• No results found

Vrede, veiligheid en beginselen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vrede, veiligheid en beginselen"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

In 1995 schreef Sam Rozemond een artikel geti-teld ‘Dubieuze constanten in de buitenlandse po-litiek van Nederland’.1Een vergelijkbare titel zou ook heel goed kunnen worden toegekend aan een bijdrage over de buitenlandse politiek van de sociaal-democratie. Met name waar het de ‘harde kant’ van het buitenlands beleid betreft, blijken de socialisten niet erg beginselvast. Nagenoeg alle denkbare posities ¬ van antimilitaristisch idealisme tot de Politik der Stärke ¬ werden wel ingenomen.

In deze bijdrage zullen de verschillende be-ginselprogramma’s op het punt van vrede en vei-ligheid tegen het licht worden gehouden, daarbij inbegrepen het thans voorliggende concept-be-ginselprogramma.

het internationalisme van de sdap De sociaal-democratie heeft zich altijd geprofi-leerd als een internationale beweging. Al heel vroeg had men hechte banden met geestverwan-ten in het buigeestverwan-tenland en ook liet men geen gele-genheid ongebruikt om het internationale ka-rakter van de arbeidersstrijd te benadrukken. Wat echter opvalt bij lezing van de eerste begin-selprogramma’s, is de afwezigheid van een enigs-zins uitgewerkt program over defensie en de

buitenlandse politiek. Zowel het program van de Sociaal Democratische Bond (sdb) als dat van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (sdap) is uiterst summier op dit punt. De sociaal-demo-craten kwamen niet veel verder dan het voorstel om ‘militaire stelsels’ en ‘staande legers’ af te schaffen en te vervangen door een ‘algemene weerplicht’. Hoe men een en ander precies voor zich zag, was niet erg duidelijk. In de tekst noch in de toelichting werd er verder op ingegaan. Volgens Bart Tromp is het nagenoeg ontbreken van ‘het buitenland’ enerzijds uit te leggen als het onvermogen het internationalisme te ver-binden met (het handelen van) nationale staten en anderzijds het gevolg van een vrijwel volle-dige preoccupatie met de ‘sociale kwestie’.2

In het volgende beginselprogramma, dat van 1912, zijn de summiere opmerkingen over de buitenlandse politiek zelfs geheel verdwenen. Het is op z’n minst opmerkelijk te noemen dat, ondanks oplopende internationale spanningen, de sociaal-democraten geen behoefte voelden om een richtsnoer voor de buitenlandse politiek te formuleren. Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kon de sdap echter niet om een standpuntbepaling heen. Op 3 augustus 1914 deelde partijleider Troelstra de Kamer mee dat zijn partij de mobilisatiekredieten zou steunen. Het was volgens hem niet gepast tegen het rege-ringsbeleid te stemmen, omdat ‘in deze ernstige omstandigheden de nationale gedachte de natio-nale geschillen overheerscht’.3De lijn van Troel-stra leidde tot grote verdeeldheid binnen de par-70

Over de auteur Frank Zuydam is historicus, werkzaam als projectcoördinator bij het Innovatieplatform Den Haag

Noten Zie pagina 75

Sociaal-democratie anno 2004 (8)

Vrede, veiligheid en

beginselen

(2)

tij. Veel partijgenoten begrepen de knieval voor ‘de nationale gedachte’ niet en zagen in het par-tijstandpunt niet veel anders dan (verwerpelijke) steun aan het militarisme. De partijleiding hield echter voet bij stuk en wist op betrekkelijk hard-handige wijze steun voor de landsverdediging af te dwingen.

Dat de verdeeldheid gedurende de oorlog slechts was toegedekt en niet overbrugd, bleek al snel. Na afloop van de Eerste Wereldoorlog werd er vanuit de afdelingen steeds meer druk uitge-oefend om tot een antimilitaristische stelling-name te komen. Op het 20ste partijcongres in 1921 ging de partijleiding door de knieën. Beslo-ten werd aan het bestaande partijprogramma ‘ac-tie voor internationale en nationale ontwape-ning’ toe te voegen. Herziening van het beginsel-programma was niet nodig, omdat er in 1912 geen passage over bewapening of ontwapening was opgenomen. Deze standpuntbepaling bete-kende overigens niet dat de partij zich tot het pa-cifisme had bekeerd. De noodzaak van bewape-ning als tegenwicht tegen allerhande bedreigin-gen (van ‘gluipend bolsjewisme en het aanmati-gend fascisme’) werd wel onderkend, maar gaarne aan de grote mogendheden overgelaten.

Het omarmen van het ontwapeningsstand-punt werd voor een belangrijk deel ingegeven door electorale overwegingen. De partijleiding meende dat ontwapening een geschikt thema was om de aanhang te mobiliseren en te vergro-ten. Mede daardoor werd het antimilitarisme een belangrijk ¬ zo niet het belangrijkste ¬ onderwerp in de partijpropaganda. In allerhande partijorganen werden de schaduwzijden van het militaire bedrijf breed uitgemeten en ook stemde de partij steevast tegen de militaire be-groting onder het motto ‘geen cent voor het le-ger, geen klink voor de vloot’.4 De sociaal-demo-cratie en antimilitarisme werden zodoende steeds meer als vanzelfsprekend met elkaar ver-bonden.

In de jaren dertig raakte de partij echter weer in toenemende mate verdeeld over het al dan niet vasthouden aan het antimilitaristische standpunt. Met het oog op het steeds reëler

wor-dende ‘bruine gevaar’ uit Duitsland meende een snel groeiende groep sociaal-democraten dat de tijd was gekomen om het antimilitaristische standpunt (weer) los te laten. In 1937 ging de par-tij inderdaad overstag. Ondanks het emotionele verzet van een kleine minderheid, sprak de over-grote meerderheid van het partijcongres zich uit voor aanvaarding van de landsverdediging. Op hetzelfde congres werd het nieuwe beginselpro-gramma vastgesteld. Enigszins merkwaardig is dat de koerswijziging inzake de nationale defen-sie daarin geen plek had gekregen. Het thema was met opzet buiten het beginselprogram ge-houden en uitgewerkt in een afzonderlijk pro-grammastuk, ‘het strijdprogramma voor defen-sie’. Blijkbaar werd de aanvaarding van de lands-verdediging als een voorlopige standpunt be-schouwd en nog niet rijp genoeg geacht om als beginsel te dienen. Ook kan het zijn dat de partij, met het zig-zag-beleid rondom de Eerste Wereld-oorlog in het geheugen, zichzelf zoveel mogelijk (politieke) manoeuvreerruimte wenste te ver-schaffen.

vraagstuk van oorlog en vrede

De Tweede Wereldoorlog werkte voor de sociaal-democraten sterk ontnuchterend. Uit de trauma-tische oorlogservaringen hadden veel socialisten de lering getrokken dat vrijheid en democratie het niet zonder een militaire verdediging kon-den stellen. Het streven naar (internationale) ontwapening werd dan ook niet meer als een re-ële optie gezien. De partij stond derhalve voor de opgave een nieuw internationaal program te ontwikkelen dat recht deed aan de gewijzigde machtsverhoudingen in Europa, maar tevens re-kening hield met de oude sociaal-democratische principes. In een poging deze twee uitgangspun-ten te verenigen, richtte de partij zich in de eer-ste naoorlogse jaren op de zogenaamde ‘brug-conceptie’. Dit hield in dat Europa een eigen vorm, een ‘derde weg’, van het democratisch soci-alisme moest zien te vinden, die het midden hield tussen het kapitalistische Amerika en de communistische Sovjet-Unie.

(3)

In het beginselprogramma van 1947 kwam de ‘derde weg’ echter niet expliciet aan de orde. In plaats daarvan was een tamelijk abstracte tekst over vrede en veiligheid opgenomen. Een Neder-landse krijgsmacht werd weliswaar nodig ge-acht, maar alleen als die ‘doelmatig en in de de-mocratische geest’ voor de bescherming van ‘de rechtmatige Nederlandse belangen’ zou worden ingezet. Bovendien stelde de partij dat een Nederlands leger in de eerste plaats tot taak had om een ‘internationale gemeenschap der volken’ te verwezenlijken.5Met andere woorden, een Nederlandse krijgsmacht moest toch vooral als een bijdrage aan de vorming van een internatio-nale rechtsorde worden begrepen. Dat deze be-zwerende formules weinig houvast boden voor een inhoudelijke politieke strategie, werd niet problematisch geacht. Het program had vooral tot doel de verschillende geledingen binnen de nieuwe partij met elkaar te verbinden. Boven-dien kan de tekst over de buitenlandse politiek ook worden opgevat als een weerspiegeling van het feit dat de internationale constellatie vol-strekt nog niet was uitgekristalliseerd.

Dat laatste zou echter niet lang duren. Met de Russische gelijkschakeling van Oost-Europa, de deling van Duitsland en het uitbreken van de Koude Oorlog kreeg het nieuwe internationale landschap vorm. Tegen deze achtergrond ruilde de partij het ‘brugconcept’ en het ietwat abstracte internationalisme in voor een duidelijke voor-keur voor de verdediging van de westerse demo-cratie onder de vleugels van de vs. Over de nood-zaak van samenwerking met de vs tegen ‘de Rus-sische agressie’ bestond eind jaren veertig wei-nig twijfel meer. En ook de toetreding van Neder-land tot het Atlantisch bondgenootschap in 1949 werd als een logische stap beschouwd. De over-grote meerderheid van de partij zag in de oprich-ting van de navo het ‘meest afdoende en mis-schien wel laatste middel om een Derde Wereld-oorlog te voorkomen en de beginselen van de-mocratie, persoonlijke vrijheid en rechtsorde’ te beschermen.6

In de eerste helft van de jaren vijftig liet de partij zich er weinig aan gelegen om steun aan de

collectieve verdediging van het westen te betui-gen. Zo stemde het partijcongres van 1951 in met ‘de onvermijdelijke verhoging van de militaire inspanning’, werd in 1953 de vorming van een Europese Defensie Gemeenschap (edg) omarmd en in 1957 een resolutie aangenomen waarin de navo‘de voornaamste garantie voor de veilig-heid van de vrije wereld’ werd genoemd.7Een de-bat over de noodzaak van het Atlantisch bondge-nootschap werd niet of nauwelijks gevoerd, niet in de laatste plaats omdat de partijtop er veel aan gelegen was om de gelederen gesloten te hou-den. Voor andersdenkenden was dan ook zeer weinig ruimte.

Eind jaren vijftig zou hier verandering in ko-men. Niet dat de navo ter discussie werd ge-steld, maar wel werd ‘het atoomvraagstuk’ inzet van verbeten debatten. De nucleaire bewape-ningswedloop tussen beide blokken veront-rustte een snel groeiend aantal sociaal-democra-ten. Velen vreesden dat de harde westerse con-frontatiepolitiek uiteindelijk rampzalige gevol-gen zou hebben en meenden dat de verschillen tussen de beide machtsblokken niet op de spits gedreven moesten worden (‘de wereld kon niet blijvend langs de afgrond gaan’). Deze veront-rusting zorgde ervoor dat de Politik der Stärke in razend tempo plaats maakte voor het streven naar vreedzame coëxistentie en wederzijds ge-controleerde ontwapening.

Deze lijn komt ook terug in het beginselpro-gramma van 1959, waarin wordt gesteld dat ‘in het atoomtijdperk meer dan ooit het socia-listisch streven wezenlijk gericht [dient] te zijn en te blijven op een werkelijke vrede en op ont-wapening, met garanties van afdoende controle en naleving ervan’. Volgens de partij waren vrede en ontwapening echter niet mogelijk zolang ‘to-talitaire machten streven naar wereldoverheer-sing en vrijheid en menselijke waarden bedrei-gen’. Dit gegeven noopte ons land een ‘doelma-tige en verantwoorde bijdrage’ te leveren aan de militaire verdediging van de democratie en ver-sterking van het westers bondgenootschap.8Of anders gezegd, Nederland moest onverkort vast-houden aan de navo, maar diende tegelijkertijd 72

(4)

alles in het werk te stellen om via een ‘actieve vredespolitiek’ de spanning tussen Oost en West te verminderen.

Het beginselprogramma van 1959 werd niet zozeer als de afronding, maar veeleer als de op-maat van een brede partijdiscussie over vrede en veiligheid gepresenteerd. Begin jaren zestig volgde inderdaad een brede partijdicussie over ‘het vraagstuk van oorlog en vrede’. De uitkom-sten van die discussie weken echter niet of nau-welijks af van hetgeen in het beginselprogram van 1959 was opgenomen en kunnen als een na-dere invulling of verbijzondering worden opge-vat. Het beleid bleef immers gericht op: het vast-houden aan de navo; het voortzetten van de dia-loog tussen Oost en West; het inzetten op weder-zijds gecontroleerde ontwapening en ‘de strijd tegen de atoomanarchie’.

beperkt houdbaar

Toch zou het beginselprogramma van 1959 wat betreft de buitenlandse politiek maar beperkt houdbaar blijken. De opkomst van Nieuw Links zorgde ervoor dat de uiterste houdbaarheidsda-tum van het program snel verstreek. De integra-tie van deze nieuwlichters in de partij ging ge-paard met opgewonden discussies over de bui-tenlandse politiek die niet zonder gevolgen ble-ven. De beweging wist in relatief korte tijd een meerderheid van de partij achter haar invulling van ‘een progressieve buitenlandse politiek’ te krijgen. In 1969 werd de onvoorwaardelijke er-kenning van de ddr tot officiële partijlijn verhe-ven en in de jaren zeverhe-ventig omarmde de partij het voorwaardelijk of ‘kritisch’ navo-lidmaat-schap. Het kernwapenvrij maken van Nederland, de vorming van een door beide grootmachten ge-garandeerd Europees veiligheidssysteem en een verklaring van de navo om niet als eerste kern-wapens in te zetten waren de belangrijkste onderdelen van dit voorwaardelijk navo-lid-maatschap.

Deze geheel vernieuwde internationale oriën-tatie van de partij is ook terug te lezen in het laat-ste beginselprogramma van de partij (1977). In

het eerste deel van het programma (maatschap-pelijke achtergronden) wordt ‘de Oost-West-ver-houding’ verantwoordelijk gehouden voor ‘blok-vorming, een absurde bewapeningswedloop, de bestendiging van allerlei vormen van onvrijheid in het Oostblok en het kritiekloos aanvaarden van de Amerikaanse machtspolitiek in het Westen’. Minstens zo kwalijk is dat de gespan-nen verhouding tussen de beide blokken de enorme tegenstelling tussen arme en rijke lan-den in stand houdt. Erger nog, beide blokken ma-ken zelfs misbruik van de situatie van arme lan-den ‘door hun konfrontatiepolitiek ter plaatste met andere middelen voort te zetten’, aldus het program.

Tegenover het dominante blokdenken stelt de partij een wereldorde waarin economische tegenstellingen zijn opgeheven; de grondrech-ten van de mens volledig en overal worden geres-pecteerd; er een einde is gekomen aan kolonia-lisme, dictatuur, racisme, discriminatie en uit-buiting; alle staten ontwapend zijn en op basis van gelijkwaardigheid samenwerken en ont-spanning op zowel staten als volkeren en men-sen onderling van toepassing is. Om deze ideale wereld te verwezenlijken zouden de Verenigde Naties ¬ democratisch gecontroleerde ¬ bo-vennationale bevoegdheden moeten krijgen. Daarbij zouden de beide machtsblokken vervan-gen moeten worden door een allesomvattend veiligheidsstelsel zonder nucleaire, chemische of biologische wapens. Ten slotte moest ingezet worden op Europese samenwerking en hervor-ming van het economisch stelsel in ‘socialisti-sche zin’.9

Het beginselprogramma van 1977 draagt dui-delijke sporen van het succesvolle verzet van Nieuw Links en zijn volgelingen tegen de ver-meende ‘Koude Oorlogsmentaliteit’ in de partij. Zo wordt in het programma de Oost-West-ver-houding als de bron van veel ellende gepresen-teerd en bovendien volledig ondergeschikt ge-maakt aan de Noord-Zuid-tegenstelling. Ook wenste de PvdA zich in 1977 niet meer als verde-diger van het Westen op te werpen. Nergens wordt een onderscheid gemaakt tussen

(5)

nistische en democratische staten. In plaats daar-van worden het ‘staatsbureaucratische systeem’ en het ‘(neo)kapitalistische blok’ als twee vor-men van ‘een monolithisch imperialisme’ gepre-senteerd.10In de strijd tegen de ‘Koude Oorlogs-mentaliteit’ is echter wel een coherente visie op de ‘harde kant’ van de buitenlandse politiek ge-sneuveld. Tenminste, de programmapunten die zouden moeten leiden tot de gewenste nieuwe wereldorde zijn zowel weinig realistisch als wei-nig uitgewerkt. Of anders gezegd, in het pro-gram is de Gesinnungsethik richtinggevend ge-weest en heeft men de Verantwortungsethik zorg-vuldig buiten beschouwing gelaten.

Op het terrein van vrede en veiligheid bleef de partij nog enkele jaren in de geest van het begin-selprogramma handelen, met het verzet tegen de mogelijke plaatsing van kruisvluchtwapens in Nederland (het zogenaamde navo-dubbelbe-sluit) als belangrijkste wapenfeit. Vanaf midden jaren tachtig ontstond er een snelgroeiende kloof tussen theorie en praktijk. De partij begon (ook) op het terrein van vrede en veiligheid de bakens te verzetten en met het einde van de Koude Oorlog in 1989 was het beginselprogram inzake vrede en veiligheid definitief door de fei-ten ingehaald.

een dubieuze traditie?

Velen hebben er op gewezen dat het beginselpro-gramma uit 1977 inmiddels wel erg gedateerd is. Dat geldt zeker voor het terrein van vrede en vei-ligheid. Het program is zowel door het einde van de Koude Oorlog als door de aanslagen van 11 september (en de daarop volgende ‘oorlog tegen het terrorisme’) tot een anachronisme verwor-den. Dat er nu een nieuw (concept-)beginselpro-gramma voorligt, moet dan ook van harte wor-den toegejuicht. Jammer is alleen dat het thema vrede en veiligheid er in het program bekaaid vanaf komt. Bovendien blinkt de summiere tekst vooral uit in gemeenplaatsen en algemeenhe-den, een paar punten daargelaten (pressie op on-democratische regimes en noodzaak van volken-rechtelijk mandaat voor militair ingrijpen).

In het thans voorliggende concept-program wordt alle heil verwacht van verdergaande inter-nationale samenwerking c.q. van versterking van internationale kaders. Zo acht het program voor de bestrijding van terrorisme ‘hechte inter-nationale samenwerking’ essentieel, wordt een verdergaande Europese samenwerking op het terrein van het buitenlands en veiligheidsbeleid bepleit en is ‘versterking en democratisering van internationale kaders (zoals de Verenigde Na-ties)’ nodig om de principes van de democrati-sche rechtsstaat te bedemocrati-schermen en te

verbreiden.11Het is echter volstrekt onduidelijk hoe een en ander precies vormt dient te krijgen en op welke manier het tot de oplossing van internationale vraagstukken kan leiden.

In het onderstaande is een poging onderno-men om op het terrein van veiligheid een aantal doelstellingen te formuleren en die vervolgens te verbinden met uitgangspunten voor politiek handelen. Voor de doelstellingen is teruggegre-pen op het beginselprogram van 1959. In de toe-lichting daarop stelde de partij dat een socialisti-sche buitenlandse politiek zich op niets minder zou moeten richten dan het tot stand brengen van de wereldvrede, de vrijheid van alle volkeren en een internationale rechtsorde.12Deze zouden ook nu weer een plaats kunnen krijgen. De vol-gende stap is uitgangspunten te formuleren die deze (utopische) idealen ook daadwerkelijk dich-terbij kunnen brengen. Dat zouden bijvoorbeeld de volgende uitgangspunten kunnen zijn: > Het Atlantisch bondgenootschap blijft de

hoeksteen van ons defensiebeleid. De bij-drage van Nederland zou gericht moeten zijn op versterking van deze militaire samenwer-king teneinde zo doelmatig en effectief moge-lijk te opereren.

> De aanmaak en verspreiding van nucleaire, biologische en chemische wapens (abc-wa-pens) vormen nog altijd een grote bedreiging voor de vrede en veiligheid in de wereld. Der-halve dient de aanmaak en de verdere ver-spreiding van abc-wapens met kracht te wor-den bestrewor-den.

> De strijd tegen het terrorisme vergt een ver-74

(6)

dergaande samenwerking en coördinatie tus-sen de verschillende nationale veiligheids-diensten. Deze samenwerking mag echter niet leiden tot afbraak van bestaande burger-rechten.

> Via allerhande vormen van pressie zou op on-democratische regimes druk moeten worden uitgeoefend om de rechten van de mens en de principes van de democratische rechtsstaat te erkennen en toe te passen.

> Als vreedzame initiatieven tekortschieten om de internationale rechtsorde te herstellen of te verdedigen, kan het geweldsinstrument worden ingezet. Militaire interventie vereist echter altijd een volkenrechtelijk mandaat. > Nederland is bereid een actieve bijdrage te

le-veren aan het bewaren of herstellen van de internationale rechtsorde, maar alleen als het daartoe over afdoende middelen en een hel-der mandaat beschikt.

> Voor de internationale rechtsorde zijn de

Ver-enigde Naties van eminent belang. Voor het optimaal functioneren van dit orgaan is her-vorming echter noodzakelijk. Uitgangspunt daarbij dient te zijn dat er zoveel mogelijk recht wordt gedaan aan de thans geldende internationale verhoudingen.

Na het einde van de Koude Oorlog zijn we in een situatie beland, waarin we misschien geen (zichtbare) vijanden meer hebben, maar we wel het hoofd moeten bieden aan allerlei bedreigin-gen. Dat heeft 11 september ons wel duidelijk ge-maakt. Heldere en bruikbare uitgangspunten voor het defensiebeleid mogen daarom zeker niet in een beginselprogramma ontbreken. Vooralsnog moeten we echter vaststellen dat dit wel het geval is. Het beste dat je daarvan kunt zeggen, is dat zodoende wel een traditie in ere wordt gehouden. Een dubieuze traditie, wat mij betreft.

75 Noten

1 S. Rozemond, ‘Dubieuze con-stanten in de buitenlandse poli-tiek van Nederland’, in: F. Becker e.a. (eds), Het zestiende jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam 1995), 158 – 174. 2 B. Tromp, Het sociaal-democra-tisch programma. De beginselpro-gramma’s van de sdb, sdap en de PvdA 1878 – 1977 (Amsterdam 2002), 123.

3 B. van Dongen, Revolutie of inte-gratie. De Sociaal Democratische Arbeiderspartij in Nederland tij-dens de Eerste Wereldoorlog (Amsterdam 1992), 132.

4 H.J.G. Beunders, Weg met de Vlootwet. De maritieme bewape-ningspolitiek van het kabinet-Ruys de Beerenbrouck en het succesvolle verzet daartegen in 1923 (Bergen 1984), 152.

5 Beginselprogram van de Partij van de Arbeid, 1947.

6 D. Bosscher, ‘De PvdA en het buitenlands beleid 1945 – 1973’, in: Bijdragen en Mededelingen be-treffende de Geschiedenis der Nederlanden, jrg. 101 (1986), nr. 1, 43. Overigens wenste niet ieder-een deze opstelling te steunen. Sommige sociaal-democraten konden de Nederlandse bij-drage aan de herbewapening ‘verstandelijk wel accepteren’,

maar het voelde strijdig met ‘hun zedelijk ideaal’.

7 B.W. Schaper, ‘De vredespolitiek van de sdap en PvdA tussen 1937 – 1972’, in: Roos in de vuist, jrg. 1 (1975), nr. 2, 6.

8 Beginselprogram 1959, Partij van de Arbeid.

9 PvdA beginselprogramma 1977. 10 B. Tromp, Het sociaal-democratisch

programma, 397.

11 Beginselen. Concept-manifest Partij van de Arbeid, Tweede versie 31 au-gustus 2004.

12 Uit de brochure Het socialisme in deze tijd (Amsterdam 1960), se-rie radiolezingen om het begin-selprogram nader toe te lichten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Duitsland maakt zich meer dan andere landen in de wereld zorgen over de legitimiteit van zijn buitenlandse politiek.. En daarbij gaat het zowel om de legitimi- teit naar buiten

Zo’n 700 aan de MAEXchange genoteerde initiatieven, producenten van maatschappelijke waarde, laten gezamenlijk zien dat de sector van maat- schappelijke initiatieven met recht

Moeilijker wordt h et al met Rusland. De situatie w aarin het land nu verkeert, is moeilijk vergelijk­ baar met die van de grootmacht tijdens de Koude Oorlog. M ilitair is

Nieuwe cultuuruitingen kunnen door de overheid worden bevorderd voor zover deze niet strijdig zijn met Gods Woord.. GEZONDHEIDSZORG

sessment onderzoek. Omdat de culturele verschillen aan de gebruikerszijde van de zorg soms zeer groot kunnen zijn, wordt het toelaatbaar geacht tijdelijk categorale

De reactie van het Indonesische volk op Nederlands halstarrige hou- ding om de kwestie Nieuw-Guinea tot een oplossing te brengen, laat er geen twijfel aan bestaan, dat dit

beid in haar eigen huishouding; zich houde aan de eerbare begrafenis der lijken; en voorts bij het zich vertoonen van besmettelijke ziekten ('behoudens de vrije beschikking van

Onderzoek lijkt geen voor de hand liggend wapen voor vrede en vei- ligheid in Afrika, maar het is wel een essentieel middel om te weten te komen welke strategie in een specifieke