• No results found

De invloed van gezinsfunctioneren op psychosociale problemen bij adolescenten : de specifieke vormen van gezinsfunctioneren in relatie tot psychosociale problemen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van gezinsfunctioneren op psychosociale problemen bij adolescenten : de specifieke vormen van gezinsfunctioneren in relatie tot psychosociale problemen"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van gezinsfunctioneren op psychosociale problemen bij adolescenten De specifieke vormen van gezinsfunctioneren in relatie tot psychosociale problemen

The impact of family functioning in psychosocial problems among adolescents Specific dimensions of family functioning related to psychosocial problems

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam R. Steigenga

10674012 Begeleider: Dr. D. Van der Giessen Dr. F. J. A van Steensel Amsterdam, december 2015

(2)

Samenvatting

Huidig onderzoek heeft het verband tussen gezinsfunctioneren en psychosociale problemen van adolescenten onderzocht. Het ging om 130 gezinnen met één adolescent tussen de 12 en 20 jaar, waarbij online vragenlijsten zijn afgenomen (adolescenten; N = 115, moeders; N = 117, vaders N = 86). Gezinnen zijn geselecteerd via willekeurige Nederlandse scholen, bekenden en familieleden door master studenten. Ouders en adolescenten rapporteerden over het gezinsfunctioneren met de Family Functioning Scale (FFS), welke bestaat uit twee dimensies: relatie en onderhoud van het systeem. Ouders rapporteerden over psychosociale problemen van hun adolescent en adolescenten over de eigen psychosociale problemen met de Strenght Difficulties Questionnaire (SDQ). In het onderzoek is een lineaire- en multiple regressieanalyse gebruikt. Uit het onderzoek bleek dat alleen de dimensie onderhoud van het systeem een sterke en positieve voorspeller was van psychosociale problemen. Gezinnen die hoog scoren op onderhoud van het systeem waren minder georganiseerd, overdreven

betrokken, controlerend en hiërarchisch. Binnen deze dimensie was externe locus van controle een sterke en positieve voorspeller van psychosociale problemen. Resultaten

benadrukken het belang van het onderzoek naar gezinsfunctioneren, vooral externe locus van controle, in de ontwikkeling van psychosociale problemen. Preventie en behandeling zou gericht moeten zijn op locus van controle en effectieve coping strategieën.

(3)

Abstract

This study examined the association between family functioning and adolescents’

psychosocial problems. Families (N= 130) with an adolescent between the age of 12 and 20 completed online questionnaires (adolescents: N= 115, mothers: N= 117, fathers: N= 86). Families were selected by master students in Dutch schools, via relatives or friends. Parents and adolescents reported about family functioning using the Family Functioning Scale (FFS), which consist of two dimensions: relationships and system maintenance. Fathers and mothers reported about psychosocial problems of the adolescent using the Strength Difficulties

Questionnaire (SDQ). Adolescents reported about their psychosocial problems using the SDQ. In this study linear- multiple regression analysis were used. The dimension system maintenance was a significant and positive predictor of psychosocial problems among adolescents. Families characterized by high scores on the system maintenance dimension means that families are less organized, being more controlling, more hierarchical and over-involved. Within this dimension, external locus of control was a significant and positive predictor of psychosocial problems. Findings indicate that it may be worth to examine family functioning, particularly external locus of control, in the development of psychosocial

problems among adolescents. Prevention and treatment should focus on locus of control and effective coping strategies.

(4)

Het Verband tussen Gezinsfunctioneren en Psychosociale Problemen bij Adolescenten Het gezin speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling en het in stand houden van psychosociale problemen bij kinderen en adolescenten (Mathijssen, Koot, Verhulst, de Bruyn, & Oud, 1997). Bij psychosociale problemen kan het gaan om internaliserende problemen, waarbij het gaat om problemen waar kinderen of adolescenten zelf last van hebben, zoals angst of depressieve gevoelens of externaliserende problemen waarbij de omgeving last heeft van de problemen van kinderen of adolescenten, zoals gedragsproblemen of autisme. Er wordt verondersteld dat zowel genetische als omgevingsfactoren een rol spelen bij de ontwikkeling van psychosociale problemen (Rohde, 2013). De rol van genetische factoren bij psychosociale problemen is veelal onderzocht. Zo is er onder andere een relatie gevonden tussen genen en autisme, ADHD, ontwikkelingsstoornis en tics (Lichtenstein, Carlström, Rastam, Gillberg, & Anckarsäter, 2010). In de afgelopen jaren is meer aandacht gekomen voor de rol van

omgevingsfactoren, zoals gezinsfunctioneren. Gezinsfunctioneren is van belang om psychosociale problemen bij kinderen te begrijpen, te evalueren en te behandelen (Keren, Koster, Dollberg, Dinino, & Feldman, 2010). Het functioneren van en binnen een gezin kan een belangrijke factor zijn bij het opbouwen van veerkracht en het verminderen van eventuele risico’s binnen het gezin (Ghamari, 2012). Huidig onderzoek richt zich daarom op de relatie tussen gezinsfunctioneren en psychosociale problemen bij adolescenten.

Gezinsfunctioneren is veelal onderzocht en wordt door onderzoeken op verschillende manieren gedefinieerd. In een aantal onderzoeken wordt bij gezinsfunctioneren een

onderscheid gemaakt tussen twee dimensies, cohesie en aanpassingsvermogen (Farrell & Barnes,1993; Mathijssen et al., 1997; Starke & Svensson, 2001; Victor, Bernat, Bernstein, & Layne, 2007). Bij cohesie ging het om de mate waarin de gezinsleden emotioneel met elkaar verbonden zijn, waarin elk gezinslid over autonomie beschikt en het bepaalt de mate van scheiding en betrokkenheid binnen het gezin (Starke & Svensson, 2001; Verschueren & Koomen, 2007). Aanpassingsvermogen (adaptability) is de mate van flexibiliteit binnen een gezin (Starke & Svensson, 2001). Het bepaalt de capaciteit van een gezin om structuur, relaties en de rol van individuen tijdens perioden van stress te veranderen. Vanuit de systeem theorie wordt het belang van cohesie en aanpassingsvermogen in de ontwikkeling van

psychosociale problemen bij kinderen en adolescenten beschreven (Mathijssen et al., 1997; Starke & Svensson, 2001). In andere onderzoeken wordt bij gezinsfunctioneren een

onderscheid gemaakt tussen de dimensie relatie en onderhoud van het systeem (Jongerden & Bögels, 2015; Rao & Beidel, 2009; Van Steensel & Bögels, 2014). Bij de dimensie relatie ging het om cohesie, expressie, conflict, actieve- recreatieve oriëntatie, sociabiliteit en

(5)

onbetrokkenheid. Wanneer gezinnen een hoge score op de dimensie hadden, betekende dat gezinsleden meer betrokken waren bij elkaar, meer betrokken in sociale interacties, minder conflicten hadden en hun problemen, gevoelens en meningen meer konden uiten en delen. Bij de dimensie onderhoud van het systeem ging het om organisatie, externe locus van controle, verstikking, en drie opvoedingsstijlen: laissez faire, autoritair en een democratische

opvoedingsstijl. Wanneer gezinnen een hoge score op de dimensie hadden, waren gezinnen minder georganiseerd en de gezinsregels werden minder nageleefd in combinatie met een externe locus van controle, meer hiërarchie, strengere straffen en overdreven betrokkenheid bij elkaar. In huidig onderzoek wordt gezinsfunctioneren gedefinieerd als de dimensie relatie en dimensie onderhoud van het systeem. Daarnaast worden ook de losse constructen binnen de dimensies meegenomen en onderzocht, zoals cohesie en conflict.

Het gezinsfunctioneren is een belangrijk aspect van de gezinsomgeving die van invloed is op de fysieke, sociale en emotionele gezondheid van kinderen (Mathijssen et al., 1997). In het onderzoek van Ghamari (2012) is een relatie gevonden tussen een functionele- en disfunctionele gezinsomgeving en psychosociale problemen bij adolescenten. Bij een functionele gezinsomgeving ging het om interacties binnen het gezin die effectief en nuttig waren om doelen te behalen. Er was een omgeving waarin problemen konden worden opgelost, gezinsleden elkaar hielpen in de omgang met stress, verantwoordelijkheden en rollen flexibel en duidelijk waren, communicatie tussen gezinsleden direct was en een passende emotionele begeleiding was. Een functionele gezinsomgeving kon direct impact hebben op de behoeftes, doelen, tevredenheid met het leven en emotionele banden van het gezin. Bij een disfunctionele gezinsomgeving ging het om interacties binnen gezinnen die niet bruikbaar en stressvol van aard waren. Volgens Farrell en Barnes (1993), Mathijssen et al. (1997) en Starke en Svensson (2001) werd een disfunctionele gezinsomgeving gezien als er teveel of te weinig cohesie en aanpassingsvermogen binnen een gezin was. Een disfunctionele gezinsomgeving kon schadelijk zijn voor vele aspecten van de ontwikkeling van het kind en een positieve overgang naar de volwassenheid belemmeren (Ghamari, 2012). Problemen binnen het gezin konden leiden tot falen op school, sociale desintegratie en –vervreemding en meer gedragsproblemen. Er is een relatie gevonden tussen disfunctioneel gezinsfunctioneren en psychosociale problemen bij kinderen en adolescenten, zoals angst, depressie,

gedragsproblemen, autisme, internaliserend- en externaliserend probleemgedrag. In de volgende onderzoeken staat beschreven hoe de verschillende dimensies van

gezinsfunctioneren of de constructen binnen de dimensies samenhangen met verschillende internaliserende- en externaliserende problemen bij kinderen en adolescenten.

(6)

In het onderzoek van Van Steensel en Bögels (2014) is gekeken naar

gezinsfunctioneren bij gezinnen met kinderen met een angststoornis met en zonder autisme spectrum stoornis en gezinnen met kinderen zonder psychopathologie. Het ging om drie groepen van 80 kinderen uit de normale populatie en de klinische populatie. Eén groep met autisme spectrum stoornis en comorbide angststoornis, één groep met een angststoornis en één groep uit de normale populatie. Gezinsfunctioneren werd in het onderzoek gemeten met twee dimensies, relatie en onderhoud van het systeem. Uit het onderzoek bleek dat gezinnen met kinderen met een angststoornis het gezin lager rapporteerden op de dimensie relatie en hoger op onderhoud van het systeem dan de controle groep (de groep uit de normale

populatie). Dit liet zien dat gezinnen minder betrokken waren bij elkaar, er minder cohesie en verbondenheid was. Ook bleek dat gezinnen met kinderen met autisme en een comorbide angststoornis hogere scores hadden op de dimensie onderhoud van het systeem dan gezinnen met kinderen met een angststoornis en de controle groep. Dit liet zien dat gezinnen minder georganiseerd waren, meer hiërarchisch, meer controlerend en over- betrokken.

Daarnaast werd in een ander onderzoek (Jongerden & Bögels, 2014) tevens het gezinsfunctioneren vergeleken in een klinische groep en een controle groep. De klinische groep bestond uit 104 kinderen met een angststoornis tussen 8 en 18 jaar met hun ouders. De controle groep bestond uit 44 kinderen met hun ouders. Het gezinsfunctioneren werd in het onderzoek omschreven door twee dimensies, relatie en onderhoud van het systeem. Uit het onderzoek bleek dat ouders van gezinnen uit de klinische groep lager scoorden op de

dimensie relatie dan ouders uit de controle groep. Dit liet zien dat ouders van gezinnen uit de klinische groep minder positieve en meer negatieve interacties rapporteerden en er minder betrokkenheid was binnen het gezin. Verder verschilden gezinnen van de klinische groep niet van de controle groep voor de dimensie onderhoud van het systeem.

In het onderzoek van Rao en Beidel (2009) is het gezinsfunctioneren vergeleken in 15 gezinnen met kinderen tussen de 8 en 14 jaar met autisme en 15 gezinnen met kinderen zonder autisme. Gezinsfunctioneren werd omschreven door de dimensies, relatie en onderhoud van het systeem en een derde dimensie persoonlijke groei (de mate waarin gezinsleden zelfstandig eigen beslissingen maken). Gezinnen met kinderen met autisme scoorden lager op de dimensie persoonlijke groei dan de controle gezinnen. Binnen de dimensie scoorden gezinnen met kinderen met autisme lager op de constructen

onafhankelijkheid en actieve-recreatieve oriëntatie dan de controle gezinnen. Dit liet zien dat gezinnen met kinderen met autisme minder assertief waren, minder eigen beslissingen maakten en minder betrokken waren bij sociale en recreatieve activiteiten dan controle

(7)

gezinnen. Verder werd er geen verschil gevonden in de dimensie relatie en onderhoud van het systeem tussen gezinnen met kinderen met en zonder autisme. Dit kwam overeen met het onderzoek van Jongerden en Bögels (2015) waar geen verschil werd gevonden voor de dimensie onderhoud van het systeem. Echter vond het onderzoek van Van Steensel en Bögels (2014) wel verschil voor de dimensie onderhoud van het systeem.

Verder werd het gezinsfunctioneren vergeleken bij 36 gezinnen met kinderen met een depressie en 29 gezinnen met kinderen zonder psychopathologie (Belardinelli et al., 2008). Het ging om kinderen tussen 7 en 17 jaar. Gezinsfunctioneren werd omschreven door verschillende constructen van de dimensie relatie en onderhoud van het systeem, waaronder cohesie, expressie, conflict, actieve- recreatieve oriëntatie, organisatie en controle. Uit het onderzoek bleek dat gezinnen met depressieve kinderen werden gekenmerkt door lagere niveaus van cohesie, expressie, actieve- recreatieve oriëntatie en hoge niveaus van conflict. Dit liet zien dat gezinnen minder betrokken waren bij elkaar, gevoelens minder werden geuit, minder deelnamen aan sociale activiteiten en er meer conflicten waren.

Lucia en Breslau (2006) deden onderzoek naar de relatie tussen de gezinsomgeving en internaliserende- en externaliserende problemen bij 823 kinderen van 6 tot 11 jaar. De

gezinsomgeving werd in het onderzoek omschreven door twee constructen van de dimensie relatie, namelijk cohesie en conflict. Uit het onderzoek bleek dat gezinscohesie geassocieerd was met internaliserende problemen en aandachtsproblemen; gezinnen met weinig cohesie rapporteerden meer internaliserende problemen en aandachtsproblemen bij kinderen. Daarnaast was cohesie en conflict geassocieerd met gedragsproblemen; gezinnen met lage niveaus van cohesie en veel conflicten rapporteerden meer gedragsproblemen.

In een onderzoek met 138 gezinnen met kinderen tussen de 9 en 16 jaar uit de normale populatie is een relatie tussen gezinsfunctioneren en psychopathologie onderzocht

(Mathijssen et al., 1997). Gezinsfunctioneren werd in de studie omschreven als cohesie en aanpassingsvermogen. Uit het onderzoek bleek dat gezinnen met weinig cohesie (negatieve relatie) geassocieerd zijn met hogere niveaus van externaliserend gedrag bij kinderen. Gezinnen met weinig cohesie waren minder emotioneel verbonden en betrokken bij elkaar. Verder liet het onderzoek zien dat kinderen van gezinnen met een hoog aanpassingsvermogen meer internaliserend- en externaliserend gedrag rapporteerden. Gezinnen met een hoog aanpassingsvermogen hadden een gebrek aan structuur binnen het gezin.

In het onderzoek van Victor et al. (2007) is een relatie tussen gezinsfunctioneren en behandeluitkomsten van kinderen met kenmerken of diagnoses van angststoornissen onderzocht. In het onderzoek ging het om 61 jonge kinderen tussen de 7 en 11 jaar uit de

(8)

normale populatie. Het onderzoek bestond uit twee behandelgroepen met cognitieve gedragstherapie en waarbij één groep gelijktijdig oudertraining kreeg. Gezinsfunctioneren werd in het onderzoek gemeten met twee dimensies, cohesie en aanpassingsvermogen. In het algemeen wordt verondersteld dat angst bij kinderen geassocieerd is met meer ouderlijke controle, overbescherming en afwijzing. Het bleek dat ouders van angstige kinderen een vermijdende strategie ondersteunden en de autonomie minder aanmoedigden om hun kinderen te beschermen tegen stressvolle situaties, dan ouders van niet angstige kinderen. In het

onderzoek bleek dat alleen cohesie sterk is geassocieerd met behandeluitkomsten, vooral wanneer het gezin betrokken was. Angstige kinderen van gezinnen met hoge cohesie lieten een grotere afname van angstsymptomen zien dan gezinnen met weinig cohesie. Verder bleek dat ouders van gezinnen met weinig cohesie meer ouderlijke stress en psychopathologie onderschreven dan ouders van gezinnen met hoge cohesie.

Samenvattend, op basis van bovenstaande onderzoeken wordt verondersteld dat gezinsfunctioneren gerelateerd is aan verschillende vormen van psychosociale problemen bij kinderen en adolescenten. De beschreven onderzoeken lieten overeenkomsten en verschillen zien in de relatie tussen dimensies van gezinsfunctioneren en constructen binnen die

dimensies en internaliserende- en externaliserende problemen bij kinderen en adolescenten. Een aantal onderzoeken kwamen overeen en lieten zien dat gezinnen met een lage score op de dimensie relatie, dat betekende weinig betrokkenheid en verbondenheid binnen gezinnen, gerelateerd was aan internaliserende- en externaliserende problemen (Belardinelli et al., 2008; Jongerden & Bögels, 2015; Lucia & Breslau, 2006; Mathijssen et al., 1997; Van Steensel & Bögels, 2014; Victor et al., 2007). Verder waren gezinnen met een hoge score op de dimensie onderhoud van het systeem, dat betekende een gebrek aan structuur, veel controle en over-betrokkenheid, ook gerelateerd aan internaliserende- en externaliserende problemen (Mathijssen et al., 1997; Van Steensel & Bögels, 2014). Echter lieten de onderzoeken ook tegenstrijdige resultaten zien. In een aantal onderzoeken werd geen verschil gevonden voor de dimensie relatie en onderhoud van het systeem tussen de klinische- en normale populatie, andere onderzoeken vonden wel verschil in scores op de dimensies. Verder kan gesteld worden dat in bovenstaande onderzoeken een onderscheid in psychosociale problemen is gemaakt en niet gekeken wordt naar psychosociale problemen in het algemeen bij

adolescenten.

Probleemstelling en huidig onderzoek

Het gezinsfunctioneren lijkt dus een rol te spelen bij de ontwikkeling en het in stand houden van psychosociale problemen bij adolescenten. Het is daarom van belang om te

(9)

onderzoeken welke onderdelen van gezinsfunctioneren samenhangen met psychosociale problemen bij adolescenten. Een functionele gezinsomgeving was belangrijk voor onder andere het opbouwen van veerkracht en het verminderen en voorkomen van psychosociale problemen bij adolescenten (Ghamari, 2012). Volgens Keren et al. (2010) bleek het

onderzoeken van het gezin cruciaal te zijn om de context van de symptomatologie van het kind beter te begrijpen en voor het afstemmen van effectieve interventies. Door het trainen van onder andere het omgaan met moeilijke of stressvolle situaties, het kunnen oplossen van conflicten, het vergroten van cohesie, betrokkenheid en verbondenheid en het verbeteren van de communicatie tussen gezinsleden zou dit kunnen zorgen voor een functionele

gezinsomgeving. Het gezin is een belangrijke omgeving voor zowel het welzijn van adolescenten als de sociaal- emotionele ontwikkeling. Door het vaststellen van de

verschillende onderdelen van gezinsfunctioneren, zoals relatie en onderhoud van het systeem, kunnen effectieve interventies afgestemd en ingezet worden.

Het is onduidelijk welke onderdelen van gezinsfunctioneren in het algemeen zijn gerelateerd aan een totaal construct van psychosociale problemen. Daarnaast zijn in

bovenstaande onderzoeken de specifieke onderdelen van de dimensie relatie specifieker en uitgebreider onderzocht dan de onderdelen van de dimensie onderhoud van het systeem. Het huidige onderzoek werd daarom uitgevoerd om te onderzoeken welke onderdelen van gezinsfunctioneren van invloed waren op psychosociale problemen van adolescenten. De relatie tussen psychosociale problemen bij adolescenten en onderdelen van

gezinsfunctioneren is bekeken. In dit onderzoek werd antwoord gezocht op de vraag: Zijn de verschillende onderdelen van gezinsfunctioneren van invloed op psychosociale problemen van adolescenten? Welke specifieke onderdelen van gezinsfunctioneren zijn gerelateerd aan psychosociale problemen van adolescenten? De verwachtingen in dit onderzoek waren dat een disfunctioneel gezinsfunctioneren bestaande uit een lage score op de dimensie relatie, waaronder cohesie, en een hoge score op de dimensie onderhoud van het systeem, meer psychosociale problemen bij adolescenten voorspelden.

Methode Design en deelnemers

Het onderzoek was een cross-sectioneel onderzoek waarbij op één moment gezinsfunctioneren en psychosociale problemen is gemeten met een online vragenlijst bij gezinnen met kinderen en adolescenten, vaders en moeders en opa’s en oma’s. Er werd gekeken welke verschillende onderdelen van gezinsfunctioneren samenhingen met

(10)

de normale populatie geselecteerd. In het onderzoek werden vaders, moeders en adolescenten meegenomen. Van de 130 gezinnen namen er 51 jongens (39,2%) en 64 meisjes (49,2%), 117 (90%) moeders en 86 (66,2%) vaders deel aan het onderzoek. Er waren in totaal 121 complete gezinnen (93,1%). De adolescenten zijn geselecteerd op basis van leeftijd, namelijk tussen de 12 en 20 jaar en bij voorkeur uit een twee- ouder gezin. De gemiddelde leeftijd van de

adolescenten was 16,65 jaar (SD=2,7 ), van moeders 49,35 jaar (SD= 4,81) en van vaders 51,24 jaar (SD= 5,52). In totaal waren er 101 twee-ouder gezinnen (77,7%). Van alle vaders was 63,1% de biologische vader en van alle moeders was 89,2% de biologische moeder. Verder gaven 22,3% van de moeders aan een laag opleidingsniveau (MBO) te hebben en 42,3% een hoog opleidingsniveau (HBO en WO). Bij vaders gaven 16,2% een laag opleidingsniveau aan en 32,3% een hoog opleidingsniveau.

Procedure

De gezinnen zijn geselecteerd via willekeurige Nederlandse scholen, via bekenden, familieleden en collega’s door 6 master studenten van de opleiding orthopedagogiek. De in totaal 130 deelnemende gezinnen waren een deel van een grotere groep van 250 gezinnen van een lopend onderzoek. Inclusie criteria waren; (1) tenminste één adolescent tussen de 12 en 20 jaar en (2) het gezin beschikt over een computer. Er werd telefonisch contact opgenomen met gezinnen voor deelname aan het onderzoek. Aan gezinnen werd gevraagd of alle

gezinsleden, dus vader, moeder, adolescent, broers, zussen en opa’s en oma’s wilden

deelnemen. Indien gezinnen geïnteresseerd waren in het onderzoek werd een informatiebrief toegezonden. In de informatiebrief stond het doel van het onderzoek, de opzet, beloning, vertrouwelijkheid en vrijwilligheid. Alle gegevens die voor het onderzoek zijn verzameld, werden vertrouwelijk behandeld en de deelnemers bleven anoniem. Deelname aan het onderzoek was vrijwillig en tot 24 uur na het onderzoek kon de toestemming ingetrokken worden. Vervolgens werd via de mail naar elk gezinslid, wanneer mogelijk, een online link toegestuurd met de betreffende vragenlijsten. Elk gezin kreeg een eigen gezinsnummer waarmee kon worden ingelogd. Ieder individueel gezinslid heeft de vragenlijst ingevuld en heeft vooraf aan de vragenlijst online toestemming gegeven voor deelname. Bij minderjarige kinderen moesten ouders toestemming geven voor deelname. Het invullen van de vragenlijst betrof voor moeders 50 minuten, voor vaders 30 minuten, adolescenten 40 minuten, broers en/of zussen 20 minuten en opa’s en oma’s 15 minuten. Onder de gezinnen zijn 5

cadeaubonnen verloot ter waarde van 25 euro. Instrumenten

(11)

Gezinsfunctioneren. De Family Functioning Scale (FFS; Bloom, 1985) werd bij ouders en adolescenten afgenomen om het gezinsfunctioneren te meten. FFS bestaat uit 60 items die kunnen worden beantwoord met vier antwoordmogelijkheden, namelijk heel erg niet waar, niet waar, wel waar of heel erg wel waar. Wanneer de items worden opgeteld, resulteert dit in twee gezinsdimensies van 30 items, namelijk de dimensie relatie en de dimensie onderhoud van het systeem (system maintenance). Bij de dimensie relatie ging het om de schalen cohesie, expressie, actieve-recreatieve oriëntatie, sociabiliteit, conflict (her- gecodeerd) en onbetrokkenheid (her- gecodeerd). Een voorbeelditem is: “Familieleden helpen en ondersteunen elkaar echt”. Een hoge score op de dimensie relatie betekende dat

gezinsleden meer betrokken waren bij elkaar, meer betrokken in sociale interacties, minder conflicten hadden, en hun problemen, gevoelens en meningen meer konden uiten en delen. Bij de dimensie onderhoud van het systeem ging het om de schalen externe locus van controle, organisatie (her- gecodeerd), verstikking, en drie opvoedingsstijlen: laissez faire, autoritair en een democratische opvoedingsstijl (her- gecodeerd). Een voorbeelditem is: “Er zijn strenge straffen voor het overtreden van de regels in ons gezin”. Een hoge score op de dimensie onderhoud van het systeem liet zien dat gezinnen minder georganiseerd waren en de gezinsregels minder naleefden in combinatie met meer externe locus van controle, meer hiërarchie, strengere straffen en overdreven betrokkenheid bij elkaar. Beide dimensies en schalen zijn in het onderzoek gebruikt. Bij de twee dimensies en de losse schalen werd een gemiddelde berekend van de scores van adolescenten, vaders en moeders, ook als gezinnen data misten werd er een gemiddelde berekend.

De Cronbach’s alpha voor de dimensie relatie was ,80 voor adolescenten, ,75 voor moeders en ,75 voor vaders. De Cronbach’s alpha voor de dimensie onderhoud van het systeem was respectievelijk ,54, ,44 en ,46 voor adolescenten, moeders en vaders. Door de lage betrouwbaarheid is bij deze dimensie een aantal items verwijderd, namelijk de items 22 en 58. Item 22 is: “Wordt gewaarschuwd of gestraft, wanneer iemand iets verkeerds doet”. Item 58 is: “Is er sterk leiderschap”. Na het verwijderen van de items was de betrouwbaarheid respectievelijk ,64, ,52 en ,57 voor adolescenten, moeders en vaders. De dimensie bleek in een ander onderzoek een hogere betrouwbaar te hebben, namelijk ,78 (Van Steensel & Bögels, 2014).

Psychopathologie. De Strenghts and Difficulties Questionnaire (SDQ; Goodman, 1997) werd bij adolescenten tussen de 12-20 jaar en hun ouders afgenomen om psychosociale problemen bij adolescenten te meten. SDQ bestaat uit 25 items en 5 schalen: emotionele problemen, gedragsproblemen, hyperactiviteit-onoplettendheid, problemen met

(12)

leeftijdsgenoten en pro-sociaal gedrag. Voorbeelditem: “Ik denk na voor iets te doen”. De items worden beantwoord door middel van een 3-punts schaal, namelijk 0 = niet waar, 1 = een beetje waar en 2 = helemaal waar. Wanneer alle items werden opgeteld, behalve pro-sociaal gedrag, resulteerde dit in een totale probleemscore die psychosociale problemen heeft gemeten en varieerde tussen 0 en 40. Een score van 14 of hoger was het afkappunt dat een verhoogde probleemscore betekende en een indicatie was voor psychosociale problematiek. De totale probleemscore, behalve pro-sociaal gedrag werd in het huidige onderzoek gebruikt. Voor psychosociale problemen werd een gemiddelde berekend van de scores van

adolescenten, vaders en moeders, ook als gezinnen data misten werd er een gemiddelde berekend. De Cronbach’s alpha voor de gehele vragenlijst, zonder pro-sociaal gedrag was ,78 voor adolescenten, ,80 voor moeders en ,81 voor vaders.

Data inspectie en analyseplan

Voor de gehele steekproef van 130 adolescenten gold dat 20 (15,4%) FFS

vragenlijsten ontbraken en 20 (15,4%) SDQ vragenlijsten. Voor moeders (N = 130) waren dat 15 (11,5%) FFS vragenlijsten en 15 (11,5%) SDQ vragenlijsten. Voor vaders (N = 130) waren dat 45 (34,6%) FFS vragenlijsten en 45 (34,6%) SDQ vragenlijsten. Er waren in totaal 121 complete gezinnen (93,1%) en 9 incomplete gezinnen (6,9). De gezinnen met complete data zijn vergeleken met de gezinnen met incomplete data. Na analyse is er geen significant verschil gevonden in sekse (jongens, 44,3% (N = 51) en meisjes, 54,8% (N = 63)) tussen complete en incomplete gezinnen, (χ2

(1) = ,804, p = ,370). Daarnaast is er geen significant verschil gevonden in leeftijd van adolescenten tussen complete (M = 16,71, SD = 2,69) en incomplete (M = 15,00) gezinnen, t(111) = ,63, p = ,529). Tevens is er geen significant verschil gevonden in leeftijd van moeders tussen complete (M = 49,42, SD = 4,87) en incomplete (M = 46,00) gezinnen, t(107) = ,70, p = ,486). Ook voor vaders is er geen significant verschil gevonden in leeftijd tussen complete (M = 51,16, SD = 5,45) en incomplete (M = 58,00) gezinnen t(81) = 1,24, p = ,220).

Verder waren de variabelen gecheckt op outliers en is er gekeken naar de normaal verdeling. De dimensie relatie was scheef verdeeld en de dimensie onderhoud van het systeem was normaal verdeeld. De SDQ was normaal verdeeld. Wanneer er gekeken wordt naar aparte groepen, was de SDQ scheef verdeeld voor vaders, moeders en adolescenten. De outliers waren gecheckt door de scores te veranderen in gestandaardiseerde scores (een Z-score groter dan (-) 3,29 is een outlier, Tabachnick & Fidell, 2007). Er waren voor zowel de twee

(13)

Allereerst zijn de correlaties berekend tussen de twee dimensies en alle losse schalen van gezinsfunctioneren en psychosociale problemen. Daarna is met een lineaire

regressieanalyse gekeken of de twee dimensies van gezinsfunctioneren de totaalscore van psychosociale problemen bij adolescenten voorspelde. Wanneer een dimensie een significante voorspeller was, werd in een multiple regressieanalyse gekeken of de losse schalen van de dimensie de totaalscore van psychosociale problemen bij adolescenten voorspelde. De twee dimensies en de schalen van gezinsfunctioneren werden gebruikt als onafhankelijke variabele en de totaalscore van psychopathologie bij adolescenten als afhankelijke variabele.

Resultaten Beschrijvende statistiek

Het gemiddelde en de standaarddeviatie van psychosociale problemen, de twee dimensies en de schalen van gezinsfunctioneren zijn weergegeven in tabel 1. Bij de variabele psychosociale problemen is gekeken of er verschillen zijn tussen groepen in niveau van psychosociale problemen. Met behulp van een independent- Samples t-test is gekeken naar een aantal variabelen in relatie tot verschillen in niveau van psychopathologie, namelijk opleidingsniveau, sekse, relatie tot het kind en burgerlijke staat. Er is geen significant verschil gevonden in psychosociale problemen tussen een laag en hoog opleidingsniveau bij vaders en moeders. Daarnaast is er geen significant verschil gevonden in psychosociale problemen tussen jongens en meisjes. Ook het verschil in psychosociale problemen tussen een biologische- en een niet-biologische vader en moeder is niet significant. Verder is er geen significant verschil gevonden in psychosociale problemen tussen getrouwd/ samenwonend en gescheiden/ uit elkaar bij vaders en moeders. Dus niveaus van psychosociale problemen verschilde niet voor de verschillende variabelen. In tabel 2 worden de bovenstaande gegevens weergegeven.

Relatie gezinsfunctioneren en psychopathologie

Door middel van correlaties is gekeken naar de relatie tussen de twee dimensies en de schalen van gezinsfunctioneren en psychosociale problemen. Een negatieve relatie is

gevonden tussen de dimensie relatie en psychosociale problemen. Een hoge score op de dimensie relatie betekende minder psychosociale problemen bij adolescenten. Wanneer gezinnen meer betrokkenheid ervoeren, er meer cohesie was, minder conflicten waren en problemen, gevoelens en meningen geuit konden worden naar gezinsleden, rapporteerden het gezin minder psychosociale problemen bij adolescenten. Wanneer naar losse schalen binnen de dimensie gekeken werd, bleek dat alle schalen significant samenhingen, namelijk conflict, cohesie, expressie, actieve-recreatieve oriëntatie, sociabiliteit en onbetrokkenheid. Verder is

(14)

een positieve relatie tussen de dimensie onderhoud van het systeem en psychosociale problemen gevonden. Een hoge score op de dimensie onderhoud van het systeem betekende meer psychosociale problemen. Wanneer gezinnen minder georganiseerd waren,

controlerend, meer hiërarchisch en over- betrokken waren, rapporteerden het gezin meer psychosociale problemen bij adolescenten. Wanneer naar losse schalen binnen de dimensie werd gekeken, bleken de volgende schalen wel significant samen te hangen, namelijk externe locus of control, verstikking, organisatie, laissez faire en autoritair. Echter de volgende schaal niet, namelijk democratische opvoedingsstijl. De correlaties staan weergegeven in tabel 1.

Vervolgens is met een lineaire regressieanalyse gekeken naar het verband tussen de twee dimensies van gezinsfunctioneren en psychosociale problemen. De dimensie relatie en onderhoud van het systeem zijn beide meegenomen in één lineaire regressie analyse, zodat duidelijk werd welke dimensie een belangrijkere voorspeller was van psychosociale problemen. Uit de analyse bleek dat de dimensies 24% van de variantie in psychosociale problemen te verklaren. Echter alleen de dimensie onderhoud van het systeem was een significante en positieve voorspeller van psychosociale problemen. Dit betekende dat gezinnen die hoog op onderhoud van het systeem scoorden, meer psychosociale problemen rapporteerden. De resultaten zijn weergegeven in tabel 3. Bij de dimensie onderhoud van het systeem is verder gekeken welke onderliggende schalen dit verband verklaarden en het sterkst met psychosociale problemen samenhingen. Er is een multiple regressieanalyse uitgevoerd met de losse schalen die horen bij de dimensie onderhoud van het systeem, namelijk

organisatie, externe locus of control, verstikking, democratische opvoedingsstijl, laissez faire en autoritair. Na analyse bleek dat de schalen samen 28% van de variantie in psychosociale problemen verklaarden. Echter alleen het construct externe locus van controle was een significante en positieve voorspeller. Dit betekende dat gezinnen die hoog op externe locus van controle scoorden, meer psychosociale problemen rapporteerden. De resultaten zijn weergegeven in tabel 4.

Discussie

In huidig onderzoek is de relatie tussen gezinsfunctioneren en psychosociale

problemen bij adolescenten onderzocht. Welke specifieke onderdelen van gezinsfunctioneren zijn daarbij van invloed op psychosociale problemen. Uit het onderzoek bleek dat de dimensie onderhoud van het systeem een significante voorspeller was van psychosociale problemen. De dimensie relatie is niet gerelateerd aan psychosociale problemen. Onderhoud van het systeem is een sterke en positieve voorspeller van psychosociale problemen bij adolescenten.

(15)

psychosociale problemen bij adolescenten. Binnen de dimensie onderhoud van het systeem was externe locus van controle een sterke en positieve voorspeller van psychosociale problemen. Gezinnen die hoog op externe locus van controle scoorden, rapporteerden meer psychosociale problemen bij adolescenten.

De resultaten lieten zien dat de dimensie onderhoud van het systeem een sterke en positieve voorspeller was van psychosociale problemen. Gezinnen met een hoge score op deze dimensie lieten meer externe locus van controle, meer hiërarchie, strengere straffen en overdreven betrokkenheid bij elkaar zien. Binnen de dimensie bleek alleen het construct externe locus van controle een sterke voorspeller te zijn van psychosociale problemen bij adolescenten. Andere onderzoeken zijn in overeenstemming met de resultaten en laten een relatie zien tussen externe locus van controle en psychosociale problemen, zoals angst, depressie en gedragsproblemen (Freed & Tompson, 2011; Liu et al., 2000; Spokas &

Heimberg, 2008). Bij externe locus van controle geloven personen dat negatieve of stressvolle gebeurtenissen een gevolg zijn van externe factoren, zoals het toeval, geluk of controle van andere mensen (Arslan, Dilmac, & Hamarta, 2009; Rotter, 1990). Personen geloven dat zij hulpeloos zijn en geen controle hebben over het eigen leven. Verder bleek dat personen met externe locus van controle weinig effectieve coping strategieën gebruikten (Liu et al., 2000; Victor et al., 2007) en een onvermogen hadden om adequaat het gedrag te reguleren of te evalueren (O’Leary, Donovan, Freeman, & Chaney, 1976). Wanneer externe locus van controle binnen het gezin toeneemt, zal de afhankelijkheid van anderen of externe factoren toenemen, waardoor de externe controle ook zal toenemen (Spokas & Heimberg, 2008). Hierdoor ontstaat er afhankelijkheid binnen het gezin. Gevoelens van een gebrek aan eigen controle zal bijdragen, in het geval van angst, aan een toename van angst en vermijding. Daarnaast bleek dat de afwezigheid van eigen controle, een gevoel van hopeloosheid kon geven en leidden tot een depressieve stemming (Arslan, Dilmac, & Hamarta, 2009). Bij gedragsproblemen kon een toename van externe controle zorgen voor het toenemen van gedragsproblemen, waardoor de externe controle over het gedrag nog meer toenam (Freed & Tompson, 2011). Echter in huidig onderzoek wordt geen onderscheid gemaakt in

verschillende vormen van psychosociale problemen en gaat het om een totaal construct van psychosociale problemen. Meer onderzoek is nodig naar de relatie tussen externe locus van controle en verschillende vormen van psychosociale problemen.

Een alternatieve verklaring is dat stress mogelijk de relatie tussen externe van controle en psychosociale problemen heeft beïnvloed. Een onderzoek liet een positieve relatie tussen stress en externe locus van controle zien (Liu et al., 2000). Daarnaast kon stress leiden tot

(16)

meer rigiditeit en inflexibiliteit (Olson, 2000). Men zou kunnen veronderstellen dat stress binnen gezinnen kan zorgen voor hogere niveaus van externe locus van controle. In huidig onderzoek is stress niet onderzocht. In vervolgonderzoek zou daarom de factor stress onderzocht kunnen worden in relatie tot externe locus van controle.

Daarnaast kan de lage betrouwbaarheid van de dimensie onderhoud van het systeem de afwezigheid van verdere effecten binnen de dimensie verklaren. Een validatie studie van de dimensie onderhoud van het systeem zou in vervolgonderzoek nodig zijn om de

betrouwbaarheid en de validiteit te onderzoeken.

De dimensie relatie werd niet als significante voorspeller gevonden, onderhoud van het systeem was wel een significante voorspeller. In verschillende onderzoeken is wel een relatie gevonden tussen relatie of cohesie binnen gezinnen en psychosociale problemen. Uit de onderzoeken van Van Steensel en Bögels (2014) en Jongerden en Bögels (2015) bleek dat gezinnen met kinderen met een angststoornis laag scoorden op de dimensie relatie. Victor et al. (2007) merkte op dat gezinnen met kinderen met een angststoornis hoog scoorden op cohesie. In een ander onderzoek bleken gezinnen met kinderen met gedragsproblemen of aandachtsproblemen lagere niveaus van cohesie te hebben (Lucia & Breslau 2006). De bovenstaande onderzoeken laten zien dat relatie (en cohesie) niet eenduidig is gerelateerd aan de verschillende vormen van psychosociale problemen. Daarnaast wordt in huidig onderzoek geen onderscheid gemaakt in psychosociale problemen dat mogelijk de resultaten van de dimensie relatie heeft beïnvloed. Meer onderzoek is nodig naar de dimensie relatie in relatie tot de verschillende vormen van psychosociale problemen.

Daarnaast is mogelijk de onderzochte groep adolescenten met een brede leeftijdsgroep van 12 tot en met 20 een verklaring voor de afwezigheid van een relatie met de dimensie relatie. In het algemeen beoordelen adolescenten de relatie met gezinsleden en het gezinsfunctioneren anders dan kinderen. De relatie tussen gezinsfunctioneren en

psychosociale problemen bleek sterker te zijn voor jonge kinderen dan voor adolescenten (Mathijssen, 1997). Kinderen rapporteerden het gezin als emotioneel meer verbonden, meer cohesie en expressiever dan adolescenten (Carton & Nowicki, 1994). Kinderen zijn meer afhankelijk van het gezin voor begeleiding, dan in de adolescentie (Smets & Hartup, 1988). Adolescenten daarentegen rapporteerden het gezinsfunctioneren als meer conflictueus en lagere niveaus van cohesie. Adolescenten willen meer vrijheid, onafhankelijkheid en macht binnen het gezin en ervaren meer grenzen, een duidelijke rolverdeling of hiërarchie en

(17)

(Dreman, 2003; Hayatbakhsh, 2013; Olson, 2000). Wellicht wanneer er een onderscheid gemaakt wordt tussen verschillende leeftijdsgroepen bij kinderen en adolescenten zal er een relatie gevonden worden met de dimensie relatie.

Een laatste mogelijke verklaring is dat het intelligentie niveau een rol kan spelen in de relatie tussen psychosociale problemen en de dimensie relatie. Het bleek dat adolescenten die ouder en intelligenter waren minder cohesie en verbondenheid in het gezin rapporteerden, dan jongere adolescenten die minder intelligent waren (Mathijssen, 1997). Mogelijk kan een onderscheid in intelligentie niveau wellicht leiden tot een relatie tussen de dimensie relatie en psychosociale problemen. In huidig onderzoek is het intelligentie niveau niet onderzocht. Meer onderzoek is nodig naar de invloed van het intelligentie niveau op de dimensie relatie. Echter geldt voor huidig onderzoek dat de dimensie relatie marginaal significant is, waardoor de relatie tussen psychosociale problemen en de dimensie relatie wel als waardevol wordt beschouwd.

In huidig onderzoek zijn kleine effecten gevonden voor de relatie tussen

gezinsfunctioneren en psychosociale problemen. Een mogelijke verklaring is de normale populatie en weinig spreiding van psychosociale problemen. Uit een aantal onderzoeken bleek dat de normale populatie anders scoorden op gezinsfunctioneren dan de klinische populatie (Dreman, 2003; Higgins, Bailey, & Pearce, 2005). Gezinnen met kinderen met psychosociale problemen laten minder flexibiliteit zien, een gebrek aan warmte en verbondenheid dan gezinnen uit de normale populatie (Higgins, Bailey, & Pearce, 2005). Tevens bleek dat ouders verschillend rapporteerden over het eigen opvoedingsgedrag voor kinderen met en zonder psychosociale problemen (Meirsschaut, Roeyers, & Warreyn, 2010). Daarnaast is er weinig spreiding van psychosociale problemen in de normale populatie. In vervolgonderzoek zou de klinische populatie onderzocht kunnen worden, waardoor er meer spreiding is van

psychosociale problemen. Op deze manier kan een uitgebreider beeld verkregen worden van de invloed van gezinsfunctioneren op psychosociale problemen bij een normale- en klinische populatie.

Daarnaast bleek uit een meta-analyse (Yap & Jorm, 2015) en een longitudinaal onderzoek (Linville et al., 2010) dat in het algemeen kleine effecten worden gevonden voor de relatie gezinsfunctioneren en psychosociale problemen. Mogelijk andere factoren, zoals erfelijkheid en psychopathologie bij ouders kunnen zorgen voor sterkere effecten met psychosociale problemen (Lichtenstein et al., 2010). Dit betekent echter niet dat het gezin geen belangrijke rol speelt in relatie tot psychosociale problemen. Het gezin, vooral ouders, zijn belangrijk in de ontwikkeling, het welzijn en de psychische gezondheid van kinderen en

(18)

adolescenten (Yap & Jorm, 2015). Meer onderzoek is nodig naar de specifieke onderdelen van gezinsfunctioneren in relatie tot psychosociale problemen om een uitgebreider beeld te krijgen van de invloed van gezinsfunctioneren.

Een laatste verklaring voor de kleine effecten is dat verschillen in percepties van gezinsleden de relatie tussen gezinsfunctioneren en psychosociale problemen kan

beïnvloeden. In huidig onderzoek zijn de verschillende percepties van vaders, moeders en adolescenten samengevoegd tot één gemiddelde. Echter bleek er een discrepantie te zijn tussen vooral ouders en adolescenten (Mathijssen, 1997). De verschillende percepties kunnen leiden tot andere niveaus van gezinsfunctioneren. In een onderzoek bleek dat adolescenten het gezin als minder samenhangend ervaren (minder cohesie) dan ouders (Prange et al., 1992). Mogelijk kunnen de verschillende percepties van ouders en adolescenten leiden tot andere relaties tussen gezinsfunctioneren en psychosociale problemen. In vervolgonderzoek zouden de verschillende percepties van gezinsleden onderzocht kunnen worden en vergeleken worden met het gezin als geheel. Hierdoor kan de invloed van de verschillende percepties op

gezinsfunctioneren onderzocht worden.

Sterke kanten, beperkingen en vervolgonderzoek

Het huidige onderzoek kent een aantal sterke kanten. Het gebruik van een grote steekproef van gezinnen, waardoor er voldoende statisch power was om te toetsen. Daarnaast zijn meerdere onderdelen van gezinsfunctioneren gemeten bij vaders, moeder en adolescenten waardoor dat een breed beeld van het gezinsfunctioneren binnen gezinnen geeft. Als laatste is door de manier van werven van de deelnemers het onderzoek generaliseerbaar naar de

algemene populatie.

Het onderzoek kent tevens een aantal beperkingen. Een eerste beperking is de cross-sectionele data, waardoor geen uitspraken gedaan kunnen worden over een causaal verband tussen gezinsfunctioneren en psychosociale problemen. Het is onduidelijk of een

disfunctioneel gezinsfunctioneren het gevolg is van een adolescent met psychosociale problemen in het gezin. Of dat een disfunctioneel gezinsfunctioneren al bestond voor de ontwikkeling van psychosociale problemen bij de adolescent. In het huidige onderzoek werd gezinsfunctioneren in relatie tot psychosociale problemen onderzocht bij adolescenten op één moment, waardoor onduidelijk was of hoge niveaus van onderhoud van het systeem al aanwezig waren of dat psychosociale problemen al aanwezig waren. Uit een onderzoek bleek enerzijds dat de symptomatologie van het kind een problematisch gezinssysteem reflecteerde en invloed had op relaties in het gezin en op opvoedingsgedrag (Keren, 2010). Anderzijds kon een disfunctionele gezinsomgeving schadelijk zijn voor vele aspecten van de ontwikkeling

(19)

van het kind (Ghamari, 2012). Onderzoeken zijn niet eenduidig over het causale verband en in veel onderzoeken was er weinig bewijs voor een causaal verband tussen gezinsfunctioneren en psychosociale problemen. Meer onderzoek is nodig om een causaal verband te

onderzoeken.

Een tweede beperking, voor huidig onderzoek zijn alleen vaders, moeders en adolescenten onderzocht en broers, zussen, opa’s en oma’s zijn niet meegenomen in het onderzoek. In vervolgonderzoek zouden broers en zussen en eventueel opa’s en oma’s onderzocht kunnen worden om een completere beeld te krijgen van het gezinsfunctioneren.

Een derde beperking, er is alleen bij adolescenten tussen 12 en 20 jaar onderzoek gedaan op één moment. Hierdoor kunnen er geen uitspraken gedaan worden over de ontwikkeling van gezinsfunctioneren op psychosociale problemen bij kinderen en

adolescenten gedurende een aantal jaren. In vervolgonderzoek, bij voorkeur longitudinaal onderzoek, zou daarom het gezinsfunctioneren onderzocht kunnen worden bij kinderen en adolescenten gedurende een aantal jaren.

Een vierde beperking, het onderzoek is gedaan door middel van enkel vragenlijsten. Vragenlijsten hebben enkele nadelen, namelijk ouders kunnen hun ongepaste opvoedgedrag onder- rapporteren, stemming kan het geheugen om het functioneren van het gezin te

herinneren beïnvloeden en de neiging om huidige problemen ‘uit te leggen’ door middel van gebeurtenissen in het verleden (Bögels & Brechman-Toussaint, 2006). Deze factoren kunnen het rapporteren over gezinsfunctioneren en psychosociale problemen beïnvloeden en daarmee tevens de relatie tussen de twee variabelen. In vervolgonderzoek zou op een andere manier gezinsfunctioneren onderzocht kunnen worden om de nadelen van vragenlijsten tegen te gaan, zoals een gestructureerd interview bij ouders en kinderen (Keren et al., 2010). Ook zouden gezinsfunctioneren en psychosociale problemen door meerdere instrumenten gemeten kunnen worden, waardoor er een uitgebreider beeld verkregen kan worden.

Conclusie en implicaties

Concluderend kan gesteld worden dat in huidig onderzoek de verschillende onderdelen van gezinsfunctioneren van invloed zijn op psychosociale problemen bij adolescenten. Sterke voorspellers van psychosociale problemen bij adolescenten zijn de constructen onderhoud van het systeem en externe locus van controle. Bij de behandeling van psychosociale problemen geldt in het algemeen dat het onderzoeken van het gezinsfunctioneren van belang is, voor het begrijpen van de context van de problemen (Keren et al., 2010). Tevens is de behandeling effectiever wanneer ouders deelnemen in het behandelproces en wanneer het gezinssysteem wordt meegenomen (Prange et al., 1992). De huidige resultaten suggereren een specifieke

(20)

behandeling van het gezin, gericht op het verminderen van de externe locus van controle en het vergroten van de interne locus van controle. Behandelaars kunnen bij het vergroten van de interne locus van controle binnen gezinnen zich richten op effectieve coping strategieën bij de omgang van stressvolle situaties en op de communicatie tussen gezinsleden. Het gaat om probleem- gerichte coping waarbij de stressvolle omgeving of de stress veroorzakende factor wordt gecontroleerd of bedwongen (Arslan, Dilmac, & Hamarta, 2009). Dit kan door middel van informatie verzamelen over de stress veroorzakende factor, doelen stellen en een plan van aanpak maken. Door effectieve coping strategieën kan de invloed van negatieve of stressvolle situaties op psychosociale problemen verminderd worden (Liu et al., 2000). Daarnaast blijkt dat wanneer de interne locus van controle wordt vergroot er meer emotionele verbondenheid zal zijn tussen gezinsleden, meer acceptatie en meer het gevoel van controle over het eigen leven (Arslan, Dilmac, & Hamarta, 2009). Bij de preventie van psychosociale problemen is het van belang om (school gerichte) psychosociale interventies in te zetten. Bij de interventies gaat het om voorlichting of onderwijs over de psychische gezondheid, het gezinsfunctioneren, interne en externe locus van controle, omgaan met stress, coping strategieën, zoals probleem- gerichte coping om psychosociale problemen bij kinderen en adolescenten te voorkomen. Samenvattend, huidig onderzoek benadrukt het belang van gezinsfunctioneren bij

psychsociale problemen van adolescenten in preventie en behandeling, specifiek gericht op externe locus van controle binnen gezinnen.

Literatuur

Arslan, C., Dilmaç, B., & Hamarta, E. (2009). Coping with stress and trait anxiety in terms of locus of control: A study with Turkish university students. Social Behavior and

Personality: An International Journal, 37(6), 791-800. doi:dx.doi.org/10.2224/sbp.2009.37.6.791

Bloom, B. L. (1985). A factor analysis of self- report measures of family functioning. Family Process, 24, 225-239.

(21)

Belardinelli, C., Hatch, J. P., Olvera, R. L., Fonseca, M., Caetano, S. C., Nicoletti, M.,

Pliszka, S., & Soares, J. C. (2008). Family environment patterns in families with bipolar children. Journal of affective disorders, 107(1), 299-305. doi:10.1016/j.jad.2007.08.011 Bögels, S. M., & Brechman-Toussaint, M. L. (2006). Family issues in child anxiety:

Attachment, family functioning, parental rearing and beliefs. Clinical Psychology Review, 26, 834–856. doi:10.1016/j.cpr.2005.08.001

Carton, J. S., & Nowicki, S. (1994). Antecedents of individual differences in locus of control of reinforcement: A critical review. Genetic, Social, and General Psychology

Monographs, 120(1), 33-49.

Dreman, S. (2003). Family Cohesiveness, Flexibility and Maternal Anger: Boon or Detriment to Children's Adjustment?. Journal of Divorce & Remarriage, 39(1-2), 65-87.

doi:10.1300/ J087v39n01_05

Farrell, M. P., & Barnes, G. M. (1993). Family systems and social support: A test of the effects of cohesion and adaptability on the functioning of parents and adolescents. Journal of Marriage and Family, 55(1), 199-132. doi:10.2307/352963

Freed, R. D., & Tompson, M. C. (2011). Predictors of parental locus of control in mothers of pre-and early adolescents. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 40(1), 100-110. doi:10.1080/15374416.2011.533410

Ghamari, M. (2012). Family function and depression, anxiety, and somatization among college students. International Journal of Academic Research in Business and Social Sciences, 2, 101- 105.

Goodman, R. (1997). The strengths and difficulties questionnaire: A research note. Journal of

Child Psychology and Psychiatry, 38(5), 581-586. doi:10.1111/j.1469-7610.1997.tb01545.x

Hayatbakhsh, R., Clavarino, A. M., Williams, G. M., Bor, W., O’Callaghan, M. J., & Najman, J. M. (2013). Family structure, marital discord and offspring’s psychopathology in early adulthood: A prospective study. European Child & Adolescent Psychiatry, 22(11), 693-700. doi:10.1007/s00787-013-0464-0

Higgins, D. J., Bailey, S. R., & Pearce, J. C. (2005). Factors associated with functioning style and coping strategies of families with a child with an autism spectrum disorder. Autism, 9(2), 125-137. doi:10.1177/1362361305051403

Jongerden, L., & Bögels, S. M. (2014). Parenting, family functioning and anxiety-disordered children: Comparisons to controls, changes after family versus child CBT. Journal of

(22)

Keren, M., Dollberg, D., Koster, T., Keren, D., & Feldman, R. (2010). Family functioning and interactive patterns in the context of infant psychopathology. American

Psychological Association, 24, 597-604. doi:10.1037/a0021018.

Lichtenstein, P., Carlström, E., Råstam, M., Gillberg, C., & Anckarsäter, H. (2010). The genetics of autism spectrum disorders and related neuropsychiatric disorders in childhood. American Journal of Psychiatry, 167(11), 1357-1363.

doi:10.1176/appi.ajp.2010.10020223

Liu, X., Kurita, H., Uchiyama, M., Okawa, M., Liu, L., & Ma, D. (2000). Life events, locus of control, and behavioral problems among Chinese adolescents. Journal of clinical psychology, 56(12), 1565-1577.

Linville, D., Chronister, K., Dishion, T., Todahl, J., Miller, J., Shaw, D., Gardner, F., & Wilson, M. (2010). A longitudinal analysis of parenting practices, couple satisfaction, and child behavior problems. Journal of Marital and Family Therapy, 36(2), 244-255.

doi:10.1111/j.1752-0606.2009.00168.x

Lucia, V. C., & Breslau, N. (2006). Family cohesion and children's behavior problems: A longitudinal investigation. Psychiatry research, 141(2), 141-149.

doi:10.1016/j.psychres.2005.06.009

Mathijssen, J. J. J. P., Koot, H. M., Verhulst, F. C., de Bruyn, E. J., & Oud, J. H. L. (1997). Family functioning and child psychopathology: Individual versus composite family scores. Family Relations, 46(3), 247-255.

Meirsschaut, M., Roeyers, H., & Warreyn, P. (2010). Parenting in families with a child with autism spectrum disorder and a typically developing child: Mother’s experiences and cognitions. Research in Autism Spectrum Disorders, 4, 661-669.

doi:10.10.6/j.rasd.2010.01.002

O'Leary, M. R., Donovan, D. M., Freeman, C. W., & Chaney, E. F. (1976). Relationship between psychopathology, experienced control and perceived locus of control: in search of alcoholic subtypes. Journal of clinical psychology, 32(4), 899-904. doi:

10.1002/1097-4679(197610)

Olson, D. (2000). Circumplex model of marital and family systems. Journal of Family Therapy, 22, 144–167. doi:10.1111/1467-6427.00144

Rao, P. A., & Beidel, D. C. (2009). The impact of children with high-functioning autism on parental stress, sibling adjustment, and family functioning. Behavior Modification,

(23)

Rohde, L. A. (2013). The relevance of family variables in child and adolescent mental health. European Child & Adolescent Psychiatry, 22, 651-652. doi:10.1007/s00787-013-0478-7

Prange, M., Greenbaum, P., Silver, S., & Friedman, R. (1992). Family functioning and psychopathology among adolescents with severe emotional disturbances. Journal of Abnormal Child Psychology, 20, 83–102. doi:10.1007/BF00927118

Rotter, J. B. (1990). Internal versus external control of reinforcement: A case history of a variable. American psychologist, 45(4), 489-493. doi:10.1037/0003-066X.45.4.489. Smets, A. C., & Hartup, W. W. (1988). Systems and symptoms: Family cohesion/adaptability

and childhood behavior problems. Journal of Abnormal Child Psychology, 16(2), 233- 246. doi:0091-0627/88/0400-0233506.00/0

Spokas, M., & Heimberg, R. G. (2008). Overprotective parenting, social anxiety, and external locus of control: Cross-sectional and longitudinal relationships. Cognitive Therapy and Research, 33(6), 543-551. doi:10.1007/s10608-008-9227-5

Starke, M., & Svensson, E. (2001). Construction of a global assessment scale of family function, using a questionnaire. Social Work in Health Care, 34, 131-142,

doi:10.1080/00981380109517022.

Van Steensel, F. J. A., & Bögels, S. M. (2014). Parental anxiety and family functioning of anxiety-disordered children with and without autism spectrum disorders, and children without psychopathology. Journal of Abnormal Child Psychology.

Victor, A. M., Bernat, D. H., Bernstein, G. A., & Layne, A. E. (2007). Effects of parent and family characteristics on treatment outcome of anxious children. Journal of Anxiety Disorder, 21, 835- 848. doi:10.1016/j.janxdis.2006.11.005.

Yap, M. B. H., & Jorm, A. F. (2015). Parental factors associated with childhood anxiety, depression, and internalizing problems: A systematic review and meta-analysis. Journal

(24)

Bijlage 1 Tabel 1

Gemiddelden en standaarddeviatie van psychosociale problemen, de twee dimensies en de schalen van gezinsfunctioneren en correlaties met psychosociale problemen

Noot. M= een gemiddelde van de somscores van adolescenten, vaders en moeders. r = correlaties met

psychosociale problemen, * p <,05, ** p <,01

M SD r

Psychosociale problemen 29,44 4,55 -

Relatie 91,01 9,44 -,39**

Onderhoud van het systeem 51,95 5,42 ,47**

Conflict 16,51 1,78 -,47** Onbetrokkenheid 14,77 1,63 -,20* Cohesie 16,04 2,21 -,36** Expressie 15,47 2,25 -,23* Actieve-recreatieve oriëntatie 14,42 2,55 -,27** Sociabiliteit 14,67 2,37 -,23* Organisatie 10,48 2,06 ,20*

Externe locus of control 7,99 1,91 ,46**

Verstikking 7,22 1,40 ,23* Democratische opvoedingsstijl 12,57 1,91 ,16 Laissez faire 4,44 1,03 ,31** Autoritair 9,22 1,60 ,19*

(25)

Bijlage 2 Tabel 2

Sociaal demografische gegevens voor adolescenten, vaders en moeders en psychosociale problemen Psychosociale problemen M (SD) χ2(df)/t p Opleidingsniveau moeders Laagopgeleid (N=29) 28,67 (3,52) -,77 (81) ,422 Hoogopgeleid (N= 54) 29,46 (4,88) Opleidingsniveau vaders Laagopgeleid (N=21) 29,09 (4,44) -,23 (60) ,816 Hoogopgeleid (N= 41) 29,35 (3,96) Geslacht Jongens (N= 51) 29,14 (3,84) -,42 (112) ,676 Meisjes (N= 63) 29,49 (4,72)

Relatie moeder- kind

Biologisch (N=115) 29,44 (4,62) ,74 (114) ,460 Niet- biologisch (N=1) 26,00

Relatie vader- kind

Biologisch (N= 81) 29,47 (4,46) -,19 (84) ,848 Niet- biologisch (N= 5) 29,87 (4,27)

Burgerlijke staat moeders Getrouwd of samenwonend (N=100)

29,35 (4,73) -,35 (114) ,730

Gescheiden of uit elkaar (N=16) 29,78 (3,95) Burgerlijke staat vaders

Getrouwd of samenwonend (N= 80)

29,34 (4,43) -1,20 (84) ,233

(26)

Bijlage 3 Tabel 3

Overzicht resultaten lineaire regressieanalyse dimensie relatie, onderhoud van het systeem en psychosociale problemen

Relatie, onderhoud van het systeem en psychosociale problemen

Dimensies R2 F 𝜷𝜷 B

,24 18,96*

Relatie -,08 -,17

Onderhoud van het systeem

,32 ,38*

Noot. R2= squared multiple correlation, 𝛽𝛽= unstandardized regression coëfficiënt, B= standardized regression coëfficiënt, * p <,05, ** p <,01

(27)

Bijlage 4 Tabel 4

Overzicht resultaten multiple regressieanalyse losse schalen onderhoud van het systeem en psychosociale problemen

Schalen onderhoud van het systeem en psychosociale problemen

Noot. R2=squared multiple correlation, 𝛽𝛽= unstandardized regression coëfficiënt, B= standardized regression coëfficiënt, * p <,05, ** p <,01 Schalen R2 F 𝜷𝜷 B ,28 7,23 Organisatie ,27 ,12 Verstikking ,13 ,04

Externe locus of control ,90 ,38

Democratische opvoedingsstijl

-,102 -,04

Laissez faire ,62 ,14

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

South Africa's characteristics that are typical of Third World countries include the absence of communication infrastructure and professional skills; economic means

Bioavailability, lag- and pulse time were evaluated to determine whether there is any difference between healthy volunteers and Crohn’s patients in the in vivo drug

(Tom Morton, Saâdane Afif, Paroles [Songbook], 2018) The first part of this thesis looks at three works which have taken place in three different institutional

zekerheid stellen dat er verschil zit tussen de leeftijdsgroepen, oftewel de antwoorden op een bepaalde vraag uit de enquête lijken niet afhankelijk te zijn van leeftijdsgroepen.

The coefficient measuring perceived creativity when people buy fashion from retailers in the quality and creative ready-to-wear segment is: : β = -0.063 and is not significant.. Since

Taking the results of the quantitative research performed into account, the research question can be answered: entrepreneurial role models do not have a significantly larger

The empirical research has shown that there are insufficient financial capabilities to meet the demand for infrastructure projects in the existing