• No results found

Entomofagie in het Westen: De benodigde factoren voor een Opinion Spread Model

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Entomofagie in het Westen: De benodigde factoren voor een Opinion Spread Model"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Entomofagie in het Westen: De

benodigde factoren voor een

Opinion Spread Model

Daan Methorst 10722688; Natuurkunde

Jelle van Elburg 10712887; Communicatiewetenschap

Julia van Doorninck 10776117; Biologie

Iris Roukema 10792376; Antropologie

UvA opleiding Bèta-gamma: Thema III - deel 2

20-01-2018

(2)
(3)

Inhoudsopgave

Introductie

pp. 3 - 4

Genetische dispositie

pp.

5 - 7

Taboes, walging en neofobie

pp.

8 - 9

Onderlinge invloeden

Opinion Spread Model

pp.

10 - 12

Het model De integratie

Conclusie

pp. 13

Discussie

pp. 13

De toekomstige entomofaag

Referenties

pp.

14 - 16

Abstract

De vraag naar proteïne stijgt en de vlees voorziening in de huidige vorm is te milieubelastend. Insecten vormen een duurzaam en proteïnerijk alternatief voor vee-vlees. Entomofagie, het eten van insecten, wordt in veel gebieden al eeuwen gedaan. In het Westen heerst tegenwoordig echter een negatieve associatie met entomofagie. Dit bemoeilijkt de overstap naar insecten als vleesvervangers. De voedselvoorkeur voor proteïnerijk voedsel is gedeeltelijk (48%) genetisch bepaald, het is nog onbekend of dit positief of negatief van invloed is. Sociale constructen als voedseltaboes, walging en neofobie hebben invloed op de houding binnen een samenleving. Herhaaldelijke blootstelling aan en toegang tot insecten kan de houding positief sturen. Hoewel de genetische dispositie een beduidend statische factor is, zijn taboes, exposure, social impact en neofobie veranderlijk. Deze verschillende type data beschrijven de beginwaarde en de mogelijk ontwikkeling van de houding tegenover entomofagie. Deze factoren werken op elkaar in en veranderen elkaars dispositie. Een model kan deze verhouding weergeven, maar bestaat tot op heden nog niet voor dit specifieke fenomeen. Een formule uit eerder onderzoek naar de verspreiding van

(4)

houdingen wordt geanalyseerd en door de introductie van factoren voor entomofagie passend gemaakt.

(5)

Introductie

Zou jij een pizza willen eten die bedekt is met insecten in plaats van salami? Waarschijnlijk niet. Verschillende onderzoeken wijzen namelijk uit dat in het Westen, onder andere in Nederland, de meeste mensen reageren met walging bij het idee van het eten van insecten, ofwel entomofagie (Defoliart, 1999; Van Huis, 2013; Tan, et al. 2015). Dit terwijl het in andere landen deel is van het dagelijks voedselpatroon (Defoliart, 1999).

Vlees afkomstig van insecten is minder belastend voor het klimaat, zowel op het gebied van benodigde ruimte voor teelt als voedselverbouwing (zie figuur 1). Er is één derde minder land nodig als de helft van vlees wordt vervangen door insecten (Alexander et al., 2017). Oonincx en de Boer (2012) stellen dat de vraag naar vleesproducten wereldwijd in 2050 ongeveer met 70 a 80% zal stijgen, met voor het Westen 9%. Dit maakt een duurzamer alternatief urgent. In het Westen wordt gemiddeld 86 kg vlees per persoon per jaar gegeten, dit zou volgens van Huis (2013) in 2030 tot 68 kg per persoon per jaar moeten dalen om de huidige uitstoot van broeikasgassen te stabiliseren. Een daling van 20% is absoluut noodzakelijk, echter is een grotere terugdringing van vee-vlees consumptie voor het milieu gewenst.

De vee-vleesconsumptie kan worden teruggedrongen door deze te vervangen met insecten. Dit vraagt zowel om de verwelkoming van insecten en de verwerping van vlees in het westers eetpatroon. Insecten zijn een geschikte vervanging van vee-vlees, omdat de voedingswaarde per kilo insecten hoger is dan die van een kilo vee-vlees. Insecten bestaan voor tussen de 42% en 63% uit proteïne en hebben een hoge concentratie essentiële aminozuren (Van Huis, Dicke & van Loon, 2015). Daarnaast zijn insecten een beter alternatief dan plantaardige vleesvervangers, omdat de proteïnen van insecten beter kunnen worden opgenomen door het menselijk lichaam dan die van planten.(Oonincx & de Boer, 2012)

Figuur 1: Klimaatimpact van meelwormen in vergelijking tot andere dieren, global potentiaal berekend voor 1 kilo eetbare proteïne, min (blauw) en max (rood) voor vee dieren verworven door de Vries en de Boer (2010). Bron: Oonincx en de Boer (2012)

Deze feiten zijn al langer bekend, maar de overstap naar insecten blijft uit. Shelomi (2015) heeft onderzoek gedaan naar de implementatie van

(6)

entomofagie in westerse samenlevingen en dit als een gefaalde innovatie beschreven. Wel stelt hij dat er een groei te zien is in voorstanders binnen de academische wereld; er is veel interesse in de manier waarop entomofagie positief geïntroduceerd kan worden binnen de westerse samenlevingen.

Het wel of niet eten van insecten wordt in dit onderzoek benaderd als een houding van individuen tegenover dit product. Als een individu een positieve houding tegenover insecten als voedsel heeft, is dit een eerste stap naar het eten hiervan. Individuen beïnvloeden elkaar en hun houdingen zijn overdraagbaar naar naasten binnen een netwerk. Verspreidingen van houdingen binnen een netwerk kunnen beschreven worden door Opinion Spread Models (Liu & Chen, 2015). Deze modellen zijn gebaseerd op modellen uit de statistische fysica en nemen menselijke trekken als beïnvloedbaarheid en relaties tussen actoren in achting. Een model is een accurate, maar versimpelde versie van de werkelijkheid die een verspreiding in tijdsverloop kan beschrijven (Goldstone & Janssen, 2005).

Het beschrijven van de houding jegens entomofagie in een Opinion Spread Model zou inzicht kunnen geven in de verspreiding daarvan. Dit is echter tot op heden nog nooit gedaan. Het toepassen van een model op een specifieke casus vraagt om specificering van de parameters van dat model. Daarom staat in dit onderzoek centraal: Welke factoren moet een Opinion Spread Model bevatten dat de houding tegenover entomofagie in het Westen beschrijft?

Eetgewoontes zijn zowel een biologisch als sociaal studieobject. Iets kan eetbaar zijn en de juiste voedingsstoffen bevatten, maar het is cultureel bepaald of het ook als voedsel gezien wordt. Eetgewoontes verschillen van land tot land (Mela, 1999). Om de juiste parameters te vinden die essentieel zijn voor de houding jegens entomofagie is het noodzakelijk om deze beide perspectieven te onderzoeken.

Ten eerste zal worden onderzocht of de afkeer voor het eten van insecten genetisch bepaald is. De mens is selectief met betrekking tot eten omdat de inname van eventueel gevaarlijke stoffen een direct gevaar vormt (Lockwood, 2013). Door co-evolutie is de mens genetisch aangepast op het bestaan van giftige stoffen, die ook in een aantal insecten voorkomen (Hoehl et al., 2017). De mens wapent zich tegen deze stoffen door middel van genetische disposities als angst en walging. Deze genetische disposities zorgen dat de mens deze giftige producten ten alle tijden zal mijden. Wanneer deze negatieve genetische disposities ook ten opzichte van ongevaarlijke insecten van kracht is zal de houdingsverandering bemoeilijkt worden. Daarnaast is het van belang in welke mate de voeding voorkeur van mensen genetisch bepaald is. Als mensen insecten gemiddeld als vies of niet zo lekker ervaren zal de introductie van insecten als voedsel moeilijker van de grond komen dan wanneer mensen insecten eigenlijk heel lekker vinden. Deze twee voorwaarden beschrijven in welke mate de genetische dispositie een verandering mogelijk maakt.

Ten tweede zal worden gekeken naar sociale en culturele invloeden op eten. Zijn er culturele aspecten die de houding tegenover entomofagie beïnvloeden? Binnen de antropologie zijn voedseltaboes een van de belangrijkste redenen om iets eetbaars cultureel af te wijzen als voedsel

(7)

(Meyer-Rochow, 2009). Het voedseltaboe in het Westen rondom insecten leert de mensen insecten te associëren walging en afkeer (Costa-Neto 2014). Hierdoor zijn insecten door de jaren heen verdwenen uit het voedselpatroon. Het eten van insecten moet in het Westen dus opnieuw worden geïntroduceerd. Hierbij speelt neofobie, de angst voor nieuwe dingen, een rol.

Ten derde wordt voor elk van deze factoren gekeken hoe deze in relatie tot elkaar staan. De voorgaande aspecten beïnvloeden elkaar en vormen samen een complex gestructureerd netwerk. Op basis hiervan wordt besproken welk Opinion Spread Model passend zou zijn voor dit fenomeen.

Vervolgens worden de besproken factoren met elkaar geïntegreerd in een passend Opinion Spread Model om de onderlinge relaties te verduidelijken. Een verdere uitwerking van dit model kan inzicht geven in de verspreiding van de houding tegenover entomofagie en de rol die de voorgestelde factoren hierin spelen. Wanneer er gemodelleerd zou worden, kunnen voor variabelen voorwaarden gevonden worden om de daadwerkelijke verspreiding van een positieve houding tegenover entomofagie teweeg te brengen.

De implicaties van de onderlinge verbanden tussen de factoren zullen worden besproken tezamen met de overige discussiepunten van het huidige onderzoek. Tot slot zullen er een aantal ideeën worden geopperd om de toekomstige entomofaag te bereiken. Zo kan worden bijgedragen aan het stabiliseren van de uitstoot van broeikasgassen.

(8)

Genetische dispositie

De genetische dispositie van de mens ten opzichte van entomofagie is van belang om de mogelijkheid tot de vervanging van vee door insecten te beschrijven. Onderzoeken wijzen uit dat de mens een aangeboren angstreactie heeft ten opzichte van spinnen en slangen (Hoehl et al., 2017). Deze angstreactie is een obstakel voor de consumptie daarvan, omdat angst een evolutionaire rol heeft die juist leidt tot het vermijden van die consumptie. In welke mate deze angst ook betrekking heeft op ongewervelde, het dierenrijk waar insecten in toebehoren, zal in eerste instantie worden onderzocht. Vervolgens is het van belang om naar de consumptie keuze van mensen te kijken en inzicht te krijgen in de genetische invloed op deze keuze. Er wordt gekeken naar de voedingscatogerie ‘proteïne’ waar insecten (42-62% proteïne) als eventueel voedingsproduct in geplaatst zouden moeten worden. De voorkeur binnen proteïne bevattende producten, denk aan steak, worst en kip, blijken sterk genetisch bepaald te zijn. Deze twee genetische disposities worden diepgaand onderzocht om te duiden in hoeverre de mens bereid zal zijn tot entomofagie.

De houdingen angst en walging kunnen verklaren waarom mensen sceptisch tegenover insectenconsumptie staan (Lockwood, 2013). Prokop et al. (2010) laten echter zien dat de houding nauwkeurig is afgestemd en in mindere mate van kracht is bij ongevaarlijke dieren. In figuur 2 is te zien dat mensen een significant onderscheid maken tussen giftige (disease relevant) en niet-giftige (disease-irrelevant) insecten. Dit duidt op een strikte afstemming van deze houdingen van angst en walging (Figuur 2). Afkeer speelt een rol in de houding van de mens, maar is ook biologisch verfijnd afgestemd en zal de consumptie van niet-giftige insecten niet sterk negatief beïnvloeden. Mensen nemen echter nog steeds een licht afkeurende houding aan tegenover ongewervelden, het is dus wel van belang om deze oorzaken te adresseren en te verhelpen.

Figuur 2: verschil tussen ziekte-relevant en ziekte irrelevante groepen van ongewervelden met betrekking tot angst en walging. Bron: Prokop, Fančovičová & Fedor (2010)

In hoeverre voedingsvoorkeur bepaald is door nature en nurture is vaak geprobeerd vast te stellen (Fildes et al., 2014). Deze onderzoeken vereisen gebruik van tweelingen, wat het moeilijk maakt om grootschalig onderzoek te

(9)

doen. Zo kunnen tussen twee-eiige en eeneiige tweelingen het verschil tussen gezamenlijke opvoeding en genetische basis worden bestudeerd. In 2014 hebben Fildes et al. het eerste grootschalige onderzoek verricht met 1343 tweelingen van 3 jaar oud, met een variatie van 114 type eten. Hieruit blijkt dat de voorkeur voor snacks grotendeels bepaald wordt door opvoeding. Daarentegen is er bij groente, fruit en proteïne een significant verschil tussen mono- en dizygote te zien (Figuur 3). Dizygote zijn twee-eiig en komen overeen in genetische basis maar zijn niet gelijk. Monozygote zijn eeneiig en zijn genetisch identiek. Monozygote tweelingen correleren 0.84 in voorkeuren voor proteïnerijk voedsel, bij dizygote is dit slechts 0.62. Dit duidt op een significante genetische basis die de voorkeur voor proteïnerijk voedsel bepaald. Fildes et al. (2014) concluderen dat deze genetische invloed binnen een individu 48% bedraagt met betrekking tot de voorkeur voor bepaald proteïnerijk voedsel. Niet iedereen zal even open staan voor insecten als nieuw proteïnerijke voedingsmiddel, los van walging maar vanuit genetische voorkeur (Smith,et al., 2017).

Figuur 3: intraclass correlatie (95%) tussen tweelingen op basis van zygositeit voor gestandaardiseerde voedselgroepen (n=1343 tweelingen), MZ (monozygotic twins), DZ (dizygotic twins). Bron : Fildes et al. (2014)

Om de voorkeur verder te specificeren moet de gemiddelde voorkeurswaarde worden achterhaald. Een voorkeurswaarde geeft aan in hoeverre mensen iets van nature in meer of mindere mate lekker vinden. In Figuur 4 is een voorbeeld gegeven met betrekking tot andere proteïnerijke producten, deze gemiddelde voorkeurswaarde ligt tussen -1, vies, en 1, lekker, en bepaalt dus voor 48% wat de uiteindelijke houding tegenover een bepaald voedingsmiddel is. Voor de kwantificatie van deze biologische waarde voor insecten is het essentieel om de invulling van de 48% te weten. Dit bepaalt of de gemiddelde beginwaarde van de mens positief of negatief is, wat op diens beurt weer invloed heeft op het limiet van de te behalen consumptie binnen een maatschappij. Bij een gemiddeld hoge voorkeurswaarde zullen insecten meer worden geconsumeerd dan bij een lage gemiddelde voorkeurswaarde. Dit geeft het limiet van een succesvolle integratie van insecten in ons voedingspatroon. Deze waarde is echter nog niet bekend voor insecten aangezien insecten over

(10)

het algemeen nog niet als voedsel wordt beschouwd in het Westen. Om de invloed van neofobie binnen het waardeoordeel zo veel mogelijk uit te sluiten, heeft het onderzoek van de tweelingen zich gericht op voeding dat door minstens 75% van de kinderen is geprobeerd. Uit onderzoek blijkt dat onbekendheid met een bepaald soort eten voor een lagere voorkeurswaarde zorgt (Smith et al., 2017).

Figuur 4: Gemiddelde voorkeurswaarde per type proteïnerijk voedingswaar, Mean van -1 tot 1, SD beschrijft afwijkingsmarge vanaf het gemiddelde. Bron: Fildes et al. (2014)

Hoewel de walging voor insecten in het Westen niet genetisch gedetermineerd is, is er wel een genetische dispositie die de voedsel voorkeurswaarde bepaald. De voedsel voorkeurswaarde is een belangrijke factor om te kwantificeren, zodat het limieten van entomofagie acceptatie binnen het model kunnen worden beschreven. Naast de biologische aanleg hebben sociale normen en waarden binnen een samenleving invloed op de huidige houding jegens entomofagie.

(11)

Taboes, walging en neofobie

Hoewel iets biologisch als eetbaar kan worden bestempeld, is het mede cultureel bepaald of het ook als voedsel wordt gezien. Om insecten te introduceren als nieuwe voedingsbron zijn naast genetische drempelwaarde ook sociale aspecten die de overstap bemoeilijken, zoals neofobie en voedseltaboes (van Huis, 2013). Deze aspecten worden onderzocht mede als de mogelijkheid tot kwantificatie.

Voedseltaboes zijn de ongeschreven sociale regels die de voedselinname van bepaalde producten afkeuren in een samenleving. Meyer-Rochow (2009) definieert een voedseltaboe als een fenomeen waarbij opzettelijk een voedselproduct wordt vermeden om andere redenen dan het niet lusten van dat product. Er bestaan verschillende functies van voedseltaboes. Zo kan het afwijzen van insecten vallen onder het markeren van bepaalde leden in een samenleving of als factor in groep-cohesie en groepsidentiteit (Meyer-Rochow, 2009). Volgens Costa Neto (2014) hebben Westelijke samenlevingen het eten van insecten opgegeven rond de kerstening en wordt deze voedselgewoonte sindsdien over het algemeen beschouwd als walgelijk, primitief en een teken van armoede. Door het mijden van insecten distantieert een groep zich van dit negatieve imago. Na verloop van tijd zijn insecten cultureel bestempeld als "slecht om te eten". Het is biologisch nog wel eetbaar, maar wordt niet meer gezien als voedsel; er is een taboe ontstaan rondom het eten van insecten.

Het voedseltaboe heerst nog steeds. In België gaf maar 3% van de respondenten op dat zij ‘zeker bereid’ waren om vlees te vervangen voor insecten en 16.3% ‘bereid’ waren (Verbeke, 2015). Dit laat zien dat nog steeds ruim 80% hier niet toe bereid is.

Walging kan voortkomen uit een taboe en kan een zeer groot obstakel zijn voor het accepteren van het eten van insecten in het Westen (Dermody & Chatterjee, 2016). Deze walging wordt versterkt door de associatie van insecten met vervuiling en ziekte. Er wordt beargumenteerd dat de evolutionaire drang om besmetting, vuil en ziekte te vermijden kan leiden tot angst voor nieuw voedsel. Dit heet ook wel voedselneofobie. Angst en walging staan dus met elkaar in verband. De walging voor insecten is een aangeleerde associatie, die kan leiden tot de angst voor het proberen daarvan. Verschillende culturele studies vinden een sterke neofobie voor het eten van insecten in populaties van culturen die niet eerder zijn blootgesteld aan entomofagie (Dermody & Chatterjee, 2016). Dit werkt als een vicieuze cirkel; groepen die er niet mee in aanraking komen, vinden het eng en vies en omdat ze het eng en vies vinden, wordt aanraking er mee vermeden. Herhaaldelijk blootstellen aan entomofagie zou deze vicieuze cirkel kunnen doorbreken.

Neofobie blijkt een sterke negatieve voorspeller voor de houding tegenover nieuwe voedselproducten te zijn. Zo werd in Nederland een gemeten dat een hogere score op een neofobie-schaal leidt tot een lagere bereidheid om gezonde vleesvervangers uit te proberen (Schickenberg, Van Assema, Brug & De Vries, 2008). Deze verlaagde bereidheid kan voor 6.7% verklaard worden door neofobie. Wanneer insecten worden voorgesteld als voedselproduct blijkt

(12)

neofobie de grootste voorspeller te zijn voor de bereidheid om deze te eten (Verbeke, 2015; Cicatiello et al., 2016).

Het verminderen van neofobie kan daarom leiden tot een grotere acceptatie van entomofagie. De beste manier om neofobie te verminderen blijkt door mensen nieuwe producten te laten proeven (Pliner, Pelchat, & Grabski, 1993). Eenzelfde soort effect wordt voor mediablootstelling beschreven door Zajonc (2001). Het zogeheten mere-exposure effect stelt dat iemands houding ten opzichte van een fenomeen, positiever wordt bij herhaaldelijke blootstelling aan dit fenomeen. Er valt dus een onderscheid te maken tussen directe exposure, het proeven van een product en indirecte exposure, gemedieerde blootstelling aan een product. Beide vormen zorgen voor een vermindering van neofobie.

Zoals beschreven heeft op dit moment ongeveer 3% van de bevolking in westerse landen een positieve houding ten opzichte van entomofagie. Deze waarde is het absolute minimum en kan gebruikt worden als beginfase voor een model. Daarnaast heeft neofobie een negatieve invloed op de houding ten opzichte entomofagie, neofobie verklaart deze negatieve houding voor 6,7%. Voedseltaboes en walging zijn op dit moment niet kwantificeerbaar maar moeten wel in het model worden meegenomen om een reële weergave te geven van de houding tot entomofagie.

Onderlinge invloeden

De voorkeur voor proteïnerijk voedsel wordt voor 48% bepaald door iemands genetische dispositie. Deze dispositie wordt door een voorkeurswaarde tussen -1 en 1 bepaald voor ieder soort eten. De voorkeurswaarde voor insecten is nog onbekend. Het blijkt echter wel dat neofobie een negatieve invloed heeft op deze voorkeurswaarde. Het verlagen van neofobie kan daarom over het algemeen leiden tot een hogere voorkeurswaarde. Dit heeft een positieve invloed op de houding tegenover entomofagie.

Het is mogelijk neofobie te verminderen door exposure, dit kan direct of via de media. Bij het ontstaan van een voedseltaboe en de walging en neofobie die hiermee gepaard gaan is er juist sprake van verminderde exposure. Hieruit is ook af te leiden dat het verhogen van directe en indirecte exposure een positieve invloed zal hebben op de houding ten opzichte van entomofagie.

De factor exposure is dus direct of indirect verbonden met de andere voorgestelde factoren en verkleint hiervan de negatieve invloed op de houding ten opzichte van entomofagie. De verhoging van exposure zal naar verwachting over het algemeen leiden tot een positief effect op de houding.

(13)

Op

inion Spread Model

Het Model

Er zijn een aantal factoren geïdentificeerd die meespelen in de vorming van een mening over entomofagie. Zoals hiervoor beschreven zijn deze onderling afhankelijk. Een model kan deze verhouding weergeven, maar bestaat tot op heden nog niet voor dit specifieke fenomeen. Een dergelijk model kan worden gebaseerd op een bestaand model waarin de vorming en verspreiding van houdingen wordt beschreven.

Er kan in dit onderzoek geen gebruik gemaakt worden van een lineair model. De reden hiervoor is dat een lineair model uitgaat van een lineair verband tussen de waarde van een afhankelijke, observabele en verklarende variabelen (McCullagh, 1984). Zo heeft een simpele regressie berekening een afhankelijke observabele die berekend wordt door verschillende variabelen. (Freedman, 2009). Deze variabelen hebben geen invloed op elkaar. De mening van een enkel persoon gebaseerd op verschillende variabelen zou op deze manier wel kunnen worden berekend. Verbeke (2015) probeert op deze manier de bereidheid tot entomofagie van een individu te modeleren.

Echter, in dit onderzoek wordt een houdingsverandering binnen een maatschappij beschreven, waarin verschillende, autonome actoren handelen. Deze actoren hebben invloed elkaar (Goldstone & Janssen, 2005). De fase (houding) van deze actoren heeft invloed op de mening van actoren in zijn omgeving (Kacperski & Holyst, 2000). Hierdoor voldoet een simpel regressiemodel niet. De verspreiding van een mening in een maatschappij kan worden begrepen via een opinion spread model (Valente, 1995).

Er zijn veel verschillende opinion spread models. De modellen kunnen worden verdeeld in continue en discrete modellen. De mening van mensen tegenover entomofagie kan positief, danwel negatief zijn want iemand kan er voor open staan om insecten te eten of niet. Dit kan gezien worden als een binair verschijnsel. Om deze reden kan dit probleem beschreven worden met een discreet model.

De vier bekendste discrete opinion spread modellen zijn; het Sznjad Model, het Voter Model, het Galam Majority Model en het Social Impact Model (Liu & Chen, 2015). In het Sznjad en het Voter Model nemen actoren willekeurig de mening van naastliggende actoren aan. Aangezien er een genetische dispositie is voor het eten van proteïnerijk voedsel, kan dit fenomeen niet als willekeurig worden beschreven. In het Galam Majority Model staan alle actoren in gelijke mate met elkaar in verbinding. De maatschappij wordt in willekeurige clusters opgedeeld, waarna elke actor de mening van de meerderheid in die cluster aanneemt. In dit model heeft iedereen gelijke kansen op een connectie. Maar bij de verspreiding van entomofagie binnen een maatschappij hebben mensen in verschillende mate invloed op elkaar, afhankelijk van de sociale afstand. In het Social Impact Model, ontwikkeld door Latané, wordt aan de sociale impact van elke actor in verhouding tot een ander een specifieke waarde toegekend (Castellano et al, 2009). Door dit mee te nemen wordt het model een meer realistische weergave van de werkelijkheid.

(14)

In het Social Impact Model heeft ieder individu i een eigen mening gespecificeerd door σi=−1 of +1 . Er zijn twee hoofdfactoren die de mening van een actor bepalen, de bevestigende (supportive) impact van actoren met dezelfde mening en overtuigende (persuasive) impact van actoren met een tegengestelde mening (Castellano et al, 2009) . Dit samen is de impact die andere actoren hebben op een individu (Ii).

De totale impact Ii wordt als volgt berekend:

I

i

=[

j=1 N

(

p

j

d

ija

)(1−σ

i

σ

j

)]−[

j=1 N

(

s

j

d

ija

)(1+σ

i

σ

j

)]

.

Het linker gedeelte beschrijft de overtuigende factor en het rechter gedeelte de bevestigende. In dit model staat N voor het aantal actoren waarmee persoon i in contact staat. De sj en pj beschrijven de overtuigingskracht van persoon j met dezelfde (sj) of tegengestelde mening (pj). De dij staat voor de afstand tussen persoon j en persoon i. Hoe groter deze afstand, hoe kleiner de werkelijke invloed van j op i is. Hierbij beschrijft a hoe snel de impact afneemt met het vergroten van de afstand tussen persoon j en i. De waarde van a is hierbij a≥2. Dit geeft dus weer in hoeverre de afstand van belang is.

Voor de beginwaarde van het model kan 3% van de actoren met een positieve houding ten opzichte van entomofagie genomen worden. Dit is het percentage personen dat zeker bereid is vee-vlees te vervangen door insectenvlees (Verbeke, 2015). Voor deze actoren geldt σi=+1 . Uit onderzoek van Dodds en Watts (2007) blijkt dat het gemiddeld aantal invloedrijke connecties per persoon vavg = 3 met vmin = 0, vmax = 12. In het model zal elke agent 0 tot 12 verbindingen hebben met een gemiddelde van 3 verbindingen, zowel overtuigend als bevestigend.

De verandering in houding over tijd wordt beschreven met de volgende formule (Castellano et al, 2009):

σ

i

(

t +1)=−sgn[σ

i

(

t )I

i

(

t)+h

i

]

,

Hierbij is hi een nog niet in waarde vastgestelde factor, die alle andere invloeden dan de sociale impact representeert. Een positieve waarde voor hi zal richting verandering naar of behoud van mening

σ

i

=−1

sturen. Een negatieve waarde voor hi zal richting verandering naar of behoud van mening

σ

i

=+

1

sturen. Met dit basismodel dat de verspreiding van houdingen beschrijft, kunnen de gevonden factoren die invloed hebben op de bereidheid tot entomofagie worden toegevoegd als waarde van hi. We hebben gevonden dat factoren als voedseltaboes, walging, exposure, aangeboren voorkeurswaarde en neofobie invloed hebben op de bereidheid tot entomofagie. Deze factoren zullen in combinatie met het gevonden basis Opinion Spread Model moeten worden gebruikt om het verloop van de meningsverandering jegens entomofagie in een samenleving via een model te beschrijven.

(15)

De mening (

σ

i ) van een individu bevat factoren als walging, taboe, aangeboren voorkeurswaarde en neofobie. De voorkeur voor proteïnerijk voedsel is voor 48% genetisch bepaald. De constante voor de aangeboren voorkeurswaarde (g), zal tussen -1 en 1 liggen en heeft voor 48% invloed op totale voorkeur. Deze verandert niet met tijd en kan als gemiddelde voor een populatie worden genomen, maar moet nog nader worden bepaald.

Verder is gevonden dat taboe en walging met betrekking tot entomofagie met elkaar verbonden zijn en een negatieve invloed hebben op de houding ten opzichte van entomofagie. Deze kunnen dus samen in een variabele (W) worden gevoegd. Deze ‘walgings-factor’ zal afhangen van de cultuur en zal dezelfde waarde aannemen voor iedere actor in de samenleving. Er geldt altijd 0 ≤ W ≤ 1 omdat walging niet een positieve werking kan hebben op iemands houding tegenover entomofagie. Walging kan veranderen met de tijd en is dus tijdsgebonden. Er is niet bekend in welke mate walging de bereidheid tot entomofagie beïnvloedt. Deze mate wordt voorlopig beschreven met RW, ofwel de proportie verklaarde variantie in houding tegenover entomofagie die verklaard kan worden door walging.

Verder heeft neofobie (F) ook een negatieve invloed op de houding tegenover entomofagie. Neofobie verklaart voor 6.7% de houding tegenover entomofagie. Neofobie kan over tijd toe- of afnemen en is daarom tijdsgebonden. Er geldt 0 ≤ F ≤ 1 omdat neofobie geen positieve invloed kan hebben op de bereidheid tot entomofagie. Een survey als in het onderzoek van Schickenberg, Van Assema, Brug en De Vries (2007) zal de neofobie-score op een schaal van 0 t/m 1 per individu kunnen aantonen. Omdat ook niet bekend is in welke mate social impact invloed heeft op de uiteindelijk bereidheid tot entomofagie zal de social impact-variabele worden vermenigvuldigd door factor RI. Dit geeft hier weer de proportie verklaarde variantie van de social impact weer.

Tenslotte moet de factor exposure (E) als variabele worden beschreven. Exposure is tijdsgebonden. De waarde hiervan zou gemeten kunnen worden via content analysis. Zo kan bijvoorbeeld het aantal keer dat de termen ‘entomofagie’ of ‘insecten eten’ voorkomen in de leidende Nederlandse kranten per maand gemeten worden. De variabelen F en W zijn afhankelijk van exposure. Wanneer E groter wordt zullen F en W kleiner worden. Wanneer F en W kleiner zijn, wordt de houding tegenover entomofagie positiever. Exposure heeft dus een positieve invloed op de houding. Wat de precieze verhouding van E met F of W is moet uit verder onderzoek blijken. Er geldt 0 ≤ E ≤ 1, de beschreven vormen van exposure nemen geen negatieve waarde aan. Mensen die bekender worden met een product nemen een minder negatieve houding aan. E is vanzelfsprekend ook tijdsgebonden en zal dezelfde waarde aannemen voor iedere actor in de samenleving. Samengevoegd beschrijven de besproken factoren de variabele hi:

(16)

Wanneer

0.48 g>(0.067 F (t , E)+R

w

W (t , E))

zal dit aansturen naar

positieve houding tegenover entomofagie. Wanneer

0.48 g<(0.067 F (t , E)+R

w

W (t , E))

zal het de houding tegenover entomofagie

een negatieve richting opsturen. Echter is eerder aangetoond dat een positieve waarde voor hi de algehele houding in negatieve richting stuurt en een

negatieve waarde de algehele houding in positieve richting stuurt. Om deze reden zal hi niet bij de sociale impact worden opgeteld maar er vanaf worden

getrokken.

Ingevuld in de basisformule is dit:

σ

i

(

t +1)=−sgn[ R

I

σ

i

(

t)I

i

(

t)−(0.48 g

i

−(0.067 F

i

(

t , E)+R

w

W (t , E)))]

met

I

i

=[

j=1 N

(

p

j

d

ija

)(1−σ

i

σ

j

)]−[

j=1 N

(

s

j

d

ija

)(1+σ

i

σ

j

)]

,

waarin elke p, s en da zo worden genomen dat de som van alle p/da en de som van alle s/da gelijk zijn aan 1, zodat de social impact factor in goede verhouding staat met de andere factoren in hi . Met de ingevulde benodigdheden in de

formule is gespecificeerd welke gekwantificeerde data ontbreekt. Bij invulling van deze data geeft het model inzicht in het verloop van de houding.

(17)

Conclusie

In dit onderzoek is gezocht naar een antwoord op de vraag welke factoren een Opinion Spread Model moet bevatten om de houding tegenover entomofagie in het Westen te beschrijven. Een dergelijk model moet in ieder geval de factoren genetische dispositie, taboes, walging en neofobie bevatten. Niet iedereen zal even open staan voor insecten als nieuw proteïnerijke voedingsmiddel vanuit de aangeboren genetische voorkeur voor bepaald proteïnerijk voedsel. Er heerst al lange tijd een taboe in het Westen rondom het eten van insecten; het wordt geassocieerd met vies, primitief en walgelijk. Hierdoor zijn insecten cultureel afgewezen als voedsel. Bij het herintroduceren van insecten als voedsel speelt neofobie een grote rol. Daarnaast moet ook rekening worden gehouden met exposure, zowel direct als gemedieerd, omdat deze variabele invloed uitoefent op zowel neofobie als walging en taboes.

Er is een keuze gemaakt om de houding betreft entomofagie te onderzoeken via een discreet model. Hier is voor gekozen omdat deze houding goed binair kan worden omschreven, namelijk het ‘wel’ of ‘niet’ bereid zijn tot het eten van insecten. Daarnaast is het van belang dat de onderlinge invloed die de factoren op elkaar uitoefenen meegenomen worden door het model. Dit maakte het Social Impact Model het meest geschikte Opinion Spread Model om de houding tegenover entomofagie en de verspreiding daarvan te beschrijven. Er is daarnaast voor dit model gekozen omdat het, in tegenstelling tot andere modellen, de invloed van actoren in verschillende mate kan meenemen en er in dit model ruimte is voor een aanvullende factor. Alle factoren gevonden in dit onderzoek pasten in deze aanvullende factor.

Discussie

Het is noodzaak voor vervolgonderzoek om de exacte waarden van de gevonden factoren vast te stellen. Deze moeten nauwkeurig worden getest. Zo is het noodzakelijk om de exacte genetische voorkeurswaarde voor insectenvlees vast te stellen. Hiervoor zou de opzet van het onderzoek van Fildes (2014) gebruikt kunnen worden, zodat de data met andere proteïnerijke voedingsmiddelen vergeleken kan worden. Aangezien voor dat onderzoek 75% van de ondervraagde het voedselproduct al een keer geprobeerd moet hebben, kan dit voor nu alleen nog maar bepaald worden in landen waar entomofagie al genormaliseerd is. Daarnaast zijn er nog geen exacte waarden voor de parameters voor voedseltaboe en walging. Na het vaststellen van de parameters kunnen deze waardes in een opinion-spread model kunnen worden gesimuleerd. In dit onderzoek zijn bepaalde factoren buiten beschouwing gelaten. Psychologische en cognitieve factoren zouden voor de houding van entomofagie ook van invloed kunnen zijn. Dit is echter overgelaten voor vervolgonderzoek.

De mate van insectenallergie in de maatschappij moet vroegtijdig tijdens de introductie van entomofagie worden onderzocht (van Huis, 2013). Aangezien dit nog niet onderzocht is, kan er in dit onderzoek geen informatie over worden

(18)

verstrekt. Een eventuele hoge mate van insectenallergie zou de houding tegenover insecten en de consumptie daarvan sterk beïnvloeden.

In het voorgestelde model wordt exposure gezien als een factor die de houding enkel op een positieve manier kan beïnvloeden. Dit hoeft echter niet altijd het geval te zijn. Zoals bleek uit de fipronil-rel van afgelopen jaar, kan negatieve exposure er ook toe leiden dat het publiek een bepaald product op massale schaal probeert te vermijden (van Ammelrooy, 2017). Het is dus van belang dat de factor exposure in de toekomst wordt genuanceerd.

De consumptie van vee-vlees zou idealiter in hogere mate dan 20% vervangen moeten worden door de consumptie van insecten, om niet alleen broeikasgasuitstoot te stabiliseren maar ook terug te dringen. Er zou dus niet alleen een omwenteling moet komen in houding tegenover entomofagie, maar ook tegenover vee-vlees consumptie. Een daadwerkelijk kantelpunt is lastig te bereiken. Er wordt al lange tijd tegen de vleesindustrie gelobbyd, met maar weinig effect. In vervolg onderzoeken is het relevant om te kijken hoe entomofagie daadwerkelijk als substitutie van vee consumptie kan fungeren.

De toekomstige entomofaag

Hoewel er vanuit het voorgestelde model nog geen uitspraken gedaan kunnen worden, zijn er een aantal verbanden gelegd tussen de factoren die in het model voorkomen. Hieruit blijkt dat het vooral van belang is om zowel de directe en indirecte exposure van entomofagie te vergroten.

Met deze exposure moeten de juiste mensen bereikt worden. Het blijkt dat opinion leaders, actoren die binnen hun sociale netwerk invloed uitoefenen op veel andere actoren, bij het verspreiden van een publieke opinie een minder grote invloed hebben dan een grote groep makkelijk te beïnvloeden individuen (Watts & Dodds, 2007). Deze grote groep kan in de samenleving een kritieke waarde aannemen en heeft hiermee vaak een invloed die vele malen groter is. De groep waar daarom het meeste winst te halen valt, is de groep mensen die er voor open staat om insecten te eten maar dit nog niet doen. Voor hen is de attitudeverandering kleiner, waardoor deze ook makkelijker te behalen valt (van der Pligt & Vliek, 2017). Om deze groep te identificeren is het van belang naar de voorspellers van een positieve houding tegenover entomofagie te kijken.

De voorspelde kans op de bereidheid om insecten te eten als vervanging voor vlees werd twee keer zo groot geschat voor mannen (12.8% [95% CI: 6.1– 19.4%]) als voor vrouwen (6.3% [95% CI: 2.8–9.9%]) (Verbeke, 2015). De belangrijkste positieve voorspellers, naast geslacht, voor deze bereidheid zijn: de bekendheid met het idee van insecten eten, bekendheid met buitenlands eten, opleidingsniveau en de intentie om minder vlees te eten (Verbeke, 2015; Cicatiello et al., 2016). De belangrijkste negatieve voorspellers zijn: neofobie, angst voor insecten en het idee dat insecten vies smaken.

Deze voorspellers kunnen samen genomen worden. Het blijkt dan dat de groep die er binnen westerse samenlevingen het meeste voor openstaat voor entomofagie jonge mannen zijn met een hoge opleiding, een lage hechting aan het eten van vlees en open houding voor nieuw voedsel. Voor deze groep kan een gepersonaliseerde aanpak worden opgezet om entomofagie te stimuleren. Dit blijkt goed te werken bij eetgedrag en vooral bij mensen die al openstaan

(19)

voor een verandering maar die zelf nog niet initiëren (Van der Pligt & Vliek, 2017). Dit zou bijvoorbeeld gedaan kunnen worden door een ‘cursus koken met insecten’ aan te bieden op universiteiten.

Een andere, meer algemene manier om entomofagie te stimuleren, is mensen via de media herhaaldelijk blootstellen aan het eten van insecten, dan wel in combinatie met positieve framing. Dit zorgt ervoor dat hun houding hiertegenover positiever wordt (Zajonc, 2001). Een manier om dit te doen is door entomofagie te laten zien in Nederlandse televisieprogramma’s, reclames of nieuwsberichten. In Australië hebben ze de naam van eetbare insecten veranderd om niet te veel tot de negatieve verbeelding te spreken. Dit is een goed voorbeeld van positieve framing van insecten. Het eten zal hierdoor in een positiever licht worden gezien (Van der Pligt & Vliek, 2017). Dat kan op zijn beurt een positieve invloed hebben op de bereidheid tot entomofagie. Het is daarmee een simpele en effectieve manier om de attitude ten opzichte van entomofagie te verbeteren.

Een laatste mogelijkheid is het uitdelen van gratis samples van insect-gebaseerde producten. Dit richt zich op het verhogen van de directe exposure. Lang niet iedereen de samples aannemen, maar de attitude tegenover entomofagie zal positiever zijn na het proeven van een sample (Hartman & Siegrist, 2016; Van der Pligt & Vliek, 2017). Zoals eerder werd gesteld is dit ook een goede manier om neofobie te verminderen. De werking hiervan zal het grootst zijn onder kinderen (Gerrish & Mennelle, 2001). Een goede strategie zou daarom zijn om samples uit te delen op scholen en leerlingen bekend te maken met het eten van de toekomst, insecten.

(20)

Referenties

Alexander, P., Brown, C., Arneth, A., Dias, C., Finnigan, J., Moran, D., & Rounsevell, M. D. (2017). Could consumption of insects, cultured meat or imitation meat reduce global agricultural land use?. Global Food Security, 15, 22-32.

van Ammelrooy, P (2017, 7 augustus) Hoeveel pijn lijdt de pluimveesector door

het fipronil-schandaal?. Volkskrant. geraadpleegd van

https://www.volkskrant.nl/koken-en-eten/hoeveel-pijn-lijdt-de-pluimveesector-door-het-fipronil-schandaal~a4510081/

Castellano, C., Fortunato, S., & Loreto, V. (2009). Statistical physics of social dynamics. Reviews of modern physics, 81(2), 591.-646.

Cicatiello, C. et al. (2016). Consumer approach to insects as food: barriers and potential for consumption in Italy. British Food Journal, 118(9), 2271-2286.

Costa-Neto, E. M. (2014). Insects as human food: an overview.

Amazônica-Revista de Antropologia, 5(3), 562-582.

Dermody, J., & Chatterjee, I. (2016). Food Glorious Food, Fried Bugs and Mustard! Exploring the Radical Idea of Entomophagy in Advancing Sustainable Consumption to Protect the Planet. Competitive paper in Conference Proceedings,Academy of Marketing Annual Conference, Newcastle.

DeFoliart, G. R. (1999). Insects as food: why the western attitude is important.

Annual review of entomology, 44(1), 21-50.

Freedman, D. A. (2009). Statistical models: theory and practice. Cambridge University Press.

Fildes, A., van Jaarsveld, C. H., Llewellyn, C. H., Fisher, A., Cooke, L., & Wardle, J. (2014). Nature and nurture in children's food preferences. The American

journal of clinical nutrition, 106(6), 1331-1332.

Gerrish, C. J., & Mennella, J. A. (2001). Flavor variety enhances food acceptance in formula-fed infants. The American journal of clinical nutrition, 73(6), 1080-1085.

Goldstone, R. L., & Janssen, M. A. (2005). Computational models of collective behavior. Trends in cognitive sciences, 9(9), 424-430.

v

an Huis, A. (2013). Potential of insects as food and feed in assuring food security. Annual

Review of Entomology, 58, 563-583.

Hoehl, S., Hellmer, K., Johansson, M., & Gredebäck, G. (2017). Itsy bitsy spider…: Infants react with increased arousal to spiders and snakes. Frontiers

(21)

Kacperski, K., & Hołyst, J. A. (2000). Phase transitions as a persistent feature of groups with leaders in models of opinion formation. Physica A: Statistical

Mechanics and its Applications, 287(3), 631-643.

Liu, P., & Chen, X. (2015). An Overview on Opinion Spreading Model. Journal of

Applied Mathematics and Physics, 3(04), 449.

Lockwood, J. (2013). The infested mind: Why humans fear, loathe, and love

insects. Oxford University Press.

McCullagh, P. (1984). Generalized linear models. European Journal of

Operational Research, 16(3), 285-292.

McCullagh, P. (1984). Generalized linear models. European Journal of

Operational Research, 16(3), 285-292

McGuire, W. J. (1984). Public communication as a strategy for inducing health-promoting behavioral change. Preventive Medicine, 13(3), 299-319.

Mela, D. J. (1999). Food choice and intake: the human factor. Proceedings of the

Nutrition Society, 58(3), 513-521.

Meyer-Rochow, V. B. (2009). Food taboos: their origins and purposes. Journal of

Ethnobiology and Ethnomedicine, 5(1), 18-28.

Oonincx, D. G., & De Boer, I. J. (2012). Environmental impact of the production of mealworms as a protein source for humans–a life cycle assessment. PloS one,

7(12), e51145.

van der Pligt, J. & Vliek, M. (2017). The Psychology of Influence: Theory, research and practice. New York: Routledge.

Pliner, P., Pelchat, M., & Grabski, M. (1993). Reduction of neophobia in humans by exposure to novel foods. Appetite, 20(2), 111-123.

Prokop, P., Fančovičová, J., & Fedor, P. (2010). Health is associated with antiparasite behavior and fear of disease-relevant animals in humans.

Ecological Psychology, 22(3), 222-237.

Schickenberg, B., Van Assema, P., Brug, J., & De Vries, N. K. (2008). Are the Dutch acquainted with and willing to try healthful food products? The role of food neophobia. Public health nutrition, 11(5), 493-500.

Shelomi, M. (2015). Why we still don't eat insects: Assessing entomophagy promotion through a diffusion of innovations framework. Trends in food science

& technology, 45(2), 311-318.

Smith, A., Herle, M., Fildes, A., Cooke, L., Steinsbekk, S., & Llewellyn, C. (2017). Food fussiness and food neophobia share a common etiology in early childhood. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 58(2), 189-196.

Tan, H. S. G., Fischer, A. R., Tinchan, P., Stieger, M., Steenbekkers, L. P. A., & van Trijp, H. C. (2015). Insects as food: Exploring cultural exposure and

(22)

individual experience as determinants of acceptance. Food Quality and

Preference, 42, 78-89.

Valente, T. W. (1995). Network models of the diffusion of innovations. Los Angelos: Hampton Press.

Verbeke, W. (2015). Profiling consumers who are ready to adopt insects as a meat substitute in a Western society. Food Quality and Preference, 39(1), 147-155.

Watts, D. J., & Dodds, P. S. (2007). Influentials, networks, and public opinion formation. Journal of consumer research, 34(4), 441-458.

Zajonc, R. B. (2001). Mere exposure: A gateway to the subliminal. Current

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Biologische en biodynamische boerderijen zijn belangrijke plekken waar gewerkt wordt aan een gezonde biodiversiteit.. Donatie De Traay maakt twee nulmetingen mede mogelijk op

Table 5: Respondents who experienced behaviour undermining the victim as a person Act Number of respondents who were victims (n=999) Percentage of respondents who were victims

Als de ondernemer niet zelf de eigenaar is, een huur-, lease-, of andere overeenkomst overleggen waaruit de positie van de ondernemer ten aanzien van de inventaris aangetoond

Omdat we bang zijn dat televisie al gauw het middelpunt van het gezin wordt, en dat willen we niet.” Samen gezellig eten en babbelen, vinden ook Kato, Anton en Stan

Toen hij nog maar net bisschop was geworden, wees Jo- seph Ratzinger, de latere paus Benedictus XVI, erop dat het ge- loof in de Tenhemelopneming van Maria voortkomt

Wij hebben gevraagd om aan te geven in welke mate men met dergelijke overbodige regels te maken of de regels en procedures voldoende duidelijk zijn en of er bijvoorbeeld soms

Deze woonvoorziening is een antwoord op de vraag naar een ‘gewoon leven’ voor deze mensen die vaak nergens meer terecht kunnen of alleen op plekken met veel restric- ties

Elke knie zal buigen, elke tong belijdt dat Jezus heerst (Ja, Hij heerst!).. Voordat Uw hand de hemelen uitmat, voordat de mens een