordat ze seksueel gedrag goed- of afkeuren. Afhankelijk van hoe belangrijk deze attituden zijn voor adolescenten, vormt dit ook de eigen attitude over seks. Deze attitude vormt vervolgens de intentie van adolescenten om bepaald gedrag wel of niet uit te voeren, waardoor er sprake kan zijn van een indirect effect van ouders een leeftijdgenoten op het seksuele gedrag van adolescenten (Bartholomew, Parcel, Kok, Gottlieb, & Fernández, 2011).

Voorgaand onderzoek

In voorgaand cross-sectioneel onderzoek waarbij de rol van ouders en leeftijdgenoten in de seksuele ontwikkeling van adolescenten is onderzocht, is aangetoond dat indien

adolescenten hogere barrières ervaren om met hun ouders te communiceren over seks, ze meer geneigd zijn om geslachtsgemeenschap te hebben (Rose et al., 2005). Indien ouders een minder tolerante attitude hebben over seks, zijn adolescenten minder geneigd om al

geslachtsgemeenschap te hebben gehad (Rose et al., 2005; Maguen & Armistead, 2006). Leeftijdgenoten met een minder tolerante attitude ten opzichte van seksuele activiteiten, worden geassocieerd met een lagere mate van seksuele activiteit bij adolescenten (Maguen & Armistead, 2006).

In longitudinale onderzoeken is aangetoond dat indien ouders een minder positieve attitude hebben ten opzichte van seksuele activiteiten van adolescenten, adolescenten zelf minder geneigd zijn tot seksuele activiteiten (Akers et al., 2011). Andersom, indien ouders seksueel gedrag goedkeuren gaat dit samen met een hoger aantal seksuele partners van adolescenten en meer seksuele ervaring (Coley, Lombardi, Lynch, Mahalik, & Sims, 2013). Ook is een hogere mate van communicatie over seks met ouders gerelateerd aan meer seksuele ervaring van adolescenten (Van de Bongardt, De Haan, Reitz, & Deković, 2014). Tot slot blijkt uit een recente meta-analyse dat er een verband is tussen seksuele activiteiten van leeftijdgenoten en de seksuele activiteit van adolescenten zelf. Adolescenten zijn seksueel actiever als ze hun leeftijdgenoten als meer seksueel actief waarnemen (Van de

(9)

Bongardt et al., 2014). Dit is onafhankelijk van de daadwerkelijke seksuele activiteit van leeftijdgenoten, wat adolescenten vaak blijken te overschatten (Scholly, Katz, Gascoigne, & Holck, 2005). Tevens is een positieve attitude van zowel ouders als leeftijdgenoten

geassocieerd met een hoge mate van seksuele activiteit van adolescenten (Buhi & Goodson, 2007).

Rekening houdend met groepsverschillen blijken ouders richting meisjes vaak

voorzichtiger en meer beschermend te zijn in hun communicatie en attitude over seks. Meisjes praten meer over seks dan jongens, zowel met hun ouders als met hun leeftijdgenoten (De Graaf et al., 2012). Daarnaast blijken laag opgeleide adolescenten actiever te zijn op seksueel gebied dan hoog opgeleide adolescenten, doordat ze op eerdere leeftijd aan seks beginnen en meer sekspartners hebben gehad (De Graaf et al., 2012). Gelovige adolescenten zijn minder tolerant ten opzichte van seks, dan hun niet gelovige leeftijdgenoten (De Graaf et al., 2012). Ook de etnische achtergrond speelt een rol bij de attitude van adolescenten. Zo hebben

adolescenten met een Westerse etnische achtergrond vaak een meer open attitude ten opzichte van seks en zijn adolescenten met een niet-Westerse etnische achtergrond vaak meer

behoudend (Rodriguez-Arauz, Mealy, Smith, & DiPlacido, 2013).

Het huidige onderzoek

Uit voorgaand onderzoek blijkt dat zowel ouders als leeftijdgenoten een rol spelen bij de seksuele ontwikkeling van adolescenten. Het probleem met deze voorgaande onderzoeken is dat beide contexten (ouders en leeftijdgenoten), vaak los van elkaar zijn onderzocht. Hierdoor is het onduidelijk wat de relatieve rol is van ouders en leeftijdgenoten enerzijds en de seksuele activiteiten van adolescenten anderzijds. Er zijn wel onderzoeken waarin beide contexten naast elkaar zijn gezet, maar deze bevatten inconsistente bevindingen of geen representatieve steekproef. Zo vergeleken Akers et al. (2011) beide contexten, maar bevatte de steekproef enkel meisjes die in klinieken waren opgenomen. Daarnaast richt veel

(10)

onderzoek over de seksuele ontwikkeling van adolescenten zich enkel op gedrag, namelijk de seksuele activiteiten van adolescenten, terwijl op basis van de Theorie van Gepland Gedrag en andere empirische inzichten de attitude van adolescenten ook een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van deze seksuele activiteiten. Dit heeft geleid tot de volgende

onderzoeksvragen: Ten eerste, ‘Wat is het verband tussen de communicatie met ouders en de

attitude van ouders over seks enerzijds en de seksuele activiteiten van adolescenten anderzijds, en wat is het verband tussen de communicatie over seks met leeftijdgenoten en diens seksuele ervaring enerzijds en de seksuele activiteiten van adolescenten anderzijds?

Ten tweede, Worden deze verbanden gemedieerd door de eigen attituden van adolescenten

over seks?’ Dit zal worden onderzocht aan de hand van longitudinale data.

De verwachting is dat meer communicatie met ouders over seks en een positievere attitude van ouders ten opzichte van seks geassocieerd zullen zijn met een hogere mate van seksuele activiteit van adolescenten. Daarnaast wordt verwacht dat indien adolescenten hun leeftijdgenoten als seksueel actiever waarnemen en ze frequenter met leeftijdgenoten over seks praten, dit samengaat met een hogere mate van seksuele activiteit van adolescenten. Tot slot is de verwachting dat deze veronderstelde verbanden worden gemedieerd door de eigen attituden van adolescenten ten opzichte van seks.

Methode

Steekproef

Data zijn verzameld binnen een 4 wave longitudinaal onderzoeksproject naar relaties met ouders en leeftijdgenoten en seksuele ontwikkeling. Tijdens de eerste meting (T1) in oktober 2009 vulden 658 derdejaars leerlingen de vragenlijst in. De tweede, derde en vierde metingen van de dataverzameling (T2, T3 en T4) vonden respectievelijk zes, twaalf en achttien maanden later plaats. Omdat de klassamenstelling in de tussentijd is veranderd, bestond de laatste steekproef uit de vierde wave uit 420 leerlingen (211 meisjes, 50.24%). Om

(11)

te controleren of deze uitvalsgroep verschilde van de respondenten die niet zijn uitgevallen is er gekeken naar de kernvariabelen en demografische gegevens van beide groepen.

Regressieanalyses wijzen uit dat uitval werd voorspeld door de mate waarin adolescenten seksueel actief waren op meetmoment 1. Adolescenten die meer seksueel actief waren op meetmoment 1, waren meer geneigd om uit te vallen. De gemiddelde leeftijd van de

uiteindelijke steekproef tijdens de eerste meting was 14.46 jaar (SD = 0.61 | range 13-16 jaar). De steekproef bestond voornamelijk uit adolescenten met een Nederlandse achtergrond (83.3%). De resterende adolescenten waren van Turkse (4.5%), Marokkaanse (3.4%), Antilliaanse (1.1%), Surinaamse (0.5%), Indonesische (0.5%) of overige (6.8%) afkomst. De meerderheid van de adolescenten (66.5%, n = 293) namen deel aan het vmbo. Een kwart (25%, n = 128) zat op de havo en de minderheid van 8.2% (n = 42) op het vwo. De meeste adolescenten rapporteerden heteroseksueel te zijn (89.9%), 3.2% was homoseksueel, 0.9% was biseksueel en 6% twijfelde over de geaardheid.

Procedure

In de huidige studie zijn alle vier de meetmomenten meegenomen in de analyse. Op zeven middelbare scholen in Nederland zijn er papieren vragenlijsten afgenomen in de klas, gedurende één lesuur. Voor de studie is goedkeuring verleend vanuit de commissie ethiek van de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Adolescenten mochten meedoen met het onderzoek wanneer ze zelf ingestemd hadden om deel te nemen en hun ouders geen bezwaar maakten (passieve toestemming). Geen van de ouders maakten bezwaar tegen deelname aan het onderzoek door hun kind. Adolescenten hebben geen compensatie ontvangen voor hun deelname. Twee onderzoeksassistenten waren altijd aanwezig in het klaslokaal om vragen te beantwoorden, hebben de vragenlijsten toegelicht en benadrukten dat de verzamelde gegevens vertrouwelijk zouden worden behandeld. Alle deelnemers konden zich te allen tijde intrekken en waren hiervan op de hoogte gesteld tijdens de introductie.

(12)

Aan het einde van de vragenlijst werd de vraag gesteld of de respondenten alle vragen naar waarheid hadden ingevuld. Hieruit bleek dat 23.9% van de respondenten niet overal eerlijk antwoord op hadden gegeven. Redenen hiervoor waren dat ze de vragen te moeilijk vonden (65.7%), vervelend vonden (10.2%), te persoonlijk waren (13%), ze geen slecht beeld wilden geven (3.7%) of ze bang waren dat anderen erachter kwamen wat ze hadden

opgeschreven (4.6%). Steekproefsgewijs is één van de regressieanalyses nogmaals

uitgevoerd, waarbij enkel de respondenten zijn meegenomen die overal eerlijk antwoord op hadden gegeven. De resultaten van deze analyse weken niet af van de resultaten met de gehele steekproef.

Instrumenten

Communicatie met ouders. De communicatie van adolescenten met hun ouders over

relaties en seksualiteit werd gemeten met vijf items op twee vragen, één vraag over de vader en dezelfde vraag apart over de moeder. De hoofdvraag was: “Hoe vaak praat jij met je vader over…”, bijvoorbeeld, “…verliefdheid en relaties” en “Hoe vaak praat jij met je moeder over… “, bijvoorbeeld, “…wat jij leuk vindt op seksueel gebied”. De items waren:

‘verliefdheid en relaties’, ‘wat jij leuk vindt op seksueel gebied’, ‘wat jij (nog) niet wilt doen op seksueel gebied’, ‘zwangerschap en voorbehoedmiddelen’ en ‘geslachtsziekten’. De antwoorden op de vragen over vaders en moeders zijn uiteindelijk samengevoegd, zodat er een gemiddelde score voor ‘ouders’ is meegenomen. De antwoorden varieerden op een 5-puntschaal (1 = nooit; 5 = heel vaak). Een hogere score betekende dat adolescenten meer met hun ouders over relaties en seksualiteit praatten. De interne consistentie van de items op deze schaal was hoog (α = .83 op T1, α = .88 op T2, α = .84 op T3 en α = .88 op T4).

Attituden van ouders. De attitude van ouders ten opzichte van seks werd gemeten

met vier items. De hoofdvraag was: “Zeggen jouw ouders wel eens…”, bijvoorbeeld, “…dat je geen seks moet hebben voor het huwelijk”, en “dat je geen dingen moet doen op seksueel

(13)

gebied, die je niet wilt”. De items waren: ‘dat je geen seks moet hebben voor het huwelijk’, ‘dat je geen seks moet hebben, als er geen liefde in het spel is’, ‘dat je geen dingen moet doen op seksueel gebied, die je niet wilt’ en ‘dat je geen dingen moet doen op seksueel gebied, die de ander niet wil’. De antwoorden varieerden op een 3-puntschaal (1 = best vaak; 3 = nooit) en zijn vervolgens omgescoord tot 1= nooit en 3= best vaak. Een hogere score betekende dat ouders minder tolerant en meer beschermend waren ten opzichte van seks. De interne

consistentie van de items op deze schaal was hoog (α = .72 op T1, α = .73 op T2, α = .74 op T3 en α = .81 op T4).

Seksuele ervaring van leeftijdgenoten. De ervaring van leeftijdgenoten op seksueel

gebied werd gemeten met vier items, waarbij adolescenten invulden of ze verwachtten dat de meerderheid van de klas bepaalde seksuele handelingen al wel of niet had verricht. De hoofdvraag was: “Wat denk je? Hebben de meeste van je klasgenoten al wel eens…”, bijvoorbeeld, “…getongzoend” en “orale seks gehad”. De items waren: ‘getongzoend’, ‘gevoeld en gestreeld’, ‘orale seks gehad’ en ‘seks gehad (met penis in vagina)’. De

antwoorden varieerden op een 3-puntschaal (1 = de meerderheid nog niet; 3 = de meerderheid

al wel). Een hogere score betekende dat adolescenten dachten dat hun leeftijdgenoten meer

seksueel actief waren. De interne consistentie van de items op deze schaal was hoog (α = .66 op T1, α = .73 op T2, α = .78 op T3 en α = .79 op T4).

Communicatie over seks met leeftijdgenoten. De frequentie waarin adolescenten

met hun leeftijdgenoten over seks praten werd gemeten met één item, waarbij adolescenten invulden hoe vaak ze over seks praten met vrienden. De vraag was: “Praat je wel eens met je vriend(inn)en over seks? “ De antwoorden varieerden op een 5-puntschaal (1 = nooit; 5 =

dagelijks). Een hogere score betekende dat adolescenten frequenter met leeftijdgenoten over

seks praatten.

(14)

gemeten met elf items, waarbij adolescenten invulden wat ze van bepaalde stellingen over seksueel getinte activiteiten vinden. De hoofdvraag was: “Stel je voor dat je de volgende dingen doet. Wat zou jij daar van vinden…”, bijvoorbeeld, “…je hebt seks voor het huwelijk” en “je gaat vreemd”. De antwoorden varieerden op een 5-puntschaal (1 = helemaal verkeerd; 5 = helemaal goed). Een hogere score betekende dat adolescenten een tolerantere attitude hadden ten opzichte van seks. De interne consistentie van de items op deze schaal was hoog (α = .86 op T1, α = .88 op T2, α = .87 op T3 en α = .89 op T4).

Seksuele activiteiten van adolescenten. De mate waarin adolescenten seksueel actief

waren werd gemeten met vijf items, waarbij adolescenten invulden of ze bepaalde seksuele handelingen hadden verricht. De hoofdvraag was: “Heb jij ooit wel eens…”, bijvoorbeeld, “…met iemand getongzoend” en “seks gehad (met penis in vagina)”. De items waren: ‘met iemand getongzoend’, ‘gevoeld en gestreeld’, ‘geschuurd (het meisje wrijft haar billen tegen de jongen aan tijdens het dansen’, ‘orale seks gehad (pijpen of beffen)’en ‘seks gehad (met penis in vagina)’. De antwoorden varieerden op een 3-puntschaal (1 = nooit; 3 = best vaak). Een hogere score betekende dat adolescenten meer seksueel actief waren. De interne

consistentie van de items op deze schaal was hoog (α = .82 op T1, α = .84 op T2, α = .88 op T3 en α = .89 op T4).

Analyse plan

Allereerst zijn de gemiddelden en standaarddeviaties berekend van de kernvariabelen, om een beschrijvend beeld te krijgen van de scores. Vervolgens zijn er ANOVA’s uitgevoerd om te onderzoeken of er verschillen waren tussen adolescenten op basis van geslacht,

schoolniveau, etniciteit en godsdienst. Daarna zijn Pearson correlaties berekend tussen de kernvariabelen op verschillende meetmomenten. Om vervolgens de verbanden tussen de communicatie met ouders en de attitude van ouders over seks enerzijds en de seksuele activiteiten van adolescenten anderzijds, en tussen de communicatie over seks met

(15)

leeftijdgenoten en diens seksuele ervaring enerzijds en de seksuele activiteiten van

adolescenten anderzijds te meten, zijn multipele regressie analyses uitgevoerd. Deze analyses zijn uitgevoerd voor het tijdsinterval tussen meetmoment 1 en meetmoment 4. Hierbij waren de communicatie met ouders en de attituden van ouders (op T1) de onafhankelijke variabelen en was de mate waarin adolescenten seksueel actief waren (op T4) de afhankelijke variabele in het eerste regressiemodel. Het tweede regressiemodel is uitgevoerd met de seksuele ervaring van leeftijdgenoten en de communicatie met leeftijdgenoten (op T1) als

onafhankelijke variabelen en was de mate waarin adolescenten seksueel actief waren (op T4) de afhankelijke variabele. In stap één is bij beide regressieanalyses gecontroleerd voor de variabelen geslacht, schoolniveau, etniciteit en godsdienst. In stap twee is de mate waarin adolescenten seksueel actief waren op meetmoment 1 meegenomen in het regressiemodel. Vervolgens zijn in stap drie de beide contexten (ouders en leeftijdgenoten) tegelijkertijd getoetst. Hierdoor is onderzocht of communicatie met ouders en attituden van ouders (op T1) voorspellend waren voor seksuele activiteit van adolescenten (op T4). Ook is op deze manier of de waargenomen seksuele ervaring van leeftijdgenoten en de communicatie met

leeftijdgenoten (op T1) voorspellend waren voor de seksuele activiteit van adolescenten (op T4). In stap vier is de eigen attitude van adolescenten ten opzichte van seks (op T2)

toegevoegd als voorspeller van de eigen seksuele activiteiten (op T4). Tot slot zijn er in stap vijf interactietermen toegevoegd, om te onderzoeken of deze verbanden verschillend waren voor jongens en voor meisjes.

Om als laatste te onderzoeken of de attitude van adolescenten ten opzichte van seks het verband tussen de communicatie met ouders en de attitude van ouders ten opzichte van seks enerzijds en de seksuele activiteiten van adolescenten anderzijds, en het verband tussen de communicatie over seks met leeftijdgenoten en diens seksuele ervaring enerzijds en de seksuele activiteiten van adolescenten anderzijds medieerde, is een mediatieanalyse

(16)

uitgevoerd in SPSS (Preacher & Hayes, 2008) . Zoals eerder beschreven is in de vierde stap van de regressiemodellen de eigen attitude van adolescenten op meetmoment 2 toegevoegd aan het regressiemodel, als voorspeller van de seksuele activiteiten van adolescenten (op T4). Vervolgens is een Sobel test uitgevoerd, die test of de mediator het effect van de

onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele draagt. Om de Sobel test uit te kunnen voeren, werd eerst de regressiecoëfficiënt en diens standaarddeviatie berekend voor het verband tussen de onafhankelijke variabele en de mediator en vervolgens voor het verband tussen de mediator en de afhankelijke variabele. Hierbij waren de communicatie met ouders, attituden van ouders, seksuele ervaring van leeftijdgenoten en communicatie met

leeftijdgenoten (op T1) de onafhankelijke variabelen, fungeerde de attitude van adolescenten (op T2) als mediatorvariabele en was de mate waarin adolescenten seksueel actief waren (op T4) de afhankelijke variabele.

Resultaten

Beschrijvende analyses

De gemiddelden en standaarddeviaties van de kernvariabelen zijn weergegeven in Tabel 1. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen jongens, meisjes en de totaalscores van de hele steekproef. De ANOVA’s wezen uit dat de scores met name verschilden op basis van geslacht en schoolniveau. Zo verschilden attituden van ouders ten opzichte van seks op basis van geslacht. Meisjes rapporteerden dat hun ouders meer voorzichtige en meer beschermende attituden hadden ten opzichte van seks vergeleken met jongens (F(1,456) = 15.06, p = 0.000, η2 =

.03). Ook verschilde de attitude ten opzichte van seks van adolescenten zelf op basis van geslacht. Jongens hadden een meer tolerante attitude ten opzichte van seks dan meisjes (F(1,453) = 41.89, p = 0.000, η2 =

.09). Er zijn geen verschillen gevonden op basis van geslacht voor de variabelen ‘communicatie met ouders’, ‘seksuele ervaring van

(17)

adolescenten’.

Bij vijf van de zes kernvariabelen waren er verschillen op basis van schoolniveau. Zo waren ouders van adolescenten uit het vwo minder voorzichtig en beschermend over seks, vergeleken met ouders van adolescenten van het vmbo (F(2,452) = 3.48, p = 0.032, η2 =

.02). Daarnaast rapporteerden adolescenten uit het vwo een lagere score op de mate waarin hun leeftijdgenoten seksuele ervaren zouden zijn, vergeleken met adolescenten van het vmbo en de havo (F(2,447) = 7.56, p = 0.001, η2 =

.03). Ook waren er verschillen in hoe vaak adolescenten met vrienden over seks praatten per schoolniveau. Leerlingen op de havo praatten vaker met vrienden over seks dan leerlingen uit het vmbo (F(2,446) = 4.14, p = 0.017, η2 =

.02). Verder hadden adolescenten van de havo een tolerantere attitude ten opzichte van seks, vergeleken met leerlingen uit het vmbo (F(2,449) = 5.78, p = 0.003, η2 =

.03). Tot slot waren er verschillen in ervaring op seksueel gebied, waarbij vwo-leerlingen minder ervaren waren dan leerlingen van het vmbo en de havo (F(2,442) = 6.06, p = 0.003, η2 =

.03). Er zijn geen verschillen gevonden op basis van schoolniveau voor de variabele ‘communicatie met ouders’.

Ook is er gekeken of verschillen in godsdienst en etniciteit samenhingen met verschillende scores op de kernvariabelen. Dit was enkel het geval bij de attituden ten opzichte van seks van ouders en attituden ten opzichte van seks van adolescenten zelf. Adolescenten die niet godsdienstig waren opgevoed en adolescenten met een Nederlandse achtergrond rapporteerden dat hun ouders een minder voorzichtige en minder beschermende attitude hadden over seks, vergeleken met gelovige adolescenten en adolescenten met een niet Nederlandse achtergrond (respectievelijk F(1,454) = 10.84, p = 0.001, η2 =

.02 en F(1,425) = 15.59, p = 0.000, η2 =

.04). Adolescenten die niet gelovig waren opgevoed en adolescenten met een Nederlandse achtergrond hadden een tolerantere attitude ten opzichte van seks dan gelovige adolescenten en adolescenten met een niet Nederlandse achtergrond (respectievelijk

(18)

F(1,451) = 14.67, p = 0.000, η2 = .03 en F(1,423) = 22.75, p = 0.000, η2 = .05). Etniciteit speelde tot slot ook een rol bij wat adolescenten met zijn of haar ouders bespraken.

Nederlandse adolescenten spraken minder vaak met hun ouders over seksualiteit en relaties, dan adolescenten met een niet Nederlandse achtergrond (F(1,412) = 4.89, p = 0.028, η2 =

.01). Deze variabele verschilde niet op basis van verschillen in godsdienst. Er zijn geen verschillen gevonden op basis van godsdienst en etniciteit voor de variabelen ‘seksuele ervaring van leeftijdgenoten’, ‘communicatie over seks met leeftijdgenoten’ en ‘seksuele activiteiten van adolescenten’.

Correlaties

De Pearson correlaties van de kernvariabelen zijn te vinden in Tabel 2. Er was een positief significant verband tussen de communicatie met ouders over relaties en seks enerzijds en de seksuele activiteit van adolescenten anderzijds. Adolescenten die meer met hun ouders spraken over relaties en seksualiteit op T1, waren seksueel actiever op alle vier de

meetmomenten. Tevens hingen de attituden van ouders en die van adolescenten significant met elkaar samen. Wanneer ouders een meer beschermende en voorzichtige attitude hadden ten opzichte van seks op T1, hadden adolescenten zelf ook een minder tolerante attitude ten opzichte van seks op alle meetmomenten. Daarnaast correleerde de seksuele ervaring van leeftijdgenoten met zowel de attitude als de seksuele ervaring van adolescenten zelf. Indien adolescenten dachten dat hun leeftijdgenoten seksueel actiever waren op T1, hadden ze zelf een tolerantere attitude ten opzichte van seks op alle meetmomenten en waren ze tevens meer ervaren op seksueel gebied op T1 en T2. Ook de mate waarin adolescenten met hun vrienden over seks praatten bleek significant samen te hangen met de attituden en seksuele activiteiten van adolescenten. Adolescenten die meer over seks praatten met hun vrienden op T1 waren seksueel actiever op alle meetmomenten en hadden een tolerantere attitude ten opzichte van seks op T1 en T2. Verder correleerde de attitude van adolescenten positief met de mate

(19)

waarin ze seksueel actief waren. Adolescenten die toleranter waren ten opzichte van seks op T1, T2, T3 en T4, waren seksueel actiever op T1, T2, T3 en T4. De communicatie met ouders over seks correleerde significant met de attituden van ouders. Indien er meer werd gesproken met ouders over seks en relaties op T1, hadden ouders een meer beschermende en

voorzichtigere attitude ten opzichte van seks op T1. Tot slot hing de ervaring van

leeftijdgenoten op seksueel gebied significant samen met de frequentie waarop adolescenten met vrienden over seks praatten. Adolescenten die dachten dat hun leeftijdgenoten seksueel actiever waren op T1, praatten vaker met leeftijdgenoten over seks op T1.

Regressie analyses

De rol van ouders

De resultaten van de regressieanalyse voor de rol van ouders staan weergegeven in Tabel 3. Uit de analyse bleek dat de mate waarin adolescenten met hun ouders spraken over relaties en seksualiteit op meetmoment 1 niet voorspellend was voor de seksuele activiteiten van adolescenten op meetmoment 4 (β = -.052, p = .460). De attituden van ouders op

meetmoment 1 waren ook niet voorspellend voor de seksuele activiteiten van adolescenten op meetmoment 4 (β = .059, p = .528). De verbanden tussen de communicatie met ouders en de attitude van ouders enerzijds en de seksuele activiteit van adolescenten anderzijds, waren niet verschillend voor jongens en meisjes (voor jongens respectievelijk β = .127, p = .235 en β = -.208, p = .196 en voor meisjes respectievelijk β = .037, p = .712 en β = -.048, p = .693).

De rol van leeftijdgenoten

De resultaten van de regressieanalyse voor de rol van leeftijdgenoten staan

weergegeven in Tabel 3. Uit de analyse bleek dat de mate waarin adolescenten dachten dat hun leeftijdgenoten seksueel actief waren op meetmoment 1 voorspellend was voor de mate waarin adolescenten zelf seksueel actief waren op meetmoment 4 (β= -.276, p=.002).

(20)

Adolescenten die dachten dat hun leeftijdgenoten seksueel actief waren op meetmoment 1, waren op meetmoment 4 minder seksueel actief. Daarnaast bleek de mate waarin adolescenten met hun vrienden over seks praatten voorspellend te zijn voor de seksuele activiteiten van adolescenten op meetmoment 4 (β= .075, p=.020). Adolescenten die op meetmoment 1 vaker met leeftijdgenoten over seks praatten, waren seksueel actiever op meetmoment 4. De

verbanden tussen de waargenomen ervaring van leeftijdgenoten en de communicatie met leeftijdgenoten enerzijds en de seksuele activiteit van adolescenten anderzijds, waren niet verschillend voor jongens en meisjes (voor jongens respectievelijk β = -.394, p = .035 en β = .015, p = .809 en voor meisjes respectievelijk β = -.157, p = .199 en β = .134, p = .005).

De attituden van adolescenten

Vervolgens werd onderzocht of de attituden van adolescenten zelf een mediërende rol speelden. De eerste stap van de mediatieanalyse begint bij het verband tussen de

onafhankelijke en afhankelijke variabele. Omdat er in dit onderzoek enkel verbanden tussen de seksuele ervaring van leeftijdgenoten en de communicatie met leeftijdgenoten over seks enerzijds en de seksuele activiteiten van adolescenten anderzijds, zijn gevonden, werd enkel bij deze paden een mediatieanalyse uitgevoerd. Allereerst werd de mediator (de attitude van adolescenten ten opzichte van seks op meetmoment 2) in stap vier toegevoegd als

controlevariabele aan het eerder beschreven regressiemodel (zie Tabel 4). Uit de analyses bleek de attitude van adolescenten op meetmoment 2 voorspellend te zijn voor de seksuele activiteiten van adolescenten op meetmoment 4 (β = .165, p = .011). Vervolgens is de Sobel test uitgevoerd om te toetsen of er sprake was van mediatie. Hieruit bleek dat de verbanden tussen de seksuele ervaring van leeftijdgenoten en de communicatie met leeftijdgenoten over seks enerzijds en de seksuele activiteiten van adolescenten anderzijds, niet significant

gemedieerd werden door de attituden van adolescenten (respectievelijk z = 0.83, p = .407 en z = 0.50, p = .619).

(21)

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om het longitudinale verband tussen de communicatie met ouders en de attitude van ouders over seks enerzijds en de seksuele activiteiten van adolescenten anderzijds, en het longitudinale verband tussen de communicatie over seks met leeftijdgenoten en diens seksuele ervaring enerzijds en de seksuele activiteiten van

adolescenten anderzijds te onderzoeken. Daarnaast is er gekeken of de deze verbanden werden gemedieerd door de attitude van adolescenten zelf ten opzichte van seks. Uit de resultaten kwam naar voren dat adolescenten die dachten dat hun leeftijdgenoten minder seksueel ervaren waren, achttien maanden later zelf meer seksueel actief waren. Adolescenten die vaker met leeftijdgenoten over seks praatten, waren ook meer seksueel actief op de

langere termijn. Tegen de verwachting in hing de mate waarin adolescenten met hun ouders over seks en relaties praatten en de attituden van ouders ten opzichte van seks, niet

longitudinaal samen met de seksuele activiteiten van adolescenten. De attitude van adolescenten ten opzichte van seks op meetmoment 2 bleek eveneens een significante voorspeller voor seksuele activiteit van adolescenten op meetmoment 4. Adolescenten met een tolerantere attitude ten opzichte van seks, waren meer seksueel actief. Toch bleek de attitude van adolescenten zelf ten opzichte van seks het verband tussen de rol van

leeftijdgenoten en de seksuele activiteiten van adolescenten niet te mediëren. Terugkomend op de onderzoeksvraag kan gesteld worden dat leeftijdgenoten een belangrijkere rol lijken te spelen dan ouders als het gaat om de seksuele activiteiten van adolescenten en dat er geen sprake is van mediatie door de attitude van adolescenten ten opzichte van seks.

Opvallend was dat het longitudinale verband tussen de waargenomen seksuele ervaring van leeftijdgenoten en de seksuele activiteit van adolescenten negatief was.

Adolescenten die dachten dat hun leeftijdgenoten seksueel meer ervaren waren, rapporteerden een lagere score op de eigen seksuele activiteiten. Of andersom, adolescenten die dachten dat

(22)

hun leeftijdgenoten seksueel minder ervaren waren , rapporteerden een hogere score op de eigen seksuele activiteiten. Deze bevinding is tevens strijdig met bevindingen uit de literatuur, waar bewijs wordt gevonden voor een positief verband tussen de waargenomen seksuele ervaring van leeftijdgenoten en de seksuele activiteiten van adolescenten zelf (Van de Bongardt et al., 2014). Een verklaring voor deze onverwachte bevinding zou een

‘perceiver-effect’ kunnen zijn. Het zou kunnen zijn dat adolescenten aan het begin van het huidige

onderzoek (waarbij ze gemiddeld 14.46 jaar waren), nog niet zo actief bezig waren met seksualiteit en daardoor dachten dat hun leeftijdgenoten ook nog niet seksueel actief waren. Echter neemt de druk om volwassen te worden tijdens de adolescentie erg toe, wat zeer sterk geldt op het gebied van seksualiteit. Het is mogelijk dat adolescenten zich door deze

“ontwikkelingsdruk” in een relatief korte periode meer bezig gaan houden met seksualiteit, waardoor ze op een andere manier gaan waarnemen (Cook & Douglas, 1998). Bovenstaande zou kunnen verklaren waarom er op de korte termijn (meetmoment 1 en 2) sprake was van een positief verband tussen de seksuele ervaring van leeftijdgenoten enerzijds en de seksuele activiteiten van adolescenten anderzijds, terwijl dit op de langere termijn negatief werd (meetmoment 3 en 4).

Een aantal resultaten van dit onderzoek over verschillen op basis van geslacht, schoolniveau en godsdienst sluiten aan bij de bevindingen uit het cross-sectionele,

Nederlandse onderzoek van De Graaf et al. (2012). Zo werd in dat onderzoek, net als in het huidige, gevonden dat ouders meer beschermend en voorzichtiger waren in hun attitude ten opzichte van seks bij meisjes. Bovendien bleek dat gelovige adolescenten minder tolerante attituden hadden over seks. Tevens bleek uit dit onderzoek dat laag opgeleide adolescenten actiever waren op seksueel gebied dan hoog opgeleide adolescenten, wat ook overeenkomt met bevindingen van De Graaf et al. (2012).

(23)

met zowel ouders als leeftijdgenoten, seksueel actiever waren, aansluitend bij de bevindingen van Van de Bongardt et al. (2014). Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat adolescenten die meer over seks praatten, zich ook meer met dit onderwerp bezig houden en daardoor seksueel actiever zijn. Ook de attituden van ouders en adolescenten hingen positief samen. Wanneer ouders een meer beschermende en voorzichtige attitude hadden ten opzichte van seks, hadden de adolescenten zelf ook een minder tolerante attitude ten opzichte van seks. Dit komt overeen met bevindingen van Akers et al. (2011). Een verklaring hiervoor zou de Theorie van Gepland Gedrag kunnen zijn (Azjen, 1988), die stelt dat adolescenten worden beïnvloed door de attituden van hun ouders, die vervolgens de attitude van adolescenten zelf kunnen vormen.

In tegenstelling tot eerder onderzoek van Van de Bongardt et al. (2014) was de mate waarin adolescenten met hun ouders over seks en relaties praatten, niet voorspellend voor de mate waarin adolescenten seksueel actief waren. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat andere onafhankelijke variabelen uit het regressiemodel een effect in tegengestelde richting hadden, waardoor dit verband verwaarloosbaar leek. Er was immers wel sprake van

significante correlaties tussen de communicatie met ouders en de mate van seksuele activiteit van leeftijdgenoten. Daarnaast werd deze variabele gemeten met vijf items en werd de communicatie met leeftijdgenoten gemeten met één item, wat wel een voorspeller van de seksuele activiteit van adolescenten bleek. Bij de ouders werd de communicatie over diverse seks gerelateerde onderwerpen gemeten, terwijl het bij leeftijdgenoten ging om communicatie over seks in brede zin. Het kan zijn dat indien de communicatie met ouders ook met één item werd gemeten, dit tot andere scores leidde en er wel een verband werd gevonden. Ook de attitude van ouders ten opzichte van seks bleek de mate waarin adolescenten seksueel actief waren niet te voorspellen, terwijl Akers et al. (2011) dit verband wel vonden. Een mogelijke verklaring hiervoor wordt hieronder gegeven.

(24)

Hoewel het tevens een hypothese was dat de communicatie met ouders en attituden van ouders ook een voorspellende rol zouden spelen bij de seksuele activiteiten van

adolescenten, heeft dit onderzoek dat niet aangetoond. Toch mag de rol van ouders niet worden onderschat. Er is wel degelijk gebleken dat ouders ertoe doen bij de seksuele

ontwikkeling van adolescenten, maar dan met name voor de attituden van adolescenten over seks, in plaats van voor de seksuele activiteiten. De attituden van ouders ten opzichte van seks correleerden, zowel cross-sectioneel als longitudinaal, significant met de attituden van

adolescenten over seks. Indien ouders een meer beschermende en voorzichtige attitude hadden over seks, waren adolescenten zelf ook minder tolerant ten opzichte van seks. Deze attitude van adolescenten bleek vervolgens in het regressiemodel een voorspeller te zijn voor de seksuele activiteiten van adolescenten. Het ontbreken van een direct verband tussen de attituden van ouders enerzijds (X) en de seksuele activiteiten van adolescenten anderzijds (Y), kan worden verklaard doordat het totale effect tussen X en Y een som is van veel

verschillende directe en indirecte paden. Seksuele activiteit van adolescenten associeert met verschillende mechanismen, die een effect in tegenovergestelde richting kunnen hebben. Zo kan meer communicatie met ouders over seks samen gaan met meer seksuele activiteit van adolescenten, terwijl een meer beschermende attitude van ouders de mate van seksuele activiteit juist doet afnemen. Op deze manier kunnen effecten elkaar opheffen in de schatting van het totaaleffect, waardoor het verband tussen X en Y verwaarloosbaar lijkt maar wel aanwezig is (Hayes, 2009). Hierdoor kan er, ondanks dat er geen direct verband gevonden werd tussen de attituden van ouders en seksuele activiteit van adolescenten, alsnog sprake zijn van een indirect effect van de attitude van ouders, via de attitude van adolescenten op de seksuele activiteiten van adolescenten. Om deze redenen mag de rol van ouders niet worden onderschat.

(25)

meetmomenten. Door de steekproefgrootte (n = 420) was het mogelijk om te onderzoeken of de scores op de kernvariabelen verschilden op basis van demografische gegevens zoals geslacht, schoolniveau, godsdienst en etniciteit. Doordat er longitudinale data beschikbaar waren, konden veranderingen over tijd worden onderzocht. Hierdoor konden er in

tegenstelling tot cross-sectioneel onderzoek, uitspraken worden gedaan over de onderzochte verbanden over tijd. Daarnaast was de interne consistentie van alle schalen hoog, waardoor de meetinstrumenten betrouwbaar zijn. Verder keek dit onderzoek ook naar de attituden van ouders en adolescenten over seks, wat een belangrijk aspect is van de seksuele ontwikkeling, aangezien veel onderzoek zich enkel richt op gedrag, namelijk seksuele activiteiten.

Echter had dit onderzoek ook beperkingen. Zo is er enkel gebruik gemaakt van

zelfrapportages van adolescenten. Hierdoor is er slechts vanuit één perspectief naar de rol van ouders en leeftijdgenoten en naar attituden en seksuele activiteiten van adolescenten gekeken. Het zou waardevoller kunnen zijn om deze aspecten ook vanuit andere perspectieven, zoals die van ouders en leeftijdgenoten te bekijken. Daarnaast gaf 23,9% van de respondenten aan op één of meerdere vragen geen eerlijk antwoord te hebben gegeven. Het is daarom de vraag in hoeverre de antwoorden betrouwbaar zijn. Een veelvoorkomende reden om niet eerlijk te antwoord te geven was dat respondenten de vragen te persoonlijk vonden. Hierdoor kan het voorkomen dat respondenten een hogere mate van seksuele ervaring hebben gerapporteerd, om stoer te doen tegenover leeftijdgenoten en adolescenten geneigd zijn om de seksuele ervaring van leeftijdgenoten te overschatten. Verder was er deels sprake van selectieve uitval. Adolescenten die aangaven seksueel actief te zijn op meetmoment 1, waren meer geneigd om uit te vallen tijdens het onderzoek. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat adolescenten die seksueel actiever zijn over het algemeen wat verder in de ontwikkeling zijn en daardoor eerder de keuze durven te maken om af te haken. Echter verklaarde deze variabele slechts 12,3% van de uitval. Ook kunnen de resultaten ondanks de redelijke steekproefgrootte niet

(26)

gegeneraliseerd worden naar heel Nederland. De reden hiervoor is dat adolescenten met een Nederlandse achtergrond en adolescenten die een vmbo opleiding volgen

oververtegenwoordigd zijn in de steekproef. Tot slot is de frequentie waarin adolescenten met leeftijdgenoten over seks praatten gemeten met slechts één item, terwijl de communicatie met ouders over seks gerelateerde onderwerpen met vijf items is gemeten. Dit zou een reden kunnen zijn geweest dat er bij leeftijdgenoten wel verbanden zijn gevonden en bij ouders niet. Dit onderzoek leidt tot een aantal nieuwe vragen voor vervolgonderzoek. Zo zou nader onderzoek zich meer kunnen richten op hoe de attitude van adolescenten ten opzichte van seks tot stand komt. Dit zou interessant kunnen zijn aangezien deze attitude een voorspeller blijkt van de eigen seksuele activiteit van adolescenten. Vervolgonderzoek zou hierbij ook de attituden van ouders en leeftijdgenoten moeten onderzoeken, om te kijken of deze

samenhangen met attituden van adolescenten zelf. Daarnaast zou vervolgonderzoek de communicatie met ouders en leeftijdgenoten over seks moeten meten met een vergelijkbare schaal. Hierdoor kan het effect van communicatie met ouders over seks worden vergeleken met communicatie met leeftijdgenoten over seks.

Concluderend kan gesteld worden dat er sprake is van andersoortige effecten van ouders en leeftijdgenoten op verschillende aspecten van de ontwikkeling van seksueel gedrag van adolescenten. Attituden van ouders lijken vooral een belangrijke rol te spelen bij de attituden van adolescenten ten opzichte van seks. De waargenomen seksuele ervaring van leeftijdgenoten en communicatie met leeftijdgenoten over seks associëren daarentegen ook direct met de gedragingen van adolescenten op seksueel gebied. Beide aspecten (de attitude en de seksuele activiteiten zelf) zijn onderdeel van de seksuele ontwikkeling van

adolescenten. Eén van de centrale onderzoeksvragen in de huidige studie betrof het verband tussen de rol van ouders en die van leeftijdgenoten enerzijds en de seksuele activiteiten van adolescenten anderzijds. In dat geval trekken leeftijdgenoten toch aan het langste eind.

(27)

Referenties

Akers, A. Y., Gold, M. A., Bost, J. E., Adimora, A. A., Orr, D. P., & Fortenberry, J. D. (2011). Variation in sexual behaviors in a cohort of adolescent females: the role of personal, perceived peer, and perceived family attitudes. Journal of Adolescent

Health, 48, 87-93. doi: 10.1016/j.jadohealth.2010.05.004

Azjen, I. (1988). Attitudes, personality and behaviour. Chicago: Dorsey Press.

Bartholomew, L. K., Parcel, G. S., Kok G., Gottlieb, N. H., & Fernández, M. E. (2011).

Planning health promotion programs: An intervention mapping approach. Jossey-Bass, CA: Wiley.

Bronfenbrenner, U., & Ceci, S. J. (1994). Nature-nurture reconceptualized in developmental perspective: A bioecological model. Psychological Review, 101, 568-586.

doi:10.1037/0033-295X.101.4.568Z

Brown, B. B., Dolcini, M. M., & Leventhal, A. (1997). Transformations in peer relationships at adolescence: Implications for health-related behavior. In J. Schulenberg, J. L. Maggs & K. Hurrelman (Eds.), Health risks and developmental transitions during

adolescence (pp.161-189). New York, NY: Cambridge University Press.

Buhi, E. R., & Goodson, P. (2007). Predictors of adolescent sexual behaviour and intention: A theory-guided systematic review. Journal of Adolescent Health, 40, 4-21. doi:

10.1016/j.jadohealth.2006.09.027

Cialdini, R. B., & Trost, M. R. (1998). Social influence: Social norms, conformity, and compliance. In D. T. Gilbert, S. T. Fiske, & G. Lindzey (Eds.), The handbook of social

psychology (Vol. 2, 4th ed., pp. 151-192). New York, NY: Oxford University Press.

Coley, R. L., Lombardi, C. M., Lynch, A. D., Mahalik, J. R., & Sims, J. (2013). Sexual partner accumulation from adolescence through early adulthood: The role of family, peer, and school social norms. Journal of Adolescent Health, 53(1), 91-97.

(28)

Cook, W. L., & Douglas, E. M. (1998). The looking-glass self in family context: A social relations analysis. Journal of Family Psychology, 12(3), 299.

De Graaf, H., Kruijer, H., Van Acker, J., & Meijer, S. (2012). Sex under 25. Sexual health of

Dutch youth in 2012. Delft, the Netherlands: Uitgeverij Eburon.

De Graaf, H., Vanwesenbeeck, I., Woertman, L., & Meeus, W. (2012). Parenting and adolescents’ sexual development in Western societies: A literature review. European

Psychologist, 16, 21-31. doi:10.1027/1016-9040/a000031

Gabhainn, S. N., Baban, A., Boyce, W., & Godeau, E. (2009). How well protected are

sexually active 15-year olds? Cross-national patterns in condom and contraceptive pill use 2002–2006. International Journal of Public Health, 54, 209-215. doi:

10.1007/s00038-009-5412-x

Hayes, A. F. (2009). Beyond Baron and Kenny: Statistical mediation analysis in the new millennium. Communication monographs, 76, 408-420. doi:

10.1080/03637750903310360

Jaccard, J., Dodge, T., & Dittus, P. (2002). Parent-adolescent communication about sex and birth control: A conceptual framework. New Directions for Child and Adolescent Development, 97, 9-12. doi:10.1002/cd.48

Maguen, S., & Armistead, L. (2006). Abstinence among female adolescents: Do parents matter above and beyond the influence of peers?. American Journal of

Orthopsychiatry, 76(2), 260. doi: 10.1037/0002-9432.76.2.260

Perkins, H. W. (1997). College student misperceptions of alcohol and other drug use norm among peers. In: Designing alcohol and other drug prevention programs in higher education: Bringing theory into practice, (P. 177-206). Newton, MA: The Higher Education Center for Alcohol and Other Drug Prevention.

(29)

and comparing indirect effects in multiple mediator models. Behavior Research

Methods, 40, 879-891. doi: 10.3758/BRM.40.3.879

Rodriguez-Arauz, G., Mealy, M., Smith, V., & DiPlacido, J. (2013). Sexual behavior in Costa Rica and the United States. International Journal of Intercultural Relations, 37, 48-57. doi:10.1016/j.ijintrel.2012.06.002

Rose, A., Koo, H. P., Bhaskar, B., Anderson, K., White, G., & Jenkins, R. R. (2005). The influence of primary caregivers on the sexual behavior of early adolescents. Journal of

adolescent health, 37, 135-144. doi: 10.1016/j.jadohealth.2005.02.009

Scholly, K., Katz, A. R., Gascoigne, J., & Holck, P. S. (2005). Using social norms theory to explain perceptions and sexual health behaviors of undergraduate college students: An exploratory study. Journal of American College Health, 53, 159-166. Doi:

10.3200/JACH.53.4.159-166

Van de Bongardt, D., De Graaf, H., Reitz, E., & Deković, M. (2014). Parents as moderators of longitudinal associations between sexual peer norms and Dutch adolescents’ sexual initiation and intention. Journal of Adolescent Health, 55, 388-393.

doi:10.1016/j.jadohealth.2014.02.017

Van de Bongardt, D., Reitz, E., Sandfort, T., & Deković, M. (in press). A Meta-Analysis of the Relations Between Three Types of Peer Norms and Adolescent Sexual

(30)

Tabel 1 Gemiddelden en standaarddeviaties Totaal (n = 514) Jongens (n = 258) Meisjes (n = 256) Anova M SD M SD M SD F df p Communicatie ouders T1 (1-5) 1.52 0.54 1.48 0.56 1.57 0.52 3.23 1, 442 .07 Attituden ouders T1 (1-3) 1.60 0.51 1.50 0.50 1.68 0.50 15.06 1, 456 .00 Ervaring leeftijdgenoten T1 (1-3) 1.56 0.42 1.53 0.43 1.59 0.41 2.14 1, 451 .144 Communicatie leeftijdgenoten T1 (1-5) 2.51 1.13 2.50 1.16 2.53 1.09 .08 1, 450 .78 Attitude adolescent T1 (1-5) 2.14 0.55 2.31 0.62 1.98 0.44 41.89 1, 453 .00 Attitude adolescent T2 (1-5) 2.26 0.62 2.44 0.65 2.07 0.53 Attitude adolescent T3 (1-5) 2.23 0.59 2.49 0.60 2.03 0.50 Attitude adolescent T4 (1-5) 2.26 0.66 2.50 0.67 2.05 0.52 Seksuele activiteit T1 (1-3) 1.66 0.57 1.71 0.60 1.61 0.54 3.45 1, 446 .06 Seksuele activiteit T2 (1-3) 1.77 0.57 1.82 0.59 1.71 0.55 Seksuele activiteit T3 (1-3) 1.82 0.62 1.84 0.64 1.86 0.61

(31)

Totaal (n = 514) Jongens (n = 258) Meisjes (n = 256) Anova M SD M SD M SD F df p Seksuele activiteit T4 (1-3) 1.91 0.62 1.93 0.66 1.96 0.60

(32)

Tabel 2

Cross-sectionele en longitudinale correlaties tussen de kernvariabelen (n = 514)

Noot. * p < .05. ** p < .01. ***p < .001 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 1. Communicatie ouders T1 - 2. Atttiuden ouders T1 .45** - 3. Ervaring leeftijdgenoten T1 .16** .12** - 4. Communicatie leeftijdgenoten T1 .21** .19** .14** - 5. Attitude adolescent T1 -.02 -.17** .12* .29** - 6. Attitude adolescent T2 .01 -.19** .04 .20** .58** - 7. Attitude adolescent T3 -.07 -.23** -.07 .11 .54** .64** - 8. Attitude adolescent T4 -.07 -.25** -.11 .07 .52** .52** .66** - 9. Seksuele activiteit T1 .23** .07 .18** .42** .40** .33** .22** .16* - 10. Seksuele activiteit T2 .23** .03 .17** .38** .37** .38** .31** .14* .82** - 11. Seksuele activiteit T3 .14* .07 .04 .36** .38** .33** .34** .24** .69** .81** - 12. Seksuele activiteit T4 .11 .06 -.03 .35** .35** .27** .31** .37** .58** .68** .81** -

(33)

Tabel 3

Longitudinale regressieanalyse tussen communicatie met ouders en attituden van ouders op T1, waargenomen seksuele ervaring van leeftijdgenoten en communicatie met leeftijdgenoten op T1 en de seksuele activiteiten van adolescenten op T4

Stap en variabele Seksuele activiteit T4

Stap 2 Geslacht -.02 Schoolniveau -.01 Godsdienst .01 Etniciteit -.18 Communicatie ouders T1 -.05 Attituden ouders T1 .02 Seksuele activiteit T1 .67*** Stap 3 Geslacht .01 Schoolniveau -.07 Godsdienst .05 Etniciteit -.12 Communicatie ouders T1 -.03 Attituden ouders T1 .02 Seksuele activiteit T1 .61*** Ervaring leeftijdgenoten T1 -.28** Communicatie leeftijdgenoten T1 .10* Stap 4 Geslacht .06 Schoolniveau -.06

(34)

Stap en variabele Seksuele activiteit T4 Godsdienst .03 Etniciteit -.11 Communicatie ouders T1 -.05 Attituden ouders T1 .06 Seksuele activiteit T1 .58*** Ervaring leeftijdgenoten T1 -.26* Communicatie leeftijdgenoten T1 .09* Attitude adolescent T2 .17* Stap 5 Geslacht -.16 Schoolniveau -.06 Godsdienst .03 Etniciteit -.05 Communicatie ouders T1 -.12 Attituden ouders T1 .25 Seksuele activiteit T1 .62*** Ervaring leeftijdgenoten T1 -.35* Communicatie leeftijdgenoten T1 .02 Attitude adolescent T2 .20**

Communicatie ouders T1 X sekse .17 Attituden ouders T1 X sekse -.34 Ervaring leeftijdgenoten T1 X sekse .13 Communicatie leeftijdgenoten T1 X sekse .12 Stap 1 ∆R2

(35)

Stap en variabele Seksuele activiteit T4 Stap 2 ∆R2 .29*** Stap 3 ∆R2 .05** Stap 4 ∆R2 .02* Stap 5 ∆R2 .02 Totaal model ∆R2 .36 Noot. * p < .05. ** p < .01. ***p < .001

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door deze extra gelden is het mogelijk om deze tekorten aan te vullen en is er voldoende geld voor de herijkte opgave (Kooijman, persoonlijke communicatie, 12 juni 2013)..

In zijn vroege werken werd Tanguy volgens Soby echter wel beïnvloed door het werk van andere kunstenaars zoals Masson, Miró, Arp en de Chirico en deze uitspraak leek dan

A disabled person may not be able to complete all the tasks, may need help, or may put in fewer hours than their able bodied workers, but it does not mean that they put in

However, there is often a conflict between individual and organizational goals (as embodied in rules and procedures) making enforcement necessary (Hale et al., 2003). al

For example, liposomes with anionic surface charge showed better penetration than those with cationic surface charge.18, 19 A similar phenomenon has been observed for gold nanorods

In order to investigate how international actors involved in the Cyprus peace process promoted the liberal peacebuilding component of women's participation in

Research and experience have shown that most women tend to me more naturally disposed to have traits and engage in behaviours wh ich modern workforce values such

The modelling framework has two stochastic components: (i) a Poisson component, which models the observed (random) landslide count in each terrain subdivision for a given