• No results found

De regio in Europa en Europa in de regio

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De regio in Europa en Europa in de regio"

Copied!
93
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

U

NIVERSITEIT VAN

A

MSTERDAM

2015

De regio in Europa en

Europa in de regio

Het nieuw regionalisme in West-Europa en de

verzelfstandiging van de regio’s in de Europese Unie

Hannah Plandsoen

(2)

1

De regio in Europa en Europa in de regio

Het nieuw regionalisme in West-Europa en de verzelfstandiging

van de regio’s in de Europese Unie

Hannah Plandsoen 10758763

h.plandsoen@gmail.com

Masterscriptie Europees beleid Universiteit van Amsterdam

Scriptiebegeleider: dhr. prof. dr. M. J. Wintle Tweede lezer: dhr. dr. M. M. Lok

Aantal woorden: 22.880 Datum: 1 juli 2015

(3)

2

Inhoudsopgave

Lijst van afkortingen 3

Inleiding 4

1. Historische ontwikkeling van regio’s in West-Europa 8 1.1 Regio’s door de eeuwen heen: van de Middeleeuwen tot 1945 8 1.2 Vroeg regionalisme: van de 19e eeuw tot 1945 12 1.3 Regionalisme tijdens de Europese integratie: van 1945 tot 1985 21

1.4 Conclusie 30

2. Het nieuw regionalisme 32

2.1 Wetenschappelijk debat 33

2.2 Het ontstaan en de ontwikkeling van het nieuw regionalisme 36 2.3 Nieuw regionalisme in de praktijk van de regio’s en het Europees beleid 42

2.4 Conclusie 53

3. Casestudy: Schotland en het nieuw regionalisme 54

3.1 Theorie en voorwaardes van het nieuw regionalisme 55 3.2 Schotland: regionalisme en het onafhankelijkheidsreferendum 57

3.3 Conclusie 68

4. Conclusie 71

(4)

3

Lijst van afkortingen

BBP Bruto Binnenlands Product

EEG Europese Economische Gemeenschap

EFRO Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling

EG Europese Gemeenschap

EGKS Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal EMS Europees Monetair Stelsel

EMU Europese Monetaire Unie

EOGFL Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw

ESF Europees Sociaal Fonds

ETA Euskadi Ta Askatasuna (Baskenland en Vrijheid)

EU Europese Unie

GLB Gemeenschappelijk Landbouwbeleid MKB Midden- en kleinbedrijf

NAVO Noord-Atlantische Verdragsorganisatie

SCDI Scottish Council for Development and Industry SDA Scottish Development Agency

SNP Scottish National Party

UKIP UK Independence Party

(5)

4

Inleiding

De afgelopen drie decennia tonen Europese burgers, Europa-deskundigen en Europese beleidsmakers groeiende interesse in de regio’s van Europa. Sommigen van hen spreken zelfs over het ideaal van een Europa van de regio’s, dat zal bestaan uit een groot aantal kleinere autonome gebieden die de plaats in nemen van de huidige 28 lidstaten van de Europese Unie (EU).1 Dit is echter een ideologische toekomstdroom. Feit is wel dat de rol die regio’s spelen in de Europese maatschappij gedurende de afgelopen drie decennia is toegenomen, terwijl de Europese natiestaten in deze periode aan gezag hebben ingeleverd. Politicoloog Michael Keating noemt deze ontwikkeling het nieuw regionalisme: de beweging waarin het belang van regio’s wordt gepromoot en inwoners opkomen voor de bevoegdheden en zelfstandigheid van de regio.2 In deze context wordt met regio gedoeld op een gebied dat binnen de grenzen van een nationale staat ligt en waarin een bepaalde mate van politieke en economische eenheid bestaat en een culturele verbondenheid heerst. In de visie van het nieuw regionalisme bestaat het Europese politieke stelsel uit drie dimensies: de Europese, nationale en regionale. Gezamenlijk geven deze drie dimensies vorm aan de politiek-bestuurlijke, economische en sociaal-culturele omstandigheden waaronder de Europese burgers leven. In de afgelopen drie decennia veranderde de relatie tussen deze drie dimensies. Waar de regionale dimensie tussen het begin van de jaren vijftig en het einde van de jaren tachtig minder belangrijk was dan de Europese en nationale dimensie, zijn de verhoudingen sindsdien verschoven. De nationale staat is minder belangrijk geworden, terwijl de regionale dimensie juist een steeds grotere rol is gaan spelen.3 Het toenemende belang van de regio’s van Europa is terug te zien in de snelle ontwikkeling die regio’s doormaken op sociaal-cultureel en politiek-bestuurlijk niveau, en in de toenemende mate van samenwerking tussen regio’s op economisch en politiek gebied. Daarnaast komt de aandacht voor regionale ontwikkeling ook naar voren in het regionaal beleid van de EU en in het wetenschappelijk debat over het nieuw regionalisme. In dit onderzoek wordt de groeiende rol van de regio’s in West-Europa bestudeerd. De hoofdvraag is hoe de groeiende rol van de regio’s tot uiting komt in de relatie tussen de regionale, nationale en Europese dimensies.

1

Susana Borrás-Alomar, Thomas Christiansen en Andrés Rodríguez-Pose, ‘Towards a Europe of the Regions? Visions and Reality from a Critical Perspective,’ Regional Politics and Policy, vol. 4, no. 2 (1994): 27-28.

2 Michael Keating, The New Regionalism in Western Europe. Territorial Restructuring and Political Change

(Cheltenham: Elgar, 1998), 10.

(6)

5 Een onderzoek naar de Europese regio’s en hun positie in de Europese maatschappij is van zowel maatschappelijk als wetenschappelijk belang. Dit onderzoek geeft inzicht in de verschillende visies die politici, beleidsmakers, wetenschappers en burgers hebben op de Europese regio’s en het nieuw regionalisme. Dit inzicht kan hulpvol zijn bij de toekomstige ontwikkeling van de EU, aangezien de groeiende rol van de regio’s kan leiden tot grote maatschappelijke veranderingen. De veranderende positie van regio’s in de EU zorgt namelijk voor verschuivingen in het politiek bestuur in de EU, de economische structuur en de sociaal-culturele identiteit van Europese burgers. Daarnaast kan een onderzoek naar de relatie tussen de drie dimensies in de EU leiden tot een beter begrip van de complexe werking van de EU.

Het wetenschappelijk debat over het nieuw regionalisme wordt gevoerd in verschillende disciplines: in de geschiedwetenschap, politicologie, international relations studies, economie, geografie en Europese studies worden studies verricht naar het nieuw regionalisme. Veel van deze studies zijn gericht op het ontstaan van het nieuw regionalisme aan het einde van de jaren tachtig en de gevolgen hiervan voor de nationale staat. Wat in het wetenschappelijk debat over nieuw regionalisme nog onderbelicht is, is het groeiend belang van de regio’s in het licht van de rol die zij spelen in de EU. Dit onderzoek stelt daarom de vraag hoe de groeiende rol van de regio’s tot uiting komt in de relaties tussen de drie dimensies van de EU. Het focust daarmee op de betrekkingen tussen de regionale, nationale en Europese dimensie. Door te kijken naar de veranderende positie van de regio in de interactie tussen de drie dimensies zal meer duidelijkheid ontstaan over welke invloed regio’s in de toekomst in de EU kunnen hebben.

Om de hoofdvraag te beantwoorden is dit onderzoek opgedeeld in drie deelvragen en een casestudy. Het eerste hoofdstuk geeft de historische ontwikkeling van de regio’s in West-Europa weer: hoe heeft de relatie tussen de regio, de nationale staat en later de EU zich door de jaren heen ontwikkeld? In dit hoofdstuk wordt het regionalisme vanuit historisch perspectief verklaard. Het hoofdstuk begint met een overzicht van de historische ontwikkeling van regio’s sinds de Middeleeuwen. De Middeleeuwen zijn als uitgangspunt genomen omdat in deze periode het Romeinse Rijk uiteenviel in talrijke zelfstandige regio’s die zich in de daaropvolgende eeuwen ontwikkelden tot de Europese regio’s van nu. In de tweede paragraaf van dit historisch overzicht wordt het ontstaan van het vroeg regionalisme in de 19e eeuw en vroege 20e eeuw bestudeerd, waarin regio’s voor het eerst verlangden naar meer onafhankelijkheid van de nationale overheid. Tenslotte worden in de derde paragraaf het

(7)

6 regionalisme en de relaties tussen de drie overheidsdimensies tijdens de Europese integratie bestudeerd.

In het tweede hoofdstuk wordt de theorie van het regionalisme uiteengezet: hoe zien het wetenschappelijk debat en de theoretische verklaring van het nieuw regionalisme er uit? Het wetenschappelijk debat begint met de preciezere definiëring van de begrippen regio en nieuw regionalisme. Daarna worden de verschillende studies naar het nieuw regionalisme en de verschillende visies hierin bekeken. In de tweede paragraaf wordt de ontwikkeling van het nieuw regionalisme in kaart gebracht. Hierin is het nieuw regionalisme in drie domeinen onderverdeeld: het politiek-bestuurlijke, het economische en het culturele aspect. De groeiende macht van regio’s komt namelijk voort uit de combinatie van de groeiende rol van de regio in alle drie deze domeinen.4 Tenslotte wordt in de derde paragraaf de deelvraag onderzocht hoe het nieuw regionalisme zich in de praktijk van de regionale ontwikkeling en het Europees beleid vertaalde. Ook in deze paragraaf is de onderverdeling in het politieke, economische en culturele domein gemaakt. De uitwerking van het nieuw regionalisme in de ontwikkeling van regio’s en het Europees beleid wordt geïllustreerd met diverse voorbeelden uit verschillende regio’s in West-Europa.

Het derde hoofdstuk is een casestudy waarin eerst aan de hand van de beschreven ontwikkeling van het nieuw regionalisme de voorwaardes voor een gedeeltelijk zelfstandige regio worden opgesteld. Deze voorwaardes worden vervolgens getoetst aan de regio Schotland. In de casestudy is voor Schotland gekozen omdat dit de Europese regio is waarin zowel het culturele als het politieke aspect van het regionalisme ver gevorderd is, wat zelfs heeft geleid tot een referendum over Schotse onafhankelijkheid in september 2014. De casestudy toont aan dat de theorie in grote lijnen toepasbaar is op deze regio, maar ook dat de toekomst van de Schotse regio in het Verenigd Koninkrijk onzeker is.

Tenslotte worden in hoofdstuk vier de hoofdlijnen van dit onderzoek samengevat en in de conclusie de hoofdvraag beantwoord.

Dit onderzoek is een combinatie van verklarende en toetsende onderzoekstypes. Hoofdstukken een en twee vormen een verklarend onderzoek naar de historische achtergrond van Europese regio’s, het vroeg regionalisme en de theorie en praktijk van het nieuw regionalisme. In hoofdstuk drie wordt de ontwikkeling wordt de ontwikkeling van de regio Schotland aan de theorie en opgestelde voorwaardes van het nieuw regionalisme getoetst.

(8)

7 Zowel het verklarende als het toetsende gedeelte is gebaseerd op literatuuronderzoek. Hierbij is voornamelijk gebruik gemaakt van secundaire literatuur en Europese beleidsstukken. De betrouwbaarheid van dit onderzoek wordt verhoogd door de grote variatie in deze bronnen. De gebruikte secondaire literatuur omvat een breed en gevarieerd scala aan bronnen. Er is gebruik gemaakt van vele soorten literatuur (onder andere wetenschappelijke studies, krantenartikelen, opiniestukken, politieke programma’s en informatieve websites van de EU) met een grote variatie in verschijningsjaar en auteurs. De gebruikte wetenschappelijke studies komen uit de historische, politicologische, juridische, sociologische en Europese studies disciplines.

Tenslotte is het belangrijk onderscheid te maken tussen nieuw regionalisme op micro- en op macroniveau. Dit onderzoek gaat uitsluitend over het nieuw regionalisme op microniveau: dat wil zeggen de regio’s binnen de nationale staten. In de jaren 1990 ontstond echter, in navolging van het einde van de Koude Oorlog en de globaliserende economie en politiek, ook de stroming nieuw regionalisme op macroniveau. Dit macroregionalisme richt zich niet op regio’s binnen landen, maar op de macroregionale samenwerkingsverbanden tussen landen, zoals de EU of de Noord-Amerikaanse Vrijhandelovereenkomst.5 Zo vormen bijvoorbeeld de Europese lidstaten gezamenlijk de macroregio EU. Het micro- en macroregionalisme zijn twee compleet verschillende ontwikkelingen en in dit onderzoek wordt alleen het micro regionalisme onderzocht.

5 Alex Warleigh-Lack en Nick Robinson, ‘Introduction: Regions, Regionalism and Comparisons,’ in New

Regionalism and the European Union: Dialogues, Comparisons and New Research Directions, ed.

(9)

8

1. Historische ontwikkeling van regio’s in West-Europa

Dit hoofdstuk geeft weer hoe de regio’s in West-Europa zich vanaf de vroege Middeleeuwen tot de 20e eeuw hebben ontwikkeld. In de eerste paragraaf van dit historisch overzicht wordt kort weergegeven hoe het Middeleeuwse Europa van talrijke zelfstandige regio’s zich heeft ontwikkeld tot het huidige Europa waarin regio’s steeds belangrijker worden. Omdat de focus van dit onderzoek ligt op het regionalisme in de 20e en 21e eeuw, volstaat een bondige beschrijving van de periode die hieraan vooraf ging als historische achtergrondinformatie bij dit onderzoek.

De tweede paragraaf van dit hoofdstuk behandelt het vroeg regionalisme. Deze stroming, waarin wordt gestreefd naar gedeeltelijke regionale zelfstandigheid binnen de nationale staat, ontstond in de 19e eeuw. In deze paragraaf wordt het ontstaan en de ontwikkeling van het regionalisme tot 1945 bestudeerd.

De derde paragraaf van dit hoofdstuk analyseert hoe het regionalisme er tussen 1945 en 1986 toe leidde dat regio’s een steeds meer zelfstandige positie binnen zowel de nationale staat als de toenmalige Europese Gemeenschap (EG) hebben verkregen. Het jaar 1986 is als eindpunt van dit historisch overzicht gekozen omdat in dit jaar de Europese Akte werd ondertekend, waarna het nieuw regionalisme ontstond. Dit nieuw regionalisme is het onderwerp van de hoofdstukken twee en drie.

1.1 Regio’s door de eeuwen heen: van de Middeleeuwen tot 1945

Deze paragraaf toont aan hoe Europa in de vroege Middeleeuwen uiteenviel in een grote verzameling regio’s, hoe het staatsbestuur en de positie van regio’s hierin zich in de daaropvolgende eeuwen hebben ontwikkeld en hoe dit in de 20e eeuw leidde tot een Europees samenwerkingsproject van staten en regio’s.

Het Romeinse Rijk was een enorm rijk dat tot de 4e eeuw na Christus een grote mate van eenheid kende. Deze eenheid kwam tot uiting in het centrale bestuur vanuit Rome, het eenvormige belastingstelsel, de Romeinse munt, het Romeins recht dat voor iedere burger gold en de Latijnse taal die overal in het Rijk door de elite gebruikt werd. Desondanks

(10)

9 bestonden binnen het Rijk vele verschillende regio’s, waarin de inwoners een sterk gevoel van regionale identiteit, een streektaal en eigen gebruiken en religies kenden.6

In 476 werd de laatste keizer van het West-Romeinse Rijk, Romulus Augustus afgezet, en viel het Rijk uiteen in een groot aantal zelfstandige regio’s. De belangrijkste oorzaak van de ineenstorting van het West-Romeinse rijk was de expansie van Germaanse volkeren als de Goten, Franken en Saksen. Deze Germaanse volkeren stichtten rond 476 kleine zelfstandige koninkrijken, waarmee zij de contouren van de latere West-Europese staten schetsten.7 De Middeleeuwse koninkrijken ontwikkelden al gauw een eigen staatsstructuur, waarbij zij een deel van de Romeinse bestuursinstanties overnamen. Waar het Romeinse Rijk echter centraal was georganiseerd, waren de verschillende machtssferen tijdens de Middeleeuwen versplinterd. Politieke macht was in West-Europa opgedeeld tussen talloze vorstendommen en stadstaten. Internationale stedenverbonden zoals het Hanzeverbond in Noord-Europa bezaten echter ook een vorm van zowel politieke als economische macht. Daarnaast groeide de katholieke kerk in de Middeleeuwen uit tot een belangrijke instantie met zowel religieus als seculier internationaal gezag.8 Een centraal politiek bestuur was in de vroegmiddeleeuwse rijken in West-Europa dus onmogelijk door de versplintering van machtssferen, waardoor de politieke macht grotendeels werd uitgeoefend door regionale heersers.

Het centraal besturen van een Middeleeuws rijk werd de vorst onmogelijk gemaakt door verschillende factoren. Ten eerste was een effectief bestuur van een grotendeels analfabete samenleving alleen mogelijk via beleid dat van mond tot mond werd doorgegeven en persoonlijk werd gecontroleerd. Het bestuur van de Middeleeuwse koninkrijken werd daarom gebaseerd op feodale en decentrale machtsverhoudingen, waarbij de regionale heersers steeds meer zelfstandigheid en autoriteit verkregen. Het bestuurlijk primaat lag dus op regionaal niveau.9 Zo bestonden er in het ogenschijnlijk centraal bestuurde Merovingische Rijk en het Heilige Roomse Rijk zelfstandige regio’s als Savoye en Beieren. Deze regionale vorm van bestuur bestond in alle Europese Middeleeuwse rijken.10 Een tweede factor waren de economische belangen van zowel de vorst als zijn inwoners. Steden en regio’s met een grote economische waarde hadden een sterke machtspositie, waarmee zij het bestuur van de

6 L. de Blois en R.J. van der Spek, Een kennismaking met de Oude Wereld (Bussum: Uitgeverij Coutinho, 2004),

179, 218, 234, 250, 276 en 281.

7 Barbara Rosenwein, A Short History of the Middle Ages. 3e ed. (Toronto: University of Toronto Press, 2009),

43-44.

8

Keating, 16.

9 Peter Rietbergen, Europe: a Cultural History. 2e ed. (Londen: Routledge, 2006), 97-98.

10 Frank van den Heuvel, ‘Richt EU in op ‘Europa van de regio’s’,’ NRC Opinie, 21 augustus 2008,

http://vorige.nrc.nl/opinie/article1959251.ece/Richt_EU_in_op_Europa_van_de_regio_s (geraadpleegd 28 maart 2015).

(11)

10 vorst konden beïnvloeden en inwoners aan zich konden binden. Een derde factor die het centraal gezag van de vorst ondermijnde was het christendom. De kerk zorgde er voor dat in Europa, ondanks de bestuurlijke, economische en culturele verschillen binnen en tussen de verschillende vorstendommen, ook een vorm van gemeenschappelijke cultuur ontstond. In deze cultuur erkenden de christelijke Europeanen de paus als hun religieus leider.11 Gedurende de Middeleeuwen moest de wereldlijke vorst zijn macht dus niet alleen grotendeels afstaan aan regionale heersers en rekening houden met economisch sterke regio’s, maar ook delen met het internationale gezag van de paus. Inwoners van deze rijken voelden zich dus niet verbonden aan één autoriteit, maar erkenden verschillende politieke heersers, economische machtshebbers en een religieus gezag.

Rond 1500 bepaalden Frankrijk en het Heilige Roomse Rijk de landkaart van Europa. Deze rijken waren echter opgedeeld in vele regio’s, elk met een eigen identiteit, rechtsstelsel, handelsverbonden en politieke vertegenwoordiging.12 Zo was het Heilige Roomse Rijk in feite een verbond tussen honderden stadstaatjes, hertogdommen, grafschappen, vrijsteden, prinsdommen, bisdommen en kerkregio’s.13

Deze regionale verdeeldheid beperkte de centrale autoriteit van de Europese vorsten. In de vroegmoderne tijd begon in Europa het proces van staats- en natievorming: vorsten beseften dat zij hun land beter konden besturen als ze de macht centraal zouden uitoefenen en de regionale diversiteit zouden verkleinen. Centralisatie van de macht was nu mogelijk dankzij de verbeterde infrastructuur en communicatiemiddelen en het ontstaan van nieuwe staatsinstituties waarmee de vorst macht over zijn onderdanen kon uitoefenen.14 Bij het proces van de centralisatie van de macht verloren economische machtshebbers en regionale bestuurders aan macht. De nationale vorst, ofwel de nationale staat, ontwikkelde zich tot de centrale en belangrijkste autoriteit van het land. Met de centralisatie van macht en bestuur ontstond, naast de regionale culturen, een sterkere nationale cultuur waarin iedereen de nationale taal werd geleerd en dezelfden wetten werden gehandhaafd.15 Door middel van deze gedeelde cultuur en gezamenlijke rechten en plichten ontstond binnen de staat een gevoel van burgerschap en werd daarmee de natiestaat gecreëerd. Een belangrijke ontwikkeling in dit proces van staats- en natievorming was de Vrede van Westfalen in 1648, waarbij werd vastgelegd dat de Europese mogendheden elkaar

11 Rietbergen, 87-98. 12

R.R. Palmer e.a., A History of the Modern World to 1815. 10e ed. (Boston: McGraw Hill, 2007), 130.

13 Duitsland Instituut, ‘Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie,’

http://duitslandinstituut.nl/naslagwerk/10/heilige-roomse-rijk-der-duitse-natie (geraadpleegd 16 juni 2015).

14

Rietbergen, 270.

(12)

11 accepteerden als soevereine nationale staten met territoriale integriteit en dus elkaars autoriteit over de eigen burgers accepteerden.16

De processen van centralisatie en de erkenning van elkaars nationale autoriteit leidden tot het ontstaan van de vroegmoderne West-Europese natiestaten. In deze natiestaten bestonden de nationale en regionale cultuur naast elkaar. In Frankrijk, een voorbeeld van een land met een sterke centralisatiebeweging, mondde de centralisatie in de 17e eeuw uit in de absolute monarchie van Lodewijk XIII, waardoor de nationale cultuur in veel Franse gebieden sterker aanwezig was dan de regionale cultuur. Ook in het Verenigd Koninkrijk domineerde de nationale cultuur de regionale culturen. In staten als Duitsland en Italië, waar de politieke decentralisatie langer standhield en de officiële natiestaten pas in de late 19e eeuw werden gesticht, bleven regionale culturen in sterkere mate naast de nationale cultuur bestaan.17

De ontluikende natiestaten in de vroegmoderne tijd ontwikkelden zich tot geformaliseerde natiestaten met sterk centraal gezag in de vroege 20e eeuw. In de tussenliggende eeuwen was de machtspositie van de vorst getransformeerd in een moderne staat waarin de machten gescheiden waren, het volk vertegenwoordigd werd en de beslissingen op centraal niveau genomen werden. Deze centralisatie van de macht leidde echter in de 19e eeuw tot het ontstaan van het vroeg regionalisme: regio’s binnen de natiestaat verlangden steeds meer naar enige mate van zelfstandigheid van de nationale overheid. Dit vroeg regionalisme wordt geanalyseerd in paragraaf 1.2.

16 Ibidem, 188.

17 Janusz Slugocki, ‘Introduction: Traditions of Regionalism in Europe,’ in Regionalism in Europe: Traditions

and New Trends, ed. Janusz Slugocki (Geneva: Bydgoszcz European Centre for Regional and Ethnic Studies,

(13)

12

1.2 Vroeg regionalisme: van de 19

e

eeuw tot 1945

In deze paragraaf worden het ontstaan van het regionalisme in de late 19e eeuw en de ontwikkeling hiervan in de eerste helft van de 20e eeuw behandeld. Voordat het regionalisme kan worden verklaard, is echter een definitie van dit begrip vereist.

In de bestaande onderzoeken naar het regionalisme worden vele definities van het regionalisme gegeven, die sterk van elkaar verschillen. Verschillende definities zijn: ‘the feeling of loyalty to a particular part of a country and a wish for it to be more politically independent’,18

‘the theory or practice of emphasizing the regional characteristics’,19 ‘the consciousness of and loyalty to a distinct region characterized by a common culture, background or interest’,20

en ‘the aspirations and activism of the concerned inhabitants of the region (…) to the pursuit of specific regional interests’.21

Geen van de verschillende definities wordt echter algemeen geaccepteerd in het wetenschappelijk debat, omdat geen van de definities zowel het politieke, economische als sociaal-culturele aspect van het regionalisme bevat. Een definitie die het regionalisme wel breder benadert is de omschrijving van wetenschapper in Europese Studies Andrew Evans. Hij omvat zowel de verschillende aspecten van het regionalisme als de relatie met de nationale staat: ‘the social demands in regions for greater autonomy from the central institutions of their state (…) which reflect the different political, economic and cultural regional (…) developments’.22

Deze omschrijving is in dit onderzoek dan ook gebruikt om een eigen brede definitie van het regionalisme te formuleren: het streven naar gedeeltelijke zelfstandigheid voor de regio van de nationale staat op politiek, economisch en cultureel gebied, zonder dat de regio hierbij totale onafhankelijkheid van de staat nastreeft. Deze definitie heeft alleen betrekking op zogenaamde microregio’s (regio’s die binnen een staat liggen) en niet op macroregio’s (verzamelingen van staten, bijvoorbeeld de EU of Zuid-Amerika). Microregio’s kunnen echter in grootte en inwoneraantal erg van elkaar verschillen: regio’s in een klein land als Nederland of België zijn aanzienlijk kleiner dan regio’s in grotere landen als het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk of Duitsland. Daarnaast bestaan binnen microregio’s vaak subregio’s.

18 Cambridge Dictionaries Online, ‘Regionalism,’ http://dictionary.cambridge.org/dictionary/british/regionalism

(geraadpleegd 24 april 2015).

19 British Dictionary, ‘Regionalism,’ http://dictionary.reference.com/browse/regionalism (geraadpleegd 24 april

2015).

20

American Heritage Dictionary of the English Language, 5e ed. Boston, 2014, S.v. ‘Regionalism’.

21 Peter Wagstaff, ‘Introduction: Regions, Nations, Idenities,’ in Regionalism in the European Union, ed. Peter

Wagstaff (Exeter: Intellect, 1999), 6.

22

Andrew Evans, ‘Regional Dimensions to European Governance,’ in International and Comparative Law

(14)

13 Zo is de Nederlandse regio Noord-Nederland opgedeeld in de provincies Groningen, Friesland en Drenthe, die vervolgens weer zijn opgedeeld in gemeenten.23 De Franse regio Bretagne, die in oppervlakte en inwoneraantal aanzienlijk groter is dan de regio Noord-Nederland, is opgedeeld in vier departementen die zijn onderverdeeld in vijftien arrondissementen, die weer zijn opgedeeld in gemeenten.24 Op het subregionale niveau van provincies, gemeenten en arrondissementen is vaak de lokale politiek, politie, brandweer, en post georganiseerd. Op het subregionale niveau is gedeeltelijke zelfstandigheid echter niet haalbaar en wordt dit dan ook zelden nagestreefd. Het subregionale niveau mist namelijk de combinatie van een politieke vertegenwoordiging bij de nationale overheid, een zelfstandig functionerende economie, en een culturele identiteit waarmee alle inwoners van het gebied zich verbonden voelen. Ongeacht de grootte van de staat waarin de regio ligt, is de combinatie van deze drie factoren vaak wel aanwezig op het regionale niveau, waardoor gedeeltelijke zelfstandigheid van de staat voor de regio wel haalbaar is en wordt nagestreefd.25

In paragraaf 1.1 is gebleken dat het regionaal bestuur en de regionale cultuur een belangrijke rol innamen in de Middeleeuwse Europese maatschappij. In deze paragraaf bleek echter ook dat de regio’s van de Europese staten in de vroegmoderne tijd in groeiende mate overschaduwd werden door de nationale overheid. De centraliserende maatregelen van de overheid leidden in de loop van de 19e eeuw tot het ontstaan van de beweging van het regionalisme. De regio’s reageerden op de centraliserende overheid en streefden naar gedeeltelijke politieke en economische onafhankelijkheid en het beschermen van hun regionale cultuur.26

Het regionalisme bestaat uit drie aspecten: het politieke, het economische en het sociaal-culturele aspect. Deze drie aspecten zijn niet altijd duidelijk van elkaar te scheiden in termen van oorzaak en gevolg: ze functioneren in een wisselwerking en wakkeren elkaar aan.27 Ook het ontstaan van het regionalisme was een wisselwerking tussen regionale politieke, economische en sociaal-culturele ontwikkelingen. Dit maakt het lastig een precies moment van het ontstaan van het regionalisme aan te wijzen. De periode waarin in

23 Samenswerkingsverband Noord-Nederland, ‘Over SNN,’ http://www.snn.eu/over-snn/ (geraadpleegd 16 juni

2015).

24 Région Bretagne, ‘La Formation en Bretagne,’ http://www.bretagne.bzh/jcms/TF071112_5066/fr/formation

(geraadpleegd 16 juni 2015).

25

Wagstaff, ‘Introduction: Regions, Nations, Idenities,’ 6-7.

26 Teresa Karwicka, ‘The Problems of Regionalism in an Interdisciplinary Study,’ in Regionalism in Europe:

Traditions and New Trends, ed. Janusz Slugocki (Geneva: Bydgoszcz European Centre for Regional and Ethnic

Studies, 1993), 97.

(15)

14 Europa voor het eerst geluiden van regionalisme klonken, was halverwege de 19e eeuw. In deze periode ontstonden ideeën waarin het verlangen naar een politiek, economisch en sociaal-cultureel meer onafhankelijke regio sprak.28

Het economische aspect van het vroeg regionalisme

Onder invloed van de Industriële Revolutie in de late 18e en gehele 19e eeuw veranderde de positie van de regio binnen de staat. De ontwikkeling van grootschalige industrie op basis van nieuwe energiebronnen als kolen en staal had namelijk grote invloed op de politieke geografie van landen. Regio’s waarin grote hoeveelheden erts of kolen en natuurlijke waterwegen aanwezig waren, bleken plotseling economisch zeer waardevol voor de staat. Dit waren vaak perifere regio’s op grote afstand van het nationale politieke centrum, bijvoorbeeld Lombardije, Baskenland, Schotland en het Ruhrgebied.29 Tijdens de Industriële Revolutie werden in deze regio’s mijnen en transportnetwerken aangelegd. Dit zorgde voor een enorme groei in zowel de industriële als commerciële sector in de desbetreffende regio’s: de nieuwe industrie trok veel arbeiders aan, die ook de commerciële markt bevorderden.30 De regio’s boekten op deze manier snelle economische vooruitgang en waren van groeiend economisch belang voor de nationale staat.

Het groeiende economisch belang van regio’s waarin grondstoffen aanwezig waren leidde tot nieuwe contacten tussen verschillende regio’s. Zo onderhield het Ruhrgebied tijdens haar industriële groei nauwe economische contacten met de omliggende regio’s en ontstond er een economisch samenwerkingsverband tussen de Belgische regio Vlaanderen en het Duitse Silezië, aangezien een kolenveld zich uitstrekte over beide regio's. Daarnaast ontstonden nieuwe internationale handelsrelaties tussen regio’s. Zo onderhield Schotland rond 1900 nauwe handelscontacten met andere Atlantische industriële regio’s als de North-West England regio rond Liverpool, en met Catalonië en Philadelphia.31

Tijdens de Industriële Revolutie ontwikkelden regio’s met waardevolle grondstoffen een sterke industriële sector en legden zij nieuwe contacten met andere regio’s, waardoor de regionale economie werd gestimuleerd. Hierdoor werden regio’s economisch gezien zelfstandiger. Waar sommige regio’s voor de Industriële Revolutie nog werden beschouwd als perifere, achterstallige gebieden die afhankelijk waren van de nationale overheid, waren zij nu uitgegroeid tot de economisch waardevolste regio’s van het land. Dit leidde bij de bevolking 28 Slugocki, 10. 29 Keating, 22-23. 30 Harvie, 11-13. 31 Ibidem, 12-13.

(16)

15 van de desbetreffende regio’s tot het besef dat hun regionale industrie zo waardevol was dat de regio nu ook politiek gezien een sterkere machtspositie kon eisen. Dit besef was een van de factoren die leidde tot het streven naar meer politieke afhankelijkheid van de nationale overheid.32

Het politieke aspect van het vroeg regionalisme

De politieke zelfstandigheid die voorstanders van het regionalisme nastreefden zou volgens hen moeten bestaan uit een grotere vertegenwoordiging van regionale politieke partijen in de nationale politiek, de bevoegdheid voor de regionale politieke instanties om meer beslissingen op regionaal niveau te nemen en de mogelijkheid het nationale beleid meer naar hun eigen inzicht in te vullen. Ze claimden dat de regionale economie steeds belangrijker werd en dat de regio daarom de mogelijkheid zou moeten hebben haar regionale economisch-sociale ontwikkeling zelf te exploiteren.33 Het politieke aspect van het regionalisme kwam tot uiting in het ontstaan van verenigingen van boeren en industriële arbeiders. Deze verenigingen van industrie- en landarbeiders poogden de werk- en leefomstandigheden van de arbeiders te verbeteren. Zoals Keating beschijft, waren ‘the agrarian and industrial labour movements usually local and regional in their origins, linked to the locally dominant industrial sectors, only gradually extending to the whole national territory’.34 De regionale verenigingen waren namelijk nauw verbonden met de regionale industriële sector en werkten daarom samen met de regionale politieke partijen om hun doelen te bereiken. Samen streefden zij naar meer politieke zelfstandigheid voor de regio, om zo zelf in de regionale politiek te kunnen meebeslissen over het sociaal-economisch beleid, de rechten en plichten van arbeiders, de openbare orde en de publieke voorzieningen. Daarnaast streefden zowel de regionale politieke partijen als de regionale arbeidersverenigingen inderdaad, zoals Keating beweert, ook naar politieke invloed en vertegenwoordiging op nationaal niveau. Door zich op nationaal niveau te laten vertegenwoordigen hoopten zij meer invloed op het economisch en sociaal beleid te hebben en de regionale belangen beter te kunnen behartigen.35

Het cultureel aspect van het vroege regionalisme

Het streven naar meer politieke afhankelijkheid werd aangewakkerd door centralistische maatregelen die de overheid in de late 19e eeuw nam in het kader van natievorming. De 32 Keating, 23 en Harvie, 12-13. 33 Slugocki, 10. 34 Keating, 24. 35 Harvie, 13-14.

(17)

16 nationale overheid probeerde de regionale culturele verschillen te verminderen en een sterkere nationale eenheid te creëren, om zo op politiek en economisch vlak te kunnen concurreren met de andere West-Europese staten. Om de bevolking te kunnen mobiliseren voor het nationaal belang benadrukte de overheid de nationale overeenkomsten en cultuur door middel van nationale onderwijsprogramma’s waarin de nationale geschiedenis, identiteit en gezamenlijke normen en waarden werden onderwezen, en door middel van culturele homogenisering in de vorm van het instellen van een standaardtaal en -tijd.36 Aanhangers van het regionalisme zagen deze culturele uniformisering als een bedreiging voor de regionale cultuur en identiteit en vreesden dat deze eventueel zouden verdwijnen. Met name in staten die sterk centralistisch georganiseerd waren, zoals Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, was de dreiging van de zogeheten regionale culturele ontworteling duidelijk merkbaar. In minder centraal georganiseerde staten als Spanje en Duitsland was deze dreiging minder sterk.37

Gevolg was dat overal in West-Europa bewegingen ontstonden die de regionale cultuur en identiteit wilden beschermen. Een van de eerste officiële regionale organisaties was de Union Régionaliste Bretonne, opgericht in 1898.38 Dit soort organisaties moedigde het uitdragen van de regionale cultuur aan, wat leidde tot een opleving van de regionale cultuur en een bepaalde mate van regionale trots. Hierbij werd de nadruk gelegd op het regionale dialect, regionale traditionele festiviteiten, regionale literatuur, kunst, en architectuur. Voorbeelden van uitingen van regionale cultuur zijn de romans van Mary Webb, die het leven in de West Midlands of England beschrijven en de poëzie van Salvatore Di Giacomo in het Napolitaans dialect.39

Reactie van de nationale overheid op het vroeg regionalisme

In eerste instantie werd het regionalisme in de 19e eeuw door nationale overheden met argwaan behandeld: de overheden beschouwden het vroeg regionalisme als een conservatieve, traditionele stroming die de regio wilde beschermen tegen de sociale en economische veranderingen van de 19e eeuw, de opkomst van de natiestaat, en de centraliserende maatregelen van de nationale overheid. Nationale overheden vreesden dat het regionalisme zou leiden tot het uiteenvallen van de staat in kleinere gebieden en beschouwden het

36 M. Grever, en K. Ribbens, Nationale identiteit en meervoudig verleden (Amsterdam: Amsterdam University

Press, 2007), 12, 24-25.

37

Keating, 24.

38 Slugocki, 11.

39 Harvie, 18-19 en Sheila Ralphs, ‘Italian Literature – Dialect Poetry,’ Encyclopedia Britannica,

http://www.britannica.com/EBchecked/topic/297281/Italian-literature/215787/Dialect-poetry#ref720375 (geraadpleegd 23 april 2015).

(18)

17 regionalisme daarom als ouderwets en nostalgisch.40 Opvallend is echter dat dit niet de juiste opvatting van het vroeg regionalisme was. Aanhangers van het vroege regionalisme streefden namelijk wel naar meer politieke en economische zelfstandigheid en het behoud van de regionale cultuur, maar streden hierbij niet tegen de nationale staat en het vormen van een nationale eenheid. Regionalisten wilden geen totale onafhankelijkheid van de staat, maar de vrijheid binnen deze staat een gedeeltelijk zelfstandige regio te vormen.

In de vroege jaren 1900 beseften ook nationale overheden dat het regionalisme niet gelijk stond aan separatisme maar zich verzette tegen de uniformisering van de samenleving. Met dit besef werd het regionalisme vervolgens meer positief geduid. Deze verandering in denken werd mede veroorzaakt door de opkomst van het pluralisme in de vroege twintigste eeuw: steeds meer mensen meenden dat binnen een samenleving meerdere politieke overtuigingen en subculturen naast elkaar kunnen bestaan.41 Met deze overtuiging zag men in dat de natiestaat zowel een nationale eenheid als regionale verschillen kan kennen. Volgens regionalisten zou deze nationale eenheid niet alleen moeten voortkomen uit centrale instituties en homogeniserende maatregelen maar ook uit het respecteren van verschillende regionale gemeenschappen.42

Het regionalisme tijdens de Wereldoorlogen en het Interbellum

In de periode tot de Eerste Wereldoorlog groeide het regionalisme in West-Europa uit tot een brede beweging die vooral de middenklasse aansprak en zorgde voor een opleving van de regionale populaire cultuur.43 Regionale partijen profileerden zich steeds duidelijker in de nationale politiek. Dit deden zij vaak via politieke partijen die ogenschijnlijk nationaal waren georganiseerd, maar in werkelijkheid opereerden als een coalitie van regionale partijen. Op deze manier vertegenwoordigden de regionale partijen de belangen van de regio’s in de nationale politiek, waardoor regio’s als een integraal onderdeel van de natiestaat werden beschouwd.44 Tijdens de Eerste Wereldoorlog richtten zowel de nationale als regionale politiek zich echter niet zozeer op de binnenlandse regionale verschillen maar op de nationale eenheid, om zo een sterkere positie in de oorlog te kunnen handhaven.45

40 Robert W. Pringle, ‘Balkanization,’ Encyclopedia Britannica,

http://www.britannica.com/EBchecked/topic/50323/Balkanization (geraadpleegd 14 april 2015).

41 R.J. Bernstein, ‘Cultural Pluralism,’ Philosophy and Social Criticism, vol. 41, no. 4-5 (mei 2015): 348. 42

Keating, 27-29 en Harvie, 14, 18.

43 Eric Storm, ‘Regionalism in History, 1890-1945: the Cultural Approach,’ in European History Quarterly vol.

33 (april 2003): 253-255.

44

Keating, 31-33.

(19)

18 In het Interbellum vond een opleving van het regionalisme plaats. De Eerste Wereldoorlog had geleid tot de destabilisatie van de politieke systemen in West-Europa, het uiteenvallen van enkele grote Europese rijken en slechte leefomstandigheden in veel gebieden in Europa. Daarnaast had de uitbreiding van het stemrecht in de jaren 1910 geleid tot een grotere vertegenwoordiging van stemgerechtigde boeren en arbeiders in de perifere regio’s. Dit alles leidde, gezamenlijk met de naoorlogse retoriek over zelfbeschikkingsrecht, tot een opleving van het politiek regionalisme en het streven naar regionale zelfstandigheid.46

Regionale partijen uit alle West-Europese staten organiseerden zich nu op nationaal niveau, bijvoorbeeld de Fédération régionaliste Française in Frankrijk. Deze partijen streefden in de nationale politiek naar politieke en administratieve hervormingen om zo meer bevoegdheden voor de regio’s te verkrijgen. Hoewel dit politiek regionalisme in de meeste West-Europese staten gedurende het Interbellum niet leidde tot grote politieke of administratieve hervormingen, boekte het regionalisme in cultureel opzicht wel grote vooruitgang. De regionale culturen ontwikkelden zich sterk: regionale musea, folkloristische festivals en regionale literatuur bloeiden als nooit tevoren. Belangrijk is dat deze opleving van het cultureel regionalisme er voor zorgde men zich er steeds sterker van bewust werd dat binnen de nationale cultuur verschillende regionale culturen naast elkaar bestonden.47 Dat regio’s en de regionale cultuur in het Interbellum werden gezien als een belangrijk onderdeel van de natiestaat blijkt uit het feit dat in de jaren 1920 en 1930 sommige West-Europese landen zich op internationale exposities exposeerden als een ensemble van regio’s en hun verschillende regionale culturen presenteerden.48

De Tweede Wereldoorlog werd getekend door oplevend nationalisme, onveiligheid, politieke instabiliteit en de ineenstorting van de internationale handelsorde. Hierdoor werd in deze periode, net zoals tijdens de Eerste Wereldoorlog, meer aandacht besteed aan het versterken van de nationale staat dan aan de interne politieke regionale kwesties. Door de stagnerende internationale economie kwam ook het economisch regionalisme, en met name de internationale contacten tussen regio’s, op een lager pitje te staan. Het cultureel regionalisme duurde echter wel voort tijdens de Tweede Wereldoorlog.49 De enige uitzondering op deze gedeeltelijke stilstand van het regionalisme was Spanje, waar zowel het politiek, economisch

46 Keating, 34. 47 Storm, 255-256 en Slugocki, 12-13. 48 Storm, 259. 49 Keating, 38.

(20)

19 als cultureel regionalisme in de regio’s Catalonië en Baskenland verder opleefde tijdens de Spaanse burgeroorlog en de daaropvolgende Franco dictatuur.50

De opkomst van fascistische partijen in verschillende Europese staten beïnvloedde de ontwikkeling van het regionalisme. De fascistische ideologie leek gedeeltelijk overeen te komen met de overtuigingen van het regionalisme: ook de fascisten onderstreepten het belang van regionale cultuur en tradities. Daar kwam bij dat de fascistische partijen in West-Europa zich in hun beginfase in de jaren 1920 vooral op regionaal niveau organiseerden en hier support voor hun partij probeerden te verkrijgen door het belang van de regio’s in de natiestaat te benadrukken: ‘fascism consciously and effectively used regionalism to legitimize its organization and to develop support’.51

Hierdoor steunde een deel van de aanhangers van het regionalisme in eerste instantie de fascistische partijen. Zo verkreeg de Franse fascistische partij in de regio Elzas veel steun door aandacht te schenken aan het versterken van de regionale cultuur, waarbij zij benadrukten dat deze een belangrijk onderdeel van de Franse nationale cultuur was. Echter, zodra de fascistische partijen groter werden en zich in de landelijke politiek mengden, lieten zij het regionalisme los: ze benadrukten niet langer de regionale, maar de nationale identiteit en cultuur.52 Bovendien kwamen andere aspecten van het fascisme naar voren die tegenstrijdig waren met het regionalisme. Met name het totalitaire karakter, het sterke nationalisme en centralisme en het populisme van de fascistische ideologie waren onverenigbaar met het pluralistische karakter van het regionalisme. Dit stond in de weg van de aanvankelijke toenadering tussen de regionale en fascistische partijen, waardoor de meeste regionale partijen zich al ver voor het einde van oorlog afzetten tegen de fascistische partijen.53 In 2010 noemde historicus Samuel Goodfellow het fascisme achteraf gezien dan ook ‘a nationalist wolf in the sheep’s clothing of regionalism’.54

De aanvankelijk collaboratieve houding van de regionalisten zorgde er echter wel voor dat het regionalisme gedurende enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog in wetenschappelijke studies werd beschouwd als ‘a negative, backward-looking force’.55 Opvallend is dat nationale overheden in West-Europese landen na de Tweede Wereldoorlog het regionalisme op verschillende manieren behandelden. In het postfascistische Duitsland en Italië werden politiek regionalisme en decentralisatie geassocieerd met democratie,

50 Ibidem.

51 Samuel Goodfellow, ‘Fascism and regionalism in interwar Alsace,’ in National Identities, vol. 12, no. 2

(2010): 134 en 140. 52 Goodfellow, 134-136. 53 Storm, 255-256. 54 Goodfellow, 138. 55 Storm, 256.

(21)

20 vooruitgang, pluralisme en stabiliteit, en werd regionale decentralisatie vastgelegd in de nieuwe grondwetten. Gevestigde West-Europese democratieën echter, richtten zich tijdens de wederopbouw juist op centralisatie van de overheid. In deze landen werd regionalisme nog enkele jaren geassocieerd met haar kortstondige samenwerking met de Duitse bezetters. Ten slotte werd in Spanje en Portugal, de laatste twee autoritaire regimes na 1945, nog een sterk centralistisch beleid gevoerd en geprobeerd het regionalisme te onderdrukken.56

(22)

21

1.3 Regionalisme tijdens de Europese integratie: van 1945 tot 1986

In deze paragraaf wordt eerst de positie van de regio’s binnen de West-Europese staten in de periode 1945-1986 bestudeerd. Vervolgens wordt onderzocht hoe de regio’s een steeds sterkere positie in de EG verkregen.

Tot 1945 had het regionalisme in West-Europa weliswaar geleid tot een opleving van de regionale cultuur en meer waardering van de regio in de natiestaat, maar niet tot aanzienlijk meer politieke of economische zelfstandigheid, waardoor het regionalisme tot 1945 een grotendeels sociaal-culturele stroming bleef. Na de Tweede Wereldoorlog werd het politieke aspect van het regionalisme echter steeds belangrijker en raakte het regionalisme nauw verbonden met het Europese integratieproject: regio’s werden namelijk in toenemende mate betrokken bij zowel de nationale als de Europese politiek. Regio’s richtten zich naast het verkrijgen van meer autonomie binnen hun eigen staat nu ook op hun relatie met de EG en andere Europese regio’s. Zij wilden hun regionale belangen niet alleen op nationaal, maar ook op Europees niveau behartigen en zo een sterke positie binnen de EG verkrijgen.57

De regio’s en de nationale overheid: decentralisatie in de jaren 1970

De late jaren 1940 en 1950 stonden in het teken van de wederopbouw van de West-Europese staten. Dit betekende echter niet dat de regionale verschillen en subculturen verdwenen. Zo groeiden in Italië de verschillen tussen de agriculturele Zuid-Italiaanse regio Mezzogiorno en de regio Padanië in Noord-Italië, die zich juist richtte op de opbouw van de industrie en politiek gezien meer rechts georiënteerd was.58 Een ander voorbeeld is België, waar zowel de economische als culturele verschillen tussen de regio’s Vlaanderen en Wallonië na de Tweede Wereldoorlog steeds groter werden, wat zich uitte in sociale onrust, actieve afscheidingsbewegingen en de taalstrijd.59

Op aandringen van regionale instanties en politieke partijen besteedden de nationale regeringen meer aandacht aan de regionale verschillen in het land. De nationale overheden erkenden de regionale economische en culturele verschillen en politieke partijen zetten zich in om de regionale belangen op nationaal niveau te behartigen. Dit leidde er in de vroege jaren 1960 toe dat de meeste West-Europese staten officieel regionaal beleid opstelden om de

57

Slugocki, 13 en Anssi Paasi, ‘The Resurgence of the Region and Regional Identity: Theoretical Perspectives and Empirical Observations on Regional Dynamics in Europe,’ Review of International Studies 35 (2009), 127.

58 Keating, 43-44. 59

Roel Daenen, ‘Arm Vlaanderen, arm Wallonië, arm België?,’ FARO, 2 april 2011,

(23)

22 economische verschillen binnen het land te verkleinen. Met dit economische regionaal beleid streefde de nationale overheid er naar achterstallige regio’s volledig in de nationale economie te integreren en zo de nationale concurrentiepositie te verbeteren. Om het regionaal beleid effectief uit te voeren, was samenwerking met regionale actoren nodig. Dit leidde er toe dat de regionale politiek, regionale vakbonden en andere regionale organisaties bij het regionaal beleid van de nationale overheid betrokken werden. Deze regionale instanties hadden echter soms hun eigen ideeën over de invulling van het beleid, waardoor in de jaren 1960 en 1970 het politiek regionalisme en de vraag om meer regionale politieke zelfstandigheid weer opleefden.60

De politieke partijen in de regionale politiek kwamen in conflict met de nationale overheid: ze wilden meer politieke invloed om mee te kunnen beslissen bij het opstellen van het regionaal economisch beleid, en niet slechts een ondergeschikte schakel in de uitvoering ervan zijn. De regionale instanties verenigden zich en probeerden zelf het regionaal beleid van de nationale overheid te beïnvloeden.61 Een voorbeeld is de Scottish Council for Development

and Industry (SCDI), een vergadering van regionale industriëlen, overheden en autoriteiten,

dat als tegenhanger van het regionaal beleid uit Londen een eigen regionaal beleid voor Schotland opstelde en deze plannen promootte bij Schotse bedrijven, vakbonden en de Schotse bevolking.62 Een ander voorbeeld van een regionale organisatie die het regionale economisch beleid van de nationale overheid beïnvloedde is het Bretonse Comité d’études et

de liaison des intérêts Bretons.63

De politiek-economische opleving van het regionalisme veroorzaakte vervolgens een opleving van het cultureel regionalisme in de jaren 1970. Mensen toonden nieuwe interesse in de cultuur van de regio waarin zij leefden en probeerden deze onderdeel van de nationale cultuur te maken. De regionale cultuur werd nu in West-Europa niet langer beschouwd als een ouderwetse traditie, maar werd opgenomen in alle lagen van de samenleving. Regionale muziek werd gemoderniseerd en deed het zijn intrede in de jeugdcultuur, en op de nationale televisie was niet langer alleen de nationale standaardtaal, maar ook regelmatig een regionaal dialect te horen.64 Een sprekend voorbeeld is de Nederlandse rockband Normaal, die in de jaren 1970 in heel Nederland enorm populair werd en nog steeds bekend staat om haar zang in

60 Keating, 43-52. 61 Ibidem, 53.

62 Scottish Council for Development and Industry, ‘SCDI – History,’

http://www.scdi.org.uk/about-us/scdi-history (geraadpleegd 16 juni 2015).

63 L’Ouest en Memoire, ‘Le CELIB, Comité d’étude de liaison des intérêts Bretons,’

http://fresques.ina.fr/ouest-en-memoire/fiche-media/Region00190/le-celib-comite-d-etude-et-de-liaison-des-interets-bretons.html (geraadpleegd 16 juni 2015).

(24)

23 het Achterhoeks dialect en songteksten over de Achterhoekse mentaliteit en het boerenbestaan.65 Andere voorbeelden zijn de Groningse volkszanger Ede Staal, West-Vlaamse zanger Willem Vermandere en de Schotse band The Corries, waarvan het nummer ‘Flower of Scotland’ zelfs is uitgegroeid tot het officieuze Schots volkslied.66

Uit de politieke samenwerking tussen nationale en regionale instanties bij het opstellen van economisch beleid en de acceptatie van regionale taal en cultuur blijkt hoe de relatie tussen de nationale overheid en regio’s verbeterde. De nationale staat en de regio’s zagen elkaar minder als bedreiging en zochten een manier om samen te werken. De opleving van het regionalisme was het sterkst in de grotere eenheidstaten Spanje, Italië, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.67 De regio’s die zich gedurende deze opleving het sterkst profileerden waren dan ook Baskenland, Bretagne en Schotland. In extreme gevallen leidde het regionalisme tot de roep om totale onafhankelijkheid, wat grote sociale onrust veroorzaakte.68 Hiervan is de Baskische afscheidingsbeweging ETA (Baskenland en Vrijheid) de beruchtste. Na het einde van het Franco regime in 1975 kreeg de Baskische regio meer regionale zelfstandigheid toegedeeld van de Spaanse overheid. De ETA eiste echter steeds meer bevoegdheden en totale onafhankelijkheid. Om dit te bereiken pleegde de ETA in de jaren 1970 en 1980 vele terroristische aanslagen.69 Baskenland is echter een extreem voorbeeld waar het regionalisme is veranderd in separatisme en een actieve militaire tak ontstond. In het overgrote deel van de regio’s in West-Europa bleef het regionalisme beperkt tot gematigd politiek, economisch en cultureel activisme.

Decentralisatie van overheid in de jaren 1970

In de hierboven beschreven opleving van het regionalisme in de jaren 1970 draaide het, net zoals tijdens de vroege 20e eeuw om het verkrijgen van zowel meer politieke, economische als culturele zelfstandigheid. De relatie tussen de regionale organisaties en de nationale

65 Beeld en Geluid Muziekencyclopedie, ‘Biografie Normaal,’

http://www.muziekencyclopedie.nl/action/entry/Normaal;jsessionid=aaa2P8fky28Qjdn7hfY1u (geraadpleegd 2 mei 2015).

66Louis Peter Grijp, ‘Zingen in een kleine taal,’ Volkskundig Bulletin, vol. 21, no. 2 (oktober 1995),

http://www.streektaalzang.nl/strk/pers/p95vkb21.htm (geraadpleegd 17 juni 2015) en Scottish Traditional Music Hall of Fame, ‘The Corries,’ http://projects.handsupfortrad.scot/hall-of-fame/the-corries/ (geraadpleegd 17 juni 2015).

67

Keating, 58.

68 Celia Applegate, ‘A Europe of the Regions: Reflections on the Historiography of Sub-National Places in

Modern Times,’ The American Historical Review, vol. 104, no. 4 (Oktober 1999): 1164.

69

Encyclopedia Britannica, ‘ETA Basque Organisation,’

(25)

24 overheden was echter sterk verbeterd ten opzichte van de vroege 20e eeuw, en nationale overheden waren bereid de regio’s enige mate van zelfstandigheid te geven.

Hoewel nationale overheden terughoudend waren in het overdragen van bevoegdheden naar het regionale niveau, zagen zij in dat decentralisatie in sommige gevallen een logische oplossing voor de problemen van de nationale overheid was. Bijvoorbeeld bij de opbouw van de welvaartstaat: om alle burgers te kunnen verzekeren van sociale welvaart was samenwerking met het regionale overheidsniveau, en dus de decentralisatie van bepaalde overheidstaken, een geschikte oplossing.70 Tussen de jaren 1960 en 1980 vond in geheel West-Europa een decentralisatie van overheidstaken plaats. De regionale overheid kreeg meer bevoegdheden en daarmee meer politieke zelfstandigheid. Dit proces verliep echter in kleine stapjes, en het verschilde sterk per staat hoeveel en welke bevoegdheden de regio’s kregen. De decentralisatiebeweging was het sterkst in Frankrijk en Italië, waar de decentralisatie werd gezien als een belangrijke contributie tot de sociale en economische modernisering van het land. Regionalisatie werd dus sinds de jaren 1970 niet langer gezien als conservatief en bedreigend, maar beschouwd als een bijdrage aan de modernisatie en opbouw van het land.71

Regionalisme en de EG tot 1986

De opleving van het regionalisme bracht de regio’s in de jaren 1970 en 1980 terug op de politieke agenda en leidde tot een decentralisatiebeweging in de West-Europese staten. Regio’s werden vervolgens ook op Europees niveau opgemerkt en vanaf de jaren 1970 bij het Europees beleid betrokken.

Tot de jaren 1970 werd het Europese integratieproject vormgegeven aan de hand van het neofunctionalisme. In deze periode werd in eerste instantie weinig aandacht besteed aan de positie van de regio’s binnen het Europese samenwerkingsproject. Bij de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) in 1951 en de Europese Economische Gemeenschap (EEG) in 1957 richtten de grondleggers van de Europese samenwerking zich namelijk vooral op economische Europese integratie van de lidstaten.72 Volgens de neofunctionalistische integratietheorie die de meeste Europese leiders in deze tijd voorstonden, zou de economische integratie namelijk automatisch leiden tot politieke integratie, waarna uit deze economisch-politieke unie vanzelf culturele integratie en daarmee een gedeelde Europese cultuur zouden ontstaan. Deze gedeelde Europese cultuur zou een

70 Keating, 38. 71 Ibidem, 59. 72

Desmond Dinan, Ever Closer Union: an Introduction to European Integration. 4e ed. (Basingstoke: Palgrave Macmillan, 2010), 17-26.

(26)

25 grotere loyaliteit aan de Europese samenwerking met zich meebrengen en daarmee verdergaande Europese integratie legitimeren.73 Algehele Europese integratie zou dus vanzelf als positief spillover effect volgen op de economische integratie van de jaren 1950. Deze redenatie verklaart waarom de eerste generaties Europese leiders zich vooral op economische integratie van de lidstaten richtten en weinig aandacht hadden voor de regio’s binnen de Europese Gemeenschappen.74 Een ander kenmerk van de eerste decennia van de Europese integratie is dat het Europees beleid in deze periode grotendeels door de Raad van de Europese Unie werd bepaald. De nationale overheden van de lidstaten hadden dus grote invloed op het Europees bestuur en beleid, terwijl de regio’s weinig tot niets konden inbrengen.75

In de jaren 1970 bleek de neofunctionalistische integratietheorie echter niet afdoende weer te geven hoe de Europese integratie zich in werkelijkheid ontwikkelde. In plaats van verdere economische groei en Europese integratie, werden de jaren 1970 namelijk gekenmerkt door economische onrust en een stilstand van de integratie. De economische crises veroorzaakten hoge werkloosheid en inflatie in de gehele EG, waarna nationale overheden protectionistische maatregelen troffen.76 Hierdoor stagneerde de Europese integratie en werd ook haar legitimiteit in twijfel getrokken.77 De inspanningen voor de Europese politieke en economische integratie bleken dus niet te hebben geleid tot identificatie van de burgers met de EG, terwijl zij zich in diezelfde jaren wel sterk met de regio en regionale cultuur identificeerden. Om het Europese integratieproject te kunnen verantwoorden en verdere integratie te stimuleren, moesten de leiders van de EG in de latere jaren 1970 op zoek naar nieuwe bron van legitimiteit om een Europese identiteit te kunnen construeren. Deze legitimiteit vonden zij onder meer in het betrekken van de regio’s bij het Europees beleid.

73 Ibidem, 12.

74 Cris Shore, ‘European Union and the Politics of Culture,’ Paper No. 43 Bruges Group (15 december 2001),

http://www.brugesgroup.com/mediacentre/index.live?article=13 (geraadpleegd 28 april 2015) en Wim van Meurs e.a., Europa in alle staten: zestig jaar geschiedenis van de Europese integratie (Nijmegen: Vantilt, 2013), 57-58.

75 Europa Nu, ‘Raad van de Europese Unie,’

http://www.europa-nu.nl/id/vg9hk8zrn2qz/raad_van_de_europese_unie#p6 (geraadpleegd 28 april 2015).

76

John Loughlin, ‘‘Europe of the Regions’ and the Federalization of Europe,’ Publius: Federalism and the

European Union vol. 26, no. 4 (herfst 1996): 152 en Jules Hermans, Uitgerekend Europa, geschiedenis van de Europese integratie, 4e ed. (Amsterdam: het Spinhuis, 2004), 144.

77

Anil Awesti, ‘The Myth of Eurosclerosis: European Integration in the 1970s’, L’Europe en Formation:

(27)

26

Officieel regionaal beleid van de EG

De Europese samenleving kenden in de jaren 1970 dus twee ontwikkelingen. Van onderaf leefde het regionalisme weer op, waardoor regio’s in heel Europa in de belangstelling kwamen te staan. Dit leidde tot een decentralisatiebeweging in de West-Europese staten waardoor regio’s binnen de nationale staat al meer politieke zelfstandigheid verkregen. Tegelijkertijd leidden de oliecrisis en economische crisis van de jaren 1970 tot grotere economische regionale verschillen in de EG, wat de Europese markt benadeelde. Onder andere hierdoor stagneerde de Europese integratie en verloor de EG aan legitimiteit.78 Nu de Europese economische integratie haperde, waren de Europese leiders waren genoodzaakt een nieuwe bron van legitimiteit voor de Europese integratie te vinden. Tegelijkertijd stonden regionale ontwikkeling en de positie van regio’s overal in Europa hoog op de politieke agenda. De samenloop van deze ontwikkelingen had als logisch gevolg dat de EG de regio’s bij het Europese integratieproces ging betrekken. In 1973 werd voor het eerst een officieel Europees regionaal beleidsplan opgesteld. Met dit beleidsplan wilden de leiders van de EG de regionale economische ontwikkeling op Europees niveau coördineren en stimuleren, en de verschillen tussen regio’s verkleinen. Zo hoopten zij via deze regionale ontwikkeling de Europese economische integratie weer op gang te kunnen helpen.

Hoewel het eerste officiële regionale beleid in 1973 werd opgesteld, ondersteunde de EG al sinds haar oprichting de regionale ontwikkeling door middel van de Europese Structuurfondsen, waarmee minder ontwikkelde regio’s werden ondersteund om zo de economische en sociale verschillen tussen Europese regio’s te verkleinen. Het eerste Structuurfonds werd opgericht bij het Verdrag van Rome in 1957: het Europees Sociaal Fonds (ESF) ter bevordering van het regionale concurrentievermogen en de regionale werkgelegenheid.79 Een ander middel voor regionale ontwikkeling was het in 1962 opgerichte Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), waarmee het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) werd bekostigd.80 Via deze Structuurfondsen werden regionale ontwikkelingsprojecten gefinancierd. Deze financiering verliep echter altijd via de nationale overheid van de lidstaat: deze selecteerde de projecten die geld uit de

78 Gian Paolo Manzella en Carlos Mendez, The Turning Points of EU Cohesion Policy (Glasgow: University of

Strathclyde – European Policies Research Centre, 2009), 7.

79 Europa Nu, ‘Regionaal beleid,’ http://www.europa-nu.nl/id/vg9pk3qd26zl/regionaal_beleid (geraadpleegd 19

april 2015).

80

Manzella en Mendez, 5-6 en Europa Nu, ‘Structuurfondsen,’ http://www.europa-nu.nl/id/vh7downx7izu/structuurfondsen_esif (geraadpleegd 30 april 2015).

(28)

27 Structuurfondsen ontvingen.81 De regio’s konden dus wel eigen projecten opzetten om hun regionale ontwikkeling te bevorderen, maar konden hierbij geen direct beroep doen op de EG en haar Structuurfondsen, hier was altijd de tussenkomst van de nationale overheid voor vereist. De regio’s hadden dus weinig invloed op de regionale subsidies van de EG.

In de jaren 1970 kwamen de regio’s voor het eerst officieel op de politieke agenda van de EG te staan. In 1973 publiceerde de Europese Commissie het Thomson Report, waarin werd geconcludeerd dat een eenvormig Europees regionaal beleid zou kunnen dienen als cruciaal instrument in de verdere Europese integratie. Dit beleid zou tot stand moeten komen via samenwerking tussen de Europese, nationale, en regionale overheden.82 Deze conclusie leidde tot de oprichting van een nieuw Structuurfonds: het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) in 1975. Dit eerste officiële Europees regionaal beleid had als hoofddoel de onderontwikkelde regio’s van de EG direct te ondersteunen, met name door middel van het subsidiëren van regionale infrastructuur, werkgelegenheid en het regionale midden- en kleinbedrijf (MKB).83 Hoewel de oprichting van de EFRO bekend staat als een grote stap naar meer regionale zelfstandigheid, moet de kanttekening worden geplaatst dat de regio’s in werkelijkheid weinig zeggenschap hadden over de uitvoering van EFRO-programma’s, omdat dit grotendeels onder directe controle van de nationale overheden van de lidstaten stond.

In de loop van de jaren 1980 leidden twee factoren tot de hervorming en intensivering van het Europees regionaal beleid: de geplande toetreding van Spanje en Portugal tot de EG in 1986 en de plannen voor een Europese interne markt in 1993. De toetreding van Spanje en Portugal zou een aantal sterk onderontwikkelde en arme regio’s onderdeel van de EG maken, terwijl de vorming van een interne markt juist kleinere regionale verschillen vereiste. Om de regionale verschillen binnen de EG te verkleinen was een hervorming van het regionaal beleid dus noodzakelijk.84 Deze hervormingen werden vastgelegd in de Europese Akte van 1986, waarbij de Europese Commissie sprak van een ‘new era for the Community’s regional policy’.85

In de Europese Akte werden namelijk de wettelijke basis en financiering van het regionaal beleid vastgelegd.86 In artikel 130a werd het doel van het Europees regionaal beleid

81 Inforegio, ‘1957-1988: The Origins of EU Cohesion and Regional Policy,’

http://ec.europa.eu/regional_policy/archive/policy/history/index_nl.htm (geraadpleegd 30 april 2015).

82 Manzella en Mendez, 8-10.

83 Europa Nu, ‘Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling,’ http://www.europa-nu.nl/id/vga3f1usj7zg/

(geraadpleegd 25 april 2015).

84 Manzella en Mendez, 13.

85 Commission of the European Communities, Tenth Annual Report (ERDF), (COM (85) 516, 1985), 14. 86

Inforegio, ‘1957-1988: The Origins of EU Cohesion and Regional Policy,’

(29)

28 officieel vastgelegd als ‘promoting the overall harmonious development of the Community and strengthening economic and social cohesion, particularly by reducing disparities between the various regions and the backwardness of the least-favoured regions’.87 De drie belangrijkste beleidsmiddelen om dit doel te bereiken (het ESF, EOGFL en EFRO) werden ondergebracht onder de naam Cohesiebeleid en kregen een enorme financiële injectie. Tenslotte verplichtte de Europese Akte dat relevante regionale en lokale autoriteiten voortaan bij het opstellen en uitvoeren van het regionaal beleid betrokken werden.88

Via de Europese Akte kregen de regio’s nu ook officiële zeggenschap over het Europees regionaal beleid. Ze konden nu op zowel nationaal als Europees niveau hun regionale belangen vertegenwoordigen, waardoor ze een sterkere positie in de Europese samenleving bekleedden. Anders dan in het Europees beleid tot de jaren 1980, waarin de nationale overheden grotendeels bepaalden hoe het regionaal beleid er uit zag, vereiste de Europese Akte dat het Europese, nationale en regionale niveau met elkaar samenwerkten bij het opstellen van regionaal beleid. De hervorming van het regionaal beleid in de Europese Akte zorgde voor grote wetenschappelijke interesse in de positie van regio’s in de Europese integratie. Wetenschappers zagen in de sterkere positie van regio’s het multi-level governance ontstaan: besluiten over het beleid werden in groeiende mate gemaakt in een samenwerking van Europese, nationale en regionale actoren, wat een groot contrast stond met het staatscentrische beleidsmaken van eerdere jaren.89 Het beleidsproces werd nu niet langer gedomineerd door de nationale overheid, maar was, zoals de EU het beschrijft, ‘based on coordinated action by the EU, the Member States and regional and local authorities, (…) taking the form of operational and institutionalized cooperation in the drawing-up and implementation of the European Union’s policies’.90

Ook in het wetenschappelijk debat werd geconcludeerd dat het Europees beleid niet meer alleen op Europees en nationaal niveau werd opgesteld en uitgevoerd, maar dat hierbij ook het derde, regionale niveau van steeds groter belang was. Sindsdien wordt het Europees beleidsproces beschouwd als een interactie van Europese, nationale en regionale actoren.91 Daarnaast benadrukken wetenschappers bij het bestuderen van het multi-level governance de samenwerking tussen publieke en private

87 Manzella en Mendez, 14. 88 Ibidem, 14.

89 Ibidem, 10-12 en 15.

90 Comité van de Regio’s, ‘Multilevel Governance: Definition,’ Europese Unie,

http://cor.europa.eu/en/activities/governance/Pages/multilevel-governance1.aspx (geraadpleegd 18 juni 2015).

91 Gary Marks e.a., Governance in the European Union (Londen: Sage Publications, 1996), 41-42 en Simona

Piattoni, ‘Multi-Level Governance in the EU: Does it Work?,’ Globalization and Politics: A Conference in

Honor of Suzanne Berger (mei 2009), 6, http://www.princeton.edu/~smeunier/Piattoni (geraadpleegd 18 juni

(30)

29 actoren. Het beleid wordt in het multi-level governance vormgegeven in een breed maatschappelijk netwerk waarin Europese, nationale en regionale overheden overleggen met onderwijsinstellingen, sociale partners, bedrijven, zorginstellingen en andere maatschappelijke organisaties.92 Op deze manier hebben zowel de drie overheidsniveaus als non-overheidsinstanties de mogelijkheid te participeren in het beleidsproces, wat tot grotere legitimiteit van het uiteindelijke beleid leidt.

92

Philippe Schmitter, ‘Neo-functionalism,’ in European Integration Theory, ed. A. Wiener en T. Diez (Oxford: Oxford University Press, 2004), 49.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze feiten versterken de sfeer van doofpotactiviteiten rondom de zaak-Menten en stellen het waarom van de bescherming opnieuw met nadruk aan de orde. Hieromtrent

Er kon daarbij uitgegaan worden van de reeds tot stand gebrachte Europese Kolen- en Staalgemeenschap (EGKS). Deze vorming was eveneens niet snel verlopen: na

Daarnaast lijkt er geen aandacht te zijn voor de herinneringen van degenen die door het kolonialisme zijn beïnvloed, en dit is een opmerkelijk hiaat, niet alleen gezien de nadruk

Zo kregen de Duitse hegemoniale Mitteleuropa-plannen ná de Eerste Wereldoorlog een tegenwicht in de wijze waarop de nieuwe Tsjechoslowaakse president Masaryk de Midden-Europese regio

8 EVRM (het recht op gezinsleven) minder belang aan te hechten of de samen- woning van echtgenoten plaatsvindt door legaal of illegaal verblijf van de partner die geen EU onderdaan

27 Waar dergelijke expliciete definities wél aanwezig zijn in Nederlandse wetgeving, kan een im- plementatierelatie worden gelegd tussen het concept uit de Europese richtlijn en

Daarnaast zijn alle bij het A+O fonds bekende netwerken via een mail benaderd over zaken als doel van het netwerk, oprichtingsdatum, activiteiten, resultaten, succes-

De RLG is gevraagd te adviseren over welke positie LNV in moet nemen tussen de steeds invloedrijker wordende Europese bestuurslaag enerzijds en de steeds meer erkenning en