Wat werkt voor delinquente vrouwen? Een meta-analyse naar de effectiviteit van het behoefteprincipe bij behandeling van delinquente vrouwen
Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam Tamara Cuvelier (10685146) Begeleiding: mw. dr. C. E. van der Put Tweede beoordelaar: dhr. dr. M. Assink 06-07-2020 Amsterdam
Abstract
The current meta-analysis investigated the effectiveness of the Risk-Need-Responsivity model in reducing recidivism among delinquent women. Specifically, the need principle was the focus of the study. A literature search yielded 20 studies out of which 36 effect sizes have been extracted. A small mean effect (d = .306) was found for interventions focused on reducing recidivism among delinquent women. Several moderatoranalysis were conducted with study and model characteristics to test the contributing effect of the principles. Sample size was found as the only significant
moderator. None of the principles were found to be a significant moderator, but relative large effects were found for some of the need factors: criminal involvement, school/work and leisure. Several studies indicated gender-specific criminogenic needs. Nevertheless, those were not taken into account in this study. The effectiveness of the need principle might change when those gender-specific needs are taken into account. Also, there is a leap in the adjustability and the theoretical framework of the RNR-model. The three principles should form the basis of interventions before clear statements can be made regarding the model. In general, it can be concluded that addressing the RNR-model did not have a significant influence on the effectiveness of interventions in reducing recidivism among delinquent women.
Keywords: delinquent women, intervention, treatment, RNR-model, need factors, gender.
Wat werkt voor delinquente vrouwen? Een meta-analyse naar de effectiviteit van het behoefteprincipe bij behandeling van delinquente vrouwen
De effectiviteit van de behandeling van delinquenten en gedetineerden staat ter discussie (Lipsey & Cullen, 2007). Waar in de jaren ’70 de opvatting heerste dat niets werkte (Martinson, 1974), is in 1990 het Risk-Need-Responsivity-model geïntroduceerd als effectief model om delinquentie te verminderen (Andrews, Bonta, et al., 1990). In dit model wordt aangesloten op de risicofactoren, behoeften en responsiviteit van de delinquent. Het RNR-model wordt gezien als de gouden standaard voor effectief interveniëren om recidive bij delinquenten te voorkomen. Tegenwoordig wordt dit model nog steeds toegepast. Het doel van deze meta-analyse is te onderzoeken of het RNR-model, met name het behoefte principe, de effectiviteit van de behandeling van delinquente vrouwen vergroot. Vrouwen vormen een minderheidsgroep in de wereld van de delinquenten, namelijk slechts 7,5% van de populatie in het gevangeniswezen is vrouw (Dienst Justitiële Inrichtingen, 2019). Hierdoor blijven vrouwen vaak onderbelicht in forensisch onderzoek. In de samenleving is het verminderen en voorkomen van criminaliteit en recidive van belang voor de veiligheid van de burgers. Om een behandeling aan te bieden die daarin de juiste resultaten behaalt, is het noodzakelijk om te weten welke elementen juist ook voor vrouwen effectief zijn.
Interventies waarbij de principes van het RNR-model worden toegepast zijn effectiever in het terugdringen van delinquent gedrag dan interventies waarbij de principes van het RNR-model niet worden toegepast. Dit blijkt uit verschillende meta-analyses (Latimer, 2001; Hanson, Bourgon, et al., 2009; Koehler, Lösel, et al., 2013; Prendergast, Pearson, et al., 2013). Met het RNR-model wordt beoogd om interventies aan te laten sluiten bij het recidiverisico, de criminogene behoeften en de responsiviteit van de delinquent (Andrews, Bonta, et al., 1990). Het risicoprincipe geeft aan dat de intensiteit van de behandeling dient te worden afgestemd op de hoogte van het recidiverisico van de delinquent. Het behoefteprincipe geeft aan dat behandeling gericht moet zijn op
veranderbare risicofactoren die samenhangen met recidive, de zogenoemde criminogene behoeften. Als laatste, het responsiviteitsprincipe geeft aan dat de behandeling moet zijn afgestemd op de motivatie en capaciteiten van de dader. (Andrews, Bonta, et al., 1990). Een overzichtsstudie laat zien dat zelfs de toepassing van slechts één principe al leidt tot het gewenste effect (Prendergast, Pearson, et al., 2013).
Het behoefteprincipe staat centraal in deze meta-analyse. Bij dit principe wordt onderscheid gemaakt tussen criminogene en niet-criminogene behoeften (Andrews, Bonta, et al., 1990). De criminogene behoeften hebben een direct verband met criminaliteit. Antisociale cognities,
antisociaal netwerk, verleden van antisociaal gedrag en antisociale persoonlijkheidsstoornis worden gezien als de vier belangrijkste criminogene behoeften (Andrews, Bonta, et al., 1990). Inspelen op deze behoeften vermindert de kans op recidive. Later is dit rijtje criminogene behoeften aangevuld met familieomstandigheden, school/werk situatie, vrije tijd en middelengebruik (Ward, Melser, et al., 2007). Het behoefteprincipe is bekritiseerd omdat het zich voornamelijk richt op negatieve factoren door het negeren van basisbehoeften die ten grondslag liggen aan optimale zelfontplooiing (Ward & Stewart, 2003). Juist investeren in vriendschap, relaties, werk en een positief zelfbeeld zouden de basis moeten vormen voor rehabilitatie (Ward & Stewart, 2003).
Een aspect waar vandaag de dag nog weinig rekening mee wordt gehouden bij het doen van interventies is gender. Onderzoek laat zien dat vrouwelijke delinquenten op een aantal aspecten verschillen van mannelijke delinquenten (Belknap & Holsinger, 2006; Van Voorhis, Wright, et al., 2010). Vrouwen worden vanuit andere motieven en redenen aangezet tot crimineel gedrag dan mannen (Cauffman, 2008; Wright, Van Voorhis, et al., 2012). Vanuit verschillende studies komen een aantal specifieke risicofactoren naar voren. Zo blijkt dat vrouwelijke delinquenten economisch en sociaal gemarginaliseerd zijn, minder gewelddadig zijn, vaker slachtoffer zijn van misbruik, meer psychische diagnoses hebben, en ook hebben vrouwen minder toegang tot educatieve,
2005; Van Voorhis, Wright, et al., 2010; Wright, Van Voorhis, et al., 2012). Vrouwen hebben een significant grotere kans dan mannen om fysiek, seksueel of verbaal misbruikt te worden door familieleden of vreemden (Belknap & Holsinger, 2006; Covington, 2002). Als gevolg daarvan hebben vrouwelijke delinquenten meer diagnoses zoals depressie, borderline, angststoornissen en post-traumatische stress stoornissen (Byrne & Howells, 2002; Belknap & Holsinger, 2006; Cauffman, 2008).
Daarnaast plegen vrouwen andere vergrijpen dan mannen. Vrouwelijke delinquenten in Nederland begaan voornamelijk vermogensdelicten, verstoringen van de openbare orde, en het rijden onder invloed. Gewelds-, drugs- en wapenmisdrijven lijken voornamelijk een
mannenaangelegenheid (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2020). Verschillende typen
delinquenten hebben verschillende behoeften. Wat werkt voor vrouwen verschilt waarschijnlijk van wat werkt voor mannen (Lukin, 1981; Covington & Bloom, 2006). De literatuur laat zien dat vrouwelijke delinquenten unieke behoeftes tonen ten opzichte van mannen met betrekking tot hun geschiedenis van misbruik, middelengebruik, mentale problematiek en traumatische relaties
(Heilbrun, Dematteo, et al., 2008; McDaniels-Wilson & Belknap, 2008; Belknap, 2007; Scroggings & Malley, 2010; Van Voorhis, Wright, et al., 2010; Wright, Van Voorhis, et al., 2012). Ongeveer 20 jaar geleden werd benadrukt dat vrouwen tijdens de behandeling een aantal unieke behoeften en belangen hebben zoals zwangerschap, zorg voor kind(eren) en fysieke en/of seksuele mishandeling (Koons, Burrow, et al., 1997). Sindsdien is meer onderzoek gedaan naar de specifieke behoeften van vrouwelijke delinquenten. Behandeling moet vrouwen educatie bieden met betrekking tot misbruik en trauma, zodat ze deze problemen leren herkennen in hun eigen leven (Bloom & Covington, 2009; Covington, 2002; Belknap, 2007; Scroggings & Malley, 2010; Van Voorhis, Wright, et al., 2010; Wright, Van Voorhis, et al., 2012). Daarbij moeten positieve
copingvaardigheden aangeleerd worden om met de gevolgen om te leren gaan (Bloom & Covington, 2009). Vrouwelijke delinquenten zullen naar verwachting veel baat hebben bij
programma’s die een prosociaal netwerk opbouwen en die positieve relaties bevorderen met hun kinderen en familie (Matthews & Hubbard, 2008; O’Brien & Young, 2005). Overige
aandachtspunten voor een succesvolle rehabilitatie zijn middelengebruik, mentale problematiek, werkeloosheid, huisvesting en financiële ondersteuning (Byrne & Howells, 2002; Wright, Van Voorhis, et al., 2012). Vrouwen vragen daarom om een andere benadering in hun behandeling vergeleken met mannen.
Een behandeling heeft weinig waarde als vrouwen niet de specifieke diensten krijgen die ze nodig hebben (Wright, Van Voorhis, et al., 2012). Het gebruik van screeningsinstrumenten kan behandelaren helpen bij het identificeren van de behoeften van vrouwen die het belangrijkste zijn om te behandelen. Steeds vaker worden bestaande risico/behoeften-screeningsinstrumenten bekritiseerd voor het verwaarlozen van de meest relevante risico- en behoeftefactoren voor vrouwelijke delinquenten (Van Voorhis, Wright, et al., 2010). Zowel neutrale als gender-responsieve modellen vragen om andere prioriteiten in de behandeling van delinquente vrouwen dan welke momenteel worden gehanteerd in justitiële inrichtingen (Van Voorhis, Wright, et al., 2010).
Een veel geciteerd onderzoek naar de effectiviteit van behandeling van delinquente vrouwen is de meta-analyse van Dowden & Andrews (1999). Zij onderzochten de principes van effectieve correctionele behandeling van vrouwelijke delinquenten. Hiervoor hebben zij 26 studies
geïncludeerd, waarbij de steekproef voornamelijk of geheel uit vrouwen bestond. De uitkomstmaat werd bepaald aan de hand van een vorm van recidive. Er werd een gemiddeld effect gerapporteerd van η = .14. Wanneer de analyse zich alleen richtte op vrouwelijke delinquenten werd een
gemiddeld effect gerapporteerd van η = .17. Voor alle drie de principes werd sterk bewijs gevonden. Betere behandelresultaten werden gevonden voor het aanpassen van intensiviteit op basis van recidiverisico (η = .31), voor het focussen op criminogene behoeften in plaats van niet-criminogene behoeften (η = .49), en voor het toepassen van gedragstherapie (η = .38). Geconcludeerd werd dat
de drie principes een belangrijke bijdrage leverden aan de afname van recidive voor delinquente vrouwen.
Het behoefteprincipe werd in de meta-analyse van Dowden & Andrews (1999) gemeten aan de hand van zowel criminogene als niet-criminogene behoeften. Interventies die meer criminogene dan niet-criminogene behoeftes toepasten, speelden volgens de door hen gehanteerde definitie adequaat in op het behoefteprincipe. Aanvullende analyses over het behoefteprincipe toonden aan dat interpersoonlijke criminogene factoren - gedefinieerd als gezinssituatie of antisociale contacten - een significante positieve associatie hadden met het verminderen van recidive (η = .45). Ook persoonlijke criminogene factoren, zoals antisociaal denkpatroon of beperkte zelf-controle, lieten een significant positieve relatie zien (η = .37). Opvallend was dat educatie en middelengebruik een licht negatieve relatie lieten zien met het verminderen van recidive, respectievelijk η = -.08 en η = -. 01. De persoonlijke niet-criminogene behoeften, zoals angst voor veroordeling en respect voor crimineel gedachtegoed, en de interpersoonlijke criminogene behoeften, zoals antisociale vrienden, hadden een licht negatieve relatie met het verminderen van recidive (η = -.03; η = -.23). Niet-criminogene behoeften met betrekking tot familie hadden, in tegenstelling tot Niet-criminogene behoefte met betrekking tot familie, een significant negatieve relatie (η = -.32). Verschillende componenten van familie gerichte interventies waren dus belangrijke voorspellers voor de therapeutische potentie van die behandelingen.
In de huidige meta-analyse wordt geprobeerd een verbeterslag te maken op de meta-analyse van Dowden & Andrews (1999). Het onderzoek en de geïncludeerde literatuur zijn inmiddels verouderd. In de afgelopen 20 jaar is er meer onderzoek gedaan naar de effectiviteit van het RNR-model in het terugdringen van recidive met mogelijk nieuwe inzichten tot gevolg. Ook zijn er verschillende nieuwe programma’s en interventies ontwikkeld voor de behandeling van delinquente vrouwen. In de huidige meta-analyse worden zowel oude als nieuwe onderzoeken getoetst aan de inclusiecriteria. Daarnaast worden modernere statistische methoden gehanteerd. Tegenwoordig
kunnen meerdere effectgroottes per studie meegenomen worden in de analyses en kan dan nog steeds voldaan worden aan de assumptie van onafhankelijkheid van effectgroottes (Assink & Wibbelink, 2016). Dit maakt dat er meer kennis verkregen kan worden over de effectiviteit van het RNR-model specifiek voor vrouwen.
In deze meta-analyse wordt onderzocht welke interventies een effectieve behandeling bieden voor delinquente vrouwen. Hiervoor wordt de volgende algemene vraag gehanteerd: ‘Is het
toepassen van het RNR-model in interventies voor delinquente vrouwen van invloed op het verminderen van recidive?' Vervolgens wordt meer specifiek gekeken naar de invloed van het behoefteprincipe op het verminderen van recidive. Aan de hand van moderator-analyses wordt bekeken welke determinanten daar specifiek bepalend voor kunnen zijn. Dit vormt de basis voor aanbevelingen wat betreft effectiviteitscriteria voor behandelprogramma’s en interventies. De verwachting is dat interventies waarin rekening is gehouden met het RNR-model effectiever zijn in het verminderen van recidive onder delinquente vrouwen dan interventies waarin geen rekening is gehouden met het RNR-model. Daarnaast wordt verwacht dat het toepassen van het
behoefteprincipe en het adresseren van de verschillende behoeftefactoren een belangrijke voorspeller is van het gemiddelde effect.
Methode Inclusiecriteria
De inclusiecriteria die in dit onderzoek werden gehanteerd zijn gebaseerd op de criteria die Dowden en Andrews (1999) hebben toegepast in hun meta-analyse naar effecten van behandeling voor vrouwelijke gevangenen. De inclusiecriteria zijn in deze meta-analyse meer gespecificeerd op vrouwen in het justitiële systeem, en verder geconcretiseerd met betrekking tot studiekenmerken. De volgende inclusiecriteria werden gehanteerd:
1. Publicatiejaar. Studies gepubliceerd voor 9 maart 2020 zijn geïncludeerd. Er is geen ondergrens gehanteerd.
2. Taal. Alleen Engelstalige studies zijn geïncludeerd.
3. Regio. Studies zijn alleen geïncludeerd wanneer deze afkomstig waren uit een Europees land, de Verenigde Staten of Canada.
4. Populatie. De steekproeven bestonden of helemaal uit vrouwen vanaf 12 jaar die terecht zijn gekomen in het justitiële systeem, of uit mannen en vrouwen waarbij studies alleen werden geïncludeerd als voor de deelnemende vrouwen/meisjes een aparte effectgrootte of ruwe data werd gerapporteerd.
5. Interventie. De interventie of het programma moest gericht zijn op het verminderen en/of voorkomen van recidive.
6. Design. Geïncludeerde studies hadden een experimenteel of quasi-experimenteel
onderzoeksdesign. Er moest sprake zijn van een vergelijking tussen een experimentele groep (behandelgroep) en een controlegroep (wachtlijst, reguliere behandeling (TAU) of een andere interventie). De controlegroep was onafhankelijk van de experimentele groep. Toewijzing aan de experimentele groep of controlegroep werd zo veel mogelijk gedaan in de vorm van randomisatie of matching.
7. Uitkomsten. De studie moest tenminste een meting bevatten met recidive als afhankelijke variabele. Onder deze meting vallen onder andere: zelfrapportage, ouderrapportage of officiële gegevens van politie en justitie, zoals een nieuwe arrestatie, nieuwe veroordeling, nieuwe gevangenisstraf, en/of een herroeping van proeftijd of verlof.
8. Gerapporteerde effecten. In de studie werd Cohen’s d als uitkomstmaat gerapporteerd of de Cohen’s d kon bepaald worden aan de hand van algemene statistieken of ruwe data. Zoekprocedure
Allereerst is geprobeerd om alle studies uit Dowden & Andrews (1999) te verkrijgen. Van de 26 studies zijn er 24 via de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam gevonden. Vervolgens is een zoekprocedure uitgevoerd in verschillende databases, namelijk Web of Science, PsychInfo en Medline. Hiervoor is in samenspraak met andere onderzoekers een searchstring opgesteld, deze is te vinden in bijlage 1. Dit leverde uiteindelijk 2.670 resultaten op. Aan de hand van ZOTERO zijn duplicaten verwijderd, waarna met Rayyan de overgebleven titels zijn gescreend op basis van titels en abstracts aan de hand van de inclusiecriteria. Daarbij zijn 2.615 studies afgevallen. De
onderzoekers hebben onafhankelijk van elkaar 200 studies beoordeeld, waarbij volledige
overeenstemming was. De overgebleven 55 studies en de 24 studies uit Dowden & Andrews (1999) zijn volledig bestudeerd aan de hand van de inclusiecriteria. De studies die zijn afgevallen hadden vaak geen controle groep of een afhankelijke controlegroep, in andere gevallen was sprake van een mannelijke steekproef of te weinig ruwe data met betrekking tot vrouwen. Deze hele zoekprocedure leverde uiteindelijk 20 studies op. Een schematische weergave van de zoekprocedure is te vinden in bijlage 2. Een overzicht van de geïncludeerde studies, inclusief karakteristieken, is terug te vinden in Tabel 1.
Tabel 1
Studie-kenmerken
Auteur(s) Studie
-ID
Design Pub. jaar N Gemiddeld
e leeftijd
# ES Buckner &
Chesney-Lind 1 Quasi-experimenteel 1983 100 15,69 1 Gordon, Arbuthnot, Gustanfson, & McGreen 2 Quasi-experimenteel 1988 16 16 1 Gruher 3 Quasi-experimenteel 1979 64 15 1
Sowles & Gill 4 Randomized Controlled Trial
1970 10 14,9 1
Wexler, Falkin & Lipton 5 Quasi-experimenteel 1990 77 30,1 1 Young, Gartner, O’Connor, Larson & Wright 6 Quasi-experimenteel 1995 66 35,8 1
Celinska, Sung, Kim & Valdimarsdottir
7
Quasi-experimenteel
2019 155 15,4 6
Palmer, Hatcher, McGuire & Hollin
8
Quasi-experimenteel
2015 801 28,47 2
Baglivio, Jackowski, Greenwald & Wolff
9 Quasi-experimenteel 2014 612 15,57 2 Sacks, McKendrick & Hamilton 10 Randomized Controlled Trial 2012 468 35,1 5 Johnson, Friedmann, Green, Harrington & Taxman
11
Quasi-experimenteel
2011 77 35,6 1
Messina, Grella, Cartier & Torres
12 Randomized Controlled Trial
2010 115 36 2
Hall, Prendergast, Wellisch, Patten & Cao
13
Quasi-experimenteel
2004 180 35 1
Nyamathi, Shin, Smeltzer, Salem, Yadav, Krogh & Ekstrand
14 Randomized Controlled Trial
2018 130 38,85 3
Liau, Shively, Horn, Landau, Barriga & Gibbs
15 Randomized Controlled Trial
2004 68 29,9 1
Duwe & Clark 16
Quasi-experimenteel 2015 430 3 Prendergast, Wellisch & Wong 17 Quasi-experimenteel 1996 41 34,6 1
Note. Pub. jaar = publicatiejaar; N = totale steekproefgrootte; # ES = aantal gecodeerde effectgroottes.
Coderen
Aan de hand van een codeerschema zijn de studies zowel door meerdere onderzoekers als individueel gecodeerd. Het codeerschema is te vinden in bijlage 3. De eerste studies zijn
gezamenlijk gecodeerd aan de hand waarvan een aantal afspraken zijn gemaakt, zodat codeurs zo veel mogelijk hetzelfde coderen. Bijvoorbeeld, de maximale tijd wordt genoteerd als het gaat om de duur van de follow-up en het toepassen van een item over de RNR-principes wordt gecodeerd als ‘nee’ wanneer deze niet wordt benoemd in de studie. Bij twijfel of bij het niet kunnen vinden van informatie in de studies werd overlegd tussen de onderzoekers en een beslissing genomen. Het codeerschema bevat onder andere items over studie- en steekproefkenmerken, effectgroottes en een uitgebreide operationarisatie van het RNR-model.
Data-analyse
Voor de analyse van de data zijn zowel SPSS als R gebruikt. De dataset is opgesteld in SPSS en is gebruikt om een aantal beschrijvende statistieken te bepalen, zoals gemiddelde leeftijd,
steekproefgrootte, en het percentage vrouwen. In SPSS zijn de continue variabelen gecentreerd en de categorische variabelen omgezet in dummyvariabelen. De SPSS-dataset is vervolgens
geïmporteerd in R. De benodigde syntax voor het uitvoeren van de analyses in aangeleverd door de Universiteit van Amsterdam. Allereerst wordt in R het overall effect bepaald. Deze waarde geeft het
Myers, Burton, Sanders, Donat, Cheney, Fitzpatrick & Monaco
18
Quasi-experimenteel
2000 60 14,6 1
Guerra & Slaby 19 Randomized Controlled Trial
1990 53 17,2 1
Klein, Alexander & Parsons
20 Randomized Controlled Trial
gemiddelde effect van de interventies in de studies. Daarna werd aan de hand van een
heterogeniteitstoets bepaald of verschillende moderatoranalyses uitgevoerd mochten worden. De heterogeniteitstoets bepaalt de significante variantie in effectgroottes. De variantie kan significant zijn binnen de effectgroottes van een studie (level 2) en/of tussen de effectgroottes van
verschillende studies (level 3). Vervolgens zullen moderatoranalyses worden uitgevoerd met de continue en categorische variabelen.
Resultaten Algemene statistieken
In de meta-analyse zijn uiteindelijk 20 studies meegenomen, waaruit 36 effectgroottes zijn gehaald. De studies zijn gepubliceerd tussen 1970 en 2019. De deelnemers in de studies hadden een gemiddelde leeftijd van 25,86 jaar (SD = 9,97, range 14,50 - 38,85). De totale steekproefgrootte varieerde tussen de 10 en 801 deelnemers (M = 246,50; SD = 226,46). In de experimentele groep zaten gemiddeld 132 personen (SD = 113,99; range 5,00-414,00), en in de controlegroep zaten gemiddeld 114,50 personen (SD = 126,23; range 4,00-520,00). Het percentage vrouwen in de steekproeven was gemiddeld 68,56% (SD = 34,87; range 17,87 - 100,00). Het percentage
deelnemers uit een culturele minderheidsgroep bedroeg 54,86% (SD = 17,80; range 20,00-89,20). Gemiddelde effect
In tabel 2 staan de resultaten voor het gemiddelde effect van de interventies voor
delinquente vrouwen. Een significant resultaat werd gevonden met een gemiddeld effect van d = . 306 (SE = .084, t(35) = 3.625, p < .001). Voor de interpretatie van de sterkte van deze effectgrootte wordt gebruik gemaakt van de richtlijn van Cohen (1988), volgens welke een effectgrootte vanaf d = .20 wordt beschouwd als een klein effect, een effectgrootte vanaf d = .50 als een gemiddeld effect, en een effectgrootte vanaf d = .80 als een groot effect. Op basis daarvan kan gesteld worden dat het
gemiddelde effect dat in deze meta-analyse wordt gevonden, beschouwd kan worden als een klein effect.
Van de studies waren 7 studies een randomized controlled trial (RCT) en 13 studies hadden een quasi-experimenteel design. De controle conditie van de onderzoeksgroep was in 2 studies een wachtlijst, in 13 studies Treatment as Usual (TAU) en in 5 studies werd een andere interventie aangeboden aan de controlegroep. De gemiddelde duur was een interventie was 16,39 weken (SD = 7,68; range 2,00-40,00). Het aantal uren van behandeling per week was gemiddeld 10,39 (SD = 8,81; range 1,00-20,00) met een gemiddeld totaal van 155,17 contacturen gedurende de interventie (SD = 207,75; range 8,00-480,00). Gemiddeld vonden 3,33 sessies plaats per week (SD = 1,92; range 1,00-5,00). De follow-up periode varieerde tussen de 6 en 132 maanden (M = 17,9; SD = 29,59). De meting van recidive werd in 13 studies gecodeerd aan de hand van officiële data en in 7 studies aan de hand van zelf-rapportage.
De heterogeniteitstoets toont aan dat sprake is van significante variantie is op level 2, maar niet op level 3. Van de totale variantie werd 12.77% toegewezen aan de steekproefvariantie (level 1), 41.67% aan de variantie van effectgroottes tussen de studies (level 2) en 45,56% aan de variantie van effectgroottes tussen de studies (level 3). Ondanks dat er geen significante variantie blijkt op level 3, is het toch interessant om moderatoranalyses uit te voeren. Het percentage dat wordt
toegewezen aan level 3 is relatief hoog (45,56%), maar desondanks niet significant vanwege de lage power van het huidige onderzoek. De lage power wordt veroorzaakt door het beperkt aantal studies dat is geïncludeerd.
De trim and fill analyse, zoals weergegeven in figuur 1, toont aan dat in de dataset sprake is van een rechtse verdeling. Dit is mogelijk veroorzaakt doordat alleen studies met een gunstig effect gepubliceerd zijn. De grootte van het gemiddelde effect zal daarom in werkelijkheid lager liggen.
Figuur 1
Tabel 2
Geschat Gemiddeld Effect
Note. Gemiddelde d = gemiddelde effectgrootte (Cohen’s d); SE = standaardfout; BI =
betrouwbaarheidsinterval; Sig. = significantie; Var. = variantie; Level 1 var. = steekproefvariantie van geobserveerde effectgroottes; Level 2 var. = variantie binnen studies; Level 3 var. = variantie tussen studies. ** p <.01; *** p <.001 Moderatoranalyses Gemiddeld e d (SE) 95% BI Sig. gemiddelde z (p) %Var. op level 1 Level 2 var. % Var. op level 2 Level 3 var. %Var. op level 3 Effec t .306 .135, .477 .009** 12.77 .000*** 41.67 .217 45.56
Vervolgens zijn verschillende continue en categorische variabelen getoetst als moderator. De variabelen zijn onderverdeeld in studiekenmerken, interventie kenmerken, behoefteprincipe, RNR-model en effectsize kenmerken. De resultaten zijn te vinden in tabel 3 voor de continue variabelen en in tabel 4 voor de categorische variabelen. Hierin is te zien dat de steekproefgrootte een significante moderator is (p = .047), evenals de grootte van de experimentele groep (p = .000). De grootte van de controle groep laat een trend significant effect zien. Dit betekent dat een groter aantal deelnemers een kleinere effect opleverde.
Ondanks het geringe aantal significante moderatoren, zijn er wel interessante effecten te zien. Bij studies waarin een vergelijking wordt gemaakt met TAU is sprake van een significant effect (d = .421), terwijl dit niet het geval is bij vergelijking met een wachtlijst (d = .060) of andere behandeling (d = .171). Ook bij studies waarin geen behoeftetaxatie wordt uitgevoerd is sprake van een significant effect (d =.337). Zowel bij het gebruiken van een klinisch instrument (d = .277) als een ander instrument (d = .273) voor behoefte taxatie is dit niet het geval. Hierbij is wel sprake van een scheve verdeling in de studies, dus effect dient met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Niet alle criminogene behoeften van het behoefteprincipe lijken effectief wanneer ze worden geadresseerd in een interventie. Slechts drie van de acht behoeftes laten een significant effect zien wanneer ze worden geadresseerd. Dit zijn criminele betrokkenheid (d = .416), school/werk (d = . 317), en vrije tijdsbesteding (d = .336). Het niet adresseren van criminele vrienden tijdens een interventie is trend significant (d = .357). Het niet adresseren van een prosociale houding (d = .253), antisociale persoonlijkheid (d = .340), familie/relatie (d = .415), en middelengebruik (d = ..345) laten een significant effect zien.
Interventies die voldeden aan het behoefteprincipe leidden niet tot een significant effect (d = .288), maar interventies die niet voldeden aan het behoefteprincipe leidden wel tot een significant effect (d =.313). Ook hier geldt dat sprake is van een scheve verdeling in de studies. In slechts drie
studies is gecodeerd dat niet is voldaan aan het behoefteprincipe, bij zeventien studies is wel voldaan aan het behoefteprincipe.
Tabel 3
Continue variabelen als moderatoren Continue variabelen # studies # ES Intercept/gem. d (95% BI) β1 (95% BI) F (df1, df2)a pb Studiekenmerken Publicatiejaar 20 36 .294 (.130, .459)*** -.007 (-.019, .006) 1.200 (1, 34) .281 Leeftijd 19 33 .318 (.121, .516)** .003 (-.018, .023) .065 (1, 31) .800 Culturele achtergrond 14 27 .310 (.128, .493)** .003 (-.008, .013) .269 (1, 25) .609 Percentage vrouwen 20 36 .311 (.133, .489)** -.001 (-.006, .004) .108 (1, 34) .744 Interventie Duur van behandeling 16 31 315 (.165, .466)*** -.013 (-.033, .007) 1.186 (1, 29) .285 Intensiteit van behandeling 8 14 .499 (-.038, 1.035)+ -.020 (-.085, .044) .463 (1, 12) .509 Contacturen 9 18 .345 (-.216, .923) -.001 (-.004, .003) .261 (1, 16) .617 Behandelfreque ntie 8 12 .491 (-.088, 1.069)+ -.095 (-.398, .208) .485 (1, 10) .502 Behoefteprincipe Behoeftefactore n 20 36 .307 (.129, .486)** -.011 (-.092, .071) .072 (1, 34) .790 Effectsize kenmerken Follow-up duur 14 30 .280 (.057, .502)* -.000 (-.008, .007) .012 (1, 28) .912 Steekproefgroott e 20 36 .296 (.197, .369)*** -.001 (-.001, . 001)*** 4.240 (1, 34) .047 Experimentele groep 20 36 .293 (.187, .400)*** -.002 (-.003, -. 001)*** 16.593 (1, 34) . 000* **
Note. # studies = aantal studies; # ES = aantal effectgroottes; gem. d = gemiddelde effectgrootte (Cohen’s d); BI = betrouwbaarheidsinterval; β1 = geschatte regressie coëfficiënt; df = vrijheidsgraden.
a Omnibus test van alle regressiecoëfficiënten in het model. b p-Waarde van de omnibus test.
+p <.1; * p <.05; ** p <.01; *** p <.001 Tabel 4 Categorische moderatoren Controle groep 20 36 .285 (.181, .388)*** -.002 (-.002, -. 001)*** 3.456 (1, 34) .072 Categorische variabelen # Studie s #
ES Intercept/mean d (95% CI) β1 (95% BI) F (df1, df2)
a pb Studiekenmerken Studiedesign 20 36 .320 (1, 34) .576 RCT 7 14 .274 (.057, .490)* Quasi-experimenteel 13 22 .376 (.078, .674) * .102 (-.266, .471) Geslacht 20 36 .350 (1, 34) .558 Alleen vrouwen 9 19 .363 (.109, .616)** Mannen en vrouwen 11 17 .260 (.017, .504) * -.102 (-.454, .249) Controle conditie 20 36 1.099 (2, 33) .345 Wachtlijst 2 4 .060 (-.560, .680) TAU 13 21 .421 (.184, .657)*** .360 (-.303, 1.024) Andere behandeling 5 11 .171 (-.178, .676) .111 (-.604, .826) Behoefteprincipe Behoefte taxatie 20 36 .037 (2, 33) .964 Nee 17 24 .337 (.115, .558)** Klinisch instrument 1 6 .277 (-.411, .965) -.060 (-.782, .663) Een instrument 2 6 .273, (-.235, .782) -.063 (-.618, .491) Criminele betrokkenheid 20 36 2.661 (1, 34) .112 Nee 13 16 .168 (-.050, .385) Ja 7 20 .416 (.196, .636)*** .248 (-.061, .558) Antisociale persoonlijkheid 20 36 .270 (1, 34) .607 Nee 9 10 .340 (.127, .554)** Ja 11 26 .244 (-.279, .470) -.096 (-.470, .279)
Prosociale houding 20 36 .567 (1, 34) .457 Nee 10 24 .253 (.038, .468)* Ja 10 12 .380 (-.471, .216) .127 (-.216, .471) Criminele peers 20 36 .082 (1, 34) .777 Nee 16 28 .357 (-.002, .715)+ Ja 4 8 .289 (-.357, .473) -.058 (-.473, .357) Familie/Relatie 20 36 2.459 (1, 34) .126 Nee 9 14 .415 (.193, .637)*** Ja 11 22 .148 (-.118, .414) -.267 (-.614, .079) School/Werk 20 36 1.849 (1, 34) .183 Nee 17 26 .103 (-.245, .452) Ja 3 10 .317 (.174, .568)*** .268 (-.132, .668) Vrije tijd 20 36 .2.570 (1, 34) .118 Nee 19 34 -.151 (-.744, .442) Ja 1 2 .336 (.166, .505)*** .487 (-.130, 1.104) Middelengebruik 20 36 .278 (1, 34) .602 Nee 9 12 .345 (.123, .567)** Ja 11 24 .250 (-.040, .540)+ -.095 (-.460, .271) Voldaan behoefteprincipe 20 36 .007 (1, 34) .935 Nee 3 3 .313 (.126, .499)** Ja 17 33 .288 (-.282, .858) -.024 (-.624, .575) RNR model Welke principes toegepast 20 36 .593 (6, 29) .734 Geen 1 1 .275 (-.665, 1.216) Risico 1 1 -.990 (-2.601, .621) -1.265 (-3.130, .600) Behoefte 7 8 .351 (-.033, .736) .076 (-.940, 1.092) Responsiviteit 1 1 .733 (-.260, 1.726) .458 (-.910, 1.826) Risico-Behoefte 1 1 .277 (-.741, 1.296) .002 (-1.384, 1.388) Risico-Responsiviteit 0 0 Behoefte-Responsiviteit 5 10 .348 (-.036, .733) .073 (-.943, 1.089) Alledrie 4 14 .312 (-.073, .697) .037 (-.980, 1.053) Aantal principes 20 36 .007 (3, 32) .999 0 1 1 .275 (-.636, 1.186) 1 9 10 .330 (-.010, .670) .055 (-.918, 1.027)
Note. # studies = aantal studies; # ES = aantal effectgroottes; mean d = gemiddelde effectgrootte (Cohen’s d); CI/BI = betrouwbaarheidsinterval; β1 = geschatte regressie coëfficiënt; df = vrijheidsgraden.
a Omnibus test van alle regressiecoëfficiënten in het model. b p-Waarde van de omnibus test.
+p <.1; * p <.05; ** p <.01; *** p <.001
Discussie
Het doel van deze meta-analyse was om te onderzoeken of het toepassen van het RNR-model, en met name het behoefteprincipe, effectief is in het verminderen van recidive onder delinquente vrouwen. Om dit doel te bereiken is het gemiddelde effect bepaald op basis van 20 studies waarin interventies voor delinquente vrouwen werden onderzocht. Daarbij zijn studie-, steekproef en interventie kenmerken getoetst als moderatoren. Uit de analyses is een gemiddelde effectgrootte gebleken van d = .306. In werkelijkheid zal dit effect lager liggen, doordat in deze studie sprake was van publicatiebias. Hoewel het gemiddelde effect klein was, werd de hypothese niet bevestigd. De drie principes van het RNR-model bleken niet van invloed te zijn op het gemiddelde effect. De kans op recidive van delinquente vrouwen leek niet af te nemen door interventies die de principes van het RNR-model in meer of mindere mate hanteren. Deze bevinding komt niet overeen met de vaak geciteerde studie van Dowden & Andrews (1999), waarin wel significante effecten werden gevonden in het voordeel van het RNR-model bij de behandeling van delinquente vrouwen.
De enige significante moderatoren van het effect hadden betrekking op de grootte van de steekproeven. Zowel de omvang van de totale steekproef als de grootte van de experimentele groep
2 6 11 .334 (-.012, .680) .059 (-.916, 1.033) 3 4 14 .312 (-.056, .679) .036 (-.946, 1.019) Effectsize kenmerken Type effectgroote 20 36 2.564 (1, 32) .119 Post-interventie 4 4 .243 (.073, .413)** Follow-up 16 32 .598 (.181, 1.014)** .355 (-.095, .805) Type meting 18 34 .711 (1, 32) .406 Officiële data 13 24 .231 (.034, .428)* Zelf-rapportage 7 10 .367 (.079, .656)* .136 (-.193, .466)
hadden een significant moderator-effect. De grootte van de controle groep was trend significant. Dit houdt in dat studies met een groter aantal deelnemers een kleiner effect rapporteren. Dit heeft te maken met het zogenaamde ‘small-study effect,’ wat inhoudt dat kleine steekproeven sneller positieve effecten rapporteren voor interventies dan grote steekproeven (Sterne, Gavaghan, et al., 2000; Gubbels, Van der Put, et al., 2019). Dit is een mogelijk gevolg van beperkte methodologische kwaliteit van kleine studies (Sterne, Gavaghan, et al., 2000; Kjeargard, Villumsen, et al., 2001; Gubbels, Van der Put, et al., 2019). In de huidige meta-analyse zijn een aantal kleine studies geïncludeerd. Het minste aantal deelnemers in een studie bedroeg 10 personen. De grotere effecten in de kleine studies zorgen mogelijk voor een groter gemiddeld effect van de interventies dan in werkelijkheid het geval is.
Het effect van interventies kan het beste bepaald worden door middel van RCT’s, omdat willekeurige toewijzing van participanten zorgt voor een gelijke verdeling van alle variabelen over de experimentele en controlegroep. Maar RCT’s gericht op delinquente vrouwen zijn schaars, waardoor het nog niet mogelijk is om een meta-analyse met alleen RCT’s uit te voeren. Toch kunnen quasi-experimentele studies vergelijkbare controle groepen opleveren, waarmee een realistisch beeld van de werkelijkheid geschetst kan worden (Van der Put, Assink, et al., 2018). In de huidige meta-analyse bestonden controlegroepen voornamelijk uit deelnemers die de reguliere behandeling bleven volgen. Een dergelijke controlegroep is een realistische afspiegeling van de werkelijkheid, aangezien de doelgroep werd vertegenwoordigd zoals deze in de werkelijkheid wordt behandeld. In deze studie werd dan ook een groter effect gerapporteerd wanneer de controlegroep de reguliere behandeling voortzette ten opzichte van een wachtlijst of andere behandeling.
De hypothese met betrekking tot de effectiviteit van het behoefteprincipe werd ook niet bevestigd. De huidige meta-analyse rapporteerde geen significante moderatoren als het specifiek over het behoefteprincipe gaat. Het gemiddelde effect werd dus niet beïnvloed door het al dan niet adresseren van de criminogene behoeften. Alleen het adresseren van criminele betrokkenheid,
school/werk, en vrije tijdsbesteding tijdens een interventie leken een positief effect te hebben op het verminderen van recidive bij delinquente vrouwen. Daarentegen leverden het niet adresseren van criminele vrienden, prosociale houding, antisociale persoonlijkheid, familie/relatie en
middelengebruik een groter effect op, maar de verschillen waren niet significant. Dit is afwijkend van wat 20 jaar geleden werd gevonden door Dowden & Andrews (1999). Destijds werden
positieve effecten gevonden voor het adresseren van de gezinssituatie, antisociale contacten of een antisociaal denkpratroon. Educatie liet toen juist een negatieve relatie zien. In beide studies komt middelengebruik niet naar voren als een effectieve behoeftefactor.
De criminogene behoeften die in beide studies zijn getoetst als mogelijke voorspellers van effectieve interventies zijn breed geformuleerd. In de factoren werd weinig rekening gehouden met sekse-specifieke behoeftes van vrouwelijke delinquenten. Dowden & Andrews (1999) besteedden hier in hun conclusie ook al aandacht aan. Behandeling zou zich kunnen focussen op een verleden van misbruik en mishandeling, en het opbouwen van zelfvertrouwen om aan te sluiten op specifieke behoeften van een deel van de delinquente vrouwen (Koons, Burrow, et al., 1997). Destijds hielden Dowden & Andrews (1999) daar ook geen rekening mee, waardoor het onduidelijk bleef of dit belangrijke voorspellers waren. Inmiddels zijn meer sekse-specifieke behoeftefactoren onderzocht, maar wordt daar in de huidige meta-analyse en de geïncludeerde studies weinig mee gedaan. Verschillende onderzoeken tonen specifieke criminogene behoeften aan voor delinquente vrouwen, zoals zwangerschap, het opbouwen van positieve relaties met familie en kinderen, educatie met betrekking tot mishandeling en trauma’s, het aanleren van copingvaardigheden, middelengebruik, behandeling van mentale problemen, het aanleren van werkvaardigheden, en hulp bij huisvesting en financiële zaken (Bloom & Covington, 2009; Heilbrun, Dematteo, et al., 2008; Koons, Burrow, et al., 1997; Matthews & Hubbard, 2008; McDaniels-Wilson & Belknap, 2008; Wright, Van Voorhis, et al., 2012). Onderzoek zal moeten gaan uitwijzen of sekse-specifieke behoeftefactoren een succesvolle rehabilitatie zullen bevorderen.
Om de criminogene behoeften van vrouwelijke delinquenten in kaart te brengen kan gebruik gemaakt worden van screeningsinstrumenten. Bestaande instrumenten worden bekritiseerd voor het verwaarlozen van de meest relevante criminogene behoeften voor vrouwelijke delinquenten (Van Voorhis, Wright, et al., 2010). Een behandeling zal waarschijnlijk weinig effect opleveren als niet afgestemd wordt op de behoeften van het individu (Wright, Van Voorhis, et al., 2012). Toch lijken de resultaten uit deze studie aan te tonen dat screeningsinstrumenten weinig effectief zijn. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat in slechts 1 van de 20 studies een behoeftetaxatie werd
uitgevoerd. In de onderzoekspraktijk is de afgelopen jaren hard gewerkt aan een verbetering van instrumenten om behoeftes in kaart te brengen. Het hanteren van behoeftetaxatie-instrumenten zorgt mogelijk voor een betere afstemming op de behoeften en zal daarmee de effectiviteit van
interventies voor delinquente vrouwen mogelijk vergroten.
Hoewel steeds meer bewijs wordt gevonden voor gender-specifieke behandeling voor delinquente vrouwen, zijn er ook studies die niet uitgaan van de bovengenoemde verschillen tussen mannen en vrouwen. De belangrijkste pijlers voor succesvolle rehabilitatie, namelijk behandeltijd en behandelmotivatie, zijn gelijk voor mannen en vrouwen (Messina, Burdon, et al., 2006). Daarbij is psychologische problematiek voor mannen en vrouwen de belangrijkste voorspeller van recidive (Messina, Burdon, et al., 2006). Rettinger & Andrews (2009) onderzochten de voorspelbaarheid op recidive van zowel gender-neutrale als gender-specifieke risicofactoren, waaruit naar voren kwam dat ouderschap, stress en een geschiedenis van slachtofferschap geen toegevoegde waarde bleken te hebben ten opzichte van de gender-neutrale risicofactoren. Een meta-analyse naar de effectiviteit van gender-neutrale en gender-specifieke behandelingen in de correctionele setting liet gelijke uitkomsten zien voor vrouwen en mannen in succesvolle rehabilitatie (Gobeil, Blanchette, et al., 2016). Toch lijken de verschillende gebeurtenissen en belevenissen, die zowel mannen als vrouwen brengen tot crimineel gedrag, een grotere impact te hebben op vrouwen (Cauffman, 2008). Zowel gender-neutrale als gender-specifieke domeinen vragen om andere prioriteiten in de behandeling
van vrouwen dan momenteel geboden wordt in de correctionele setting (Van Voorhis, Wright, et al., 2010).
De verschillen in bevindingen tussen de huidige studie en de meta-analyse van Dowden & Andrews (1999) zijn een mogelijk gevolg van verschillende keuzes van de onderzoekers. Bij het onderzoek van Dowden & Andrews (1999) zijn een aantal op- en aanmerkingen te maken wat betreft de kwaliteit van het onderzoek. Onder andere de operationalisaties van het RNR-model en de gehanteerde inclusiecriteria schoten te kort en waren voor verbetering vatbaar. Dowden & Andrews (1999) beoogden studies te includeren die geheel of voornamelijk uit vrouwelijke
delinquenten bestonden, maar in de praktijk hebben zij een aantal studies geïncludeerd waar sprake was van een mannelijke steekproef. Ook werden studies geïncludeerd waar in verhouding weinig vrouwelijke delinquenten deelnamen en waar geen aparte data werd gerapporteerd voor vrouwelijke delinquenten op zich. In de huidige meta-analyse zijn die studies afgevallen. Dowden & Andrews (1999) hadden in hun inclusiecriteria geen rekening gehouden met kwaliteit van studies. Op dit vlak is in de huidige meta-analyse geprobeerd om een verbeterslag te maken. Studies zonder controle groep of met een onafhankelijke controlegroep zijn hierdoor afgevallen. Door deze aanpassingen zijn veel studies vanuit Dowden & Andrews (1999) afgevallen en is rekening gehouden met andere studiekenmerken. Dit is mogelijk een oorzaak voor de verschillende bevindingen van beide studies.
Ondanks deze impuls in kwaliteit heeft ook de huidige meta-analyse te maken met een aantal beperkingen. In de studie was namelijk sprake van een power probleem. In totaal waren slechts 20 studies opgenomen met een totaal van 36 effectgroottes. Deze studies hadden dan ook nog eens kleine steekproeven en het aantal gerapporteerde effectgroottes per studie varieerde. Het verschil in aantal van de 26 studies bij Dowden & Andrews (1999) en de 20 studies in de huidige meta-analyse is ook tegenstrijdig met de verwachting dat in de afgelopen 20 jaar meer onderzoek naar het RNR-model zou zijn gedaan en dat nieuwe behandelingen zijn ontwikkeld. Ook was sprake
van publicatiebias aangezien alleen gepubliceerde studies werden meegenomen. Verder liet de trim-and-fill analyse een scheve verdeling van de effectgroottes zien.
Daarnaast was weinig variantie in de variabelen terug te vinden. Hierdoor dienen de mogelijke effecten van de moderatoranalyses met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Ook waren er maar weinig studies die eenzelfde interventie onderzochten en werden verschillende designs gebruikt. Daarbij was de kwaliteit van de geïncludeerde studies over het algemeen ook beperkt. Slechts 7 van de 20 studies hadden een RCT-design. Studies hadden vaak een beperkte steekproef en relevante informatie ontbrak met betrekking tot methodologische overwegingen. Uitspraken over de gemiddelde effecten gebaseerd op deze studies dienen daarom met
voorzichtigheid gedaan te worden.
Ook werd in de studies maar beperkt informatie gegeven over de mate waarin en de manier waarop de RNR-principes werden toegepast, waardoor het lastig was dit goed te coderen. De overlap tussen de focus van de interventies en het theoretisch kader van het RNR-model is beperkt. Het implementeren van het model in interventies wordt dan ook bekritiseerd, evenals de vertaalslag naar de praktijk (Porporino, 2010; Ward, Melser, et al., 2007; Polaschek, 2012). Er is een kloof tussen de samengestelde lijst van risico- en behoeftefactoren en de vertaling naar behandelplannen, het monitoren van verandering en het design van de interventie (Porporino, 2010; Ward, Melser, et al., 2007; Polaschek, 2012). Deze kloof ligt mogelijk ten grondslag aan de geringe bewijzen voor de effectiviteit van het RNR-model. Om het RNR-model binnen interventies beter tot uiting te laten komen zullen de drie principes meer aan de basis moeten liggen van interventies. Dan zullen pas uitspraken gedaan kunnen worden over de effectiviteit van het RNR-model. Aan de andere kant kan ook gesteld worden dat nog eens kritisch gekeken moet worden naar het RNR-model als gouden standaard. Het eerder gevonden bewijs voor de effectiviteit van het RNR-model kon niet worden gerepliceerd.
Literatuur
Assink, M., & Wibbelink, C. J. M. (2016). Fitting three-level meta-analytic models in R: A step-by- step tutorial. The Quantitative Methods for Psychology, 12(3), 154-174. https://doi.org/ 10.20982/tqmp.12.3.p154.
Andrews, D. A., Bonta, J., & Hoge, R. D. (1990). Classification for effective rehabilitation: Rediscovering psychology. Criminal Justice and Behavior, 17, 19-52. https://doi.org/ 10.1177/0093854890017001004
Andrews, D. A., Bonta, J., & Womith, J. S. (2011). The risk-need-responsivity (RNR) model: Does adding the good lives model contribute to effective crime prevention? Criminal Justice and Behavior, 38, 735-755. http://doi.org/10.1177/0093854811406356
Baglivio, M. T., Jackowski, K., Greenwald, M. A., & Wolff, K. T. (2014). Comparison of
Multisystemic Therapy and Functional Family Therapy Effectiveness. Criminal Justice and Behavior, 41(9), 1033-1056. https://doi.org/10.1177/0093854814543272Â
Belknap, J. (2007). The Invisible Woman: Gender, Crime, and Justice, 3rd Edition. Thompson Wadsworth.
Belknap, J., & Holsinger, K. (2006). The gendered nature of risk factors for delinquency. Feminist Criminology, 1, 48-71.
Bloom, B., & Covington, S. (2009). Addressing the mental health needs of women offenders. In R. L. Gido & L. Dalley (Eds.), Women mental health issues across the criminal justice system (pp. 160-176). Pearson Prentice Hall.
Buckner, J. C., & Chesney-Lind, M. (1983). Dramatic cures for juvenile crime: An evaluation of a prisoner-run delinquency prevention program. Criminal Justice and Behavior, 10(2), 227-247.
Byrne, M. K., & Howells. (2002). The psychological needs of women prisoners: Implicationd for rehabilitation and management. Psychiatry, psychology and law, 9(1), 34-43.
Cauffman, E. (2008). Understanding the female offender. The future of children, 119-142.
Celinska, K., Sung, H. E., Kim, C., & Valdimarsdottir, M. (2019). An outcome evaluation of Functional Family Therapy for courtâ€involved youth. Journal of Family Therapy, 41(2), 251-276.
Centraal Bureau voor de Statistiek (03/02/2020). Verdachten; delictgroep, geslacht, leeftijd en migratieachtergrond. https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/
81947NED/table?ts=1580741978075 - gewijzigd op 28 maart 2019
Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences. Routledge Academic.
Covington, S. (2002). A woman's journey home: Challenges for female offenders and their children. Urban Institute, Justice Policy Center.
Covington, S. S. & Bloom, B.E. (2006). Gender-responsive treatment and services in correctional settings. Women and Therapy, 29(3/4), 385-400.
Dienst Justitiële Inrichtingen (2019). Vrouwen in detentie. https://www.dji.nl/over- dji/ organisatiestructuur/divisie-gevangeniswezen-vreemdelingenbewaring/vrouwen-in- detentie.aspx
Dowden, C., & Andrews, D.A. (1999). What Works for female offenders: A meta-analytic review. Crime and Delinquency, 45(4), 438-452.
Duwe, G., & Clark, V. (2015). Importance of program integrity: Outcome evaluation of a gender- responsive, cognitive behavioral program for female offenders. Criminology & Public Policy, 14(2), 301-328.
Gobeil, R., Blanchette, K., & Stewart, L. (2016). A meta-analytic review of correctional
interventions for women offenders: Gender-neutral versus gender-informed approaches. Criminal Justice and Behavior, 43(3), 301-322.
Gordon, D. A., Arbuthnot, J., Gustafson, K. E., & McGreen, P. (1988). Home-based behavioral- systems family therapy with disadvantaged juvenile delinquents. American Journal of Family Therapy, 16(3), 243-255.
Gruher, M. (1979). Family counseling and the status offender. Juv. & Fam. Ct. J., 30, 23.
Gubbels, J., van der Put, C. E., & Assink, M. (2019). The effectiveness of parent training programs for child maltreatment and their components: A meta-analysis. International journal of environmental research and public health, 16(13), 2404.
Guerra, N. G., & Slaby, R. G. (1990). Cognitive mediators of aggression in adolescent offenders: II. Intervention. Developmental psychology, 26(2), 269.
Hall, E. A., Prendergast, M. L., Wellisch, J., Patten, M., & Cao, Y. (2004). Treating drug-abusing women prisoners: An outcomes evaluation of the Forever Free program. The Prison Journal, 84(1), 81-105.
Hanson, R. K., Bourgon, G., Helmus, L., & Hodgson, S. (2009). The principles of effective
correctional treatment also apply to sexual offenders: A meta-analysis. Criminal Justice and behavior, 36, 865-891. https://doi.org/10.1177/0093854809338545
Heilbrun, K., Dematteo, D., Fretz, R., Erickson, J., Yasuhara, K., & Anuba, N. (2008). How
"specific" are gender-specific rehabilitation needs? An empirical analysis. Criminal Justice and Behavior, 35, 1382-1397.
Johnson, J. E., Friedmann, P. D., Green, T. C., Harrington, M., & Taxman, F. S. (2011). Gender and treatment response in substance use treatment-mandated parolees. Journal of substance abuse treatment, 40(3), 313-321.
Kjaergard, L. L., Villumsen, J., & Gluud, C. (2001). Reported methodologic quality and discrepancies between large and small randomized trials in meta-analyses. Annals of internal medicine, 135(11), 982-989.
Klein, N. C., Alexander, J. F., & Parsons, B. V. (1977). Impact of family systems intervention on recidivism and sibling delinquency: a model of primary prevention and program evaluation. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 45(3), 469.
Koehler, J. A., Lösel, F., Akoensi, T. D., & Humphreys, D. K. (2013). A systematic review and meta-analysis on the effects of young offender treatment programs in Europe. Journal of Experimental Criminology, 9, 19-43. https://doi.org/10.1007/s11292-012-9159-7
Koons, B. A., Burrow, J. D., Morash, M., & Bynum, T. (1997). Expert and offender perceptions of program elements linked to successful outcomes for incarcerated women. Crime &
Delinquency, 43(4), 512-532.
Latimer, J. (2001). A meta-analytic examination of youth delinquency, family treatment, and recidivism. Canadian Journal of Criminology, 43, 237-253.
Liau, A. K., Shively, R., Horn, M., Landau, J., Barriga, A., & Gibbs, J. C. (2004). Effects of psychoeducation for offenders in a community correctional facility. Journal of Community Psychology, 32(5), 543-558.
Lipsey, M. W., & Cullen, F. T. (2007). The effectiveness of correctional rehabilitation: A review of systematic reviews. Annu. Rev. Law Soc. Sci., 3, 297-320.
Martinson, R. (1974). What works?-Questions and answers about prison reform. The public interest, 35, 22.
Matthews, B., & Hubbard, D. J. (2008). Moving ahead: Five essential elements for working effectively with girls. Journal of Criminal Justice, 36, 494-502.
McDaniels-Wilson, C., & Belknap, J. (2008). The extensive sexual violation and sexual abuse histories of incarcerated women. Violence Against Women, 14, 1090-1127.
Messina, N., Burdon, W., Hagopian, G., & Prendergast, M. (2006). Predictors of prison-based treatment outcomes: A comparison of men and women participants. The American journal of drug and alcohol abuse, 32(1), 7-28.
Messina, N., Grella, C. E., Cartier, J., & Torres, S. (2010). A randomized experimental study of gender-responsive substance abuse treatment for women in prison. Journal of substance abuse treatment, 38(2), 97-107.
Myers, W. C., Burton, P. R., Sanders, P. D., Donat, K. M., Cheney, J., Fitzpatrick, T. M., & Monaco, L. (2000). Project Back-on-Track at 1 year: A delinquency treatment program for early- career juvenile offenders. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 39(9), 1127-1134.
Nyamathi, A., Shin, S. S., Smeltzer, J., Salem, B., Yadav, K., Krogh, D., & Ekstrand, M. (2018). Effectiveness of Dialectical behavioral Therapy on reduction of recidivism among recently incarcerated homeless women: A pilot study. International journal of offender therapy and comparative criminology, 62(15), 4796-4813.
O'Brien, P., & Young, D. S. (2006). Challenges for formerly incarcerated women: A holistic approach to assessment. Families in Society, 87(3), 359-366.
Palmer, E. J., Hatcher, R. M., McGuire, J., & Hollin, C. R. (2014). Cognitive Skills Programs for Female Offenders in the Community. Criminal Justice and Behavior, 42(4), 345-360. https:// doi.org/10.1177/0093854814552099
Polaschek, D. L. (2012). An appraisal of the risk–need–responsivity (RNR) model of offender rehabilitation and its application in correctional treatment. Legal and criminological Psychology, 17(1), 1-17.
Porporino, F. J. (2010). Bringing sense and sensitivity to corrections: From programmes to fix offenders to services support desistance. In J. Brayford, F. Cowe, & J. Deering (Eds.), What else works? Creative work with offenders (pp. 61–85). Willan.
Prendergast, M. L., Pearson, F. S., Podus, D., Hamilton, Z. K., & Greenwell, L. (2013). The Andrews’ principles of risk, needs, and responsivity as applied in drug treatment programs:
Meta-analysis of crime and drug use outcomes. Journal of experimental criminology, 9, 275-300. https://doi.org/10.1007/s11292-013-9178-z
Prendergast, M. L., Wellisch, J., & Wong, M. M. (1996). Residential treatment for women parolees following prison-based drug treatment: Treatment experiences, needs and services,
outcomes. The Prison Journal, 76(3), 253-274.
Rettinger, L. J., & Andrews, D. A. (2010). General risk and need, gender specificity, and the recidivism of female offenders. Criminal Justice and Behavior, 37(1), 29-46.
Sacks, J. Y., McKendrick, K., & Hamilton, Z. (2012). A randomized clinical trial of a therapeutic community treatment for female inmates: Outcomes at 6 and 12 months after prison release. Journal of Addictive Diseases, 31(3), 258-269.
Scroggings, J. R., Malley, S. (2010). Reentry and the (unmet) needs of women. Journal of Offender Rehabilitation, 49(2), 146-163.
Sowles, R. C., & Gill, J. H. (1970). Institutional and community adjustment of delinquents following counseling. Journal of consulting and clinical psychology, 34(3), 398.
Sterne, J. A., Gavaghan, D., & Egger, M. (2000). Publication and related bias in meta-analysis: power of statistical tests and prevalence in the literature. Journal of clinical epidemiology, 53(11), 1119-1129.
Van der Put, C. E., Assink, M., Gubbels, J., & van Solinge, N. F. B. (2018). Identifying effective components of child maltreatment interventions: A meta-analysis. Clinical child and family psychology review, 21(2), 171-202.
Van Voorhis, P., Wright, E. M., Salisbury, E., & Bauman, A. (2010). Women’s risk factors and their contributions to existing risk/needs assessment: The current status of a gender-responsive supplement. Criminal Justice and Behavior, 37(3), 261-288.
Ward, T., Melser, J., & Yates, P. M. (2007). Reconstructing the Risk–Need–Responsivity model: A theoretical elaboration and evaluation. Aggression and violent behavior, 12(2), 208-228.
Ward, T., & Stewart, C. (2003). Criminogenic needs and human needs: A theoretical model. Psychology, Crime & Law, 9(2), 125-143.
Wexler, H. K., Falkin, G. P., & Lipton, D. S. (1990). Outcome evaluation of a prison therapeutic community for substance abuse treatment. Criminal Justice and Behavior, 17(1), 71-92.
Wright, E. M., Van Voorhis, P., Salisbury, E. J., & Bauman, A. (2012). Gender-responsive lessons learned and policy implications for women in prison: A review. Criminal Justice and Behavior, 39(12), 1612-1632.
Young, M. C., Gartner, J., O’Connor, T., Larson, D., & Wright, K. N. (1995). Long-term
recidivism among federal inmates trained as volunteer prison ministers. Journal of Offender Rehabilitation, 22(1-2), 97-118. https://doi.org/10.1300/j076v22n01_07
Bijlagen
Bijlage 1. Searchstring
Search RNR and Female delinquency
Lieke Meijer, Tamara Cuvelier en Layla van Hemmen Janneke Staaks
Databases (March 9, 2020)
PsycINFO 1.152 results Medline 478 results Web of Science 1.040 results Total 2.670 results
PsycINFO
Ovid, 1806 to March Week 11, 2020 #1 Intervention (narrow)
multisystemic therapy/ OR behavior therapy/ OR cognitive behavior therapy/ OR cognitive therapy/ OR schema therapy/ OR psychotherapy/ OR ((multisystemic* OR multi-system* OR recidiv* OR delinquen* OR prison* OR crimin* OR rehabilit* OR functional family OR cognit* OR behavio*) ADJ3 (treatment* OR therapy OR intervention* OR program*)).ti,ab,id.
#2 Females
human females/ OR female criminal offenders/ OR female delinquency/ OR (female* OR woman* OR women* OR girl*).ti,ab,id.
recidivism/ OR (rearrest* OR recidiv* OR reconvict* OR convict* OR reincarcerat* OR re-incarcerat* OR reoffen* OR re-offen* OR prison* OR offender* OR criminal
rehabilitation).ti,ab,id. #4 RNR
(risk need responsivity or RNR OR risk principle* OR need principle* OR responsivity principle).ti,ab,id.
#5 Intervention (broad)
(treatment* OR intervention* OR therapy OR program*).ti,ab,id,hw.
1 AND 2 AND 3 899 results 4 AND 5 265 results (1 AND 2 AND 3) OR (4 AND 5) 1.152 results
Medline
Ovid MEDLINE(R) ALL 1946 to March 9, 2020 #1 Intervention (narrow)
behavior therapy/ OR cognitive behavioral therapy/ OR psychotherapy/ OR ((multisystemic* OR multi-system* OR recidiv* OR delinquen* OR prison* OR crimin* OR rehabilit* OR functional family OR cognit* OR behavio*) ADJ3 (treatment* OR therapy OR intervention* OR
program*)).ti,ab,kf. #2 Females
women/ OR (female* OR woman* OR women* OR girl*).ti,ab,kf. #3 recidivism
recidivism/ OR (rearrest* OR recidiv* OR reconvict* OR convict* OR reincarcerat* OR re-incarcerat* OR reoffen* OR re-offen* OR prison* OR offender* OR criminal
rehabilitation).ti,ab,kf. #4 RNR
(risk need responsivity OR risk principle* OR need principle* OR responsivity principle).ti,ab,kf.
#5 interventie (broad)
(treatment* OR intervention* OR therapy OR program*).ti,ab,kf,hw.
1 AND 2 AND 3 421 results 4 AND 5 58 results (1 AND 2 AND 3) OR (4 AND 5) 478 results
Web of Science
Thomson Reuters, Web of Science Core Collection #1 Intervention (narrow)
TS=(( "multisystemic*" OR "multi-system*" OR "recidiv*" OR "delinquen*" OR "prison*" OR "crimin*" OR "rehabilit*" OR "functional family" OR "cognit*" OR "behavio*") NEAR/2 ("treatment*" OR "therapy" OR "intervention*" OR "program*"))
#2 Females
TS=( "female*" OR "woman*" OR "women*" OR "girl*") #3 Recidivism
TS=( "rearrest*" OR "recidiv*" OR "reconvict*" OR convict*" OR "reincarcerat*" OR "re-incarcerat*" OR "reoffen*" OR "re-offen*" OR "prison*" OR "offender*" OR "criminal rehabilitation")
#4 RNR
TS=( "risk need responsivity" OR "RNR" OR "risk principle*" OR "need principle*" OR "responsivity principle")
#5 Intervention (broad)
TS=("treatment*" OR "intervention*" OR "therapy" OR "program*")
1 AND 2 AND 3 700 results 4 AND 5 350 results (1 AND 2 AND 3) OR (4 AND 5) 1.040 results
Bijlage 2. Schematische weergave zoekprocedure
PRISMA 2009 Flow Diagram
From: Moher D, Liberati A, Tetzlaff J, Altman DG, The PRISMA Group (2009). Preferred Reporting Items for Systematic Reviews and Meta-Analyses: The PRISMA Statement. PLoS Med 6(7): e1000097. doi:10.1371/journal.pmed100009
Full-text ar+cles excluded, with reasons
(n = 56 ) Addi+onal records iden+fied
through other sources (n = 24 )
Records excluded (n = 1799 )
Full-text ar+cles assessed for eligibility
(n = 79 )
Records aFer duplicates removed (n = 1925 )
Sc
re
e
ning
Records iden+fied through database searching (n = 2670 ) Inc lude d Eligibility Ide n > fi ca > on Records screened (n = 1854 ) Studies included in quan+ta+ve synthesis (meta-analysis) (n = 20 )
Bijlage 3. Codeerschema
Coding sheet RNR Meta-analysis: Female offenders
Variable Coding Source/Page Disagree
GENERAL INFORMATION ARTICLE
1. Study ID number (1, 2, 3….) 2. Bibliographic reference: Write a complete citation in APA form 3. Coder name
4. Date of coding 5. Year of publication
6. Study design (1) Randomized Controlled Trial (2) Quasi-Experimental
Subject Coding Source/Page Disagree
SAMPLE DESCRIPTORS
7. Overall mean age of sample (at start of the study)
8. Percentage of cultural minority
9. Gender of sample (1) Women
(2) Women and men 10. Percentage of women
Subject Coding Source/Page Disagree
TREATMENT DESCRIPTORS
11. Which intervention (program) was provided to the treatment group?
12. Which type of care was provided
to the control group? (0) Waiting list (1) Care/treatment as usual (2) Other intervention program_________ 13. (average) Duration of treatment
(in weeks)
14. (average) Intensity of treatment (in hours per week)
15. (average) Total contact hours (mentioned in text or treatdur * treatintens)
16. (average) Frequency of treatment (number of sessions per week)
Subject Coding Source/Page Disagree
RISK, NEED, &
RESPONSIVITY PRINCIPLES
17. On which risk factors was the sample selection based (inclusion criteria)?
18. On how many (above) risk factors was the sample selection based?
19. Has the sample selection been based on the results of an
assessment scale/instrument?
(0) No (1) Yes
20. What was the general risk level
of the sample? (0) Low (1) High (the majority of participants had formally penetrated the judicial system at the time of the study and had a prior criminal record.)
21. How many previous offenses were convicted on average? 22. Has the risk principle been adhered to terms of matching the intervention intensity to the general recidivism risk level of the sample? (aggregate sample approach, by authors’ judgements)
(0) No (1) Yes
23. Has the risk principle been adhered to terms of matching intervention intensity to recidivism risk of individuals? (within-sample approach)
(0) No
(1) Yes, based on clinical judgment (2) Yes, based on an instrument
24. Has the need principle been adhered to terms of a criminogenic need assessment?
(0) No
(1) Yes, based on clinical judgment (2) Yes, based on an instrument 25-32. Which criminogenic need factors were targeted?
(see examples of treatment elements as indications, Bonta & Andrews, 2016) 25. Criminal involvement (build up
noncriminal alternative behavior in risky situations)
(0) No (1) Yes
26. Antisocial Personality Pattern (build problem-solving skills, self-management skills, anger
management, and coping skills)
(0) No (1) Yes
27. Procriminal attitudes (reduce procriminal cognitions, recognize risky thinking and feeling, build up alternative prosocial thinking and feeling, adopt a prosocial identity)
(0) No (1) Yes
28. Procriminal associates (reduce association with criminal others, enhance association with prosocial others)
(0) No (1) Yes
29. Family/Marital (reduce conflict, build positive relationships, and enhance monitoring and
supervision)
(0) No (1) Yes
30. School/Work (enhance involvement, rewards, and satisfactions)
(0) No (1) Yes
31. Leisure/Recreation (enhance involvement, rewards, and satisfactions)
(0) No (1) Yes
32. Substance abuse (reduce substance abuse, reduce the
personal and interpersonal supports for substance-oriented behavior, enhance alternatives to substance abuse)
(0) No (1) Yes
33. How many criminogenic need factors were targeted?
34. Has the need principle been adhered to terms of consideration of criminogenic need factors (35)?
(0) No, treatment was not targeted at the (assessed) criminogenic needs of individual offenders
(1) Yes, treatment was targeted at criminogenic needs of individual offenders (at least one of the above) 35. Has the general responsivity
principle been adhered to? (social-learning or cognitive-behavioral programs that used modelling, role-play, reinforcement, and graduated practice)
(0) No (1) Yes
36-. Has the intervention been tailored to clients based on the following factors? 36. Intelligence/Cognitive skill level
(e.g. verbal intelligence,
interpersonal maturity, empathy)
(0) No (1) Yes
37. Social support (e.g. modeling,
neutralize procriminal associates) (0) No (1) Yes 38. Gender (e.g. abuse, trauma) (0) No
(1) Yes 39. Age (e.g. developmentally
40. Culture/Race/Ethnicity (e.g.
responsiveness) (0) No (1) Yes 41. Psychopathological problems
(e.g. counseling, aftercare, medication, institutionalization)
(0) No (1) Yes
42. Treatment motivation (e.g. stages of change, motivational interviewing techniques, collaborative goal setting)
(0) No (1) Yes
43. Other:
44. Has the specific responsivity principle been adhered to terms of intervention tailoring to client motivation, personal, or situational factors (at least one of the above)?
(0) No (1) Yes
45. Adherence to the risk/need/
responsivity principles (0) No adherence to any of the three principles (1) Adherence to only the risk principle (2) Adherence to only the need principle (3) Adherence to only the responsivity principle
(4) Adherence to the risk and need principles
(5) Adherence to the risk and responsivity principles (6) Adherence to the need and responsivity principles
(7) Adherence to all three principles 46. Adherence to number of RNR
principles (0) 0 principles (1) 1 principle (2) 2 principles (3) 3 principles