• No results found

Aller à la guerre

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Aller à la guerre"

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Aller à la Guerre!

La petite guerre tijdens de Spaanse Successieoorlog

Peter van Dop (11300736) Begeleider: Prof. Dr. W. Klinkert aantal woorden: 21.450

(2)

Aller à la Guerre!

La petite guerre tijdens de Spaanse Successieoorlog Inhoud

Voorwoord... 3

1. Inleiding...4

1.1 Afbakening van het onderzoek...4

1.2 Oorzaken... 5

1.3 Strategie... 7

1.4 Motivatie van soldaten...8

1.5 Fortificaties...9 1.6 Logistiek... 11 1.7 Uitwerking... 12 2. Historiografie...14 2.1 Algemeen... 14 2.2 La grande guerre...16 2.3 La petite guerre...17 2.4 Bronnen... 22 3. Mentalité... 24 3.1 Inleiding... 24 3.2 Onbetrouwbare soldaten...24 3.3 Indiensttreding...27 3.4 Desertie... 30 3.5 Motivatie... 31 4. Partisans en partis...34 4.1 Inleiding... 34 4.2 Partisans... 34 4.3 Partis... 35 4.4 Cavalerie... 36 4.5 Training... 39

(3)

4.6 Infanterie... 41 4.7 Salvovuur... 43 5. Tactiek en hinderlagen...45 6. Courses en gijzelingen...49 6.1 Inleiding... 49 6.1 Courses... 49 6.2 Gijzelingen... 51

7. Contributies, brandschattingen en plunderingen...55

7.1 Contributies... 55

7.2 Plunderingen... 57

8. Verkenningen...60

8.1 Verkenningen... 60

8.2 Veldslagen... 64

9. Verrassingsaanvallen, belegeringen en bevoorrading...67

9.1 Inleiding... 67 9.2 Verrassingsaanvallen...67 9.3 Belegeringen... 68 9.4 Foerage... 70 9.5 Konvooien... 73 10. Conclusie... 76 11. Literatuurlijst...79

(4)

Voorwoord

Voor u ligt het sluitstuk van acht jaar deeltijdstudie. Een onvergetelijk traject dat ooit begon op de Universiteit van Amsterdam met een gesprek met Prof. Dr. Herman

Amersfoort. Hij zag de passie en de kennis, maar voor de masteropleiding was toch een bachelor geschiedenis vereist. Na het gesprek zijn uiteraard alle excuses langs gekomen om toch maar vooral niet te gaan studeren langs gekomen. Ze sneuvelden uiteindelijk allemaal en stapte ik in september 2010 de Universiteit Utrecht binnen. In zes jaar werden alle 180 ECT’s verzameld die noodzakelijk waren om de studie af te ronden. In september 2016 begon ik met de masteropleiding militaire geschiedenis op de

universiteit van Amsterdam.

De keuze voor petite guerre is een geleidelijke geweest. De aanleiding was het project van de universiteit Lille 3 naar het ‘lieux de memoire’ van de slag bij Malplaquet uit 1709. Ik merkte dat ik maar weinig parate kennis had van oorlogvoering gedurende het ancien regime en besloot mij daar verder in te verdiepen. Het onderzoek versmalde en verbreedde zich en mondde uiteindelijk uit in het werk dat u voor u heeft. Gedurende het lezen van de verslagen over de Spaanse Successieoorlog kwam ik tot de conclusie dat petite guerre, de acties door kleinere eenheden tussen de veldslagen door, een hiaat vormen in de historiografie. Deze scriptie hoopt in ieder geval een aanzet te zijn tot het vullen van dat hiaat.

Een academische deeltijdopleiding vergt veel tijd, discipline en

doorzettingsvermogen. Zeker voor deeltijdstudenten die de studie moeten combineren met werk, sociale verplichtingen en het thuisfront. Mijn pad is dan ook niet zonder slachtoffers geweest, maar ik had het voor geen goud willen missen. Tot slot wil ik toch een aantal mensen bij naam noemen die mij hebben geholpen tijdens het schrijven van deze scriptie. Allereerst Jurjen de Jong, die zijn bibliotheek belangeloos en ongevraagd ter beschikking heeft gesteld en kritisch naar de eerste opzet gekeken heeft. Uiteraard Prof. Dr. Wim Klinkert, die de dankbare taak had structuur aan te brengen in mijn verhalen. Daarnaast Jeoffrey Tomassen, met wie ik zes jaren heb genoten van de deeltijdopleiding geschiedenis in Utrecht en vele inspiratievolle avonden heb doorgebracht. Ook hij heeft talloze tips gegeven om het onderzoek scherper te maken. Tevens Jurgen Vos, die zelfs de tweede versie kritisch bekeek en allerhande tips gaf om het toch maar een consistent verhaal te laten worden en natuurlijk Tanja Bladt, die mij behoed heeft voor de vele taal technische fouten die een mens kan maken achter een toetsenbord. Mijn dank is

verpletterend, edoch niet dodelijk. Veel leesplezier.

(5)

1.1 Afbakening van het onderzoek

De Spaanse Successieoorlog woedde van 1702 tot en met 1713. De bekendste

wapenfeiten zijn de slagen bij Blenheim (1704), Ramillies (1706), Oudenaarde (1708) en Malplaquet (1709). Blenheim zou de bekendste blijken, in ieder geval in de Engelse geschiedenisboeken. Het is opvallend dat een oorlog van elf jaar wordt samengevat in vier grote veldslagen, en dan ook nog allemaal overwinningen van John Churchill (1650-1722) hertog van Marlborough. De oorlog speelde zich in Spanje, Italië, Duitsland, de Spaanse Nederlanden en in koloniale gebieden af. Dit onderzoek beperkt zich tot de Spaanse Nederlanden en Duitsland.

De Spaanse Successieoorlog is tot op heden vooral beschreven vanuit het narratief van de grande guerre, waar grote veldslagen en briljante generaals op strategisch en operationeel niveau de boventoon voeren. De petite guerre, de schermutselingen die tussen deze veldslagen plaats hadden, heeft nog nauwelijks aandacht gekregen. Tussen de grote veldslagen door waren de legers voortdurend actief op het lagere, tactische, niveau.1 Dagelijks werden acties uitgevoerd in de vorm van petite guerre.

Bij de term petite guerre gaat het om verkenningen, inlichtingen verzamelen, verrassingsaanvallen, hinderlagen en alle andere ontmoetingen tussen kleinere onderdelen van de legers.2 Tot petite guerre behoort ook het innen van contributies, brandschatten, ontvoeringen en plunderingen. Het omvat eigenlijk alles dat niet met veldslagen en belegeringen te maken heeft. Dit maakt de term wat problematisch omdat schermutselingen kunnen overgaan in grotere veldslagen. Binnen dit onderzoek staat de uitvoering van petite guerre centraal. Een onderzoek naar petite guerre gedurende de Spaanse Successieoorlog is relevant omdat het ons inzicht geeft in het optreden van de legers, de commandovoering en de effectiviteit van de kleinschalige tactische inzet van de troepen. Dit inzicht is nog beperkt. De onderzoeksvraag die hieruit volgt, is de

1

John A. Lynn, Giant of the Grand Siècle, The French Army, 1610-1715 (Cambridge, 1997), 538. 2

Picaud, Sandrine, La guerre de partis au XVIIe siècle en Europe, Strategique [Paris, diffusion Economica], no 88, 2007, p. 101-146, 6.

(6)

volgende: Wat was de rol van petite guerre in het operationeel optreden van de strijdende partijen? In deze inleiding zal eerst de aanleiding van de Spaanse

Successieoorlog worden behandeld en daarna het theoretisch kader wat betreft strategie. Daarna volgen paragrafen over de motivatie van de soldaten, de fortificaties en de logistiek die gezamenlijk het beeld schetsen onder welke omstandigheden de oorlog en dus ook de petite guerre werd uitgevochten.

1.2 Oorzaken

De Spaanse Successieoorlog was het gevolg van een internationaal dynastiek conflict over de troonopvolging van Spanje. De Spaanse koning Karel II (1661–1700) was

kinderloos gestorven en had zijn rijk nagelaten aan Philips (1683-1746), de kleinzoon van Lodewijk XIV (1638-1715) van Frankrijk. Hierdoor zou een dusdanig groot rijk ontstaan dat de machtsverhoudingen in Europa zou verstoren. Ondanks het feit dat de Europese vorstenhuizen dit hadden zien aankomen en in verschillende verdragen het Spaanse rijk op voorhand al hadden verdeeld, kon Lodewijk XIV de erfenis om dynastieke redenen niet weigeren. Op zich was dit nog geen reden tot oorlogvoering, maar Lodewijk overspeelde zijn hand door in februari 1701 forten en steden in de Spaanse Nederlanden, grofweg het huidige België, te bezetten, waarmee hij de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden tegen zich in het harnas joeg.3 Hij liet zijn kleinzoon, nu bekend als Philips V, het recht slaven naar de Spaanse koloniën te verschepen, de asiento, aan Franse handelaren toekennen, waardoor de Engelsen benadeeld werden. Vervolgens erkende hij ook nog eens de rechten van Jacobus II (1633-1701) op de troon van Engeland.4 Deze strategisch onhandige zetten van Lodewijk XIV, zorgden dat de Grote Alliantie weer in ere werd hersteld, bestaande uit de Republiek en Engeland, verbonden onder Willem III van Oranje

3

J. W. Wijn, Het Staatsche leger, deel VIII, Het tijdperk van de Spaanse Successieoorlog, 1702-1715 (’s-Gravenhage, 1956), 6.

4

(7)

(1650-1702), stadhouder van de Verenigde Provinciën en tevens koning van Engeland (William III), het Habsburgse rijk en een aantal Duitse staten.

De oorlogsdoelen van de Grote Alliantie waren wat de Republiek betrof vooral het verdrijven van de Fransen uit de Zuidelijke Nederlanden, zodat er weer een buffer

gecreëerd kon worden tussen Frankrijk en de Republiek.5 Voor Frankrijk was het doel vooral geen gebieden te verliezen want het had de Spaanse Nederlanden aan het begin van de oorlog ingenomen. Het doel voor beide partijen was zoveel mogelijk op kosten van de tegenstander oorlog te voeren.6 De Spaanse Nederlanden moesten voor Frankrijk het leeuwendeel van de kosten van de oorlog opbrengen en die situatie moest zo lang mogelijk in stand worden gehouden. In de Zuidelijke Nederlanden voerden de Fransen daarom een defensieve strategie.7

5

Van Nimwegen, Olaf, De manier van oorlogvoeren ten tijde van de Spaanse Successieoorlog in de Nederlanden (1702-1712) (scriptie, 1991), 228.

6

Black, Jeremy, European Warfare, 1660-1815 (London, 1994), 69. 7

John A. Lynn, ed., Feeding Mars, Logistics in Western Warfare from the Middle Ages to the Present (Oxford, 1993), 152.

(8)

1.3 Strategie

‘Military strategy is the practice of reducing an adversary’s physical capacity and willingness to fight, and continuing to do so until one’s aim is achieved.’ Aldus Antulio J. Echevarria II, redacteur van het U.S. Army War College Quarterly Parameters.8 Strategie kan zowel in oorlogstijd als in vredestijd worden bedreven. Het is de bedoeling om de sterke punten van de tegenstander teniet te doen en zijn zwakheden uit te buiten zodat het bereiken van het operationele of zelfs strategische doel waarschijnlijker wordt.9 Voor de generaals betekent het dat zij gebruik moeten maken van alle ter beschikking staande middelen om de vijand te verslaan.10

Er zijn verschillende manieren waarop strategie vorm kan worden gegeven. Volgens Echevarria zijn dat: ‘Annihilation, dislocation, attrition, exhaustion, coercion, deterrence, terror and terrorism, decapitation and targeted killing.’11 Bij een strategie van vernietiging (annihilation) gaat het er om, bij de tegenstander de fysieke mogelijkheid 8

Antulio J. Echevarria II, Military Strategy, A Very Short Introduction (Oxford, 2017), 1. 9 Ibidem, 1. 10 Ibidem, 3-4. 11 Ibidem, 9.

(9)

verzet te bieden uit te schakelen, het liefst in één enkele veldslag of korte campagne. Een strategie van ontwrichting (dislocation) heeft als doel de wil van de tegenstander te breken, hetzij door te manoeuvreren of te verrassen.12 De strategie van attritie (attrition) betreft het langzaam afmatten van de vijand, waarbij het bij uitputting (exhaustion) gaat om de wil van de vijand om verder nog verzet te bieden te laten verdwijnen.13 In

tegenstelling tot vernietiging en ontwrichting gaan deze strategieën er van uit dat het uitputten van de vijand enige tijd gaat kosten. Dwingen (coercion), zegt het eigenlijk al, je wilt de vijand dwingen om iets te doen, bijvoorbeeld door dreigen met geweld. Bij

weerhouden (deterrence) gaat het er juist om dat de vijand af geschrokken wordt. Bij terreur (terror) of terrorisme (terrorism) gaat het om het zaaien van angst om het gedrag van de tegenstander te veranderen.14 Onthoofding (decapitation) gaat om de vijand te verlammen door de leiding uit te schakelen. Bij doelbewust doden (targeted killing) gaat het om het systematisch elimineren van de tegenstanders.15 We zien, behalve de laatste twee strategieën, in de Spaanse Successieoorlog bijna alle vormen terug in de

12 Ibidem, 9. 13 Ibidem, 9. 14 Ibidem, 10. 15

(10)

handelingen van de oorlogvoerende partijen. Petite guerre werd gebruikt om invulling te geven aan deze strategieën.

1.4 Motivatie van soldaten

De Spaanse Successieoorlog valt in de periode die historici ‘lineair warfare’ noemen.16 Een periode van oorlogvoering waarin het gebruikelijk was de soldaten in linie op te stellen en hun tegenstander door middel van salvovuur proberen te verdrijven. Op korte afstand moest halt gehouden worden en gelijktijdig gevuurd worden op de tegenstander, die uiteraard hetzelfde deed. Deze manier van oorlogvoering was het gevolg van de introductie van de musket. Het effectieve bereik van de musket was namelijk niet veel meer dan 50 meter.17 Hierdoor werd er nogal wat gevraagd van wat militair historicus John Lynn de ‘forbearance’ of tolerantie van de soldaten noemt.18 De infanteristen moesten natuurlijk, met gevaar voor eigen leven, wél blijven staan. Dit vereiste een strikte discipline die met harde hand werd afgedwongen door de (onder)officieren. Hiermee hoopten de legeraanvoerders de desertie te beperken. Het was natuurlijk wel zaak dat de soldaten, waar zo veel tijd en geld door middel van training, bewapening en uniformen in geïnvesteerd was, bij het leger te houden. Door de kostbare training en bewapening waren de generaals doorgaans niet genegen hun troepen in veldslagen in te zetten. Bij een veldslag was de kans op verliezen groot en was het de investering niet

16

John A. Lynn, Battle, A History of Combat and Culture (Philadelphia, 2003), 111 e.v. 17

Chandler, David, The Art of Warfare in the Age of Marlborough (London, 1976), 76. 18

(11)

waard dat een soldaat zou sneuvelen.19 Het was dus beter de troepen gecontroleerd te laten marcheren en belegeringen van steden uit te laten voeren. Belegeringen waren beter te plannen en daardoor meer voorspelbaar. Hierdoor konden generaals dus zuinig met hun troepen omgaan.

Het gebrek aan motivatie bij de soldaten werkte desertie in de hand. De hoge graad van desertie bracht dan ook problemen met zich mee. Historicus Warren Chin stelt dat ‘armies could not forage because it was feared that soldiers would desert.’ Deze desertiedrang zorgde er voor dat verkenningen en achtervolgingen nauwelijks

plaatsvonden.20 Het risico was groot dat verkennende soldaten niet meer terugkwamen omdat tijdens verkenningen de officieren minder controle konden uitoefenen. Het algemene beeld dat historici lijken te delen is, dat door het risico van desertie, petite

guerre, nauwelijks mogelijk was.

1.5 Fortificaties

In de Spaanse Nederlanden werden de oorlogsjaren gekenmerkt door belegeringen van de in linies aangelegde vestingsteden. In de tweede helft van de zeventiende eeuw had Lodewijk XIV zijn positie in het noorden van Frankrijk, tegen de grens van de Spaanse Nederlanden aan, laten versterken door Sebastian Le Prestre de Vauban (1633-1707). Door het herschikken van de fortificaties in dit gebied creëerde hij een aantal linies die zowel de vijand de toegang tot Frankrijk ontzegden als Franse aanvallen zouden kunnen faciliteren.21 Deze fortificaties moesten bemand worden en stelden de strijdende partijen 19

Ibidem, 130-131. 20

Matthew Hughes and Willam J. Philpott ed., Palgrave Advances in Modern Military History (New York, 2006), 89 en Chandler, David, ed., Military Memoirs of Marlborough’s Campaigns 1702-1712 (London, 1968), 234. 21

(12)

in staat grip te houden op het omringende land. De fortificaties maakten het mogelijk van daaruit contributies te innen en courses, rooftochten, te ondernemen door kleine

partijen.22

Gedurende de Spaanse Successieoorlog werd gebruik gemaakt van ‘fortified trench lines’.23 De Fransen probeerden met deze linies hun gebieden af te schermen van vijandelijke rooftochten en zo de opbrengsten van die gebieden voor zichzelf te kunnen houden. In eerste instantie vormgegeven als een serie van versterkte posten, groeide dit systeem langzaam uit tot volwaardige linies, bedoeld om de vijandelijke legers te

stoppen. ‘In het algemeen bestonden zij uit een van bastions voorziene wal van iets meer dan manshoogte, met een voorliggende gracht,’24 stelt de Nederlandse militair historicus Wijn. Hier werd tevens gebruik gemaakt van natuurlijke hindernissen, zoals beken, rivieren en kanalen.25 Dit fenomeen beperkte, net als de vestingsteden, de

Parker, Geoffrey, The Military Revolution, Military Innovations and the Rise of the West 1500-1800 (Cambridge, 1996), 43.

22

John A. Lynn, Giant of the Grand Siècle, 551. 23

John A. Lynn, Giant of the Grand Siècle, 207. 24

J. W. Wijn, Het Staatsche leger, deel VIII, 21 25

(13)

manoeuvreerruimte van de legers te velde.26 Volgens Lynn was dat echter maar bijzaak. Het primaire doel van de linies was vijandelijke rooftochten tegen te gaan.27

Het bouwen van al deze fortificaties had nog een ander effect op de oorlogvoering omdat een leger het zich niet kon veroorloven de, door de tegenstander bemande,

fortificaties of steden links te laten liggen. Het garnizoen zou dan namelijk de toevoerlijnen van het leger kunnen afsnijden.28 De vestingen moesten dus veroverd worden en aangezien dat een tijdrovende zaak was, beperkte dit de manoeuvreertijd van de generaals. Het campagneseizoen lag tussen april en oktober omdat er in die periode voldoende gras was om de paarden te laten grazen en de wegen beter begaanbaar waren. Hoewel veldslagen onder de juiste omstandigheden zeker niet werden geschuwd en vaak in relatie stonden met belegeringen of verwachte belegeringen door de

tegenstander, werd, om logistieke redenen, met legers gemanoeuvreerd om plaatselijk voordeel te behalen door vijandelijke aanvoerlijnen af te snijden en op het grondgebied van de tegenstander te leven. Het bouwen van forten, vestingen en linies was vooral bedoeld om ontwrichting van het leger te voorkomen en zo een lange oorlog vol te houden.

1.6 Logistiek

Legers dienen gevoed te worden en betaald. In de tweede helft van de zeventiende eeuw kwam het besef bij de Europese elite dat de lokale bevolking een belangrijk onderdeel 26

John A. Lynn, Giant of the Grand Siècle, 207. 27

John A. Lynn, ed., Feeding Mars, 153. 28

(14)

was bij het bevoorraden van het leger.29 De middelen daarvoor waren alleen beschikbaar in de steden en het platteland dat gecontroleerd werd.30 De bevolking leefde op het platteland en zonder controle over die bevolking was het niet mogelijk de legers van voedsel te voorzien.31 Controle over land was in deze tijd nog steeds de belangrijkste motivator. ‘War was to feed war.’32 Omdat de bevolking in het strijdtoneel dikwijls door beide partijen gedwongen werd te betalen kwamen de Spaanse en Franse beligerenten tussen september 1676 en februari 1678 in Deinze, vlakbij Gent bijeen.33 Hier bespraken zij een systeem van contributies. Contributies zijn een vorm van oorlogsbelastingen, die

29

Myron P. Gutman, War and Rural Life in The Early Modern Low Countries (Assen, 1980), 61. 30

Jeremy Black, European Warfare, 69. 31

Clifford J. Rogers ed., The Military revolution Debate (Boulder, 1995), 186 en John A. Lynn, Giant of the Grand Siècle, 580.

32

John A. Lynn, ed., Feeding Mars, 139. 33

(15)

voortkwamen uit de plunderingen en brandschattingen uit de zeventiende eeuw.34 Lynn betwijfelt of de gesprekken wel invloed gehad hebben op latere conflicten omdat na de Hollandse oorlog (1672-1678) er weer excessen ontstonden.35 Hoewel er geen formele overeenkomst kwam, werd er, vanaf die tijd, wel rekening mee gehouden.36

Om er zeker van te zijn dat er voldoende te eten was, richtte beide partijen magazijnen in.37 De Fransen waren de eerste die met het magazijnstelsel

experimenteerden. Zij konden in de Hollandse oorlog al vroeg in het campagneseizoen drie legers samentrekken met een totale sterkte van 80.000 man, terwijl het Staatse leger slechts uit 20.000 man bestond.38 Het magazijnstelsel werd overgenomen door de Myron P. Gutman, War and Rural Life, 63.

34

John A. Lynn, Giant of the Grand Siècle, 196. 35

Ibidem, 206. 36

Myron P. Gutman, War and Rural Life, 63. 37

Olaf van Nimwegen, De subsistentie van het leger, 10. 38

(16)

andere staten en gedurende de Negenjarige oorlog (1689-1697) was dit voordeel voor de Fransen verdwenen.39 Dit magazijnstelsel zorgde voor een logistieke uitdaging. Al die voorraden moesten natuurlijk wel naar de legers gebracht worden en daardoor werden de aanvoer- en communicatielijnen belangrijker.

Het verstrekken van voedsel aan de legers was één van de grote uitdagingen voor de commandanten. In zijn proefschrift De subsistentie van het leger weet Olaf van

Nimwegen een duidelijk verband te leggen tussen het voeden van het leger enerzijds en de strategische en operationele keuzes die gemaakt werden anderzijds. Hij legt de nadruk op de officiële documenten die bewaard zijn gebleven alsmede de correspondentie tussen hooggeplaatste functionarissen.40 Hoewel hij erkent dat de toevoer van voedsel en

foerage dikwijls tekort schoot, heeft hij niet de mogelijkheid gehad dit verder te onderzoeken.41

Staatse en Engelse soldaten ontvingen om de vier dagen ammunitiebrood, een soort roggebrood van ongeveer 2,8 kilogram. De totale broodconsumptie was nog hoger omdat officieren en onderofficieren meer dan één rantsoen mochten opeisen. Het

magazijnstelsel zorgde voor de bulk van het voedsel, maar het was vaak niet voldoende om het hele leger gedurende de gehele campagne van voedsel te voorzien en dus moest er op campagne ook van het land worden geleefd. Zo ontstond er, rondom de legers, een netwerk van aanvoerlijnen aan de achterzijde en een veelheid aan activiteiten rondom

Ibidem, 14. 39

Ibidem, 15. 40

Olaf van Nimwegen, De subsistentie van het leger, 19. 41

(17)

het leger om maar voldoende voedsel te verkrijgen. Deze activiteiten vormden als het ware een scherm om de legers heen. Waar deze schermen elkaar raakten, werd de petite

guerre uitgevochten. Het uitvoeren van petite guerre was dus noodzakelijk om de legers

in stand te houden.

1.7 Uitwerking

De onderzoeksvraag die uit de bovenstaande paragrafen volgt is de volgende: Wat was de rol van petite guerre in het operationeel optreden van de strijdende partijen? Om deze vraag te beantwoorden is de volgende opbouw gekozen: In hoofdstuk twee wordt

onderzocht wat er tot nu toe is geschreven over de Spaanse Successieoorlog en wat

petite guerre precies inhoudt. In hoofdstuk drie wordt de motivatie van de soldaten

behandeld en daarmee het probleem van desertie onderzocht. In hoofdstuk vier wordt gekeken naar de mannen die petite guerre uitvoerden en hoe zij waren georganiseerd. Hoofdstuk vijf beschrijft de gebruikte tactieken tijdens de uitvoering van petite guerre. In de hoofdtukken zes tot en met negen wordt dieper ingegaan op de verschillende vormen van petite guerre. In hoofdstuk zes komen de rooftochten of courses aan de orde. In hoofdstuk zeven de contributies en plunderingen van petite guerre. In hoofdstuk acht wordt gekeken naar het uitvoeren van verkenningen en de aanloop naar veldslagen. In hoofdstuk negen komt de rol van petite guerre tijdens belegeringen en de bevoorrading aan bod. In de hoofdstukken wordt ook gekeken naar de opbrengst van petite guerre en hoe het paste in de militaire strategie van die tijd. Kortom, wat was het effect van la

(18)

2. Historiografie

2.1 Algemeen

De militaire en politieke ontwikkelingen in de vroegmoderne tijd vormen een veel beschreven onderwerp en geeft voeding aan vele historiografische debatten, zoals de militaire revolutie, de relatie tussen oorlog en staatsvorming, maar ook kwesties als desertie en discipline. De historiografie valt dan ook uiteen in twee delen: La grande

guerre en la petite guerre.

De Spaanse Successieoorlog ontkomt in deze discussies niet aan de nationale sentimenten van historici. Dit maakt het historisch onderzoek zeker niet waardeloos, maar de conclusies zijn daardoor wel vaak gekleurd. De subtitel van het werk van André Courvoisier; La Bataille de Malplaquet 1709, L'effrondrement de la France évité geeft al aan dat deze Franse historicus niet vrij is van nationale sentimenten.42 Datzelfde geldt voor Nederlandse auteurs zoals Jan Willem Wijn.43 Wijn presteert het zelfs om

Marlborough te betichten van verraad.44 Vooral de Angelsaksische auteurs hebben de neiging de Spaanse Successieoorlog te gebruiken om een hagiografie van de hertog van Marlborough te schrijven. Deze man zou als een ware Napoleon altijd gezocht hebben naar de beslissende veldslag en werd daarvan alleen maar onthouden door zijn onwillige coalitiepartners, de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.45 David Chandler noemt 42

André Courvoisier, La Bataille de Malplaquet 1709, L'effrondrement de la France évité (Paris, 1997), 1-2. 43

J. W. Wijn, Het Staatsche leger, deel VIII, v. 44

Ibidem, 608. 45

(19)

Marlborough bijvoorbeeld: ‘the pre-eminent military figure’46 en ‘Only the very greatest commanders of the age – Luxembourg, Marlborough, Eugene, Villars […] proved

occasionally capable of transcending these logistical limitations, and thus returned something of pace, colour and decisiveness to the conduct of war.’47 Chandler maakt ook dankbaar gebruik van het werk van Sir Winston Churchill die in de jaren dertig van de twintigste eeuw een biografie schreef over zijn illustere voorouder, de hertog van Marlborough.48

Historici als David Chandler noemen deze oorlog ‘limited’.49 Gelimiteerd omdat de concepten van totaliteit niet gewenst waren om pragmatische of ideologische redenen.

Jamel Ostwald, The “Decisive” Battle of Ramillies. 1706: Prerequisites for Decisiviness in early Modern Warfare, The Journal of Military History, Vol. 64, No 3 (Jul., 2000). Pp. 649-766., 649-652.

46

David Chandler, The Art of Warfare, foreword. 47

Ibidem, 15. 48

David Chandler, The Art of Warfare, 55. 49

(20)

Vooral in vergelijking met het meer ‘totale’ karakter van de Dertigjarige oorlog (1618-1648).50 Militair historicus John Lynn is het daar niet mee eens en wijst op het feit dat Frankrijk na de Dertigjarige oorlog minstens zo vaak oorlog voerde.51 Al waren de gevechten, in het geval van Frankrijk, niet binnen de eigen grenzen maar erbuiten, minstens zo ‘totaal’ als de periode ervoor.52 Lynn prefereert de term ‘war-as-process’ in plaats van ‘war-as-event’. Veldslagen en belegeringen waren zelden beslissend. Het langzame tempo van operaties, het sterke voornemen om oorlog met oorlog te voeden, de invloed van attritie en de nadruk die gelegd werd op diplomatieke oplossingen

maakten dat in deze periode oorlogen lang duurden.53 Het idee dat een oorlog beslist zou kunnen worden met één alles beslissende veldslag dateert uit het begin van de

negentiende eeuw. Historici en generaals halen de campagnes van Napoleon Bonaparte (1769-1821) aan om daar bewijzen voor te vinden.54 Von Moltke (1800-1891), de

50

Ibidem, 12. 51

John A. Lynn, The Wars of Louis XIV, 366. 52

Ibidem, 367. 53

Ibidem, 367. 54

(21)

Pruisische stafgeneraal die verantwoordelijk was voor de overwinningen op Oostenrijk (1866) en Frankrijk (1871), gaf aan door Clausewitz (1780-1831) beïnvloed te zijn.55 Omdat de campagnes van 1866 en 1870-71 relatief kort waren heeft het paradigma van de beslissende veldslag en de nadruk op het aanvallend opereren van legers post gevat in de hoofden van de generaals en historici aan het eind van de negentiende en

gedurende de twintigste eeuw.

2.2 La grande guerre

Het is zoeken naar literatuur over de Spaanse successieoorlog. De periode valt precies tussen twee, militair historisch gezien, interessante tijdperken. Enerzijds het tijdperk van de militaire revolutie (1550-1650) en anderzijds de introductie van lichte troepen na 1740.56 In het overzichtswerk Palgrave Advances in Modern Military History vliegt Warren Chin, hoogleraar aan de Joint Services Command and Staff College, door 500 jaar oorlogvoering te land heen.57 Hij doet daar wat veel historici doen en dat is in de

Ibidem, 367. 55

Michael Howard, Clausewitz, A Very Short Introduction (Oxford, 2002), 62 56

Hew Strachan and Sibylle Scheipers ed., The Changing Character of War (Oxford, 2011) 48-60, Charles Townshend ed. The Oxford History of Modern War, (Oxford, 2005), 40-54 en Matthew Hughes and Willam J. Philpott ed., Palgrave Advances in Modern Military History (New York, 2006), 84-103.

57

(22)

voetsporen treden van voorgangers.58 Chin baseert zich bijvoorbeeld op Hew Strachan, die in European Armies and the Conduct of War, stelt dat desertie een plaag was en dat verkenningen nauwelijks konden worden uitgevoerd.59

John Lynn, één van de bekendste historici op het gebied van het vroegmoderne Franse leger, beschrijft de Spaanse Successieoorlog wel, maar dan als onderdeel van de vele oorlogen die Lodewijk XIV vocht.60 David Chandler heeft een Angelsaksische insteek gekozen door zijn werken te koppelen aan de naam van de hertog van Marlborough.61 Al deze werken hebben gemeen dat ze vooral de veldslagen en belegeringen beschrijven als het om gevechten gaat. Een uitzondering is Jan Willem Wijn, die met zijn Het Staatsche

leger een zo volledig mogelijk beeld heeft willen geven van de gevechtshandelingen

58

Sandrine Picaud, La petite guerre au XVIIIe siècle en Europe : une mise au point bibliographique, Bibliographie Internationale d’Histoire Militaire, vol. 26, Centre général Guisan, Pully (Suisse), éditions Thesis Zurich, 2005, p.187-225, 7

59

Hew Strachan, European Armies and the conduct of war (Londen, 1983), 9, 15. 60

John A. Lynn, The Wars of Louis XIV, John A. Lynn, Giant of the Grand Siècle. 61

(23)

gedurende de oorlog.62 Hij behandelt de vele schermutselingen die het Staatse leger uitvoerden, inclusief vele voorbeelden van petite guerre.

In de jaren zestig van de twintigste eeuw is de ‘nieuwe’ militaire geschiedenis in zwang gekomen die ook andere zijden van oorlogvoering dan alleen veldslagen belicht. Een voorbeeld hiervan is Lynn’s werk: Battle, A History of Combat and Culture, waarin hij de oorlogen uit een bepaalde periode weet te koppelen aan de dan heersende cultuur. In zijn proefschrift, De subsistentie van het leger, gaat Van Nimwegen uitvoerig in op de logistieke zaken aangaande het Geallieerde leger tijdens de Spaanse Successieoorlog. Weer een stap verder gaat historicus Ilya Berkovich, die zich baseert op egodocumenten van gewone soldaten.63

Het paradigma van de beslissende veldslag heeft historici er toe gebracht de afwezigheid van veldslagen te willen verklaren. Het beeld wordt geschetst van onwillige soldaten, die niet te vertrouwen zijn, tenzij er strikte discipline op hen wordt uitgeoefend. Door de investeringen in diezelfde soldaten, zouden generaals zuinig op hun troepen zijn en dus veldslagen willen vermijden. Generaals zouden liever door manoeuvres elkaar op het verkeerde been zetten dan een veldslag te riskeren. Zo wordt een beeld geschetst van traag bewegende legers die van belegering naar belegering trekken en verder niets uitvoeren. De historiografie van de Spaanse Successieoorlog betreft dus vooral de grote lijnen, ofwel de grande guerre. Petite guerre blijft daardoor onderbelicht.

2.3 La petite guerre

Schermutselingen zijn niets nieuws in oorlogvoering en het fenomeen gaat terug tot aan de oudheid. In het oude Griekenland werden lichte troepen al gebruikt om rooftochten uit te voeren op terrein dat niet voor de hoplieten geschikt was, maar ook voor het

voorkomen en uitvoeren van verrassingsaanvallen.64 Deze troepen werden destijds 62

J. W. Wijn, Het Staatsche leger, deel VIII. 63

Ilya Berkovich, Motivation in War, The Experience of Common Soldiers in Old-Regime Europe (Cambridge, 2017).

(24)

verguisd door de hoplieten, die er gebaat bij waren de bestaande structuur in de samenleving in stand te houden. De lage sociale status van de mannen die de

schermutselingen uitvoerden leidde er toe dat de contemporaine verslaglegging van hun activiteiten gekleurd is. Hierdoor hebben schermutselingen minder aandacht gekregen dan de grote veldslagen waar de schrijvers van antieke bronnen, vaak zelf begenadigd met een hogere sociale status, de aandacht op hebben gevestigd. De vergelijking met de klassieke oudheid werd ook gemaakt door achttiende-eeuwse schrijvers, zoals Turpin de Crissé in 1754. Hij spreekt over het werk dat de velites deden bij de Romeinen.65

De term petite guerre duikt voor het eerst op gedurende de Franse

religieoorlogen.66 De term die auteurs voor dit soort schermutselingen gebruikten in die tijd was guerre de partis.67 De naam voor uitvoerders was: partisan of partijganger. Een groep soldaten onder leiding van een partisan werd een parti, vrij vertaald partij, genoemd. In zijn De la charge des gouverneurs des places uit 1639 spreekt de auteur Antoine de Ville van ‘celui qui conduit la partie’ en ‘aller à la guerre’ dat er volgens historicus Sandrine Picaud op duidt dat het uitvoeren van deze acties dagelijkse kost

Geoffrey Parker ed., Cambridge Illustrated History, Warfare (Cambridge, 2008), 19-20. 65

Sandrine Picaud-Monnerat, La petite guerre au XVIIe siècle (Paris, 2010),1. 66

Sandrine Picaud, La petite guerre au XVIIIe siècle, 5. 67

(25)

was.68 Grimarest vatte het in 1710 samen in de volgende zin: ‘Aler en Parti, c’est ce qu’on apelle présentement, faire la petite Guerre.’69

Petite guerre komt pas echt in zwang in de jaren vijftig van de achttiende eeuw.70 Het was Maurits van Saksen (1696–1750) die het verschijnsel van la petite guerre incorporeerde in de Franse strategie en het daarmee legitimeerde.71 Zijn boek Les

Reveries ou memoires sur l’art de guerre verscheen echter pas, postuum, in 1757

waardoor het Armand-Francois de La Croix was die in zijn Traité de la petite guerre pour

les compagnies franches in 1752 de term voor het eerst officieel muntte.72 De la Croix kaartte ook de vooroordelen aan die hij ervaarde. Hij verbaasde zich vooral over de

68

Ibidem, 6. 69

M. de Grimarest, Fonctions des généraux, ou l’Art de conduire une armeé, (Le Haye, 1710), 41. 70

Sandrine Picaud-Monnerat, La petite guerre au XVIIe siècle, 3. 71

John Grenier, The First Way of War, American War Making on the Frontier, 1607–1814, (Cambridge, 2005), 95. 72

(26)

meningen van mannen ‘op leeftijd’ want die zouden, volgens hem, toch beter moeten weten.73 Dit duidt op de, veelal negatieve, houding van de officieren ten opzichte van

petite guerre. Volgens De la Croix werd het onterecht gebagatelliseerd. De taken voor de

lichte troepen waren in zijn ogen het faciliteren van de bewegingen van het reguliere leger, het verzamelen van inlichtingen over de vijand en het informeren van de generaals.74

Nadien volgden in Frankrijk nog meerdere auteurs die het onderwerp beschrijven en vooral pleitten voor een licht korps in de rangen van het Franse leger. De nadruk van deze auteurs lag vooral op de bescherming van het leger door lichte troepen en nog niet op het zelfstandig uitvoeren van acties door kleine groepen soldaten.75 Dat de geschriften over de petite guerre pas in de jaren vijftig van de achttiende eeuw uitkwamen, had nadelig kunnen zijn voor dit onderzoek, omdat er tussen de periode van de Spaanse Successieoorlog en het schrijven van de bronnen een halve eeuw verstreken is. Maar doordat de auteurs, onder andere Maurits van Saksen, vaak zelf actief zijn geweest in de Spaanse Successieoorlog maakt dat hun theorieën wel op de periode van de Spaanse Successieoorlog kunnen worden toegepast. In zijn Traité de la petite guerre gebruikt De la Croix veelvuldig voorbeelden uit de Spaanse Successieoorlog.76 Nagenoeg alle auteurs die schreven over de petite guerre waren jonge officieren, degenen die veelal de

Sandrine Picaud-Monnerat, La petite guerre defensive dans les traites d’art militaire du XVIIIème siècle, Revue Internationale d’Histoire Militaire, no 85, 2009, 212.

73

M. de la Croix, Traite de la petite guerre pour les companies franches, (1752, gedigitaliseerde versie Paris, 2003), 23.

74

Sandrine Picaud-Monnerat, La petite guerre defensive, 213. 75

Picaud-Monnerat, Sandrine, La petite guerre defensive, 213. 76

(27)

schermutselingen moesten uitvoeren als leerschool voor het echte werk op het slagveld.77 Dat de Fransen nu ineens, in de tweede helft van de achttiende eeuw, zoveel gingen schrijven over de petite guerre had te maken met hun ervaringen in de Poolse

successieoorlog (1733-1738) en de Oostenrijkse successieoorlog (1740-1748), waarbij het reguliere Franse leger in Oost-Europa veel moeite had de irreguliere manier van vechten de baas te worden.78 Deze periode kende daarom de introductie van de lichte infanterie en cavalerie als zelfstandige eenheden.79 Tevens is de Amerikaanse

Onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783) een belangrijke inspiratiebron geweest voor auteurs.

Carl von Clausewitz (1780-1831) integreerde der kleiner Krieg of Kleinkrieg in zijn magnus opum: Vom Kriege in zijn hoofdstukken over tactiek.80 Sibylle Scheipers vertaalt

M. de la Croix, Traite de la petite guerre, 38, 52, 53, 65, 71, 72. 77

Sandrine Picaud-Monnerat, La petite guerre defensive p.211-224., 220 en J. W. Wijn, Het Staatsche leger, deel VIII, 377.

78

Grenier, John, The First Way of War, 93. 79

Christoffer Duffy, The Military Experience in the Age of Reason (London, 1987), 269. 80

(28)

Clausewitz als volgt: ‘Thus one can say that the strategy of small war is subject to tactics; and because the tactics of small war are surely part of tactics more generally, small war in its entirety is subsumed within tactics.’81 Hoewel Clausewitz Kleinkrieg belangrijk genoeg vond om er colleges over te geven, komt de tactiek niet tot zijn recht in Vom

Kriege. Hij meende ook, geïnspireerd door de guerrilla tegen Napoleon Bonaparte

(1769-1821) in Spanje, dat de burgerbevolking de wapens zou moeten opnemen tegen de agressor in de vorm van Kleiner Krieg.82 Volgens Clausewitz moesten degenen die de

petite guerre uitvoerden mannen met uitzonderlijke kwaliteiten zijn.83 Het kon niet de gewone liniesoldaat zijn die petite guerre uitvoerde omdat, volgens Clausewitz, deze maar een klein radartje in een grote machine-achtige massa was.84 Voor het opereren in schermutselingen was vernuft vereist en het ‘freie Spiel des Geistes’.85 Omdat Clausewitz

Sibylle Scheipers, On Small War, Carl von Clausewitz and people’s war (Oxford, 2018), 38. 81

Clausewitz geciteerd in: Sibylle Scheipers, On Small War, 38. 82

Sibylle Scheipers, On Small War, 41, 140. 83

Ibidem, 28. 84

Ibidem, 28. 85

(29)

een duidelijke mening had over het functioneren van de linietroepen ten tijde van het ancien regime, in tegenstelling tot wat hij wenselijk achtte voor het functioneren van groepen die petite guerre uitvoerden, gaf hij een negatief oordeel over de liniesoldaat in het algemeen. Gezien de schrijfsels van officieren uit het ancien regime, die doorgaans laatdunkend over hun troepen schreven, was dat op zich niet zo vreemd. Dit beeld zou een lang leven kennen.

Schermutselingen en verrassingsaanvallen kwamen veel frequenter voor dan belegeringen of veldslagen. Volgens historicus Geoffrey Parker hadden deze

schermutselingen veel meer effect dan de uiteindelijke veldslagen.86 Niet iedereen is het eens met Parker. Jan Willem Wijn schrijft ‘de gebruikelijke schermutselingen, wier enig nut was, de troep niet te doen vergeten dat het oorlog was.’87 Uit het journaal van Generaal Ouwerkerk’s (1640-1708) secretaris Manigault van 12 juni tot 27 augustus 1703,

distilleert Wijn dat: ‘schier dagelijks kleine gevechten tussen wederzijdse partijen,

hinderlagen, overvallen van foerageurs, buit maken van weidende paarden en dergelijke acties, waarbij initiatief, handigheid en terreinkennis zich beter konden ontplooien dan in een grote slag, acties welke het moreel, waarvan zij min of meer als barometer dienden, op peil hielden, doch op het beloop van de operatien van geen invloed waren.’88 Wijn was

Ibidem, 40. 86

Parker, Geoffrey, ed., Cambridge Illustrated History, Warfare, 159. 87

J. W. Wijn, Het Staatsche leger, deel VIII, 377. 88

(30)

dus niet onder de indruk van alle schermutselingen die hij beschreef en zo prominent aanwezig zijn in zijn werk. Moderne historici lijken ook niet goed te weten wat ze met het onderwerp aan moeten. Van Nimwegen is ambivalent in zijn analyse. Enerzijds schrijft hij dat er tijdens een veldtocht hoofdzakelijk van het land werd geleefd.89 Anderzijds dat de onbetrouwbaarheid van de soldaten ervoor zorgde dat deze natuurlijk niet zelf voedsel konden inzamelen.90 Later, in dezelfde studie schrijft hij dat de cavalerie werd gebruikt om de omgeving te verkennen.91 Dit laatste zou betekenen dat er wel kleinere eenheden er op uit werden gezonden.

Angelsaksische historici spreken van ‘small wars’, veelal in de context van

koloniale conflicten, partisan warfare of guerrilla warfare. Christoffer Duffy noemt het ‘On the wilder fringes’ in zijn The Military Experience in the Age of Reason.92 Duffy baseert zich op de periode na 1740, wanneer specialistische onderdelen, bestaande uit lichte

J. W. Wijn, Het Staatsche leger, deel VIII, 275. 89

Olaf van Nimwegen, De subsistentie van het leger, 11. 90

Ibidem, 16. 91

Ibidem, 85. 92

(31)

eenheden, al zijn gevormd. David Chandler geeft wel wat voorbeelden in zijn boek, The

Art of Warfare in the Age of Marlborough, over ‘Hussar tactics’. Ook hij gaat daarbij uit

van de lichte cavalerie. Zijn nadruk ligt echter op de beschrijving van cavalerie tactieken tijdens de grote veldslagen. In zijn werk Giant of the Grand Siècle besteedt John Lynn slechts een achttal pagina’s aan het onderwerp.93 Lynn concludeert dat ‘partisan warfare’ het grootste gedeelte van de tijd van de legers in beslag nam en belangrijker was dan de grote veldslagen. Maar ook dat het onderwerp nog niet de aandacht heeft gekregen die het verdient.94

Sandrine Picaud-Monnerat is een Frans historicus, die het onderzoek naar petite

guerre nieuw cachet heeft gegeven. Haar onderzoek beslaat de periode van de vroege

zeventiende eeuw tot aan de Napoleontische oorlogen.95 De interesse die er

tegenwoordig is voor ‘low intensity conflict’ heeft volgens haar een nieuwe impuls aan het onderwerp gegeven.96

93

John A. Lynn, Giant of the Grand Siècle, 538-546. 94

Ibidem, 538. 95

Picaud, Sandrine, La petite guerre au XVIIIe siècle en Europe, 187-225. 96

(32)

Petite guerre wordt slechts summier beschreven door historici. De handelingen

worden wel herkend, maar er wordt doorgaans weinig belang aan gehecht.

2.4 Bronnen

Omdat de historiografie hiaten vertoond als het over het onderwerp petite guerre gaat, is voor dit onderzoek vooral gebruik gemaakt van contemporaine bronnen. Deze vallen in drie categorieën uiteen. Allereerst de biografische werken zoals: Mémoires du chevalier

de Quincy (1677-1720) van Leon Lecestre en het werk van Jean-Léonor Le Gallois, sieur

de Grimarest (1659-1713); Fonctions des généraux, ou l’Art de conduire un armée. David Chandler bezorgde in 1968 in zijn: Military Memoirs of Marlborough’s Campaigns

1702-1712, de memoires van Captain Robert Parker (1665(?)-1745(?)) en de graaf van

Mérode-Westerloo (1674-1732).97 Ide de Wadder beschreef de Levensgevallen van Willem

Vleertman, commissaris van de aproches. Het betreffen uitsluitend verhalen van

officieren die actief zijn geweest in de Spaanse Successieoorlog. Een biografie van een militair van wat lager komaf is; Amiable renegade: the memoirs of Capt. Peter Drake,

1671-1753. Drake diende als gewoon soldaat in de diverse legers. Autobiografieën zijn

vaak ver na dato geschreven en dat maakt dat het lastige bronnen zijn. Herinneringen worden namelijk beïnvloed door latere ervaringen en daardoor geconstrueerd vanuit het heden. Hierdoor ontstaat, bewust of onbewust, een afstand tussen het geschrevene en wat er daadwerkelijk is voorgevallen omdat latere ervaringen worden meegenomen in de reconstructie van het verleden.98 Drake schrijft in de ik-vorm, beschrijft zijn eigen

beweegredenen, en lijkt daarmee een uitzondering te zijn op het idee dat pas na 1800 de zelfreflectie belangrijk werd in egodocumenten. De neiging tot introspectie, die pas in de negentiende eeuw steeds meer aanwezig zou zijn,99 is ook aanwezig bij Drake.

97

David Chandler ed., Military Memoirs of Marlborough’s Campaigns 1702-1712. 98

Alexander Dhoest, Nostalgie en collectief geheugen, Tijdschrift voor Mediageschiedenis, 2015, Vol.8(01), pp.41-62, 43.

(33)

De tweede categorie is de Europische Mercurius, in de achttiende eeuw één van de bekendste nieuwsbladen op de Nederlandse markt. De derde categorie omvat de verslagen van de militairen zelf, geschreven terwijl ze hun functie uitvoerden. De

Rapporten en Ordonnantien uit den oorlog van 1703 beschrijft welke orders het Staatse

leger had ontvangen en wat de belangrijkste gebeurtenissen waren in dat jaar. De brieven van majoor Grovestins zijn een verslag van zijn rooftocht in 1712 aan de Staten-Generaal. De bronnen geven een beeld van de mannen die petite guerre uitvoerden, wie de opdrachten gaven en hoe die werden uitgevoerd.

Arianne Baggerman en Rudolf Dekker, ‘De gevaarlijkste van alle bronnen’ Egodocumenten: nieuwe wegen en perspectieven, Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis I [2004] nr. 4, pp.3-22, 17.

(34)

3. Mentalité 3.1 Inleiding

De gewone soldaat had in de vroegmoderne tijd een slechte reputatie: ongemanierd, gewelddadig, over het algemeen niet te vertrouwen en vatbaar voor desertie.100 Met een dusdanige houding zou het opereren in losser verband en dus petite guerre, niet mogelijk zijn. In dit hoofdstuk wordt onderzocht of de soldaten werkelijk zo onbetrouwbaar waren dat petite guerre niet uitgevoerd kon worden.

3.2 Onbetrouwbare soldaten

Het beeld van de onbetrouwbare vroegmoderne soldaat vindt zijn oorsprong in de

woorden van Frederick de Grote van Pruisen (1712-1786), die stelde dat zijn soldaten hun officieren meer moesten vrezen dan de vijand.101 Deze verhouding tussen manschappen en officieren, die wijd werd gedeeld en beschreven door de officieren, is een gevolg van de toenmalige sociale realiteit. ‘The aristocracy’s code of honor assumed a strictly hierarchical society and disregarded the lower classes as unworthy.’102 Het leger was een afspiegeling van de samenleving en die was patriarchaal. De soldaten werden gezien als onvolwassen en ondeugende kinderen.103 ‘[…] Officers expected little of their men, 100

John A. Lynn, Battle, 123. 101

Geoffrey Parker ed., Cambridge Illustrated History, Warfare, 178. 102

John A. Lynn, Giant of the Grand Siècle, 276. 103

(35)

because low-born soldiers were capable of no more. Thus, tactics made increasingly limited demands upon the initiative or courage of the rank and file, who must be closely supervised in battle.104 Dit beeld strookt niet met de dagelijkse praktijk van petite guerre. ‘The principal of forbearance and control were not as prominent in partisan warfare; consequently, it differed not only in the level of intensity but in mentalité, aldus John Lynn’105

Aan de ene kant was het noodzakelijk gedweeë, goed luisterende soldaten te hebben waarvan de officieren wisten wat ze konden verwachten en die ze konden controleren op het slagveld. Aan de andere kant werden er veel acties opgezet die vroegen om veel initiatief van dezelfde groep mannen als zij in een losser verband opereerden.106 Voor het uitvoeren van de verschillende manieren van oorlogvoering is volgens Lynn een andere mentaliteit nodig. Dit is vreemd omdat degenen die de petite

guerre uitvoerden, dezelfde soldaten waren die ook in linie op het slagveld stonden. Dit

bewijst het jaarboek van het leger uit 1703. Het Staatse leger kreeg op 19 april het bevel om, uit verschillende regimenten cavalerie, 50 man te selecteren ‘qui avait toujours au petit parti en campagne.’107 Daarbij werd ook verteld in welke richting de partijen

Ilya Berkovich, Motivation in War, 19. 104

John A. Lynn, Giant of the Grand Siècle, 276. 105

Ibidem, 538. 106

John A. Lynn, Giant of the Grand Siècle, 542. 107

(36)

moesten vertrekken. De commandanten selecteerden vier partis van 50 man cavalerie en de partij kreeg de opdracht mee zich naar een bepaalde plek te begeven als zij daar het signaal toe ontvingen. 108 De acties werden zo gestuurd en gecoördineerd door de legerleiding.

De tactieken vereisten vooral orde en vuurkracht. De nadruk werd gelegd op ordelijk manoeuvreren en dat vroeg een ijzeren discipline.109 De afgedwongen discipline maakte de soldaten van absolute vorsten vast minder genegen hun bloed te geven dan de soldaten die vochten voor idealen in de revolutionaire oorlogen die Frankrijk na de revolutie moesten voeren.110 Ilya Berkovitch onderzocht een groot aantal egodocumenten van gewone soldaten uit de periode 1702-1798 en weet een ander beeld te schetsen van de gewone soldaat in de vroegmoderne tijd. Ook Jan Willem Wijn is het niet eens met de stelling dat soldaten als minderwaardig werden gezien. Hij geeft het voorbeeld van Witsen, die in zijn brief aan de burgemeesters van Amsterdam schrijft: ‘vindende ons volk vol moets en dapperheyt, volveerdig als leeuwen uijt te werken ’t gunt hun aenbevolen wert.’111 Het zijn eigenschappen die nodig zijn om petite guerre uit te voeren.

Bibliotheek KMA 3235, Rapporten en Ordonnantien uit den oorlog van 1703, 19 avril 1703. 108

Ibidem, 19 avril 1703. 109

Olaf van Nimwegen, De manier van oorlogvoeren, 220. 110

Ilya Berkovich, Motivation in War, 1. 111

(37)

Een verklaring voor het verschil in perceptie kan gegeven worden aan de hand van de theorie van politicoloog en antropoloog James C. Scott. Hij gaat uit van rolopvatting tussen de dominante en ondergeschikte partij, de zogenaamde ‘public transcript.’ Dit kan het best vertaald worden in het ‘officiële’ verhaal. Aristocraten en soldaten wisten in die tijd wat ze van elkaar konden verwachten en hoe zij met elkaar om dienden te gaan. Daarnaast is er nog een ‘hidden transcript’, of het ‘geheime’ verhaal, en dat zou de ware gevoelens blootleggen als men onder gelijken is.112 In de publieke omgang neemt ieder zijn rol, de aristocraat als leidinggevende, raadgevende, beslisser en vader, de

ondergeschikte als zoekende, afwachtende en kind. Het is maar de vraag of dat public transcript wel het hele verhaal vertelt. Het beeld dat van soldaten geschetst wordt komt uit de correspondentie van aristocraten en uit de officiële regelgeving, die weinig subtiel was. Officieren hebben echter ook geschreven dat zij de mannen onder hun commando als ‘goede kerels’ zagen. Scott baseert zijn vindingen op geschriften van slaven in het Amerikaanse Zuiden, maar zijn theorie kan ook op de periode van de Spaanse

Successieoorlog worden gelegd. Want, hoewel de discipline als hard wordt bestempeld door hedendaagse historici, was er een behoorlijke ruimte voor soldaten om hun wensen kenbaar te maken. Zij konden, soms op subtiele, soms op minder subtiele wijze

protesteren tegen de gang van zaken.113 Zo gaat Peter Drake klagen bij de kolonel omdat hij een pak slaag heeft gekregen van majoor Greene, waarvan hij van mening was dat hij dat niet had verdiend en haalt daarbij zijn gelijk.114

Witsen aan burgemeesters van Amsterdam, Lillo 21 juli 1703 in: J. W. Wijn, Het Staatsche leger, deel VIII, 321. 112

Carlyn Nordstorm and JoAnn Martin, ed., The paths to Domination, Resistance, and Terror, (Berkeley, 1992), 56. 113

Ilya Berkovich, Motivation in War, 127. 114

(38)

Deze theorie geeft de mogelijkheid op een andere manier naar de bronnen te kijken. De teksten werden tenslotte geschreven om gelezen te worden door

gelijkgestemden. Zo is het heel goed mogelijk dat aristocraten onder elkaar de onder hen dienende soldaten gekleineerd hebben. Anderzijds waren zij min of meer verplicht om zich tijdens het gevecht moedig op te stellen en te leiden door het goede voorbeeld te geven. De mannen waren bewapend en stonden doorgaans achter hen. Het is dus niet ondenkbaar dat als een leider zich denigrerend uitliet tegenover zijn ondergeschikten, hem dat duur te staan zou komen.

De houding van een aristocraat was in ‘the public transcript’ anders dan tijdens het onderhoud met zijn mannen. Omdat confrontaties spanning gaven op het hele militaire apparaat en de aristocraten daar zeker niet bij gebaad waren, moesten

compromissen gesloten worden. Dit was veiliger en het bond de mannen aan het militaire systeem, aldus Berkovich.115 Dit geeft de mannen die het leger vormden ineens veel meer agency dan tot dusver werd aangenomen. In plaats van ‘regulated, predictable and efficient; docile in their obedience, yet ferocious when commanded to execute an order,’116 was de relatie tussen soldaat en officier veel minder eenzijdig dan wordt gesuggereerd in contemporaine regelgeving.117 Dat de verhouding tussen officier en

Drake, Peter, Amiable renegade : the memoirs of Capt. Peter Drake, 1671-1753 [introd. and notes by Sidney A. Burrell] (Stanford, 1960), 241.

115

Ilya Berkovich, Motivation in War, 127. 116

Roberts, The Military Revolution, 1550-1660, 205-206 in Ilya Berkovich, Motivation in War, 96. 117

(39)

manschappen niet zo zwart-wit was, bewijst ook De Quincy. Hij maakt melding van een voorval waarin één van zijn mannen, een ervaren korporaal, zich schuldig heeft gemaakt aan plunderen. De nieuwe commandant, Maarschalk Villars (1653-1734), riep De Quincy op het matje daarvoor. Hij kreeg onder uit de zak, maar wist zich er onderuit te praten door zijn woord te geven dat het niet meer zou gebeuren. Hij stond dus persoonlijk garant voor het leven van een korporaal.118 De omschrijvingen die De Quincy geeft over de man zijn “brave et déterminé’, en ‘pauvre diable’ en ‘très bon sujet’.119 Toch tekenen van affectie en laat zien dat De Quincy de man eigenlijk niet kwijt wilde. De Quincy gaf de korporaal een ernstige reprimande, maar liet de man weer terugkeren in de compagnie. Hem doden voor het vergrijp werd toch als te zwaar gezien. De theorieën van Scott dwingen tot een nieuwe manier van bronnenkritiek en kunnen de ware verhoudingen tussen officieren en soldaten blootleggen.

3.3 Indiensttreding

De redenen voor soldaten om dienst te nemen waren divers en waarschijnlijk voor iedere soldaat uniek. De keuze om het leger in te gaan was voor velen een duidelijke breuk met het huidige bestaan en betekende vaak het verbreken van de familiale banden.120 Er werd dikwijls goed over nagedacht voordat iemand zich aanmeldde en niet iedere losgeslagen

Ilya Berkovich, Motivation in War, 98. 118

Leon Lecestre, Memoires de Chevalier de Quincy (Paris, 1901), bk III, 49 119

Ibidem, 48-49. 120

(40)

jongere, zwerver of dronkaard deed het.121 Het rekrutering-proces was dusdanig, dat rekruten ruim voldoende tijd hadden zich te bedenken, nog voordat ze bij hun regimenten afgeleverd werden.122 Op allerlei manieren werden mannen verleid tot het nemen van dienst. Er was nauwelijks sprake van dienstplicht. John Lynn claimt dat het dienen in het leger een ‘last resort’ was, gezien de lage lonen.123 De keuze voor het dienen in een leger had natuurlijk materiële voordelen, maar vaker worden andere redenen genoemd. Het was leuk, verrijkend en opwindend om in het leger te gaan.124

Rekrutering ging in veel Europese legers hetzelfde. Het werd uitgevoerd door kleine groepen, meestal onder begeleiding van een officier, bestaande uit een paar sergeanten, wat soldaten en een tamboer. Ze waren goed gekleed, om de schijn van een mooie toekomst hoog te houden. Of zoals Drake ons vertelt: ‘The first step my new masters took was to get me a handsome suit of clothes proper for a recruiting officer, as well as other necessaries.’125 Deze rekruteringsgroepjes bezochten kermissen en markten,

121

Ibidem, 130. 122

Ilya Berkovich, Motivation in War, 140. 123

John A. Lynn, Giant of the Grand Siècle, 151. 124

Ilya Berkovich, Motivation in War, 140. 125

(41)

maar ook grotere steden, waar de kans op het vinden van jonge mannen groter was. De drummer gaf een roffel en de sergeant sprak de menigte toe om vooral dienst te nemen, daarbij wijzend naar de plek, doorgaans een café of herberg, waar de rekruteringsofficier zich had gevestigd. Het beeld van de rekruteringsofficier in de herberg die, tijdens een door het leger betaalde braspartij, dronken mannen verleidde om toch maar vooral bij te tekenen is in de collectieve geheugens blijven hangen. Het is alleen een misleidend beeld.126 De kleine groep soldaten, die de rekrutering uitvoerde, zou nooit de hoeveelheid rekruten dwangmatig onder controle kunnen houden totdat ze bij hun regiment

afgeleverd waren. Daarbij moest de rekruteringsploeg ook nog rekening houden met de plaatselijke autoriteiten en de lokale bevolking.127 Die zouden ongetwijfeld ingrijpen als leden van de gemeenschap onder dwang zouden worden afgevoerd. Het gros van de rekruten ging dan ook uit vrije wil de dienst in. Berkovich betoogt dat er naast materiële ook institutionele redenen waren om dienst te nemen.

Het instituut van het leger kon een reden op zich zijn. Het lid zijn van een instituut geeft volgens de Amerikaanse socioloog Charles Moskos voordelen, want: ‘members of an institution are often viewed as following a calling; they generally regard themselves as being different or apart from the broader society and are so regarded by others.’128

Peter Drake, Amiable renegade, 57. 126

Ilya Berkovich, Motivation in War, 129. 127

Ibidem, 139. 128

(42)

Onderdeel zijn van een aparte groep geeft dus een bepaalde status aan de leden van de groep. Voor een rekruteringsofficier was het makkelijker om zijn rekruten tevreden te houden, dan ze met geweld naar de regimenten te brengen.129 De ontspannen sfeer die gepaard ging met rekrutering, inclusief verlof tijdens de periode van rekrutering, geeft aan dat de aspirant soldaten doorgaans vertrouwd werden. Vertrouwen in de

manschappen is noodzakelijk gedurende het uitvoeren van petite guerre. Dit was vooral, of misschien wel omdat, de Europese staten nog niet beschikten over effectieve

controlemechanismes.130

Dit gebrek aan controle gaf de mogelijkheid tot een heel ander fenomeen, het zogenaamde ‘regimenthoppen’. Op het moment dat een soldaat dienst nam in een regiment kreeg hij direct een premie uitgekeerd. Dit geeft voeding aan het idee dat hij zou deserteren en zich bij een ander regiment weer zou aanmelden om daar weer de premie op te strijken. Dit zou dan met enige regelmaat herhaald kunnen worden. Berkovich vindt geen trend voor dit gedrag in zijn bronnen. Zijn conclusie is dat het materiele gewin maar zelden door zijn bronnen wordt benadrukt.131 Aan de andere kant zijn er genoeg verhalen bekend waar personen van regiment wisselden. Peter Drake is een mooi voorbeeld. Hij dient achtereenvolgens het Spaanse, Staatse, Franse en Engelse leger. Daarbij nog in verschillende regimenten ook.132 De redenen die Drake daarvoor

Ilya Berkovich, Motivation in War, 131. 129 Ibidem, 141. 130 Ibidem, 142. 131 Ibidem, 142. 132

(43)

aanvoert zijn inderdaad nooit financieel. Maar dat kan ook te maken gehad hebben met het feit dat hij voor bekenden zijn verhaal opschreef.

3.4 Desertie

Het beeld dat desertie een verlammend effect had op de inzetbaarheid van het leger klopt niet volgens historicus Ilya Berkovich. Desertie was een probleem, maar niet zo groot dat het een prominente plaats verdient in de geschiedenisboeken. Berkovich vergeleek de cijfers van een aantal legers gedurende de achttiende eeuw en kwam tot de conclusie dat de desertiecijfers fluctueerden van één tot zeven procent van het totale leger.133 In vergelijking met de revolutionaire oorlogen, oorlogen waarbij de idealen van de soldaten zouden zorgen voor een hogere motivatie om te blijven, was dat cijfer voor het Franse leger in 1793 acht procent en in 1794 vier procent. Hier moet de kanttekening bij gemaakt worden dat het leger in die periode verdubbelde zodat het absolute aantal deserteurs ongeveer gelijk bleef op 50.000.134 Tevens blijken de desertiecijfers in de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) tussen de tien en de achttien procent te liggen. Er was dus een groep die deserteerde uit de vroegmoderne legers, maar de grote nadruk die vroegmoderne academici hier op leggen, lijkt nauwelijks terecht.

Een reden voor de academische aandacht voor desertie is dat in de officiële documenten desertie als een misdrijf werd gezien. De straffen voor desertie waren dan

Drake, Peter, Amiable renegade, xx. 133

Ilya Berkovich, Motivation in War, 58. 134

(44)

ook niet mals. De officiële straf voor desertie was de dood maar die werd vaak omgezet in lijfstraffen. Zoals bijvoorbeeld het spitsroede lopen, waar de soldaat met ontbloot bovenlijf tussen de rangen door moest lopen, waarbij zijn kameraden hem stokslagen toedienden. Dit kon de dood tot gevolg hebben, maar ook daar konden soldaten

doorgaans rekenen op de sympathie van hun kameraden. Slechts een klein gedeelte van de deserteurs werd daadwerkelijk opgepakt. Het percentage dat gearresteerd werd, lag tussen de zes en tien procent. Van degenen die werden opgepakt, kreeg meer dan de helft een pardon of lichtere straf.135 Een deserteur had dus een goede kans om met de daad weg te komen, zelfs als je weer werd teruggebracht in de gelederen. Als een soldaat uit zichzelf terug ging naar het leger, was de kans helemaal groot dat hij er zonder

kleerscheuren vanaf kwam.136 Het pragmatische ging nu eenmaal voor het juridische.137 Dat ging zelfs zover, dat de Staten-Generaal op de 16e januari 1703 een generaal pardon afkondigden voor alle gedeserteerde ruiters, dragonders en soldaten.138 Dit pardon gold

135

Ibidem, 71. 136

Ilya Berkovich, Motivation in War, 79. 137

Stewart Stansfield, Early Modern Systems of Command, Queen Anne’s Generals, Staff Officers and the Direction of Allied Warfare in the Low Countries and Germany (Solihull, 2015), 221.

138

(45)

niet alleen voor de deserteurs, maar ook voor de ‘regimenthoppers’ aangezien de

Europische Mercurius ook meldt dat indien soldaten in andere compagnieën waren gaan

dienen, het pardon ook voor hen gold, mits de soldaat maar bekend maakte dat hij uit een ander regiment kwam.139

Doordat de soldaten van het ancien regime doorgaans als vrijwilliger in dienst traden, hadden zij fors meer agency dan tot nu toe werd aangenomen. Hoewel desertie een optie was voor gedesillusioneerde soldaten, bleven verreweg de meeste soldaten op hun post.140 Desertie was niet zo hoog dat het problemen veroorzaakte. De officiële straffen werden minder hard uitgevoerd dan in de officiële documenten wordt

gesuggereerd. Het probleem van desertie stond de uitvoering van petite guerre niet in de weg.

3.5 Motivatie

Er is veel geschreven over gevechtsmotivatie bij soldaten door de eeuwen heen. Er zijn drie manieren om er naar te kijken. De eerste is het zogenaamde ‘primary group

motivation’. De groep waarmee je in dienst bent, samen eet, slaapt, marcheert en vecht, houdt zichzelf in stand met zijn eigen normen en waarden. De tweede manier is

‘situational motivation’. Dit is bijvoorbeeld het geval als een groep soldaten versterkingen ontvangt, na zware verliezen. De nieuwe groep, bestaande uit vreemden, moet

samenwerken om de taken uit te voeren die nodig zijn. De derde vorm is ‘ideological motivation’. Hierbij houden de ideeën van het doel van de strijd en minachting voor de vijand de groep bij elkaar.141 Deze zaken sluiten elkaar overigens niet uit en kunnen

139

Europische Mercurius, 1703, 98. 140

Ilya Berkovich, Motivation in War, 164. 141

(46)

tegelijkertijd van toepassing zijn. Het is aannemelijk dat dit soort motivaties ook voor de

partis gold.

De vroegmoderne aristocratie streefde gloire na. Gloire laat zich het best vertalen in reputatie. Om gloire te verdienen moesten aristocraten, die veelal het officierscorps vormden, zich niet alleen houden aan een erecode en moedig zijn, de officier moest ook gezien worden door zijn gelijken.142 Gloire kon eigenlijk alleen maar verdiend worden op het slagveld.143 De zoektocht naar gloire kan er ook toe hebben bijgedragen dat er zo weinig over petite guerre is geschreven voor de jaren vijftig van de achttiende eeuw. Het voeren van petite guerre leverde voor de aristocraten minder gloire op dan bij een

veldslag. Grimarest benoemt gloire dan ook alleen als hij het gevecht behandelt.144 Gloire beperkte zich niet tot de officieren alleen. Ook de gewone soldaat kende, een voor onze tijd onvoorstelbaar, eergevoel. In veel bronnen komt het woord ‘honour’ voor om

succesvolle militaire acties te omschrijven.145 Eer en glorie waren constructies die door

Lynn, John A., Battle, 251. 142

Lynn, John A., Battle, 140. 143

Ibidem, 140 144

M. de Grimarest, Fonctions des généraux, 94. 145

(47)

alle rangen werden herkend en nagestreefd. Petite guerre gaf daar mogelijkheden voor. Zo had op 17 juni 1710 een aantal Franse luitenants van de infanterie, er genoeg van met de armen over elkaar te zitten. Ze besloten om maar eens ‘a la housarde’ te gaan. Ze legden een hinderlaag aan en benaderden het vijandelijke kamp. De huzaren van de vijand aarzelden niet een uitval te doen, waarop de faux housardes een vlucht veinsden. Dit ging nog wel volgens plan, maar een aantal van hen werd getroffen door het vuur uit de musketten van hun eigen hinderlaag. Daarop ontstonden er gevechten die enkele dagen in beslag namen. Uiteindelijk was het een onbekende Franse generaal die een einde maakte aan de gevechten. Hij stelde: ‘sous pain de prison, à ces officiers,

d’abandonner cette petite guerre.’146 Hier dienden de schermutselingen geen ander doel dan de strijd tegen verveling en wellicht de zucht naar gloire.

De geschreven bronnen zijn vaak gekleurd in de sociale verhoudingen van die tijd. Tussen de officieren en soldaten ontstond een band van vertrouwen. Dit kan ook haast niet anders, omdat soldaten, tijdens het uitvoeren van petite guerre, vaak in kleine groepen opereerden. Hiervoor is vertrouwen nodig van officieren in het feit dat hun mannen hun taak wel zullen uitvoeren en weer zullen terugkeren. De mannen haalden hun motivatie uit andere zaken dan alleen maar de strikte discipline.

Ilya Berkovich, Motivation in War, 172. 146

(48)

4. Partisans en partis 4.1 Inleiding

Nu het duidelijk is dat de soldaten over voldoende motivatie beschikten om petite guerre uit te voeren, kan er gekeken worden naar de mannen die het daadwerkelijk uitvoerden. De leiding, de samenstelling en organisatie worden in dit hoofdstuk behandeld.

4.2

Partisans

Sommige specialisten deden weinig anders dan petite guerre voeren. Deze stonden bekend als partisans of partijgangers.147 Sommige groepen partisans of partis waren dusdanig onafhankelijk dat ze bekend stonden als compagnies franches, zelfstandige compagnieën. Wijn dicht de partijgangers een flinke dosis ondernemingsgeest,

handigheid en stoutmoedigheid toe.148 De Grimarest beschreef waar de ideale partisan aan zou moeten voldoen. Zo moest de partisan allereerst fysiek sterk zijn, omdat hij bestand moest zijn tegen de lange marsen in de nabijheid van de vijand. De officier moest ten tweede goed de omgeving kennen waarin hij verkeerde om zo de vijand te kunnen belagen en ontwijken.149 Verder moest hij de taal van het land spreken waarin hij opereerde. Als vierde moest hij overal zijn informanten hebben, dus beschikken over een goed netwerk. Als vijfde en laatste diende een goed officier zijn mannen goed te eten te geven en ‘permettre quelquefois de petits brigandages.’ ‘Omdat zonder deze

147

John A. Lynn, Giant of the Grand Siècle, 543. 148

J. W. Wijn, Het Staatsche leger, deel VIII, 223. 149

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Fait assez surprenant, alors que la plupart des récits de la guerre de 14 racontent en priorité, sinon exclusivement, ce qui s’est passé sur le front occidental, négligeant

Contrairement à ce qui s'est passé pour Franck, cette fois, JED, Journalistes en danger, partenaire r-dcongolais de RSF, Reporters sans frontières, ne paraît pas

Rapport du GRIP 2018/8| L’AFRIQUE DES MINERAIS STRATÉGIQUES - DU DÉTOURNEMENT DES RICHESSES À LA CULTURE DE LA

Et cela, grâce à la vi- sion managériale éprouvée d’un homme, le président de la République, chef de l’Etat, Joseph Kabila Kabange, principal artisan de la paix,

En effet, deux ans seulement après la guerre des six jours, les soldats rwandais et leurs obligés congolais du RCD-Goma sont revenus à Kisangani pour se livrer à un

Prenant la parole à Matadi, à l’oc- casion de la commémoration du 55 ème anniversaire de l’accession de notre Pays à la souveraineté internationale devant le

Avant que Rachidi, le garde du corps du Président, n’accomplisse son geste fatal, plusieurs tentatives d’attentat avaient déjà été déjouées et le régime de Kinshasa se

Tous ces anciens hauts responsables des quatre grandes composantes de l’armée américaine (terre, air, mer, corps des marines) signent périodiquement des contrats avec le Pentagone