• No results found

De Territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof over de Palestina situatie.   Heeft het Internationaal Strafhof jurisdictie over oorlogsmisdaden die zijn gepleegd in Palestina (specifiek op de Westelijke Jor

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof over de Palestina situatie.   Heeft het Internationaal Strafhof jurisdictie over oorlogsmisdaden die zijn gepleegd in Palestina (specifiek op de Westelijke Jor"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie

Universiteit van Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid

De Territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof over de Palestina situatie.

Heeft het Internationaal Strafhof jurisdictie over oorlogsmisdaden die zijn gepleegd in Palestina (specifiek op de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, en de Gazastrook)?

30-06-2020

Mastertrack: Strafrecht - Publiekrecht Naam: Aaya Allouch

Email: aayaallouch@gmail.com Studentnummer: 10992529 Begeleider: S. Vasiliev

(2)

Abstract

Het doel van deze scriptie was een antwoord te formuleren op de vraag of het Internationaal Strafhof jurisdictie heeft over oorlogsmisdaden die zijn gepleegd in Palestina (specifiek op de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en de Gazastrook). Ik ben tot een antwoord gekomen door de bezetting van Palestijnse grondgebieden te onderzoeken en te kijken naar wat internationale recht aangeeft over de soevereiniteit van bezette gebieden. Hier is uit gekomen dat een staat haar soevereiniteit niet verliest wanneer zij wordt bezet waardoor Palestina haar soevereiniteit behoudt tijdens de bezetting door Israël. Hierdoor kan zij haar jurisdictie delegeren aan het Internationaal strafhof en heeft zij jurisdictie over oorlogsmisdaden die zijn gepleegd in Palestina, specifiek op de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem en de Gazastrook.

(3)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1: Inleiding ...5

§ 1.1 Inleiding van het onderwerp ...5

§ 1.2 Onderzoeksvraag en deelvragen...6

§ 1.3 Methodologie ...6

§ 1.4. Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie ...7

§ 1.5 Structuur van de scriptie ...7

Hoofdstuk 2 – De Palestina situatie bij het Internationaal Strafhof ...9

§ 2.1 Inleiding ...9

§ 2.2 Wat is de kwestie met de territoriale rechtsmacht van het ICC in Palestina en waarom heeft het OTP een verzoek ingediend onder artikel 19.3? ...9

§2.3 Is Palestina een staat? ... 12

§ 2.3 Achtergrond van de situatie in Palestina: De gevolgen van de bezetting op de soevereiniteit van Palestina ... 15

§ 2.4 Het verzoek van Palestina op grond van artikel 13(a) en 14 van het Statuut van Rome de positie van Israël ... 16

§ 2.5 De betekenis van de uitkomst van het verkennend onderzoek voor Palestina ... 19

§ 2.6 Conclusie ... 20

Hoofdstuk 3 – De rechtsmacht van het Internationaal Strafhof over oorlogsmisdaden die zijn gepleegd in grondgebieden waarvan de grenzen niet duidelijk zijn of welke bezet zijn. ... 21

§ 3.1 Inleiding ... 21

§ 3.2 Rechtsmacht ratione personae en ratione temporis ... 21

§ 3.3 Territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof ... 22

§ 3.3.1. Subjectieve versus objectieve territorialiteitsbeginsel ... 22

§ 3.3.2. Het beschermingsbeginsel en het effenctenbeginsel ... 23

§ 3.4 De gevolgen van een bezetting op de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof... 24

(4)

§ 3.5 Conclusie ... 27

Hoofdstuk 4 – De jurisdictie van het Internationaal Strafhof over de oorlogsmisdaden die zijn gepleegd in Palestina (specifiek op de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en de Gazastrook)? ... 28

§ 4.1 Inleiding ... 28 § 4.2 Argumenten vóór het juridische bestaan van de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof over de oorlogsmisdaden die zijn gepleegd in Palestina. ... 28 § 4.3 Argumenten tegen het juridische bestaan van de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof over de oorlogsmisdaden die zijn gepleegd in Palestina ... 31 § 4.4 De gevolgen van de bezetting op de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof op de situatie in Palestina ... 34 § 4.5 Conclusie ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

(5)

Hoofdstuk 1: Inleiding

Het onderwerp dat in deze scriptie centraal staat is de Palestina situatie voor het Internationaal Strafhof, meer specifiek op de vraag of het Internationaal Strafhof jurisdictie heeft over misdrijven die zijn gepleegd in Palestina terwijl de grenzen niet duidelijk zijn vastgesteld en een deel van het grondgebied is bezet door Israël en de feitelijke macht over de Gazastrook bij Hamas ligt. In dit eerste hoofdstuk van de scriptie wordt een blik geworpen op de Palestina situatie en wat de impact kan zijn van het behandelen van de Palestina situatie voor het Internationaal Strafhof. Hierna formuleer ik de onderzoeksvraag en bijbehorende deelvragen en laat ik alvast de structuur van deze scriptie zien. Tot slot bespreek ik de methodologie en de maatschappelijke- en wetenschappelijke relevantie van dit vraagstuk.

§ 1.1 Inleiding van het onderwerp

De geschiedenis van het Palestina-Israël conflict is lang en vooral erg complex. De eerste botsing was al in 1936 toen de Palestijnen in opstand kwamen tegen het Britse bestuur en de Joodse kolonisatie. In 1947 werd Palestina verdeeld door de Verenigde Naties. Over deze verdeling wordt tot op de dag vandaag nog steeds gediscussieerd. Het is een geopoltiek probleem dat nu voor het Internationaal Strafhof is gekomen. Het doel van deze scriptie is de vaststelling of het Internationaal Strafhof daadwerkelijk jurisdictie heeft in Palestina, meer specifiek op de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en de Gazastrook. De Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem is onder bezetting van Israël en Hamas heeft de macht over de Gazastrook. Dit, gecombineerd met het feit dat Palestina niet wereldwijd erkend is als ‘staat’, maakt dit onderwerp uiterst complex.

De ICC aanklagster Fatou Bensouda heeft bij de Preliminaire Kamer een jurisdictionele beslissing aangevraagd om de reikwijdte van de territoriale bevoegdheid van het ICC in Palestina te bepalen op grond van artikel 12 lid 2 onder a van het Statuut van Rome.1 De

Israëlische procureur-generaal reageerde dat de ICC helemaal geen jurisdictie heeft in Palestina omdat Palestina geen soevereine staat is.2 Dit debat is enorm langdurig en de status

1 Statement of ICC Prosecutor, Fatou Bensouda, on the conclusion of the preliminary examination of the Situation in Palestine, and seeking a ruling on the scope of the Court’s territorial jurisdiction, 20 december 2019.

(6)

van Palestina als staat is tot op de dag van vandaag nog betwistbaar en hier is nog geen consensus over gevonden in de internationale rechtsgemeenschap. Op 28 januari 2020 heeft de Preliminaire Kamer een bevel uitgevaardigd waarin de procedure en het schema is aangeduid op verzoek van de hoofdaanklaagster. De beslissing van de Preliminaire Kamer komt binnenkort, wat het onderwerp erg actueel maakt.

§ 1.2 Onderzoeksvraag en deelvragen

De onderzoeksvraag van deze scriptie is de vraag of het Internationaal Strafhof jurisdictie heeft over oorlogsmisdaden die zijn gepleegd in Palestina (specifiek op de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en de Gazastrook)? Om tot een antwoord te kunnen komen is deze vraag opgedeeld in drie deelvragen. Allereerst wordt gekeken hoe de bezetting van de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem en Gaza, door Israël, van belang is voor de Palestina situatie voor het Internationaal Strafhof. Hierbij wordt gekeken naar de vraag of Palestina überhaupt een staat is, want alleen een staat kan haar territoriale rechtsmacht delegeren naar het Internationaal Strafhof. De tweede deelvraag is de vraag of het Internationaal Strafhof territoriale rechtsmacht heeft over oorlogsmisdaden die zijn gepleegd op grondgebieden waarvan de grenzen niet duidelijk zijn of bezet zijn. Hierna kunnen wij een antwoord formuleren op de derde en tevens ook belangrijkste deelvraag, namelijk of het Internationaal Strafhof territoriale rechtsmacht heeft over de oorlogsmisdaden die zijn gepleegd in Palestina, specifiek de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem en Gaza.

§ 1.3 Methodologie

Voor het verrichten van dit onderzoek zijn meerdere onderzoeksmethoden nodig. De belangrijkste methode is het literatuuronderzoek. Dit literatuuronderzoek zal vooral gedaan worden met behulp van juridische boeken, tijdschriften en verdragen. Bij beantwoording van de eerste deelvraag zullen vooral boeken en juridische artikelen de basis vormen. Vervolgens zijn bij de tweede deelvraag vooral het Statuut van Rome en juridische artikelen van belang. Tot slot zijn bij de derde deelvraag artikelen van belang om aan de hand van de verschillende meningen van auteurs tot een conclusie te kunnen komen. Ook de nota’s van de amicus curiae zullen hier een grote rol spelen.

(7)

§ 1.4. Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie

De maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie van deze scriptie komt door het feit dat er op dit moment meerdere situaties spelen die vergelijkbaar zijn met de Palestina situatie. Een uitspraak in de Palestina zaak kan voor deze landen van groot belang zijn en een uitspraak zal dan ook een voorbeeldfunctie hebben. Het is van groot belang omdat het wel vaker voorkomt dat oorlogsmisdaden worden gepleegd maar het nog de vraag is of het Internationale Strafhof ook echt jurisdictie heeft om deze misdaden te kunnen berechten. Op dit moment is ook een vooronderzoek bezig in Oekraïne door de aanklager om te zien of sprake is geweest van misdrijven tegen de menselijkheid. Eenzelfde soort probleem treed hier op omdat een gedeelte van Oekraïne, de Krim, geannexeerd is door Rusland. Een tweede soortgelijk onderzoek wat nu loopt is het onderzoek naar misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden in Zuid-Ossetië. Georgië en het overgrote deel van de internationale gemeenschap zien Ossetië als onderdeel van het Georgisch staatsgebied, maar Zuid-Ossetië verklaarde zich in 1990 onafhankelijk en Rusland erkende als eerste staat de onafhankelijkheid van het gebied en staat haar bij met militaire steun. Een uitspraak in de Palestina zaak kan verduidelijking bieden in andere zaken waarin de grenzen onduidelijk zijn en de staten geen effectieve controle hebben over bepaalde grondgebieden. Het is van belang om te weten dat wanneer een land in een soortgelijke situatie zit en zich wilt aansluiten bij het Statuut van Rome, dat het Internationaal Strafhof kan optreden wanneer sprake is van

oorlogsmisdaden, genocide of misdrijven tegen de menselijkheid.

§ 1.5 Structuur van de scriptie

Deze scriptie begint met het hoofdstuk waarin eerst een achtergrond wordt gegeven van de situatie in Palestina met de gevolgen van de bezetting door Israël de bezette gebieden van Palestina. Vervolgens wordt het verzoek van Palestina op grond van artikel 13(a) en 14 van het Statuut van Rome onderzocht en ga ik kijken naar het verzoek van de aanklaagster onder artikel 19 lid 3 van het Statuut van Rome. Afsluitend voor dit hoofdstuk ga beschrijf ik de betekenis van de uitkomst van het verkennend onderzoek voor Palestina. In hoofdstuk 3 wordt de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof besproken over oorlogsmisdaden die zijn gepleegd in grondgebieden waarvan de grenzen niet duidelijk zijn of welke bezet zijn. In dit hoofdstuk kijk ik eerst naar de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof waarna de gevolgen van een bezetting op de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof

(8)

wordt besproken. Tot slot wordt in Hoofdstuk 4 de jurisdictie van het Internationaal Strafhof over de oorlogsmisdaden die zijn gepleegd in Palestina (specifiek op de Westelijke

Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en de Gazastrook) besproken aan de hand van argument voor en tegen het aannemen van de rechtsmacht. Tot slot zal in dat hoofdstuk de gevolgen van een bezetting op de territoriale rechtsmacht (zoals gezien in hoofdstuk 3) toegepast worden op de Palestina situatie.

(9)

Hoofdstuk 2 – Het belang van de bezetting van de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem in de Palestina situatie bij het Internationaal Strafhof

§ 2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt begonnen met de kwestie van de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof in Palestina en de vraag waarom het OTP een verzoek heeft ingediend onder artikel 19 lid 3 van het Rome Statuut. Vervolgens wordt gekeken naar de vraag of Palestina wel een staat is. Hierna wordt dieper ingegaan op de achtergrond van de situatie in Palestina en worden de gevolgen van de bezetting uiteengelegd. Hierna gaan we kort naar het verzoek van Palestina op grond van artikel 13 sub 1 en 14 van het Rome Statuut kijken en naar Israëls kijk op de situatie voor het Internationaal Strafhof. Tot slot wordt gekeken naar de betekenis van de uitkomst van het verkennend onderzoek voor Palestina, waarna een

conclusie wordt gegeven.

§ 2.2 Wat is de kwestie met de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof in Palestina en waarom heeft het OTP een verzoek ingediend onder artikel 19.3 van het Rome Statuut?

Op 16 januari 2015 opende de aanklager een voorlopig onderzoek naar de Palestina situatie. Dit was nadat Palestina de jurisdictie van het Internationaal Strafhof over misdaden die zijn gepleegd in het bezette Palestijnse gebied, inclusief Oost Jeruzalem, sinds 13 juni 2014 had geaccepteerd.3 Nadat het Rome Statuut op 1 April 2015 in werking is getreden voor Palestina,

verwees zij deze situatie door naar de aanklaagster op 22 mei 2018.4 In de verwijzing geeft zij

het volgende aan:

3 22 January 2020, Prosecution request pursuant to article 19(3) for a ruling on the Court’s territorial jurisdiction in Palestine, Office of the Prosecutor, ICC-01/18-12, p. 4 sub 1.

4 Palestine Article 14 Referral (signed by Dr. Riad Malki, Minister of Foreign Affairs and Expatriates), 15 May 2018.

(10)

The State of Palestine comprises the Palestinian Territory occupied in 1967 by Israel, as defined by the 1949 Armistice Line, and includes the West Bank, including East Jerusalem, and the Gaza Strip.5

De aanklaagster geeft vervolgens aan dat zij van mening is dat de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof zich uitstrekt tot het Palestijnse grondgebied welke in 1967 door Israël is bezet tijdens de Zesdaagse Oorlog in juni 1967. Dit bevat de Westelijke

Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem en Gaza.6

De aanklaagster was niet verplicht om de goedkeuring van de Kamer van Vooronderzoek te vragen voor het openen van een onderzoek, omdat Palestina haar situatie in 2018 al had doorverwezen.7 Alhoewel de aanklaagster van mening is dat het Internationaal strafhof wél

territoriale rechtsmacht heeft over Palestina, inclusief de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en Gaza, is zij zich bewust van de unieke geschiedenis en omstandigheden van de bezette Palestijnse gebieden. Zo geeft zij aan dat het vaststellen van de territoriale

rechtsmacht van het Internationale Strafhof op complexe juridische en feitelijke vraagstukken kan stuiten.8 In haar verzoekschrift staat dat Palestina geen volledige controle over het bezette

Palestijnse gebied heeft en dat de grenzen betwist zijn. De Westelijke Jordaanoever en Gaza zijn bezet en Oost-Jeruzalem is geannexeerd door Israël. Gaza wordt ook niet bestuurd door Palestina. Verder erkent hij ook dat de vraag of Palestina wel of geen staat is, onder het internationale recht nog niet definitief is beantwoord.9 Omdat de aanklaagster zich bewust is

van de tegenstrijdige opinies over dit vraagstuk, wilde zij een gerechtelijke beslissing op het vroegste moment mogelijk, waardoor zij haar bevoegdheid onder artikel 19 (3) van het Statuut van Rome.10

5 Palestine Article 14 Referral (signed by Dr. Riad Malki, Minister of Foreign Affairs and Expatriates), 15 May 2018, p. 5.

6 22 January 2020, Prosecution request pursuant to article 19(3) for a ruling on the Court’s territorial jurisdiction in Palestine, Office of the Prosecutor, ICC-01/18-12, p 4 sub 3

7 22 January 2020, Prosecution request pursuant to article 19(3) for a ruling on the Court’s territorial jurisdiction in Palestine, Office of the Prosecutor, ICC-01/18-12, p 4 punt 4

8 22 January 2020, Prosecution request pursuant to article 19(3) for a ruling on the Court’s territorial jurisdiction in Palestine, Office of the Prosecutor, ICC-01/18-12, 4 punt 5

9 22 January 2020, Prosecution request pursuant to article 19(3) for a ruling on the Court’s territorial jurisdiction in Palestine, Office of the Prosecutor, ICC-01/18-12, p 4 punt 5

10 22 January 2020, Prosecution request pursuant to article 19(3) for a ruling on the Court’s territorial jurisdiction in Palestine, Office of the Prosecutor, ICC-01/18-12, p 4 punt 5

(11)

Artikel 19 sub 3 van het Rome Statuut bepaalt dat de aanklager bevoegd is om een verzoek in te dienen bij het Hof om een beslissing met betrekking tot een vraag over rechtsmacht of ontvankelijkheid te nemen.11 Dat de aanklaagster bevestiging zoekt over het territorium

waarover het Hof haar jurisdictie kan uitoefenen is de beste manier om voor een eventuele vervolging al een sterke juridische basis te creëren, zodat dit niet nog voor de rechters van het Hof uitvoerig besproken hoeft te worden.12 Het zou natuurlijk zonde zijn wanneer pas op

zitting, na het volledige onderzoek van de aanklaagster, de conclusie wordt getrokken door de rechters dat het Internationaal Strafhof geen jurisdictie heeft over de betwiste gebieden. De aanklaagster geeft zelf ook drie redenen waarom een antwoord op haar verzoek nodig is. Ten eerste stelt zij dat het een rechterlijke overweging mogelijk maakt voordat überhaupt een koers wordt ingeslagen die omstreden kan zijn.13 Zoals hierboven staat, is de vraag of

Palestina een staat is nog niet beantwoordt onder het internationale recht. Hier zijn dan ook veel meningen over onder de internationale gemeenschap waardoor dit een omstreden onderwerp is. Het is daarom erg tijdbesparend om over dit onderwerp al voor een eventuele zitting een beslissing van de Kamer van Vooronderzoek te vragen. Dit is ook gelijk de tweede reden van de aanklaagster. Het zal enorm veel tijd en moeite besparen, voor alle partijen die betrokken zijn bij dit onderzoek. Hierdoor wordt ook de praktische uitvoering van het onderzoek van de aanklaagster vergemakkelijkt doordat de grenzen van de reikwijdte van haar bevoegdheden en taken worden afgebakend. Hierdoor wordt een mogelijk geschil over deze grenzen ontweken.14 Als derde reden geeft zij aan dat hier ook een mogelijkheid wordt

geschept waardoor slachtoffers en staten kunnen deelnemen aan het proces.15

De “Office of Public Counsel fort he Defence” geeft aan dat een gerechtelijke uitspraak over de territoriale bevoegdheid op dit moment niet gepast is. Zij geeft aan dat artikel 19, lid 3 van het Statuut van Rome pas gebruikt kan worden wanneer ten minste één specifieke verdachte is geïdentificeerd. Zij geeft aan dat dit uit de bewoording van artikel 19 lid 3 duidelijk is en dat

11 Artikel 19 lid 3 van het Statuut van Rome.

12 22 January 2020, Prosecution request pursuant to article 19(3) for a ruling on the Court’s territorial jurisdiction in Palestine, Office of the Prosecutor, ICC-01/18-12, p 4 punt 5.

13 22 January 2020, Prosecution request pursuant to article 19(3) for a ruling on the Court’s territorial jurisdiction in Palestine, Office of the Prosecutor, ICC-01/18-12, p 4 punt 6.

14 22 January 2020, Prosecution request pursuant to article 19(3) for a ruling on the Court’s territorial jurisdiction in Palestine, Office of the Prosecutor, ICC-01/18-12, p 4 punt 6.

15 22 January 2020, Prosecution request pursuant to article 19(3) for a ruling on the Court’s territorial jurisdiction in Palestine, Office of the Prosecutor, ICC-01/18-12, p 4 punt 6.

(12)

dit ook voortkomt uit de jurisprudentie van het Internationaal Strafhof.16 Echter lees ik de eis

van een “geïdentificeerde verdachte” niet in artikel 19 lid 3 van het Rome Statuut.

§2.3 Is Palestina een staat?

Het Rome statuut heeft een systeem dat op staten gebaseerd is. Om te kunnen bepalen of het Internationale Strafhof territoriale jurisdictie heeft, moet eerst gekeken worden of Palestina wel daadwerkelijk een staat is. John Quigley heeft in zijn artikel vijf argumenten gegeven als bevestiging van de erkenning van Palestina. 17 Hij geeft aan dat met de Palestijnse

Onafhankelijkheidsverklaring van 1988 en de brede erkenning door andere staten, Palestina als staat gezien kan worden. Ten tweede geeft hij aan dat deze Onafhankelijkheidsverklaring niet draaide om een “nieuwe staat” maar dat deze ging over een “staat die al bestond”.18 Met

zijn derde argument betoogt hij dat Israël nooit de soevereiniteit heeft opgeëist over de bezette Palestijnse gebieden waardoor de soevereiniteit niet aangetast wordt door het bestaan van een Palestijnse staat.19 Als vierde argument geeft Quigley aan dat Israël zelf Palestina heeft

erkend als staat. Zo geeft hij aan dat dat Israël erkenning heeft gevraagd van Palestina in het voorwendsel van de Oslo Akkoorden en dat dit niet nodig zou zijn als Israël Palestina niet als een staat zou zien, aangezien alleen staten elkaar kunnen erkennen.20 Tot slot geeft hij met

zijn vijfde argument aan dat deze erkenning – Israëls erkenning van Palestina – stilzwijgend was en dat deze niet in een formeel document neergelegd hoeft te worden.21

Ten aanzien van Quigleys eerste argument, na de Onafhankelijkheidsverklaring van 15 November 1988 werd Yasser Arafat – voorzitter van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) – uitgenodigd bij de Algemene Vergadering van de VN.22 Hier werd vervolgens een

16 OPCD Submissions on Prosecution Request for an Article 19(3) ruling, 16 maart 2020, ICC-01/18-90, punt 1. 17 J. Quigley, 'The Palestine Declaration to the International Criminal Court: The Statehood Issue', Rutgers Law

Record 2009/1,4, afl. 35.

18 J. Quigley, 'The Palestine Declaration to the International Criminal Court: The Statehood Issue', Rutgers Law

Record 2009/1,4, afl. 35, punt 8.

19 J. Quigley, 'The Palestine Declaration to the International Criminal Court: The Statehood Issue', Rutgers Law

Record 2009/1,4, afl. 35, punt 5 en 6.

20 J. Quigley, 'The Palestine Declaration to the International Criminal Court: The Statehood Issue', Rutgers Law

Record 2009/1,4, afl. 35, punt 7.

21 J. Quigley, 'The Palestine Declaration to the International Criminal Court: The Statehood Issue', Rutgers Law

Record 2009/1,4, afl. 35, punt 7.

22 D. Benoliel & R. Perry, 'Israel, Palestine, and the ICC', Michigan Journal of International Law 2010/32, afl. 1, p. 73-128, p. 81.

(13)

resolutie aangenomen welke de afkondiging van de Palestijnse staat door de Palestijnse Nationale Raad erkende en Palestina de ‘observer state status’ gaf in de Verenigde Naties.23

Deze resolutie is met 104 voor-stemmen, 2 tegen stemmen en 44 niet-stemmers aangenomen. Benoliel en Perry hebben hierop aan te merken dat de Verenigde Naties meerdere malen inconsistent met haar erkenning van Palestina heeft gehandeld. Ook geven zij aan dat de erkenning gebaseerd is op het ‘constitutive-state-recognition’ en dat deze theorie niet

overtuigend is omdat deze zeer subjectief is en daardoor ook niet efficiënt.24 De

constitutive-state-recognition theorie houdt kort in dat alleen de erkenning ervoor kan zorgen dat een staat ook daadwerkelijk een staat is in de internationale sfeer.25

Met betrekking tot het tweede argument van Quigley geven Benoliel en Perry aan dat ook dit argument afgewezen moet worden. Alhoewel het Internationaal Gerechtshof in 2004 in een advies heeft laten blijken dat zij vindt dat een Palestijnse staat ontstond bij het vergaan van het Ottomaanse Rijk, geven zij aan dat de Verenigde Naties haar constitutieve erkenning heeft laten varen.26 Zij geven aan dat de voorganger van de Verenigde Naties, de ‘Leage of

Nations’, degene was die vond dat een Palestijnse staat ontstond op het moment het

Ottomaanse Rijk verging en niet de Verenigde Naties zelf. Zij geven aan dat er geen bindende opvolgingsregel bestaat tussen de ‘Leage of Nations’ en de Verenigde Naties waardoor de Verenigde Naties niet gebonden is aan feiten en uitspraken van haar voorganger.27

James Crawford betoogt dat een voorwaarde om te kunnen kwalificeren als staat,

staatsonafhankelijkheid is.28 Crawford noemt de volgende voorwaarden in plaats van de

Montevideo criteria:

23 Resolution 43/177 U.N. Doc. A/RES/43/177 (Dec. 15, 1988).

24 D. Benoliel & R. Perry, 'Israel, Palestine, and the ICC', Michigan Journal of International Law 2010/32, afl. 1, p. 73-128, p. 81 – 82.

25 Subjects of International Law: Recognition: Nature, Form, Theories and Effects.

26 D. Benoliel & R. Perry, 'Israel, Palestine, and the ICC', Michigan Journal of International Law 2010/32, afl. 1, p. 73-128, p 88 & Legal Consequences of the Construction of a Wall in the Occupied Palestinian Territory,

Advisory Opinion, I.C.J. 136, 165, 9 Juli 2004.

27 D. Benoliel & R. Perry, 'Israel, Palestine, and the ICC', Michigan Journal of International Law 2010/32, afl. 1, p. 73-128, p. 90.

28 D. Benoliel & R. Perry, 'Israel, Palestine, and the ICC', Michigan Journal of International Law 2010/32, afl. 1, p. 73-128, p 92.

(14)

To qualify as a state, a political entity must have a legal order that is distinct from other states and the capacity to act as it wishes within the limits of international law, without direct or indirect subordination to the will of another state or a group of states." Formal independence or separateness exists "where the powers of government ... are vested

exclusively in one or more separate authorities of the purported State either as a result of its national law ... or as a result of a grant of sovereignty by a former sovereign.29

Kijkend naar deze voorwaarden is het niet geheel duidelijk of Palestina een staat genoemd kan worden volgens Crawford. Omdat grote delen van Palestina bezet zijn door Israël (delen van de Westelijke Jordaanoever) of onder controle staan van Hamas (Gazastrook). Om hier meer duidelijkheid over te krijgen wordt gekeken naar de Montevideo Criteria.

In artikel 1 van het Verdrag van Montevideo inzake de rechten en plichten van de staten is bepaald dat een staat over de volgende kwalificaties moet beschikken: 1) een permanente bevolking, 2) een gedefinieerd grondgebied, 3) een overheid met effectieve controle en 4) de mogelijkheid om relaties aan te gaan met andere staten. De eerste voorwaarde behoeft geen lange uitleg, het is genoeg dat de bevolking permanent in het land woont, de grootte of

nationaliteit van de bevolking maakt verder niets uit.30 Palestina heeft een inwonersaantal van

5 miljoen. Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan en hoeft verder niet besproken te worden. De tweede voorwaarde is wel interessant in de Palestina situatie. Er bestaan geen

voorwaarden over de grootte van dit grondgebied, zelfs niet wanneer de landsgrenzen niet geheel duidelijk zijn.31 Het belangrijkste is dat er een grondgebied bestaat. Zelfs een illegale

bezetting of annexatie doet hier niet aan af.32 Palestina heeft een grondgebied van 6.020

vierkante kilometer. De landsgrenzen zijn met de Israëlische bezetting niet geheel duidelijk maar dit hoeft niet in de weg te staan voor de kwalificatie van een staat. Verder moet sprake zijn van een regering, welke onafhankelijk is en de effectieve controle kan uitoefenen over haar grondgebied.33 In paragraaf 2.4 valt te zien dat de Palestijnse autoriteit de controle heeft

over de veiligehids- en burgerzaken in de A-gebieden heeft en alleen civiele controle heeft

29 D. Benoliel & R. Perry, 'Israel, Palestine, and the ICC', Michigan Journal of International Law 2010/32, afl. 1, p. 73-128, p. 92.

30 P.H. Kooijmans, Internationaal publiekrecht in vogelvlucht (26), Deventer: Kluwer 2008.

31P.H. Kooijmans, Internationaal publiekrecht in vogelvlucht (26), Deventer: Kluwer 2008. 32M. Dixon, Textbook on International Law (108), London: Blackstone Press Limited 2000.

(15)

over de B gebieden. De Gazastrook valt officieel ook onder de controle van de Palestijnse Autoriteit maar sinds 2007 heeft Hamas daar de controle. Dit valt verder te lezen in paragraaf 2.4. Voor de montevideo criteria is het van belang dat de effectieve controle ooit heeft bestaan want zelfs wanneer de effectieve controle ondermijnd wordt, zoals nu het geval is in Palestina, blijft een staat bestaan.34 De laatste voorwaarde is in de Palestina situatie ook zeer

interessant. Een staat moet de mogelijkheid hebben om relaties aan te gaan met andere staten. Palestina heeft dit meerdere keren laten zien, zo betrad zij de Oslo Akkoorden met Israël, accepteerde zij op 1 januari 2015 de jurisdictie van het Internationaal Strafhof en is zij een waarnemerstaat-niet-lid binnen de Verenigde Naties. Als we de Montevideo criteria volgen kan Palestina daadwerkelijk als Staat gezien worden.

§ 2.4 Achtergrond van de situatie in Palestina: De gevolgen van de bezetting op de soevereiniteit van Palestina

De geschiedenis van het Palestina-Israël conflict is lang, zo was de eerste botsing al in 1936 toen de Palestijnen in opstand kwamen tegen het Britse bestuur en de Joodse kolonisatie. In 1947 werd Palestina verdeeld door de Verenigde Naties. De Joden kregen hierin een groter territorium wat erin resulteerde dat Palestina dit verdelingsplan niet accepteerden. Israël riep zichzelf uit tot een onafhankelijke staat toen de Britten zich in 1948 hadden teruggetrokken. De omringende Arabische landen vielen Israël binnen om Palestina te bevrijden maar deze strijd leverde Israël een groter gebied op en 700.000 Palestijnen vluchtten naar omringende landen zoals de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever. In 1967 breidde Israël zijn

territorium verder uit door de Gazastrook, de Westelijke Jordaanoever en de Golanhoogten te bezetten. Eind jaren zestig is Israël begonnen met nederzettingen te bouwen, vooral in de Westelijke Jordaanoever. De Palestijnen reageerden hierop met aanslagen op Israëlische doelen.35

Eén van de belangrijkste overeenkomsten zijn de Oslo Akkoorden, hier werden tussen 1993 en 1995 onderhandelingen over uitgevoerd door de “PLO” en Israël.36 In het Oslo I akkoord,

34 M. Sterio, 'The right to self-determination under international law: selfistans, secession and the rule of the great powers', Oxon Routledge 2013/46.

35https://www.quest.nl/maatschappij/geschiedenis/a25452988/conflict-israel-palestijnen/

36 N. Brown, Palestinian Politics after the Oslo Accords: Resuming Arab Palestine, California: University of California 2003, p. 12.

(16)

welke in september 1993 ondertekend is, staat de terugtrekking van het Israëlische leger uit de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever en het recht op zelfbestuur voor de Palestijnen centraal. Dit Palestijnse zelfbestuur heeft vervolgens over het Oslo II akkoord onderhandeld met Israël in 1995. De Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever werden in zones verdeeld. Zone A (18% van de Westelijke Jordaanoever) was onder het bestuur van de Palestijnse Autoriteit. Zone B (22% van de Westelijke Jordaanoever) was ook onder het bestuur van de Palestijnse autoriteit maar onder Israëlisch militair bewind. Tot slot was Zone C (60% van de Westelijke Jordaanoever) onder bestuur van de Israëlische regering. Israël bleef het recht hebben om zich tegen externe bedreigingen te beschermen en de Palestijnse politie was alleen verantwoordelijk voor incidenten waarbij Palestijnen waren betrokken. Dit limiteerde

Palestina ’s vermogen om zich tegen Israëlische kolonisten te beschermen.37 In 2015

woonden 600.000 Israëlitische kolonisten in de Westelijke Jordaanoever; dit getal is 200% gestegen sinds de Oslo Akkoorden van 1993. Het Israëlische militaire recht verbiedt Palestijnen om aanwezig te zijn, of te reizen, tussen de Westelijke Jordaanoever en Gaza.38

Mahmoud Abbas, de president van Palestina, verklaarde in 2020 de Oslo akkoorden nietig.39

En wat betekent het allemaal voor de soevereiniteit van Palestina (de koptekst)?

§ 2.5 Het verzoek van Palestina op grond van artikel 13(a) en 14 van het Statuut van Rome de positie van Israël

Op 1 Januari 2015 heeft Palestina een verklaring ingediend, op grond van artikel 12 lid 3 van het Rome Statuut, welke de terugwerkende kracht van de jurisdictie van het Internationaal Strafhof accepteert over de misdaden die zijn gepleegd in het bezette Palestijnse Grondgebied (de OPT), inclusief Oost-Jeruzalem. Deze terugwerkende kracht is van kracht vanaf 13 juni 2014. Palestina heeft deze datum zelf gekozen en het gevolg van deze keuze is dat de

gebeurtenissen van de laatste grote uitbraak van vijandelijkheden in Gaza van juli en augustus 2014 nog onder de temporele rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen. Opmerkelijk is dat de dag hiervoor, drie Israëlische tieners waren ontvoerd en vermoord in de Westelijke

37 E. Erakat, 'Justice for Some. Law and the Question of Palestine', Stanford University Press, Redwood City, 2019, p. 165 – 168.

38 E. Erakat, 'Justice for Some. Law and the Question of Palestine', Stanford University Press, Redwood City, 2019, p. 211.

(17)

Jordaanoever.40 Dit valt dus door de keuze van Palestina net buiten de temporele rechtsmacht

van het Hof. Vervolgens is Palestina op 2 januari 2015 toegetreden tot het Statuut en trad het Rome Statuut op 1 April 2015 in werking voor Palestina.41

Palestina heeft op 15 mei 2018 op grond van artikel 13 (a) en 14 van het Rome Statuut bij de aanklager verzocht om de Palestina situatie te onderzoeken. Zij geeft in haar verzoekschrift aan dat het Israëlische nederzettingsregime veel meer inhoudt dan de fysieke structuren

waaruit de wooneenheden bestaan. Zij geeft aan dat deze fysieke structuren deel uitmaken van een volledig nederzettingenbeleid welke wordt vastgesteld, gehandhaafd en uitgebreid door Israëlische topfunctionarissen, de regering en het leger, welke een reeks sub-beleid en

praktijken inhoudt die planning, bouw, uitbreiding, onderhoud, veiligheid en ontwikkelingen van de nederzettingen mogelijk maken. Verder stelt zij dat de onwettige bezetting van het grondgebied van de staat Palestina en de instandhouding van de nederzettingen door Israël in het bezette Palestijnse gebied (“OPT”), inclusief Oost-Jeruzalem, hebben geleid tot de

invoering en handhaving van een meerledig systeem van geweld en intimidatie tegen de Palestijnse bevolking, de vernietiging en onwettige toe-eigening van hun eigendommen, de ernstige schending van hun grondrechten op discriminerende gronden en de

institutionalisering van een afzonderlijke levensstructuur en een dubbel rechtsstelsel en andere maatregelen die opzettelijk bedoeld zijn om de demografische samenstelling van de OPT te veranderen. Ook vindt zij dat er sprake is van een wijdverbreide en stelselmatige aanval op de Palestijnse burgerbevolking door het plegen van misdaden welke onder het Statuut van Rome gekwalificeerd kunnen worden als zowel oorlogsmisdaden als misdaden tegen de

menselijkheid.42

Palestina geeft verder ook een niet-limitatieve opsomming van bepaalde categorieën van misdrijven die zijn gepleegd door Israëlische militairen. Zij geeft uitdrukkelijk aan dat het niet haar bedoeling is om de reikwijdte van het onderzoek van de aanklager te limiteren. Een paar voorbeelden van deze categorieën zijn te vinden in punt 12. 43 Meer gedetailleerde misdrijven

40 B. Hohler, ‘The Accession of Palestine tot he ICC: A Brief Analysis’, 3 februari 2015.

41 T.O. Hansen, 'Opportunities and Challenges Seeking Accountability for War Crimes in Palestine Under the International Criminal Court's Complementarity Regime', Masthead Logo, 2019/9, afl. 2. P. 5.

42 Referral by the State of Palestine Pursuant to Articles 13 (a) and 14 of the Rome statute, 15 May 2018, Red: PAL-180515-Ref. Punt 3.

43 Referral by the State of Palestine Pursuant to Articles 13 (a) and 14 of the Rome statute, 15 May 2018, Red: PAL-180515-Ref. Punt 12.

(18)

zijn terug te vinden in punt 16. Vervolgens gaat zij verder en geeft aan dat de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en de

Mensenrechtenraad meerdere resoluties hebben uitgevaardigd waarin is vastgesteld dat de Israëlische nederzettingen in het bezette gebied van Palestina (OPT) een schending van

internationaal recht is. . Op 9 juli 2004 heeft het Internationaal Gerechtshof geoordeeld dat het bouwen van de muur tegen internationaal recht is en dat de Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied een schending is van internationaal recht. Het Internationaal Gerechtshof gaat zelfs zo ver en geeft aan dat er sprake kan zijn van een annexatie. 44 Vervolgens heeft de

Veiligheidsraad op 23 december 2006 een resolutie aangenomen waarin zij aangeeft dat de Israëlische nederzettingen op Palestijns grondgebied geen rechtsgeldigheid bevat en dit een flagrante schending van het Internationaal recht vormt.45

Wat opvallend is, is het feit dat Israël niet inhoudelijk op de misdrijven die zijn gepleegd ingaat. De AG van Israël geeft in zijn memorandum alleen argumenten aan waarom het Internationaal Strafhof geen jurisdictie heeft over de situatie in Palestina.46 De AG geeft aan

dat Israël bang is dat Palestina, het Internationaal Strafhof in een politiek aspect van het Israël-Palestina conflict probeert te trekken.47 Ook geeft hij aan dat aan de voorwaarde dat een

staat strafrechtelijke rechtsmacht moet hebben over haar territorium welke deze kan delegeren aan het Internationaal Strafhof, niet is voldaan.48 Verder geeft hij aan dat het toetreden tot het

Rome Statuut en de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN niet inhouden dat Palestina als een staat gezien moet worden. Hij geeft aan dat in de resolutie stond dat een Palestijnse staat een “toekomstige ambitie” is en dat haar participatie in de “Assembly of State Parties” niet betekent dat zij ook daadwerkelijk een staat is.49 Verder beargumenteerd de

AG dat Palestina geen staat is, zo zou Palestina geen effectieve controle over de betwiste

44 Legal Consequences of the Construction of a Wall in the Occupied Palestinian Territory, Advisory Opinion, I.C.J. 136, 165, 9 Juli 2004, punt 121.

45 UNSC, Resolution 2334 (2016).

46Office of the Attorney General of the State of Israel: THE INTERNATIONAL CRIMINAL COURT’S LACK OF JURISDICTION OVER THE SO- CALLED “SITUATION IN PALESTINE” , 20 december 2019.

47 Office of the Attorney General of the State of Israel: THE INTERNATIONAL CRIMINAL COURT’S LACK OF JURISDICTION OVER THE SO- CALLED “SITUATION IN PALESTINE” , 20 december 2019, punt 3.

48 Office of the Attorney General of the State of Israel: THE INTERNATIONAL CRIMINAL COURT’S LACK OF JURISDICTION OVER THE SO- CALLED “SITUATION IN PALESTINE” , 20 december 2019, punt 4.

49 Office of the Attorney General of the State of Israel: THE INTERNATIONAL CRIMINAL COURT’S LACK OF JURISDICTION OVER THE SO- CALLED “SITUATION IN PALESTINE” , 20 december 2019, punt 5.

(19)

gebieden hebben en is de erkenning van meerdere staten niet genoeg.50 Zoals te zien is in

paragraaf 2.3 is het niet bestaan van effectieve controle geen probleem met de Montevideo criteria. Wat wel van belang is, is het feit dat de effectieve controle wel heeft bestaan. Als het Internationaal Strafhof de Montevideo criteria aanhoudt tijdens het onderzoek, zal deze claim van Israël niet veel kans van slagen hebben. Tot slot geeft de Ag aan dat Palestina, volgens Israëlische-Palestijnse overeenkomsten, geen strafrechtelijke jurisdictie heeft over gebied C, Jeruzalem en Israëlische staatsburgers en deze jurisdictie dus ook niet kan delegeren aan het Hof.51 Volgens de Oslo II akkoorden valt zone C inderdaad onder Israëlisch bestuur, maar

ook hier valt te beargumenteren dat het geen vereiste is dat Palestina op dit moment effectieve controle of gezag heeft, maar dat zij het ooit heeft gehad.

§ 2.6 De betekenis van de uitkomst van het verkennend onderzoek voor Palestina

De uitkomst van het verkennend onderzoek in de Palestina situatie is allereerst dat een redelijke basis bestaat dat oorlogsmisdaden kunnen zijn gepleegd of nog kunnen worden gepleegd in de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost Jeruzalem, en in de Gazastrook. Ten tweede dat potentiele zaken die voortkomen uit de Palestina Situatie toelaatbaar zijn. Tot slot dat er geen substantiële redenen zijn om niet over te gaan tot vervolging voor het belang van de goede rechtsbedeling.52 Zoals het er nu naar uit ziet zal de hoofdaanklaagster zich focussen

op de oorlogsmisdaden, maar het is niet uitgesloten dat misdaden tegen de menselijkheid hier nog bij kunnen komen aangezien de aanklaagster heeft aangegeven dat potentiele zaken die voortkomen uit de Palestina situatie toelaatbaar zijn. Aangezien de aanklaagster een

rechterlijke uitspraak heeft gevraagd van de Kamer van Vooronderzoek over de reikwijdte van de territoriale bevoegdheid van het Internationaal Strafhof, moet dit eerst afgewacht worden voordat een echt onderzoek naar de gepleegde oorlogsmisdagen gestart kan worden. Mocht de uitkomst van de Kamer van Vooronderzoek bevestigend zijn, dan kan een

onderzoek in de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost Jeruzalem, en in de Gazastrook gestart worden. Mocht de Kamer van Vooronderzoek vinden dat het Internationaal Strafhof

50 Office of the Attorney General of the State of Israel: THE INTERNATIONAL CRIMINAL COURT’S LACK OF JURISDICTION OVER THE SO- CALLED “SITUATION IN PALESTINE” , 20 december 2019, punt 6.

51 Office of the Attorney General of the State of Israel: THE INTERNATIONAL CRIMINAL COURT’S LACK OF JURISDICTION OVER THE SO- CALLED “SITUATION IN PALESTINE” , 20 december 2019, punt 8.

52 22 January 2020, Prosecution request pursuant to article 19(3) for a ruling on the Court’s territorial jurisdiction in Palestine, Office of the Prosecutor, ICC-01/18-12.

(20)

geen territoriale jurisdictie heeft over de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem en de Gazastrook, dan zal het onderzoek gelimiteerd zijn aan Palestijns grondgebied waar Palestina effectief gezag over uitoefent, wat het onderzoek enorm zal limiteren omdat de oorlogsmisdaden juist in de bezette gebieden plaatsvinden.

§ 2.7 Conclusie

De aanklaagster heeft aangegeven dat zij van mening is dat de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof zich uitstrekt tot het Palestijnse grondgebied welke in 1967 door Israël is bezet tijdens de Zesdaagse Oorlog in juni 1967. Dit bevat de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem en Gaza. Omdat de aanklaagster wist dat het vaststellen van de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof op complexe Juridische en feitelijke vraagstukken kan stuiten heeft zij op grond van artikel 19 lid 3 een gerechtelijke beslissing gevraagd van de Kamer van Vooronderzoek over de territoriale rechtsmacht. Omdat het Rome Statuut een systeem heeft dat op staten gebaseerd is, is het van belang om te bepalen of Palestina een staat is die haar territoriale rechtsmacht kan delegeren. Als we de Montevideo criteria mogen volgen is Palestina een staat. Zij heeft een permanente bevolking met een geïdentificeerd grondgebied. Dat dit grondgebied niet geheel duidelijk is of bezet is doet hier verder niet aan af. De Palestijnse overheid heeft een effectieve controle over de A-zone en heeft wel ooit effectieve controle gehad over de betwiste gebieden. Ook dit is genoeg om te voldoen aan de Montevideo criteria. Tot slot heeft Palestina meerdere keren laten zien dat zij de mogelijkheid heeft om relaties aan te gaan met andere staten. Zo trad zij ook in de Oslo akkoorden met Israël en zegt de toetreding tot het Statuut van Rome al meer dan genoeg.

(21)

Hoofdstuk 3 – De rechtsmacht van het Internationaal Strafhof over oorlogsmisdaden die zijn gepleegd in grondgebieden waarvan de grenzen niet duidelijk zijn of welke bezet zijn.

§ 3.1 Inleiding

Het Internationale Strafhof is ontstaan uit een multilateraal verdrag wat ervoor zorgt dat haar jurisdictie alleen geldt ten aanzien indivuen die misdrijven hebben gepleegd op het

grondgebied van ‘State Parties’ en onderdanen van State Parties.73 Artikel 12 lid 3 van het

Statuut van Rome geeft staten die geen partij zijn van het Rome Statuut, de mogelijkheid om ad hoc de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof te accepteren in een bepaalde zaak. In dit hoofdstuk wordt de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof onderzocht en wordt vervolgens gekeken welke gevolgen een bezetting heeft op de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof. Eerst wordt de rechtsmachts ratione personae en ratione remporis uiteengezet, vervolgens wordt gekeken naar de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof en tot slot worden de gevolgen bekeken van een bezetting op de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof. Tijden de paragrafen wordt ook steeds een terugkoppeling gemaakt met de Palestina situatie.

§ 3.2 Rechtsmacht ratione personae en ratione temporis

De rechtsmacht ratione personae houdt in dat elke onderdaan of burger van een state party vervolgd kan worden voor misdaden die staan beschreven in het Statuut van Rome.74 Het

maakt hierbij dan niet uit waar de vermeende misdrijven zijn begaan. Ook maakt het hierbij niet uit of het om een inwoner gaat of om een regeringsleider of staatshoofd. Er bestaat dus geen immuniteit.75 Artikel 11 van het Statuut van Rome bepaalt de ratione temporis:

‘1. The Court has jurisdiction only with respect to crimes committed after the entry into force of this Statute. 2. If a State becomes a Party to this Statute after its entry into force, the Court may exercise its jurisdiction only with respect to crimes committed after the entry

73 Artikel 12 van het Statuut van Rome. 74 Artikel 12 sub b van het Statuut van Rome. 75 Artikel 27 lid 1 van het Statuut van Rome.

(22)

into force of this Statute for that State, unless that State has made a declaration under article 12, paragraph 3.’ 76

Het Statuut van Rome trad op 1 juli 2002 in werking, wat inhoudt dat alleen feiten na de inwerkingtreding vatbaar zijn voor vervolging.77 Verder geldt voor nieuwe partijen dat alleen

vervolgd kan worden nadat het Statuut van Rome in het desbetreffende land in werking is getreden. Op 1 Januari 2015 heeft Palestina een verklaring ingediend, op grond van artikel 12 lid 3 van het Rome Statuut, welke de terugwerkende kracht van de jurisdictie van het

Internationaal Strafhof accepteert over de misdaden die zijn gepleegd in het bezette

Palestijnse Grondgebied (de OPT), inclusief Oost-Jeruzalem. Deze terugwerkende kracht is van kracht vanaf 13 juni 2014 waardoor de temporale jurisdictie vanaf die datum is.

§ 3.3 Territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof

Artikel 12 lid 2 sub a van het Statuut van Rome geeft aan dat de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof zich uitstrekt tot de staten op wiens grondgebied de desbetreffende gedragingen plaatsvonden. Het maakt in zo’n geval dan niet meer uit door wie zij zijn

gepleegd. In deze paragraaf wordt het verschil tussen het subjectieve en het objectieve

territorialiteitsbeginsel onderzocht en wordt ook ingegaan op het beschermingsbeginsel en het effectenbeginsel. Het verschil tussen het subjectieve en het objectieve territorialiteitsbeginsel is in de Palestina situatie van belang omdat de misdrijven zijn gepleegd in verschillende grondgebieden, zo kunnen sommige misdrijven zijn begonnen in Israël maar vervolgens zijn afgemaakt in bezette Palestijnse gebieden.

§ 3.3.1. Subjectieve versus objectieve territorialiteitsbeginsel

Subjectieve territorialiteit houdt in dat er sprake is van rechtsmacht, ook wanneer het misdrijf buiten het grondgebied is afgemaakt, zolang het maar binnen het grondgebied is begonnen.78

Het objectieve territorialiteitsbeginsel werkt precies andersom. Hierbij gaat het om een

76 Artikel 11 van het Statuut van Rome. 77 Artikel 11 lid 2 van het Statuut van Rome.

78 M. Vagias, 'THE TERRITORIAL JURISDICTION OF THE INTERNATIONAL CRIMINAL COURT CERTAIN CONTESTED ISSUES', Bynkers Hoek Publishing 2014.

(23)

misdrijf dat binnen het grondgebied is afgemaakt, maar begonnen is in een ander

grondgebied.79 De Lotus zaak is hierin erg belangrijk. Hierin is vastgesteld dat een Staat

rechtsmacht heeft over gedragingen op zijn grondgebied, ook al zijn deze buiten zijn grondgebied begonnen.80 Het objectieve territorialiteitsbeginsel is ook in de Harvard Draft

Convention on Jurisdiction with Respect to Crime als volgt neergelegd:

‘With respect to any crime committed in whole or in part within its territory [including] […] (a) Any participation outside its territory in a crime committed in whole or in part within its territory […].’ 81

Vervolgens werd dit ook neergelegd in de Third Restatement of Foreign Relations Law als:

“conduct […], wholly or in substantial part, takes place within its territory” and described these territorial “links” as “universally recognised”.’ 82

In de Palestina situatie zullen er genoeg misdrijven zijn die zijn begonnen in Israël en afgerond in Palestijnse gebieden, maar ook andersom. Door het objectieve en subjectieve territorialiteitsbeginsel maakt het niet uit dat Israël geen partij is bij het Rome Statuut, zolang de misdrijven maar zijn begonnen of afgemaakt op Palestijns gebied, kunnen deze vallen onder de jurisdictie van het Internationaal Strafhof.

§ 3.3.2. Het beschermingsbeginsel en het effenctenbeginsel

Het beschermingsbeginsel houdt in dat een staat zichzelf moet kunnen beschermen, ook tegen handelingen die in het buitenland plaatsvinden, waarbij zijn belangen in het geding zijn. Omdat dit echter een grote inbreuk kan vormen voor andere staten, mag dit principe niet zomaar worden ingeroepen, maar alleen wanneer vitale belangen in het geding zijn. Dit kan

79 M. Vagias, 'THE TERRITORIAL JURISDICTION OF THE INTERNATIONAL CRIMINAL COURT CERTAIN CONTESTED ISSUES', Bynkers Hoek Publishing 2014, p. 16-22.

80 M. Vagias, 'THE TERRITORIAL JURISDICTION OF THE INTERNATIONAL CRIMINAL COURT CERTAIN CONTESTED ISSUES', Bynkers Hoek Publishing 2014.

81 Prosecution’s Request for a Ruling on Jurisdiction under Article 19(3) of the Statute, ICC-RoC46(3)-01/18-1, 9 April 2018, r.o. 34.

82 Prosecution’s Request for a Ruling on Jurisdiction under Article 19(3) of the Statute, ICC-RoC46(3)-01/18-1, 9 April 2018, r.o. 36.

(24)

de nationale veiligheid, of de financiële of monetaire stabiliteit zijn.83 Palestina en Israël

kunnen zich beide proberen te beroepen op het beschermingsbeginsel. Echter mag dit principe niet zomaar worden ingeroepen. Palestina en Israël kunnen zich beide beroepen op het feit dat de nationale veiligheid in het geding is, maar dit is nog speculatief. Wat hieruit wel naar voren komt, is dat dit beginsel als argument in de verdediging gebruikt kan worden.

Hetzelfde geldt voor de territoriale rechtsmacht gebaseerd op het effectenbeginsel. Deze houdt in dat een staat rechtsmacht heeft over gedragingen die buiten de staat plaatsvinden maar wel effecten teweegbrengen binnen het grondgebied van de staat.84 Met dit beginsel kan

Palestina rechtsmacht claimen over gedragingen die hebben plaatsgevonden in Israël, maar wel effecten teweegbrachten in Palestina. Hier kan Palestina haar territoriale rechtsmacht uitbreiden en deze verder delegeren naar het Internationaal Strafhof.

§ 3.4 De gevolgen van een bezetting op de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof

Artikel 42 van de Hague Convention definieert bezetting als volgt:

‘Territory is considered occupied when it is actually placed under the authority of the hostile army. The occupation extends only to the territory where such authority has been established and can be exercised.’ 85

Artikel 43 van de Hague Convention IV regelt verder:

‘The authority of the legitimate power having in fact passed into the hands of the occupant, the latter shall take all the measures in his power to restore, and ensure, as far as

83 Voetelink, J. E. D. (2012). 'Status of forces': Strafrechtsmacht over militairen vanuit internationaalrechtelijk & militair-operationeelrechtelijk perspectief, p. 110.

84 M. Vagias, 'THE TERRITORIAL JURISDICTION OF THE INTERNATIONAL CRIMINAL COURT CERTAIN CONTESTED ISSUES', Bynkers Hoek Publishing 2014, p. 47.

85 Artikel 42 Hague Convention (IV) respecting the Laws and Customs of War on Land and its annex: Regulations concerning the Laws and Customs of War on Land. The Hague, 18 October 1907.

(25)

possible, public order and safety, while respecting, unless absolutely prevented, the laws in force in the country.’ 86

Een derde bepaling die van belang is voor bezettingen is artikel 64 van de Geneva Convention IV, deze bepaalt het volgende:

‘The penal laws of the occupied territory shall remain in force, with the exception that they may be repealed or suspended by the Occupying Power in cases where they constitute a threat to its security or an obstacle to the application of the present Convention. Subject to the latter consideration and to the necessity for ensuring the effective administration of justice, the tribunals of the occupied territory shall continue to function in respect of all offences covered by the said laws.

The Occupying Power may, however, subject the population of the occupied territory to provisions which are essential to enable the Occupying Power to fulfil its obligations under the present Convention, to maintain the orderly government of the territory, and to ensure the security of the Occupying Power, of the members and property of the occupying forces or administration, and likewise of the establishments and lines of communication used by them.’87

In Hoofdstuk 2 is beschreven dat de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en de Mensenrechtenraad meerdere resoluties hebben uitgevaardigd waarin is vastgesteld dat de Israëlische nederzettingen in het bezette gebied van Palestina (OPT) een schending van internationaal recht is. Vervolgens heeft het Internationaal Gerechtshof op 9 juli 2004 geoordeeld dat het bouwen van de muur tegen internationaal recht is en dat de Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied een schending zijn van het internationaal recht. Het Internationaal Gerechtshof gaat zelfs zo ver en geeft aan dat er sprake kan zijn van een annexatie.88 Vervolgens heeft de Veiligheidsraad op 23 december

2006 een resolutie aangenomen waarin zij aangeeft dat de Israëlische nederzettingen op

86 Artikel 43 Hague Convention (IV) respecting the Laws and Customs of War on Land and its annex: Regulations concerning the Laws and Customs of War on Land. The Hague, 18 October 1907.

87 Artikel 64 Convention (IV) relative to the Protection of Civilian Persons in Time of War. Geneva, 12 August 1949.

88 Legal Consequences of the Construction of a Wall in the Occupied Palestinian Territory, Advisory Opinion, I. C. J. Reports 2004, p. 121.

(26)

Palestijns grondgebied geen rechtsgeldigheid bevatten en dat deze een flagrante schending van het Internationaal recht vormen.89 Het wordt verondersteld dat op dit moment sprake is

van een bezetting en niet van een annexatie. Bij een bezetting is er militaire controle over een gebied welke tot een andere staat behoort. Bij annexatie vindt het land welke een gebied annexeert, dat dit gebied haar toebehoort.

De vraag rijst bij de territoriale rechtsmacht, of een land met bezette gebieden haar territoriale rechtsmacht kan delegeren aan het Internationaal Strafhof. De fundamentele vraag die gesteld lijkt te worden is de vraag of een staat haar territoriale rechtsmacht is kwijtgeraakt door de bezetting van haar grondgebied. Onder internationaal recht hoort een “legale” bezetting de soevereiniteit en de territoriale rechtsmacht van een staat niet aan te tasten. Theoretisch gezien behoudt de staat haar soevereiniteit namelijk. In de praktijk kan dit lastig worden. Wanneer een staat bezet is, verliest het haar controle over een gedeelte van haar grondgebied.90 Echter

laten de artikelen hierboven zien dat de bezetter niet zomaar het nationale recht mag

aanpassen omdat dit haar beter uitkomt. Ook staat een bezetting een staat niet in de weg om nieuwe wetten te maken. Zo heeft de Democratische Republiek van Congo het Rome Statuut op 11 April 2002 geratificeerd en is deze op 1 juli 2002 in werking getreden, ook al werd zij van juni 1999 tot juni 2003 bezet. Dit stond een vervolging door de ICJ niet in de weg.91 Het

Internationaal Gerechtshof en resolutie 2334 van de Veiligheidsraad bevestigen dat de huidige situatie in de Westelijke Jordaanoever als een bezetting geldt en dat Israël internationaal recht schendt door het plaatsen van nederzettingen.92

Zoals in Hoofdstuk 2 is beschreven zijn de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever

verdeeld over drie zones. Zone A valt onder het bestuur van de Palestijnse Autoriteit. Zone B valt onder het bestuur van de Palestijnse Autoriteit maar bevindt zich ook onder Israëlisch militair bewind. Tot slot stond Zone C onder bestuur van de Israëlische regering. De gevolgen van een “legale” bezetting houden theoretisch gezien in dat de staat haar soevereiniteit en territoriale jurisdictie behoudt. Zoals ook te zien is geweest in de Democratische Republiek

89 UNSC, Resolution 2334 (2016).

90 M. Vagias, 'THE TERRITORIAL JURISDICTION OF THE INTERNATIONAL CRIMINAL COURT CERTAIN CONTESTED ISSUES', Bynkers Hoek Publishing 2014, p 184.

91 M. Vagias, 'THE TERRITORIAL JURISDICTION OF THE INTERNATIONAL CRIMINAL COURT CERTAIN CONTESTED ISSUES', Bynkers Hoek Publishing 2014, p. 189, voetnoot 112.

92 G.A. Knoops & I. Van Giessen, 'The Investigative Scope of Article 8(2)(b)(viii) of the Rome Statute before the icc within the Palestine Situation', International Criminal Law Review 2018, afl. 18, p. 194

(27)

van Congo, stond een bezetting de toetreding tot het Rome Statuut niet in de weg. Dit is een vergelijkbaar geval voor Palestina. Palestina is toegetreden tot het Rome Statuut terwijl delen van haar grondgebied bezet waren door Israël. Zoals hierboven onderzocht staat dit niet in de weg aan het delegeren van de territoriale rechtsmacht aan het Internationaal Strafhof. In dit geval heeft de bezetting hier geen invloed op.

§ 3.5 Conclusie

Onder het Statuut van Rome bestaat geen immuniteit. Artikel 12 lid 1 sub a van het Statuut van Rome geeft aan dat de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof zich

uitstrekt tot de staten op wiens grondgebied de desbetreffende gedragingen plaatsvonden. Het maakt in zo’n geval dan niet meer uit door wie zij zijn gepleegd. Het maakt dus niet uit of deze gepleegd is door een burger van een State Party of niet. In dit geval kan een Israëliër worden vervolgd voor misdrijven die hij op Palestijns grondgebied heeft begaan. Ook misdrijven die zijn begonnen in Israël, maar zijn afgemaakt in Palestina, worden vervolgd. Andersom kan dit natuurlijk ook, zolang de misdrijven maar zijn begonnen of afgemaakt op Palestijns grondgebied. Onder internationaal recht hoort een bezetting de soevereiniteit en de territoriale rechtsmacht van een staat niet aan te tasten. De staat behoudt haar soevereiniteit en rechtsmacht namelijk. In de praktijk kan dit lastig zijn, wanneer een staat namelijk bezet wordt, verliest het haar controle over een gedeelte van haar grondgebied. Echter staat een bezetting niet in de weg om nieuwe wetten te maken en toe te treden tot verdragen. Palestina mocht dus gewoon toetreden tot het Statuut van Rome en is dus ook een ‘State Party’

geworden. Aangezien Palestina toe heeft kunnen treden tot het Rome Statuut en zij haar rechtsmacht ondanks de bezetting heeft kunnen behouden, mag zij haar rechtsmacht delegeren aan het Internationaal Strafhof.

(28)

Hoofdstuk 4 – De jurisdictie van het Internationaal Strafhof over de oorlogsmisdaden die zijn gepleegd in Palestina (specifiek op de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en de Gazastrook)?

§ 4.1 Inleiding

In 2014 begon Israël met haar Operation ‘Protective Edge’. Zij lanceerde een lucht- en land offensief tegen de Gazastrook. Palestina reageerde hierop met de dreiging dat zij de

rechtsmacht van het Internationaal Strafhof zou activeren. Het is Palestina niet gelukt om Israël zich te laten terugtrekken door te dreigen met een toetreding tot het Statuut van Rome waardoor Palestina haar dreiging heeft waargemaakt en is toegetreden tot het Statuut.93 In dit

hoofdstuk gaan we kijken hoe de internationale gemeenschap kijkt naar de Palestina situatie voor het Internationaal Strafhof en dan vooral met betrekking tot het aannemen van de

territoriale rechtsmacht. Hierbij worden ook verschillende amicus curiae briefs bekeken en de argumenten tegen elkaar afgewogen. Vervolgens wordt ook gekeken naar de gevolgen van de bezetting van de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem en Gaza op de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof.

§ 4.2 Argumenten vóór het juridische bestaan van de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof over de oorlogsmisdaden die zijn gepleegd in Palestina.

Juridische Argumenten

De “League of Arab States” geeft aan dat de staat Palestina gevestigd is onder het

Internationaal recht en dat zij ook de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem en de

93 M. Schack, ''Going to The Hague’ as Coercive Leverage: The Palestinian ICC Policy during the 2014 Operation Protective Edge', Journal of International Criminal Justice 2017, afl. 15, p. 319-342.

(29)

Gaza strip omvat.94 Zij zijn van mening dat Palestina’s staatheid een historisch en

onbetwistbaar feit is. Verder brengen zij ook aan dat bezetting niet de soevereiniteit van de bezette staat naar de bezetter overdraagt en dat vrede en gerechtigheid elkaar niet uitsluiten.95

In hoofdstuk 3 is besproken dat de soevereiniteit en rechtsmacht inderdaad bij de bezette staat zelf blijft, in dit geval Palestina.

Quigley geeft ook aan dat de staat Palestina al dateert uit 1923 uit het verdrag van Lausanne. Dit verdrag stelde Arabische entiteiten vast waarover de soevereiniteit werd afgezworen. Hierin wordt naar Palestina verwezen als staat. Verder heeft de Kamer van Vooronderzoek genoeg aan de resolutie 67/19 van de Algemene Vergadering om te concluderen dat Palestina een Staat is. Hierin kan zij een solide juridische grondslag vinden.96

Policy argumenten

Los van de juridische argumenten zijn ook veel argumenten aan te dragen die van belang zijn voor de internationale rechtsgemeenschap. Zo biedt de interventie van het Internationale Strafhof in de Palestina situatie een kans om de normen van verantwoordelijkheid te verbeteren in het internationaal recht. Op dit moment worden door Palestina en Israël mogelijke misdrijven gepleegd zoals de geplaatste nederzettingen door Israël en andere internationaalrechtelijke schendingen die door beide partijen zijn begaan in het Gaza conflict van 2014. Of het nu tot een veroordeling komt of niet, de interventie is van belang omdat deze het gedrag van betrokkenen kan beïnvloeden. De publieke perceptie van bepaalde misdrijven, zoals het plaatsen van nederzettingen, wordt versterkt.97 Het plaatsen van nederzettingen

wordt op dit moment niet als iets schokkends gezien, maar als dit op grote schaal gebeurd en wordt uitgelicht door het Internationaal Strafhof kan dit met zich mee brengen dat hier meer aandacht voor komt in de Internationale gemeenschap. Mocht het toch niet tot een

veroordeling komen, dan werkt het op zijn minst afschrikwekkend en voor andere landen misschien zelfs wel preventief.

94 De Leage of Arab States bestaat op dit moment uit 22 staten uit het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Onder meer: Algerije, Bahrain, Egypte, Iraq, Kuwait, Lebanon, Marokko, Qatar, UAE en Jemen.

95 Submission of the observations of League of Arab States relative tot he Situation in Palestine, 16 maart 2020, punt 8.

96 J. Quigley, ICC and Palestine Symposium: General Assembly Resolution 67/19 and Palestine as a State before

the ICC, Opinio Juris, 5 februari 2020.

97T.O. Hansen, 'Opportunities and Challenges Seeking Accountability for War Crimes in Palestine Under the

(30)

Azarova en Mariniello geven ook aan dat onderzoeken van het Internationaal Strafhof het gevoel van aansprakelijkheid voor ernstige schendingen van het internationaal recht

versterken en dat het gedrag kan stigmatiseren dat in strijd is met de fundamentele waarden van de internationale openbare orde.98 Dit komt dus overeen met de vorige paragraaf. Verder

geven zij ook aan dat het Internationaal Strafhof de Palestina situatie nodig heeft om bepaalde kritiekpunten te overkomen. Een van de meest aangekaarte kritiekpunten is dat het

Internationale zich te veel concentreert op Afrikaanse landen. Hierdoor is ook een

misperceptie ontstaan dat het Internationaal Strafhof zich alleen focust op zaken met enorme slachtofferaantallen.99 Een eventuele vervolging in de Palestina situatie is dus ook een kans

voor het Internationaal Strafhof om het vertrouwen van de internationale gemeenschap terug te winnen en zichzelf te bewijzen dat de kritiekpunten niet waar zijn.

Heller geeft aan hoe Palestina het beste haar tijd kan invullen door aan de rechters van het Internationaal Strafhof te laten zien dat zij wel daadwerkelijk een staat is. Hij stelt dat Palestina het beste een integraal lid van het Hof kan worden waardoor de institutionele druk toeneemt om te concluderen dat Palestina een staat is. Palestina is ook integraal lid geworden van het hoef en zit zelfs in “the Bureau of Assembly”.100 Heller geeft aan dat Palestina het

beste jaarlijks contributie kan betalen, jaarlijkse zittingen van de ASP bij kan wonen, deel kan nemen aan haar intersessionele werkzaamheden en een Palestijn te nomineren als rechter. Hierdoor zou het te moeilijk om nog te concluderen dat Palestina geen staat is omdat alle contributie dan terugbetaald moet worden en de Palestijnse rechter ontslagen zou moeten worden. Verder geeft de auteur aan dat Palestina zichzelf legaal al gekwalificeerd heeft als staat onder de Montevideo criteria.101 In Hoofdstuk twee kwam ik tot een overeenkomstige

conclusie met betrekking tot de Montevideo criteria.

98 V. Azarova & T. Mariniello, 'Why the ICC Needs a 'Palestine Situation' (More than Palestine Needs the ICC): On the Court's Potential Role(s) in the Israeli-Palestinian Context', Diritti umani e diritto internazionale, Rivista quadrimestrale 2017, afl. 1, p. 25-26.

99 V. Azarova & T. Mariniello, 'Why the ICC Needs a 'Palestine Situation' (More than Palestine Needs the ICC): On the Court's Potential Role(s) in the Israeli-Palestinian Context', Diritti umani e diritto internazionale, Rivista quadrimestrale 2017, afl. 1, p. 22.

100https://asp.icc-cpi.int/en_menus/asp/bureau/Pages/bureau%20of%20the%20assembly.aspx 101K.J. Heller, The Advantage for Palestine of a Slow Preliminary Examination, Opinio Juris, 6 april 2015.

(31)

§ 4.3 Argumenten tegen het juridische bestaan van de territoriale rechtsmacht van het Internationaal Strafhof over de oorlogsmisdaden die zijn gepleegd in Palestina

Australië geef aan dat niet aan de voorwaarden voor jurisdictie van artikel 12 van het Rome Statuut is voldaan. Zij vindt dan ook dat de Kamer van Vooronderzoek moet beslissen dat zij geen rechtsmacht heeft en dat zij de aanklaagsters verzoek tot het bevestigen van het

territorium waarover het Internationaal Strafhof haar jurisdictie mag uitoefenen moet afwijzen.102 Australië onderbouwt haar standpunt met vier argumenten. Ten eerste geeft zij

aan dat zij de “Staat Palestina” niet erkent en dat zij geen verdragsrelatie heeft met haar onder het Rome Statuut.103 Haar reden hiervoor is dat zij een voorstander is van de “two-state

solution” en dat deze alleen kan komen door directe onderhandelingen tussen Palestina en Israël.104 Ik vind deze beargumentering wat aan de dunne kant. Dat zij een voorstander is van

de “two-state solution” doet verder niks af aan de toetreding van Palestina aan het Rome Statuut. Ik begrijp dan ook niet zo goed het verband tussen haar standpunt en haar argument. Uitleg blijft ook verder uit. Als tweede standpunt geeft zij aan dat toetreding niet gelijk staat aan jurisdictie.105 Zo stelt zij dat ook al trad Palestina toe tot het Statuut van Rome, dit niet

automatisch betekent dat zij aan de voorwaarden van een “staat” voldoet voor doeleinden van artikel 12 lid 2 sub a van het Statuut van Rome.106 Als gekeken wordt naar de bewoordingen

van artikel 125 lid 3 van het Rome Statuut (welke de toetreding van staten regelt), is duidelijk dat in elk lid gesproken wordt van “States”. De claim van Australië dat wanneer je voor artikel 125 wel gezien wordt als staat, maar dit niet automatisch ook geldt voor artikel 12 vind ik dan ook niet voldoende grond hebben. Beide artikelen spreken van staten, waardoor het meer voor de hand liggend is dat de definitie van “staat” van beide artikelen hetzelfde is. Haar derde argument is dat het Hof niet op de indicaties van de Secretaris-Generaal kan steunen.107

Tot slot geeft ze in haar vierde argument aan dat niet aan de jurisdictionele voor-voorwaarden van artikel 12 lid 2 van het Statuut van Rome zijn voldaan omdat Palestina geen staat is.108

Met dit argument valt Australië vooral in herhaling van haar eerste argument.

102 Observations of Australia, 16 maart 2020, punt 9. 103 Observations of Australia, 16 maart 2020, punt 10. 104 Observations of Australia, 16 maart 2020, punt 11. 105 Observations of Australia, 16 maart 2020, punt 13. 106 Observations of Australia, 16 maart 2020, punt 17. 107 Observations of Australia, 16 maart 2020, punt 19. 108 Observations of Australia, 16 maart 2020, punt 22.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Wales: Open, maar mag geen producten verkopen waarvan winkels zijn gesloten.. Dus ook geen bloemen

Indien een zaak door een staat wordt aangebracht of door het Strafhof zelf wordt gestart, zal het Strafhof geen rechtsmacht uitoefenen als het misdrijf van agressie is gepleegd

Een buitenlandse afnemer die via uw website een bestelling plaatst of een nieuwe leverancier die uw grondstoffen voortaan goedkoper kan leveren maar dan wel vanuit het

Doel van deze bijeenkomst is om het jaarlijks rapport van NEN en PBLQ te presenteren naar wat er internationaal op standaardisatie speelt en het dient als kick off voor het

wie niet horen wil, moet maar voelen. Al deze ken- merken, en nog een heleboel meer, wijzen allemaal in de richting van: repressieve controle. Het belangrijk- ste uitgangspunt van

Hoe vraag ik subsidies voor internationaal ondernemen aan - eID aanmeldingsprocedure.. Kelly

gedragingen door het Internationaal Strafhof strafbaar worden gesteld en dat het Internationaal Strafhof verregaande bevoegdheden heeft het internationaal strafrecht uit te

Uit deze interviews en het deskresearch bleek dat er nogal wat haken en ogen aan de concurrentiepositie van NSI kleven. Vooruitlopend op de inhoudelijke weergave van deze