• No results found

Het effect van ouderfactoren op de negatieve emotieregulatie van peuters

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van ouderfactoren op de negatieve emotieregulatie van peuters"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het effect van ouderfactoren op de negatieve

emotieregulatie van peuters

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische Wetenschappen Universiteit van Amsterdam Student: Jennifer Verhoek 10687505 Begeleiding: dr. D. van der Giessen Tweede beoordelaar: dr. E. Möller Amsterdam, 2014-2015

(2)

Abstract

The current longitudinal study examined the influence of temperament of parents and their parenting behaviour on the development of negative emotion regulation of toddlers. Extraversion and negative affect as dimensions of temperament of parents were measured with questionnaires during pregnancy. When the child was four months old, warm and

negative parenting behaviours were measured with questionnaires. Two and a half years later, emotion regulation of toddlers were separately measured with father and mother during (free) play tasks in the laboratory. This study examined which dimensions of temperament of parents and their parenting behaviour were related to the negative emotion regulation of toddlers. Building upon existing research, this study also examined whether there was an interaction between temperament of parents and their parenting behaviour. Finally we investigated whether the results for fathers and mothers differed. Results indicated that extraversion in combination with negativity and extraversion in combination with warm parenting behaviour of mothers, were significantly negatively associated with negative

emotion regulation of toddlers. Remarkably, no significant results were found for fathers. This research proves that combining the concepts of parental temperament and parenting behaviour gives better insights in the development of negative emotion regulation of toddlers, than examining these concept separately.

Key words: extraversion, negative affect, warm and negative parenting behaviour and negative emotion regulation

(3)

Samenvatting

In het huidige longitudinale onderzoek werd onderzocht wat het effect is van temperament van ouders en hun opvoedgedrag op de ontwikkeling van negatieve

emotieregulatie van peuters. Extraversie en negatief affect als dimensies van temperament van ouders werden gemeten door middel van vragenlijsten tijdens de zwangerschap. Eveneens werden vier maanden na de geboorte warm en negatief opvoedgedrag gemeten. Op

tweeënhalfjaar werd de emotieregulatie van het kind zowel gemeten met vader als met moeder tijdens (vrij) spel taken in het laboratorium. Deze studie onderzocht welke dimensies van temperament van ouders en hun opvoedgedrag van invloed zijn op de negatieve

emotieregulatie van peuters. Voortbouwend op bestaande literatuur, onderzoek deze studie of er een interactie is tussen temperament van ouders en hun opvoedgedrag. Tot slot werd onderzocht of de resultaten voor vaders en moeders van elkaar verschillen. Resultaten wezen uit dat extraversie in combinatie met negativiteit en extraversie in combinatie met warmte van moeders negatief significant samenhangen met negatieve emotieregulatie van het kind. Voor vaders werden geen significante resultaten gevonden. Dit onderzoek toont aan dat het

combineren van de concepten van temperament en opvoedgedrag een beter inzicht geeft in de ontwikkeling van emotieregulatie van peuters, dan wordt verkregen door deze concepten afzonderlijk te onderzoeken.

(4)

Het Effect van Ouderfactoren op de Negatieve Emotieregulatie van Peuters

Recente studies richten zich steeds meer op de ontwikkeling van emotieregulatie van jonge kinderen en de rol van ouders (Cole, Michel, & Teti, 1994; Morris, Skilk, Steinberg, Myers, & Robbinson, 2007; Southam-Gerow & Kendall, 2002). De aandacht in deze

onderzoeken gaat voornamelijk uit naar de voorspellers van emotieregulatie. Het is belangrijk om in de baby en peutertijd de voorspellers van adaptieve en maladaptieve emotieregulatie in kaart te brengen, omdat in deze fase de ontwikkeling van emotieregulatie van kinderen wordt gevormd (Cole et al., 1994). Daarnaast is het belangrijk om tijdig de vroege voorspellers in kaart te brengen. Dit is belangrijk omdat emotieregulatieproblemen kunnen leiden tot verschillende vormen van psychopathologie, waaronder angst- en stemmingsstoornissen (Ehring & Watkins, 2008; Gross & John, 2003). Emotieregulatie bestaat uit intrinsieke en extrinsieke processen die verantwoordelijk zijn voor het managen, controleren, onderhouden en uiten van emoties (Thompson, 1994). Emotieregulatieprocessen kunnen zich zowel bewust als onbewust voordoen (Cole et al., 1994; Gross & Thompsom, 2007; Thompsom, 1994).

Gedurende het eerste levensjaar zijn baby’s geheel overgeleverd aan de zorg van de volwassene(n) om hun emoties te reguleren. Baby’s communiceren voornamelijk met huilen en lachen waardoor verzorgers weten in welke emotionele staat de baby verkeert (Cole et al., 1994). De peuterleeftijd is een belangrijke fase omdat er vanaf die periode verwacht wordt dat kinderen verschillende emotionele ontwikkelingstaken beheersen, zoals: inschatten van gevaarlijke situaties, zelfbescherming, omgaan met gevaar en angstgevoelens, sluiten van vriendschappen, emoties uiten met de juiste mate van intensiteit en het tolereren van het alleen zijn in bepaalde situaties. Om deze taken te kunnen uitvoeren moeten emoties worden gereguleerd (Cole et al., 1994).

Bij het leren reguleren van emoties spelen ouders een grote rol. Als ouders veel diverse emoties uiten, leren kinderen emoties herkennen om te gebruiken in verschillende situaties (Denham et al., 1997). Ouders dragen bij aan de ontwikkeling van emotieregulatie door te reageren op de emoties van het kind. Er wordt gesuggereerd dat kinderen de manier waarop ouders omgaan met hun emoties modelleren en internaliseren doordat zij veelvuldig worden blootgesteld aan de wijze waarop hun ouders emotioneel en gedragsmatig reageren op emotionele stimuli (Morris et al., 2007; Parke, 1994). Wanneer ouders bijvoorbeeld veelvuldig boosheid uiten richting het kind in vervelende situaties, is het voor het kind moeilijk om geaccepteerde en effectieve reacties te observeren en te modelleren. Hierdoor wordt het voor het kind moeilijk om adequate reacties eigen te maken (Morris et al., 2007).

(5)

Het goed kunnen reguleren van emoties is belangrijk voor het ontwikkelen van

adaptief sociaal gedrag (Thomson, 1994; Gross & Thomson, 2003). Wanneer kinderen in staat zijn om op een juiste wijze adequate emotieregulatiestrategieën te gebruiken om hun emoties te moduleren, wordt er gesproken van positieve emotieregulatie (Thomson, 1994). De huidige studie richt op de negatieve emotieregulatie van peuters. Negatieve emotieregulatie wordt gekenmerkt door inadequate strategieën die ingezet worden om emoties te moduleren en te controleren (Cole, 1994). Hiertoe behoren internaliserende emotieregulatiestrategieën zoals verdriet en nervositeit, en externaliserende emotieregulatiestrategieën zoals opstandigheid, boosheid en frustratie (SCIPD; Malik & Lindahl, 2000). Negatieve emotieregulatie van peuters kan soms leiden tot maladaptief sociaal gedrag, emotieregulatiestoornissen,

psychische problemen en psychopathologie (Bornstein, Suwalsky, & Breakstone, 2012; Cole et al., 1994; Gross & John, 2003). Ter preventie van deze problemen wil het huidige

onderzoek beter inzicht krijgen in de vroege voorspellers van temperament van ouders en hun opvoedgedrag in relatie tot negatieve emotieregulatie van peuters.

De voorspellers van temperament van ouders blijken een rol te spelen in de

ontwikkeling van emotieregulatie van kinderen (Morris et al., 2007). Volgens onderzoekers kan temperament worden gezien als belangrijk element van karaktereigenschappen die vroeg in het leven ontstaan en die sterk beïnvloed kunnen worden door biologische factoren

(Goldsmith et al., 1987). Temperament bestaat uit relatief consistente basale predisposities die ten grondslag liggen aan de expressie van activiteit, reactiviteit, emotionaliteit en sociabiliteit. Tijdens de ontwikkeling is temperament niet alleen te beïnvloeden door biologische factoren, maar ook door ervaring en context (Goldsmith et al., 1987). Temperament van volwassenen wordt door Evans en Rothbart (2007) onderverdeeld in vier factoren, te weten: negatieve affectiviteit, bewuste controle, extraversie en gevoeligheid. Temperament van ouders beïnvloedt hun eigen emotieregulatiestrategieën die kinderen door modelleren deels overnemen (Morris et al., 2007). Zo lijkt extraversie van ouders samen te hangen met

positieve emotieregulatie en negatieve affectiviteit met negatieve emotieregulatie bij kinderen (Morris et al., 2007). Door dit gegeven richt het huidige onderzoek zich op negatieve

affectiviteit en extraversie als voorspellers van emotieregulatie bij peuters.

Negatieve affectiviteit, als mogelijke voorspeller, bestaat uit emotionele gevoelens, zoals: angst, depressie, frustratie en verdriet. Deze gevoelens hebben mogelijk zowel een negatieve invloed op het gedrag van het individu zelf als op het gedrag van een ander (Clark, Watson, & Mineka, 1994). Zo wordt vanuit theorie gesuggereerd dat depressieve moeders

(6)

meer negatief affect laten zien dan niet depressieve moeders. Deze depressieve moeders reageren minder adequaat op de emotionele reacties van hun kinderen, met het gevolg dat kinderen onvoldoende adaptieve emotieregulatiestrategieën ontwikkelen (Morris et al., 2007). Negatieve affectiviteit van ouders kan maladaptieve emotieregulatiestrategieën beïnvloeden bij het kind doordat het kind weinig positieve emoties te zien krijgt die kunnen dienen als adaptieve emotieregulatie (Denham et al., 1997). Uit observationeel onderzoek is bekend dat depressie van moeders als dimensie van negatieve affectiviteit, emotieregulatieproblemen bij het vierjarige kind voorspellen tijdens ouder-kind interacties (Maughan et al., 2007). Deze emotieregulatieproblemen bestonden uit huilen, boosheid, verbale agressie, angst en schelden. Verder is het effect van negatieve affectiviteit van moeders op de negatieve emotieregulatie en agressie van schoolgaande kinderen onderzocht (Ramsden & Gubbard, 2002). Uit dit

onderzoek kwam naar voren dat een hoog niveau van negatieve affectiviteit en een laag niveau van moederlijke acceptatie ten opzichte van de emoties van het kind gerelateerd waren aan percepties van emotieregulatieproblemen bij het tien jarige kind (Ramsden & Gubbard, 2002). Deze emotieregulatieproblemen waren vervolgens weer gerelateerd aan

agressieproblemen. Negatieve affectiviteit van ouders lijkt dus een relatie te hebben met emotieregulatieproblemen van kinderen. Recente onderzoeken hebben zich voornamelijk gericht op depressie in relatie tot de emotieregulatie van het schoolgaande kind. Het huidige onderzoek onderscheidt zich door zich niet enkel te richten op depressie als dimensie van temperament van vaders en moeders, maar ook op angst, frustratie en verdriet in relatie tot de ontwikkeling van negatieve emotieregulatie van peuters (Roque & Veríssiomo, 2011; Saritas, Grusec, & Gençöz, 2013).

Waar negatief affect lijkt samen te hangen met negatieve emotieregulatie, zo lijkt extraversie samen te hangen met positieve emotieregulatie van het kind (Morris et al., 2007). Extraversie wordt beschouwd als een positieve eigenschap die de mate weergeeft waarin een persoon positief gericht is naar andere personen (Evans & Rothbart, 2007). Hierbij kan men denken aan de mate van sociabiliteit, positieve interacties en positieve emotionaliteit. Extraversie van ouders kan er voor zorgen dat kinderen zich veilig en vertrouwd voelen om emoties te uiten, omdat zij zich hierin gesteund en geholpen voelen (Morris et al., 2007). Daarnaast wordt gesuggereerd dat extraversie van ouders samengaat met veel positieve emoties en emotieregulatiestrategieën bij de ouders zelf. Deze positieve emoties en

emotieregulatiestrategieën kunnen leiden tot positieve emotieregulatiestrategieën bij het kind, omdat deze door het kind geïnternaliseerd en gemodelleerd worden (Morris et al., 2007).

(7)

Onderzoek liet zien dat een hoge mate van extraversie van ouders richting het kind-, positieve emotieregulatiestrategieën bij het 10 tot 18 jaar oude kind voorspellen (Gresham & Gullone, 2012). Deze emotieregulatiestrategieën bestonden uit zelfvertrouwen, weerbaarheid en nieuwe situaties goed kunnen interpreteren (Gresham & Gullone, 2012). Een beperking van dit onderzoek was dat emotieregulatie enkel werd gemeten door middel van vragenlijsten tijdens de adolescentie. In tegenstelling tot de bevindingen van Morris en collega’s (2007) en Gresham en Gullone (2012), werd in een longitudinaal observationeel onderzoek van Clark en collega’s (2000) gevonden dat een hoge mate van extraversie van moeders samengaat met meer negatieve controle, wat resulteert in het uiten van meer negatieve emoties bij baby’s. Deze negatieve emoties bestonden uit, huilen, stress, angst en boosheid (Clark et al., 2000). Deze studie heeft zich echter enkel en alleen gefocust op moeders terwijl er in de huidige literatuur bekend is dat ook vaders een rol spelen in de ontwikkeling van emotieregulatie bij jonge kinderen. Juist is er in de afgelopen jaren een verandering te zien in de bijdrage van het opvoedgedrag van vaders (McKinney & Renk, 2008). Vaders zijn zich meer gaan bezig houden met opvoedtaken en steunen moeders meer in de keuze van het opvoedgedrag dan vroeger (McKinney & Renk, 2008). Omdat vaders nu meer direct opvoeden en daardoor ook een rol spelen in de ontwikkeling van emotieregulatie bij peuters, is het van belang om vaders in het huidig onderzoek te includeren. De huidige studie zal voor een objectief beeld de emotieregulatie van het kind in ouder-kind interacties observationeel onderzoeken.

Naast temperament van ouders speelt ook het opvoedgedrag van ouders een belangrijke rol in de ontwikkeling van emotieregulatie bij kinderen (Morris et al., 2007). Het

opvoedgedrag dat ouders laten zien jegens het kind reflecteert hun ideeën, opvattingen en gedrag, wat tezamen het emotionele klimaat binnen het gezin creëert (Darling & Steinberg, 1993). Binnen dit emotionele klimaat van ouders leren kinderen in verschillende situaties emoties en emotieregulatiestrategieën herkennen die leiden tot schema’s over emotieregulatie. Negatief opvoedgedrag leidt mogelijk tot negatieve schema’s van emotieregulatie waar warm opvoedgedrag zal leiden tot positieve schema’s (Denham, 1997). Het huidige onderzoek kijkt naar warm en negatief opvoedgedrag omdat beide gezien worden als belangrijke elementen voor het creëren van een gezond emotioneel klimaat binnen een gezin (Morris et al., 2007).

Warm opvoedgedrag wordt gekenmerkt door een hoge mate van steun, affectiviteit, sensitiviteit en responsiviteit (Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2008). Warm opvoedgedrag wordt gerelateerd aan positieve ontwikkeling van emotieregulatie van kinderen (Gottman, Katz, & Hooven, 1996, 1997). Er wordt verondersteld dat warme ouders beter in staat zijn om

(8)

de emoties van hun kind(eren) te labelen, problemen op te lossen en kinderen een veilige omgeving te bieden. Hierdoor reageren ouders die sensitief en responsief zijn beter op de emotionele expressies van hun kind(eren) (Gotmann et al.,1997). Wanneer ouders responsief en sensitief reageren op de emoties van kinderen, leren kinderen door de observatie en

imitatie hun eigen emoties te reguleren (Gross & Thomsom, 2007). Wat betreft opvoedgedrag is er nog weinig bekend over de invloed van warm opvoedgedrag op de emotieregulatie van peuters (Ekas et al., 2011). Uit een cross-sectioneel observationele studie is gebleken dat kinderen in de leeftijd van zes tot 24 maanden emotieregulatiestrategieën van moeders overnemen wanneer moeders betrokken zijn in een positieve situatie. Wanneer moeders positief reageerden op het kind in beangstigende situaties, durft het kind door minder stress meer risico’s te nemen (Roque & Verissimo, 2011). Een beperking van dit onderzoek was dat de onderzoeksgroep erg klein was, waardoor resultaten niet goed te generaliseren zijn.

Daarnaast was het onderzoek enkel op moeders gericht. Daarom zal het huidige longitudinale onderzoek zich richten op meer deelnemers die bestaan uit zowel vaders als moeders.

Naast warm opvoedgedrag is ook negatief opvoedgedrag gerelateerd aan

emotieregulatie van kinderen (Eisenberg et al.,1999; Saritas et al., 2013). Ouders die negatief opvoedgedrag vertonen laten een hoge mate van vijandigheid en afkeuring zien jegens het kind. Gedragingen bestaan uit afwijzing, neerbuigende of beschuldigende opmerkingen en ongeduld (Majdandžić et al., 2008). Ouders die een negatieve opvoedstijl hanteren zijn eerder geneigd om hun kinderen te steunen in het reguleren van negatieve emoties en geven minder aandacht aan onrustig en opstandig gedrag (Saritas et al., 2013). Uit observationeel onderzoek kwam naar voren dat een hoge mate van afwijzing van ouders als dimensie van negatief opvoedgedrag, negatieve emotieregulatie (schreeuwen, huilen, fronzen met de wenkbrauwen en angstige gezichten trekken) bij peuters voorspelden (Ekas et al., 2011). In dit onderzoek werd enkel afwijzing als dimensie van negatief opvoedgedrag onderzocht, terwijl ook vijandigheid van de ouders kan leiden tot maladaptieve emotieregulatie bij kinderen (Morris et al., 2007). Verder hebben onderzoekers Saritas en collega’s (2013) in een cross-sectionele studie onderzocht wat het effect was van negatief opvoedgedrag van moeders op

emotieregulatie van adolescenten. Zij hebben gevonden dat wanneer moeders meer negatief opvoedgedrag lieten zien, dit positief significant samenhangt met meer negatieve emoties van adolescenten. Longitudinaal en observationeel onderzoek, zoals het huidige onderzoek, is nodig om te onderzoeken hoe emotieregulatie zich in tijd ontwikkelt (Saritas et al., 2013).

(9)

De hierboven beschreven concepten van opvoedgedrag en temperament, zijn in recente literatuur weinig met elkaar in verband gebracht. Zeker de rol van temperament in het

opvoedgedrag van ouders blijkt onderbelicht (Metsäpelto & Pulkkinen, 2003). Belsky (1984) veronderstelt dat opvoedgedrag bestaat uit drie belangrijke componenten, namelijk:

temperament van ouders, temperament van het kind en contextuele factoren. Volgens Belsky (1984) is temperament van de ouder hierin het belangrijkste. Hij veronderstelt dat de wijze waarop ouders vorm geven aan hun ouderschap merendeels een uiting is van hun eigen temperament. Gesuggereerd wordt dat meer extraversie van ouders, positief gerelateerd is aan een hoge mate van warm opvoedgedrag en adequate emotieregulatie bij het kind. Deze

adequate emotieregulatie wordt beïnvloed door verschillende factoren, zoals: positieve ouder-kind interacties, emotionele stabiliteit en responsiviteit (Belsky & Jaffee, 2006). Daarentegen wordt gesuggereerd dat negatieve affectiviteit van ouders, positief gerelateerd is aan een hoge mate van negatief opvoedgedrag en inadequate emotieregulatie bij het kind. Deze inadequate emotieregulatie wordt beïnvloed door verschillende factoren, zoals: afwijzing, negatieve controle, gebrek aan responsiviteit, sensitiviteit en positieve emotieregulatiestrategieën (Morris et al., 2007).

Temperament van ouders in combinatie met hun opvoedgedrag is mogelijk gerelateerd aan emotieregulatie van het kind. Observationeel onderzoek heeft gevonden dat depressiviteit als dimensie van negatieve affectiviteit en negatief opvoedgedrag bij moeders samenhangt met emotieregulatieproblemen bij het kind op vierjarige leeftijd (Hoffman, Crnic, & Baker, 2006). Kinderen die op driejarige leeftijd een moeder hadden met een depressieve stemming dat samenging met negatief opvoedgedrag, lieten op vierjarige leeftijd meer

emotieregulatieproblemen zien, waaronder het over-reguleren van emoties in onvoorspelbare situaties (Hoffman et al., 2006). Verder is in cross-sectioneel onderzoek gevonden dat meer extraversie in combinatie met meer warm opvoedgedrag van moeders gerelateerd is aan zichtbaar meer positieve emotieregulatie van peuters, zoals: glimlachen en lachen (Bridgett et al., 2013). Minder extraversie in combinatie met minder warm opvoedgedrag van moeders leidt tot zichtbaar meer negatieve emotieregulatie van peuters waaronder huilen en boosheid (Bridgett et al., 2013). Dit onderzoek suggereert dat kinderen beter leren om hun emoties te reguleren wanneer zij een goed voorbeeld hebben van hun moeders, en wanneer moeders zich zeker voelen over hun opvoedkwaliteiten. Echter was dit onderzoek geen observationele studie. Daarnaast richtte het zich enkel op positieve temperamentstrekken van moeders, terwijl ook negatieve temperamentstrekken een belangrijke voorspeller kunnen zijn van

(10)

psychopathologie (Britgett et al., 2013). Uit eerdere onderzoeken komt naar voren dat mogelijk de combinatie van temperament van ouders en hun opvoedgedrag effect hebben op de emotieregulatie van het kind. Daarom onderzoekt de huidige studie niet alleen

temperament en opvoedgedrag afzonderlijk van elkaar, maar ook de combinatie tussen deze concepten.

Recente onderzoeken naar temperament en opvoedgedrag van ouders in relatie tot emotieregulatie van kinderen hebben zich voornamelijk gericht op moeders. Toch blijkt het opvoedgedrag van vaders ook een rol te spelen in de ontwikkeling van emotieregulatie van het kind (Maughan et al., 2007; Morris et al., 2007). Voornamelijk op jonge leeftijd lijkt het belangrijk om ook vaders in het onderzoek te betrekken omdat zij juist dán een belangrijk rol hebben in de ontwikkeling van emotieregulatie van het kind (Lamb, 2004; Paquette, 2004; Parke, 1992). Er wordt verondersteld dat vaders zich in de afgelopen jaren meer zijn gaan bezig houden met de opvoedtaken dan vroeger (McKenny & Renk, 2008). Naarmate het kind ouder wordt is er een verschil te zien in opvoedgedrag tussen vaders en moeders. Wanneer het kind ouder wordt laten moeders meer warm en vaders meer uitdagend opvoedgedrag zien (Maughan et al., 2007; Paquette, 2004; Parke, 1992;). Omdat er tot op heden weinig

onderzoek is gedaan naar de rol van vaders in relatie tot de ontwikkeling van emotieregulatie van kinderen, richt het huidige onderzoek zich op vaders én moeders (Maughan et al., 2007).

Zoals eerder beschreven richt de huidige studie zich op temperament van ouders en hun opvoedgedrag in relatie tot negatieve emotieregulatie van peuters. De hoofdvraag van de huidige studie was of negatieve affectiviteit en extraversie als dimensies van temperament van ouders en warm en negatief opvoed gedrag een rol spelen in de ontwikkeling van negatieve emotieregulatie van peuters. De eerste hypothese veronderstelt dat extraversie van ouders negatief samenhangt met negatieve emotieregulatie van peuters (Gresha & Gullone, 2012). De tweede hypothese veronderstelt dat negatieve affectiviteit van ouders positief samenhangt met negatieve emotieregulatie van peuters (Maughan et al., 2007). Hypothese drie verwacht dat warm opvoedgedrag van ouders negatief samenhangt met negatieve emotieregulatie van peuters (Morris et al., 2007). Hypothese vier stelt dat er een positieve samenhang is tussen negatief opvoedgedrag van ouders en negatieve emotieregulatie van peuters (Ekas et al., 2012). De vijfde hypothese verwacht dat er een interactie is tussen temperament en

opvoedgedrag van ouders in relatie tot negatieve emotieregulatie van peuters. Zo wordt er een negatief verband verwacht tussen extraversie en warmte en tussen extraversie en negatief opvoedgedrag in relatie tot negatieve emotieregulatie van peuters. Verder wordt er een

(11)

positief verband verwacht tussen negatief affect en negatief opvoedgedrag, alsook voor negatief affect en warmte in relatie tot de emotieregulatie van peuters (Belsky & Jaffee, 2006; Britgett et al, 2011). Als laatste verwacht de zesde hypothese dat er wel een verschil is tussen vaders en moeders wat betreft het effect van temperament en opvoedgedrag op de negatieve emotieregulatie van peuters (McKinney & Renk, 2008; Parke, 1994).

Methode Deelnemers

Deelnemers aan dit onderzoek bestonden uit kinderen en hun ouders (N = 115). In de huidige studie werd de data gebruikt van een longitudinaal onderzoek naar de sociale ontwikkeling van kinderen. In totaal deden 51 jongens (41,8%) en 64 meisjes (52,5%) mee aan het onderzoek. De gemiddelde leeftijd van vaders was 33,68 jaar (SD = 4,88) en moeders 30,8 jaar (SD = 4,27). De meeste deelnemers waren van Nederlandse komaf (86,4% vaders en 87,7% moeders). Er is tevens naar het opleidingsniveau, bruto inkomen en het aantal

werkuren per week gevraagd. Het overgrote deel van de moeders had een opleidingsniveau van mbo of hoger (mbo 15,6%, hbo 39,3% en universiteit 36,1%), een gemiddeld bruto maandsalaris (1000-2000 euro 21,2% en 2000-3000 euro 31,1%) en een gedeeltelijke of volledige werkweek (24-32 uur 34,5% en 36-40 uur 31,2%). Vaders hadden ook voor het overgrote deel een opleidingsniveau van mbo of hoger (mbo 24,6%, hbo 24,6% en universiteit 35,6%) en een gemiddeld of bovengemiddeld bruto inkomen (2000-3000 euro 35,6% en 3000-4000 euro 21,2%) en voornamelijk een fulltime (36-40 uur 61,8%). Vaders hadden in vergelijking met moeders een hoger salaris en werkten meer uur per week.

Procedure

De deelnemers werden op verschillende manieren geworven in en rondom Amsterdam, Utrecht en Den-Haag. Op het internet zijn oproepen en advertenties geplaats om mogelijke deelnemers te enthousiasmeren voor het onderzoek. Tevens werden er oproepen geplaats bij verschillende praktijken waar verloskundigen werkzaam zijn. Ook werden flyers en

advertenties geplaats bij huisartsenpraktijken en zwangerschapscursussen. De doelgroep bestond uit ouders die samen voor de eerste keer ouders werden. Door middel van een brochure kregen ouders informatie over het betreffende onderzoek waarna zij bij interesse contact op konden nemen met het onderzoekscentrum voor ouder en kind. De ouders werden vervolgens voorafgaand aan het onderzoek gevraagd hun biografische gegevens in te vullen door middel van een vragenlijst, alsook de mate van verlegenheid en zelfvertrouwen. Het

(12)

invullen van deze vragenlijsten op basis waarvan een selectie werd gemaakt, kostte ongeveer 10 minuten. Ouders die goed de Nederlandse of Engelse taal beheersten en waarbij geen sprake was van psychopathologie werden geselecteerd voor het onderzoek. Deelname aan het huidige onderzoek was geheel vrijwillig. Baby’s met een geboortegewicht lager dan 2500 gram en /of een neurologische afwijking(en) konden niet deelnemen aan het onderzoek. Als laatste moest het kind een Apgarscore hebben van minimaal 8 punten.

Gedurende het longitudinale onderzoek werden ouders met hun kind verschillende keren opgeroepen om deel te nemen aan het onderzoek in het laboratorium of in hun

thuissituatie. Het huidige onderzoek maakte gebruik van de data van het laboratoriumbezoek waarop het kind de leeftijd van 2,5 jaar had bereikt. Er werden twee laboratoriumonderzoeken gedaan waarvan er één was met moeder en kind en één met vader en kind. Na afloop van beide bezoeken kreeg het kind een klein cadeautje en de ouders een financiële beloning van €20, - . Tevens kregen zij een video-opname die is gemaakt van beide bezoeken aan het laboratorium.

Maten

Temperament van ouders. In de huidige studie werd gebruik gemaakt van de verkorte versie van de Adult Temperament Questionnaire tijdens zwangerschap (ATQ; Rothbart et al., 2000). De ATQ is ontwikkeld om temperament van ouders te meten aan de hand van 13 schalen, bestaande uit 77 items, onderverdeeld in vier factoren (negatieve affectiviteit, bewuste controle, extraversie en gevoeligheid). De huidige studie richtte zich op de factoren negatieve affectiviteit en extraversie. De schaal negatieve affectiviteit bestaat uit 26 items. Een voorbeeld item is: ‘Ik ben snel angstig’. De schaal extraversie bestaat uit 17 items. Een voorbeeld item is: ‘Er zijn maar weinig dagen waarin ik geen ervaring heb met een kort gevoel van intense vreugde’. De items werden gemeten op basis van een 7-punts Likertschaal, met antwoordmogelijkheden variërend van “helemaal onwaar volgens u” tot “helemaal waar volgens u”. Deze vragenlijst werd afgenomen tijdens de voormeting waarin moeder nog zwanger was van haar eerste kind. De Cronbach alfa geeft weer in hoeverre een schaal betrouwbaar is. De Cronbach’ s alfa voor extraversie van vaders kwam uit op een .70 en voor moeders .73. De Cronbach’ s alfa voor negatieve affectiviteit van vaders was .74 en voor moeders .80.

Opvoedgedrag. De aangepaste versie van de Comprehensive Parenting Behaviour Questionnaire werd gebruikt om opvoedingsdimensies te meten. Er zijn vijf leeftijdsgebonden versies van de vragenlijst beschikbaar voor ouders met een kind in de leeftijd van drie

(13)

maanden tot 12 jaar. De huidige vragenlijst is door Majdandžić, Vente de en Bögels (2008a) zelf samengesteld op basis van de bestaande vragenlijsten. De vragenlijst bestaat uit

hoofddimensies die onderscheiden worden door subdimensies. De vragenlijst bestaat uit 125 items (Majdandžic et al., 2008a). In het huidige onderzoek werd gekeken naar warm- en negatief opvoedgedrag. De schaal warmte bestaat uit 16 items. Een voorbeeld item is: ‘Ik knuffel mijn kind regelmatig’. De schaal negativiteit bestaat uit 6 items. Een voorbeeld item is: ‘Als mijn kind erg vervelend is dan ben ik wel eens hardhandig’. De items werden gemeten op basis van een 5-punt Likertschaal met antwoordmogelijkheden variërend van “helemaal niet van toepassing” tot “helemaal van toepassing”. De vragenlijst werd afgenomen tijdens de 4 maandmeting. De Cronbach’ s alfa voor negatief opvoedgedrag voor vaders was .68 en voor moeders .43 na verwijdering van item 27: ‘Als mijn kind lang huilt dan schreeuw ik tegen hem/haar’. De Cronbach’ s alfa voor warm opvoedgedrag voor vaders was .84 en voor moeders .79.

Emotieregulatie van het kind: Bij kinderen werd de mate van negatieve emotieregulatie gemeten tijdens de 2,5 jaars-meting tijdens (vrij) spel taken in het

laboratorium van de Universiteit van Amsterdam. Taken betroffen dyadische interacties die allen ongeveer vijf minuten duurden. In de 1e taak moesten ouder en kind spelen zonder speelgoed. In de kamer lagen kussens van verschillend formaat om stoeigedrag uit te lokken. Tijdens de tweede taak werd hen gevraagd om samen speelgoed uit te zoeken. Het speelgoed bestond onder andere uit: puzzels, blokken of eetservice. In de derde taak werd gevraagd om samen het speelgoed weer op te ruimen. Ten tijde van het onderzoek werd het kind gefilmd door drie verschillende camera’s. De metingen werden apart voor vaders en moeders gecodeerd omdat zij afzonderlijk van elkaar de bovengenoemde taken uitvoerden met het kind.

Het coderen werd gedaan volgens het system for coding interactions in parent-child dyads (SCIPD; Malik & Lindahl, 2000). Alle codes werden gescoord op een likert 5-puntsschaal, van 1 (erg laag) naar 5 (erg hoog), waarbij zowel met de frequentie als de intensiteit van emoties rekening werd gehouden. Drie verschillende vormen van negatief affect waaronder boosheid en frustratie, verdriet en nervositeit en opstandig en vijandigheid werden gecodeerd. Onder boosheid en frustratie wordt verstaan het uiten van boosheid, frustratie, spanning, zeuren en irritatie. Een directe uiting van boosheid is: ‘Ik haat het om hierover te praten’. Onder opstandig en vijandig gedrag valt beledigen, lichamelijke agressie, vijandigheid, tegendraadsheid, bijdehand zijn, ongehoorzaamheid, vloeken en op zoek zijn

(14)

naar wraak. Een directe uiting van vijandig gedrag is bijvoorbeeld het slaan van ouders. Onder verdriet en nervositeit wordt verstaan: verdriet, rouw, spijt, droefheid, kwelling, berouw, pijn, zenuwen en nervositeit. Een directie uiting van verdriet en nervositeit kon zijn huilen en nerveus lachen. Bij het coderen werd gekeken naar wat een kind precies zei en hoe het kind dit zei. Er werd gelet op het stemgebruik, lichaamshouding en gezichtsuitdrukkingen. De schaal voor negatieve emotieregulatie is berekend door het gemiddelde te nemen van de schalen verdriet en nervositeit, boosheid en frustratie en opstandig en vijandig. De schaal werd op deze manier geconstrueerd zodat zowel internaliserende als externaliserende negatieve emotieregulatie kon worden meegenomen in de analyse. De Intraclass correlatie coëfficiënt (ICC) is berekend door SPSS. ICC is een maat voor het kwantificeren van de mate van overeenstemming tussen twee (of meer) op herhaaldelijke gemeten waardes. In totaal zijn acht studenten in twee maanden tijd getraind om een betrouwbaarheid van .70 ICC te krijgen. De ICC van de schalen boosheid/frustratie, opstandig/vijandig en verdriet/nervositeit die emotieregulatie meten bij het kind over de drie taken waren voor vaders .65 en voor moeders .69. De schaal teruggetrokkenheid kon niet worden meegenomen wegens onbetrouwbaarheid. Deze schaal had een ICC van .08 voor vaders en -.37 voor moeders.

Data-analyse-plan

Data werd verkregen door verschillende vragenlijsten en observaties te analyseren met behulp van het programma SPSS, versie 20.0. Alle analyses werden zowel voor vaders als moeders apart onderzocht. Allereerst werd de data gecontroleerd op normaliteit. Alle

variabelen hadden een redelijk normale verdeling. Vervolgens werden de variabelen omgezet in z-scores om na te gaan of er sprake was van extreme uitbijters. Op basis van de theorie van Agresti en Franklin (2012) werd besloten om alleen de z-scores -3.29< of >3.29 te

verwijderen uit de data. In een uitvalanalyse werd onderzocht hoeveel waarden er misten in de data. Vervolgens werden twee groepen gemaakt, één groep die alles had ingevuld en één groep waarvan sommige waarden misten. Daarna werd door middel van een onafhankelijke t-toets onderzocht of de uitval-groep significant verschilde van de groep zonder uitval. Geen van de groepen verschilden significant van elkaar met betrekking tot de onafhankelijke en afhankelijke variabelen. Na analyses was er voor 78 kinderen (76 vaders en 78 moeders) complete data beschikbaar waarmee verdere analyses zijn gedaan. Een correlatiematrix werd zowel voor vaders als moeder uitgevoerd om na te gaan in hoeverre de variabelen onderling correleerden. Daarnaast werd er een correlatiematrix gemaakt waarin associaties op de variabelen beschreven stonden tussen vaders en moeders. Vervolgens werden de data

(15)

bestanden van vaders en moeders samengevoegd tot één bestand om door middel van een gepaarde t-toets te onderzoeken of de gemiddelden op de variabelen voor vaders en moeders significant van elkaar verschilden.

Na de t-toets werd er een hiërarchische multiple regressie analyse afzonderlijk

uitgevoerd voor zowel vaders als moeders om de invloed van de onafhankelijk variabelen op de afhankelijke variabelen te onderzoeken. In stap 1van de analyse werden de voorspellers negatief affect en extraversie als dimensies van temperament van ouders en warmte en negatief opvoedgedrag als dimensies van opvoedgedrag ingevoerd. In stap 2 werden de interactietermen ingevoerd. De variabelen werden gecentreerd voordat ze waren toegevoegd in stap 2 van de analyse. Als laatste werden significante interacties onderzocht door gebruik te maken van de Johnson-Neyman techniek, verschaft door Hayes en Metthes (2009). Deze computergestuurde techniek identificeert vanaf welke significante waarden de

moderatorvariabele het effect van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele verandert.

Resultaten

Tabel 1 laat de onderlinge correlaties zien tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen voor vaders en moeders. Voor moeders correleerden de variabelen extraversie en negatief affect tijdens de zwangerschap en negativiteit en warmte tijdens de

vier-maandenmeting negatief significant met elkaar. Voor vaders was te zien dat negativiteit en warmte tijdens de vier-maandenmeting negatief significant met elkaar samenhangen. Ook negatief affect, gemeten tijdens de zwangerschap en warmte gemeten op de

vier-maandenmeting hangen negatief significant met elkaar samen. Negatief affect tijdens de zwangerschap en negativiteit op vier maanden correleerden positief significant met elkaar evenals emotieregulatie op tweeënhalf jaar en negativiteit op vier maanden. In Tabel 2 zijn de correlaties weergegeven die de associaties op de variabelen tussen vaders en moeders

weergeven. Hieruit is op te maken dat er een negatieve samenhang is tussen extraversie van vaders en negatief affect van moeders. Vaders die een hoge score rapporteerden op

extraversie hadden een partner die een lagere score rapporteerde op negatief affect. Tabel 3 is gebruik gemaakt van een onafhankelijke t-toets. De resultaten lieten een beschrijving zien van de gemiddelden op de afhankelijke en onafhankelijke variabelen van vaders en moeder. Deze test liet zien dat moeders significant vaker rapporteerden warmer te zijn in de opvoeding tijdens de vier-maandenmeting dan vaders. Ook liet het zien dat vaders significant meer extraversie rapporteerden tijdens de zwangerschap dan moeders. Tot slot bleek uit de

(16)

resultaten dat moeders significant hoger scoorden op negatief affect tijdens de vier-maandenmeting dan vaders (zie Tabel 3).

Na de beschrijvende statistieken werd er afzonderlijk voor vaders en moeders een hiërarchische multiple regressie uitgevoerd. In stap 1 van de analyses werden zowel de dimensies van temperament als de dimensies van opvoedgedrag ingevoerd. Zowel extraversie als negatief affect als dimensies van temperament en warmte en negativiteit als dimensies van opvoeding van moeders waren niet significant gerelateerd aan negatieve emotieregulatie van kinderen op tweeënhalf jarige leeftijd. Hierdoor kon dus geen steun gevonden worden voor de eerste vier hypotheses die weergaven dat dimensies van temperament en opvoedgedrag van ouders samenhingen met negatieve emotieregulatie van peuters. Ook de verklaarde variantie in stap 1 van het model was niet significant (zie Tabel 4).

Door de toevoeging van de interactietermen in stap 2 van de analyse was er een significante verandering te zien in de verklaarde variantie. Tabel 4 laat zien dat de

interactieterm extraversie gerapporteerd tijdens de zwangerschap en warmte gerapporteerd op vier maanden door moeder een negatief significant verband heeft met negatieve

emotieregulatie van het kind op tweeënhalf jaar. Moeders die meer extraversie en meer warm opvoedgedrag rapporteerden op de vragenlijsten hadden kinderen die tijdens interacties minder negatieve emotieregulatie lieten zien. Ook was er een significant negatief verband gevonden tussen de interactietermen extraversie en negativiteit. Moeders die meer extraversie tijdens de zwangerschap en meer negatief opvoedgedrag tijdens de vier-maandenmeting rapporteerden, hadden kinderen die minder negatieve emotieregulatie lieten zien tijdens interacties op tweeënhalf jarige leeftijd. Hierdoor werd er steun gevonden voor de vijfde hypothese die stelde dat er interactie was tussen temperament en opvoedgedrag van ouders in relatie tot de negatieve emotieregulatie van peuters. De overige interactietermen negatief affect en warmte en negatief affect en negativiteit waren niet significant gerelateerd aan negatieve emotieregulatie van peuters. Als laatste is in Tabel 5 te zien dat de moderatie getoetst is door middel van de computergestuurde techniek van Hayes en Metthes (2009). Hieruit bleek dat enkel de moderatorvariabele warmte, negatieve significante waarden had binnen de steekproef. Dit betekent dat warm opvoedgedrag van moeders de negatieve

associatie tussen extraversie en negatieve emotieregulatie modereerde bij een waarde van -.54 of hoger. Voor de moderatorvariabele negatief affect waren geen significante waarden

(17)

voor deze interactie niet duidelijk vanaf welke waarden negatief affect de negatieve associatie tussen extraversie en negatieve emotieregulatie modereert.

Ook voor vaders werd een hiërarchische multiple regressie uitgevoerd. De verklaarde variantie in stap 1 en 2 van het model waren niet significant bevonden. In stap 1 van de analyse was voor geen van de voorspellers een significant effect gevonden. Zowel extraversie als negatief affect als dimensies van temperament gemeten tijdens de zwangerschap en

warmte en negativiteit als dimensies van opvoeding gemeten op vier maanden van vaders zijn niet significant gerelateerd aan negatieve emotieregulatie van peuters op tweeënhalf jaar. Voor de interacties extraversie en warmte, extraversie en negativiteit, negatief affect en warmte, en negatief affect en negativiteit waren geen significante resultaten gevonden. Concluderend kan gesteld worden dat de combinatie van temperament gerapporteerd tijdens de zwangerschap en het opvoedgedrag op vier maanden voor vaders niet bijdraagt aan de negatieve emotieregulatie van peuters op tweeënhalf jaar. Hierdoor werd voor vaders geen enkele hypothese ondersteund. Voor een volledig overzicht van de multiple hiërarchische regressie wordt verwezen naar Tabel 4.

Discussie

Doel van de huidige studie was om te onderzoeken of extraversie en negatief affect als temperamentstrekken van ouders en warmte en negativiteit als opvoedgedrag gerelateerd waren aan negatieve emotieregulatie van peuters. Tevens werd onderzocht of de combinatie van temperament van ouders en hun opvoedgedrag samenhangt met negatieve emotieregulatie van peuters. Dit werd gemeten door ouders een vragenlijst te laten invullen over temperament tijdens de zwangerschap, en over opvoedgedrag tijdens de vier-maandenmeting. De negatieve emotieregulatie van peuters werd gemeten tijdens ouder-kind interacties op tweeënhalf jarige leeftijd. De huidige studie heeft verder gebouwd op bestaande studies door onderzoek te doen naar de voorspellers van emotieregulatie van peuters.

Resultaten lieten zien dat dimensies van temperament of van opvoedgedrag afzonderlijk niet van invloed waren op de emotieregulatie van peuters maar dat juist de combinatie van extraversie als dimensie van temperament van moeders en warm opvoedgedrag, significant negatief samenhingen met negatieve emotieregulatie van kinderen. Daarnaast werd er ook een negatief significant effect gevonden voor de combinatie van extraversie als dimensie van temperament van moeders en negatief opvoedgedrag in relatie tot de negatieve

emotieregulatie van peuters. Voor moeders bleek dus dat de combinatie van extraversie als dimensie van temperament een belangrijke voorspeller is in combinatie met warm

(18)

opvoedgedrag en negatief affect. Voor vaders bleek dat voorspellers van temperament

gerapporteerd tijdens de zwangerschap van hun vrouw en het opvoedgedrag gerapporteerd op de vier-maandenmeting afzonderlijk of in combinatie met elkaar niet samenhangen met negatieve emotieregulatie van peuters op tweeënhalf jaar.

Uit het huidige onderzoek bleek dat juist de combinatie tussen extraversie en opvoedgedrag een belangrijke invloed heeft op de negatieve emotieregulatie van peuters. Extraversie van moeders hangt dus samen met minder negatieve emotieregulatie van peuters als moeders meer warm én meer negatief opvoedgedrag rapporteerden. Vanuit de literatuur is bekend dat er in de opvoeding veel interacties tussen ouders en het kind zijn waarin het ervaren en uiten van emoties centraal staan. Deze interacties worden beïnvloed door gedachten, gevoelens, normen en waarden die samenhangen met het temperament van de ouder (Metsäpelto & Pulkkinen, 2003). Ook suggereren Belsky en Jaffee (2006) dat temperament van ouders een belangrijke factor is die bepalend is voor de uiting van

opvoedgedrag. Deze onderzoekers suggereren dat meer extraversie samengaat met een hoge mate van warm opvoedgedrag welke tezamen invloed hebben op adequate emotieregulatie van het kind omdat het wordt beïnvloed door responsiviteit, emotionele stabiliteit en positieve interacties. Ander onderzoek liet ook zien dat extraversie als dimensie van temperament van ouders en warm opvoedgedrag van invloed was op adaptieve emotieregulatie van het kind (Bridgett et al., 2013). Deze onderzoekers impliceren dat de adaptieve emotieregulatie ontstaat doordat kinderen een goed voorbeeld krijgen waardoor zij beter in staat zijn om hun emoties te reguleren. Verder liet ander onderzoek zien dat wanneer moeders extraversie rapporteerden en/of lieten zien, zij warmer waren in de opvoeding en hierdoor een positieve omgeving konden creëren voor hun kinderen wat bijdroeg aan een positieve sociale

ontwikkeling van het kind (Metsäpelto & Pulkkinen, 2005). Tot op heden zijn er geen onderzoeken die net als het huidige onderzoek een samenhang vindt tussen extraversie als dimensie van temperament van ouders en negatief opvoedgedrag. Dit is interessant omdat wel bekend is dat temperament van invloed is op het opvoedgedrag. Het wekt de suggestie dat de gerapporteerde extraversie van moeders een positieve invloed heeft op het negatieve

opvoedgedrag doordat bij deze moeders sprake is van een hoge mate van sociabiliteit en positief affect. Hierdoor kunnen zij beter in staat zijn om ook op gepaste momenten adequaat negatief opvoedgedrag te laten zien tijdens interacties waardoor zij hun kinderen goed corrigeren en op het juiste moment straffen voor ongepast gedrag. De huidige studie betuigt dan ook dat een hoge mate van extraversie er voor zorgt dat negatief opvoedgedrag op een

(19)

positieve wijze ten uitvoer wordt gebracht door positieve ideeën, sociabiliteit en normen en waarden van moeders.

De combinatie van extraversie als dimensie van temperament van moeders en hun opvoedgedrag zijn dus gerelateerd aan belangrijke kind-uitkomsten. Echter heeft de huidige studie geen interactie gevonden tussen negatief affect als dimensie van temperament en opvoedgedrag. Recente studies hebben wel een samenhang gevonden tussen negatief affect als dimensie van temperament en negatief opvoedgedrag in relatie tot

emotieregulatieproblemen bij kinderen (Browne, 2012; Hoffman et al., 2006). Zo heeft het onderzoek van Smith en collega’s (2006) laten zien dat minder negatief affect en meer

warmte samenhing met adaptieve emotieregulatie van kinderen. Het feit dat de huidige studie geen verband heeft gevonden tussen negatief affect als dimensie van temperament en

opvoedgedrag zou kunnen komen doordat er weinig ouders waren met een lage sociaal economische status (SES). Uit onderzoek blijkt dat zowel een lage SES, stress en negatief opvoedgedrag aandachtsproblemen voorspellen bij kinderen op tweeënhalf jarige leeftijd (Browne, 2012). Daarnaast zou het kunnen zijn dat het huidige onderzoek geen verband gevonden heeft doordat temperament enkel gemeten werd via vragenlijsten en niet door observaties. Vragenlijsten kunnen mogelijk andere informatie weergeven dan zou worden verkregen door observaties, omdat in vragenlijsten het gevaar schuilt van sociaal wenselijke antwoorden, geheugenproblemen en onbekendheid met termen. Mogelijk durfden ouders niet eerlijk te antwoorden op de schaal negatief affect. Daarom wordt er aangeraden om naast vragenlijsten ook observaties te doen zodat er een zo objectief mogelijk beeld geschetst kan worden (Giessen, et al., 2010). Mogelijk waren er ook andere resultaten geweest als er bij de peuters sprake was van externaliserend probleemgedrag (Smith et al., 2006). Vanuit de studie van Smith en collega’s (2006) kwam naar voren dat wanneer moeders negatief affect lieten zien en afwijzend en controlerend waren, zij kinderen hadden die zowel meer negatieve emotieregulatie lieten zien als uitlokten (Smith et al., 2006).

Een mogelijke andere verklaring voor de niet gevonden resultaten kan zijn dat het reguleren van emoties contextafhankelijk is. Zo bleek uit onderzoek dat peuters meer emotieregulatieproblemen lieten zien in interacties met ouders tijdens een taak die frustratie en/of angst opriep, dan tijdens een taak die positief affect opriep (Smith et al., 2006). Deze emotieregulatieproblemen lokten vervolgens negatief opvoedgedrag uit bij de ouders. Het temperament en opvoedgedrag van ouders zou mogelijk anders tot uiting zijn gekomen wanneer er ook een frustratie-taak was gemeten. Mogelijk zou de reactie van het kind er dan

(20)

voor zorgen dat ouders meer negatief affect en negatief opvoedgedrag lieten zien. Een laatste andere mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat ouders zich bewust waren van de camera’s en hierdoor alleen zichtbaar positief opvoedgedrag lieten zien waardoor zij bij het kind positieve emotieregulatie uitlokten (Gresham & Gullone, 2012). Voor vervolgonderzoek wordt geadviseerd om naast de (vrij) spel taken ook een frustratie-taak af te nemen zodat er een beter beeld verkregen kan worden van de emotieregulatie van kinderen in verschillende contexten.

De gevonden resultaten voor extraversie als dimensie van temperament in combinatie met opvoedgedrag zijn tegen de verwachting in enkel voor moeders gevonden. Opvallend is dat voor vaders geen enkele variabele of een combinatie daarvan significant gerelateerd was aan de negatieve emotieregulatie van peuters. Uit recent onderzoek is wel een significant verband gevonden voor vaders met betrekking tot de combinatie van extraversie en warm opvoedgedrag alsook voor de combinatie gevoeligheid als dimensie van temperament en warm opvoedgedrag (De Haan, Pinzie, & Deković, 2009). Echter is in die studie temperament van vaders gemeten toen de kinderen 12 jaar oud waren. Tevens werd het opvoedgedrag door de kinderen beoordeeld toen zij 16 jaar waren. Mogelijk verandert het directe opvoedgedrag van vaders meer richting een indirecte opvoeding naarmate het kind ouder wordt, waardoor ondersteuning van vader richting het kind via de moeder verloopt (McKinney & Renk., 2008). De huidige studie heeft echter niet gevonden dat de combinatie van temperament en

opvoedgedrag voor vaders van invloed was op de emotieregulatie van peuters. Dit kan mogelijk verklaard worden door het feit dat er een verschil is tussen vaders en moeders in de manier van opvoeden. Kinderen spenderen over het algemeen meer tijd met hun moeder dan met hun vader en de band met moeder bestaat meer uit verzorging, warmte en affectiviteit (Geary, 2010; Aangehaald in Möller, Majdandžić, Vriends & Bögels, 2014). De tijd die vaders doorbrengen met hun kinderen bestaat meer uit uitdagend opvoedgedrag wat

geassocieerd is met positief affect bij kinderen (Lamb, 2004; Morris et al., 2007; Maughan et al., 2007; Paquette, 2004). Daarnaast zijn kinderen vaak op andere tijden in contact met vaders omdat die over het algemeen weinig tijd hebben voor de opvoeding, vanwege een fulltime baan. Hierdoor kan het zijn dat vaders hun tijd met het kind anders invullen dan dat moeders doen. Mogelijk richten moeders zich meer op de opvoeding waarin warm en adequaat negatief opvoedgedrag een belangrijke rol speelt. Vaders lieten meer uitdagend opvoedgedrag zien in combinatie met bewuste controle als dimensie van temperament, wat mogelijk negatief samenhangt met negatieve emotieregulatie van peuters (Paquette, 2004).

(21)

Ondanks de interessante gevonden resultaten kent het huidige onderzoek ook zijn beperkingen. Ten eerste werd de schaal ‘teruggetrokkenheid’ van de internaliserende emotieregulatieproblemen niet meegenomen in de analyses wegens inconsistentie. Deze liet een lage Intraclass correlatie zien, wat inhoudt dat er weinig overeenkomst was tussen de verschillende observatoren. De gedragingen zijn subtiel en worden daardoor mogelijk anders door studenten geïnterpreteerd. Wanneer de scores wel waren meegenomen waren er mogelijk andere en/of sterkere verbanden gevonden. Zo blijkt uit onderzoek dat negatief opvoedgedrag van ouders samenhangt met teruggetrokken gedrag van kinderen op twee en vier jaar

(Williams et al., 2009). Daarom wordt voor vervolg onderzoek geadviseerd om ook de schaal ‘teruggetrokkenheid’ mee te nemen. In de huidige studie waren daarnaast alle gedragingen van het kind samengevoegd tot één schaal. Voor vervolg onderzoek wordt geadviseerd om de schalen internaliserende- en externaliserende emotieregulatie niet samen te voegen, maar juist te kijken naar afzonderlijke gedragingen van emotieregulatie van het kind. Hierdoor kan er een gedetailleerder beeld verkregen worden van het effect van temperament in combinatie met het opvoedgedrag op verschillende vormen van emotieregulatie van peuters. Ten derde bestond de huidige steekproef voornamelijk uit gezinnen met een hoger opleidingsniveau en Nederlandse etniciteit. Hierdoor is het moeilijk om de gevonden resultaten te generaliseren voor de gehele Nederlandse bevolking. Verder is alleen gekeken naar negatieve

emotieregulatie en werd er in de huidige studie gebruik gemaakt van één methode om emotieregulatie te meten. Door gebruik te maken van meerdere onderzoeksmethoden, waaronder de frustratie-taak wordt er een beter en objectiever beeld verkregen (Eisenberg et al., 2001; Smith et al., 2006). Aangezien de complete data voor de deelnemers relatief klein is, moeten de resultaten met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Een mogelijke

verklaring voor de uitval is gebrek aan tijd omdat uit analyses naar voren kwam dat vaders veel werkten en dat er voornamelijk uitval was op de bezoeken aan het laboratorium. Als laatste werden er geen significante waarden binnen de steekproef gevonden met behulp van de Johnson-Neyman techniek voor de interactie tussen extraversie en warmte. Deze waarden waren mogelijk wel gevonden wanneer er meer deelnemers waren met een lage SES.

Verwacht wordt dat deelnemers met een lage SES vanwege sociale-emotionele en financiële problemen, wat van invloed is op het opvoedgedrag, extremere waarden scoren op negativiteit (Browne, 2012).

Naast de beperkingen heeft het huidige onderzoek ook implicaties voor

(22)

als dimensie van temperament van moeders in combinatie met opvoedgedrag samenhing met de emotieregulatie van kinderen, wordt geadviseerd om ook andere dimensies van

temperament van ouders en hun opvoedgedrag te onderzoeken. Zo heeft onderzoek laten zien dat bewuste controle als dimensie van temperament van moeders negatief samenhangt met negatieve emotieregulatie van kinderen (Clark et al., 2000). Ander onderzoek heeft gevonden dat gevoeligheid als dimensie van temperament van moeders positief samenhangt met

negatieve emotieregulatie (Roque & Verrisiomo, 2011). Wat betreft opvoedgedrag zou nader onderzoek naar uitdagend opvoedgedrag gewenst zijn, omdat dit mogelijk een beschermend effect heeft op de emotieregulatie van peuters (Paquette, 2004). Echter is tot op heden weinig onderzoek gedaan naar de rol van uitdagend opvoedgedrag op de emotieregulatie van peuters.

Ook is het van belang dat vervolgonderzoek zich niet enkel richt op negatieve

emotieregulatie, maar ook op positieve emotieregulatie van peuters. Mogelijk spelen andere dimensies van temperament in combinatie met opvoedgedrag een rol in de ontwikkeling van positieve emotieregulatie van kinderen (Paquette, 2004; Roque & Verrisiomo, 2011; Smith et al., 2006). Ondanks dat er geen significante resultaten voor vaders waren gevonden is het wel belangrijk om nader onderzoek te doen naar relaties tussen verschillende dimensies van temperament van vaders in combinatie met verschillende dimensies van opvoedgedrag. Zoals eerder benoemd is het ook van belang om in vervolgonderzoek gericht te zijn op afzonderlijke gedragingen van internaliserende- en externaliserende emotieregulatie van het kind in

verschillende contexten. Hierdoor kan een gedetailleerder beeld verkregen worden van de samenhang tussen temperament van ouders in combinatie met opvoedgedrag op specifiek gedrag in verschillende contexten.

De huidige studie heeft onderzoek gedaan naar voorspellers van temperament van ouders tijdens de zwangerschap en opvoedgedrag op vier maanden in relatie tot

emotieregulatie van peuters. In tegenstelling tot andere onderzoeken liet dit onderzoek zien dat juist de combinatie van temperament in combinatie met opvoedgedrag van moeders een belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van emotieregulatie van peuters. Zo blijkt dat meer extraversie als dimensie van temperament van moeders in combinatie met meer warm of negatief opvoedgedrag samenhangt met minder negatieve emotieregulatie van peuters. Dit onderzoek heeft inzicht gegeven in het feit dat het belangrijk is om niet naar concepten van temperament van moeders of het opvoedgedrag afzonderlijk te kijken, maar juist naar de interactie tussen deze concepten.

(23)

Referenties

Agresti, A., & Franklin, C. (2012). Statistics: The art and science of learning from data. Amsterdam: Pearson.

Betts, J., Gullone, E., & Allen, J. S. (2009). An examination of emotion regulation, temperament and parenting as potential predictors of adolescent depression risk status.

British Journal of Developmental Psychology, 27, 473-485. doi:

10.1348/026151008X314900

Belsky, J. (1984). Determinants of parenting: A process model. Child Development, 55, 83-96. doi: 10.1207/s15374424jccp2014_12

Belsky, J., & Jaffee, S. R. (2006). The multiple determinants of parenting. In D. Cicceti, & D. J. Cohen (Eds.), Developmental psychopathology: Risk, disorder, and adaptation (pp. 38-85). Hoboken, NJ: John Wiley and Sons Inc.

Bornstein, M. H., Suwalsky, J. T. D., & Beakstone, D. A. (2012). Emotional relationship between mothers and infants: Knowns, unknowns, and unknown unknowns. Journal of

Development and Psychopathology, 24, 113-123. doi: 10.1017/S0954579411000708

Bridgett, J. D., Laake, L. M., Gartstein, M. A., & Dorn, D. (2013). Development of infant positive emotionality: The contribution of maternal characteristics and effects on subsequent parenting. Infant Child Development, 22, 362-382, doi: 10.1002/icd.1795 Browne, D. T., Meunier, J. C., O’Connor, T. G., & Jenkins, J. M. (2012). The role of

parental personality traits in differential parenting. Journal of Family Psychology, 26, 542-553. doi: 10.1037/a028515

Cassano, M., Perry-Parrish, C., & Zeman, J. (2007). Influence of gender on parental socialization of children’s sadness regulation. Social development, 16, 210-231. doi: 10.1111/j.1467-9507.2007.00381.x

Chang, L., Dodge, K. A., Schwartz, D., & McBride-Chang, C. (2003). Harsh parenting in relation to child emotion regulation and aggression. Journal of Family Psychology, 17, 598-606. doi:10.1037/0893-3200.17.4.598

Clark L. A, Watson D, & Mineka S. (1994). Temperament, personality, and the mood and anxiety disorders. Journal of Abnormal Psychology, 103, 103–116. doi: 10.1037/0021-843X.103.1.103

Clark, L. A, Kochkanska, G., & Ready, R. (2000). Mothers’ personality and it’s interaction with child temperament as predictors of parenting behaviour. Journal of Personality

(24)

Cole, P. M., Michel, M. K., & Teti, L. O. (1994). The development of emotion regulation and dysregulation: A clinical perspective. Monographs of the Society for Research in

Child Development, 59, 73-100, 250-283. doi:10.1111/j. 1540-5834. 1994.tb01278.x

Darling, N., & Steinberg, L. (1993). Parenting style as context: An integrative model.

Psychological Bulletin, 113, 487–496. doi:10.1037/0033-2909.113.3.487

Denham, S. A., Mitchell-Copeland, J., Strandberg, K., Auerbach-Major, S., & Blair, K. (1997). Parental contributions to pre-schoolers’ emotional competence: Direct and indirect effects. Motivation and Emotion, 21, 65-86. doi: 10.1023/A:1024426431247 De Haan, A. D., Prinzie, P., & Deković, M. (2009). Mothers’ and fathers personality and

parenting: The mediating role of sense of competence. Journal of Developmental

Psychology, 45, 1693-1707. doi: 10.1037/a0016121

De Vente, W., Majdanžić, M., Colonnesi, C., & Bögels, S. M. (2011). Intergenerational transmission of social anxiety: The role of paternal and maternal fear of negative child evaluation and parenting behaviour. Journal of Experimental Psychopathology, 4, 509-530. doi: 10.5127/jep.018811

Ehring, T., & Watkins, E. R. (2008). Repetitive negative thinking as a transdiagnostic process. International Journal of Cognitive Therapy, 1, 192-205. doi:

10.1521/ijct.2008.1.3.192

Eisenberg, N., Fabes, R. A., Shepard, S. S., Guthrie, I.L., Murphy, B. C., & Reiser, M. (1999). Parental reactions to children’s negative emotions: Longitudinal relations to quality of children’s social functioning. Child Development, 70, 513-534. doi: 10.1111/1467-8624.00037

Eisenberg, N., Thomson, E., Fabes, R. A., Shepard, S. A., Cumberland, A. J., Losoya, S. H., Guthrie, I. K., & Murphy, B. C. (2001). Mother’s emotional expressivity and children behaviour problems and social competence: Mediation trough children’s regulation. Developmental Psychology, 37, 475-490. doi: 10.1037/0012-1649.37.4.475 Ekan, V. N., Braungart-Rieker, M. J., Lickenbrock, M. D., Zetall, R. S., & Maxwell, M. S.

(2011). Toddler emotion regulation with mothers and fathers: Temporal associations between negative affect and behavioural strategies. Journal of the International Society

on Infant Studies, 16, 266-294. doi: 10.1111/j.1532-7078.2010.00042.x

Evans, E. D., & Rothbart, M. K. (2007). Developing a model for adult temperament.

(25)

Farrington, D. P. (1991). Longitudinal research strategies: Advantages, problems and prospects. Journal of American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 30, 369-374. doi: 0890-8567/91/3003-0379$03.00/0©

Giesen, D., Meertens, V., Vis-Visscher, R, & Beukenhorst, D. (2010). Methoden: Vragenlijstontwikkeling. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Goldsmith, H. H., Buss, A. H., Plomin, R., Rothbart, M. K., Thomas, A., & Chess, S., et al. (1987). Roundtable: What is temperament: four approaches. Journal of Child

Development, 58, 505-52. doi: 10.2307/1130527

Gottman, J. M., Katz, L. F., & Hooven, C. (1996). Parental meta-emotion philosophy and the emotional life of families: Theoretical models and preliminary data. Journal of

Family Psychology, 10, 243–268. doi:10.1037/0893-3200.10.3.243

Gottman, J. M., Katz, L. F., & Hooven, C. (1997). Popular parenting guides: Introducing ginott. In J. M Gottman, L. F Katz, & C. Hooven (Ed), Meta-Emotion: How Families

communicate emotionally (pp. 14-18). Mahwah, NJ: Erlbaum.

Gresham, D., & Gullone, E. (2012). Emotion regulation strategy use in children and adolescents: The explanatory roles of personality and attachment. Personality and

Individual Differences, 52, 616-621. doi: 10.1016/j.paid.2011.12.016

Gross, J. J & John, O. P. (2003). Individual differences in two emotion regulation

processes: Implications for affect, relationships, and well-being. Journal of Personality

and Social Psychology, 2, 151-164. doi: 10.1037/022-3514.85.2.348

Gross, J. J., & Thompson, R. A. (2007). Emotion regulation: Conceptual foundations. In J. J. Gross (Ed.), Handbook of emotion regulation (pp. 2-24). New York: Guilford Press. Hayes, A. F., & Matthes, J. (2009). Computational procedures for probing interactions in

OLS and logistic regression: SPSS and SAS implementations. Behaviour Research

Methods, 41, 924-936. doi: 10.3758/BRM.41.3.924

Hoffman, C., Crnic, K. A., & Baker, J. K. (2006) Maternal depression and parenting: Implications for children’s emergent emotion regulation and behavioural functioning.

Parenting Science and Practice, 4, 271-295. doi: 10.1207/s15327922par0604_1

Hughes, E. K., & Gullone, E. (2010). Parent emotion socialisation practices and their association with personality and emotion regulation. Personality and Individual

Differences, 40, 694-699. doi: 10.1016/j.paid.2010.05.042

Lamb, M. E. (2004). The role of the father: An introduction. In M. E. Lamb (Ed), The role

(26)

Lindahl, K. M. (1996). System for coding interactions in parent-child dyads: A coding system for structured and unstructured parent-child tasks. SCIPD manual. University of Miami.

Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S. M. (2008). The comprehensive parenting behaviour questionnaire. Research Institute Child of Development and Education.

University of Amsterdam

Maughan, A., Cicchetti, D., Toth, S. L., & Rogosch, F. A. (2007). Early-occurring maternal depression and maternal negativity in predicting young children’s emotion regulation and socio-emotional difficulties. Journal of Abnormal Child Psychology, 35, 685-703. doi: 10.1007/s10802-007-9129-0

McKinney, C., & Renk, K. (2008). Differential parenting between mothers and fathers: Implications for late adolescents. Journal of Family Issues, 29, 806-827. doi:

10.1177/0192513X07311222

Metsäpelto, R. L., & Pulkkinen, L. (2003). Personality traits and parenting: Neuroticism, extraversion, and openness to experience as discriminative factors. European Journal of

Personality, 17, 59-78. doi: 10.1002/per.468

Metsäpelto, R. L., & Pulkkinen, L. (2005). The moderating effect of extraversion on the relation between self-reported and observed parenting. Journal of Applied

Developmental Psychology, 26, 371-384. doi: 10.1016.j.appdev.2005.04.005

Möller, E. L., Majdandžić, M., Vriends, N., & Bögels, S. M. (2014). Social referencing and child anxity: The evolutionary role of fathers’ versus mothers’ signals. Journal of

Child and Family Studies, 23, 1268-1277. doi: 10.1007/s10826-013-9787-1

Morris, A. S., Silk, J. S., Steinberg, L., Myers, S. S., & Robinson, L. R. (2007). The role of the family context in the development of emotion regulation. Social Development, 16, 361–388. doi: 10.1111/j.1467-9507.2007.00389.x

Paquette, D. (2004). Theorizing the father-child relationship: Mechanisms and

developmental outcomes. Human development, 47, 539-558. doi: 10.1159/000078723 Parke, R. D., Cassidy, J., Burks, V. M., Carson, J. L., & Boyum, L. (1992). Familial

contributions to peer competence among young children: The role of interactive and affective processes. In R. D. Parke, & G. W. Ladd (Eds.), Family–peer relationships:

Modes of linkage. Hillsdale: NJ Erlbaum.

Prinzie, P., Stams, G. J. J. M., Dekovic, M., Reijntjes, A. H. A. & Belsky, J. (2009). The relations between parents’ big five personality factors and parenting: A meta-analytic

(27)

review. Journal of Personality and Social Psychology, 97, 351-362, doi: 10.1037/a0015823

Ramsden, S. R., & Hubbard, J. A. (2002). Family expressiveness and parental emotion coaching: Their role in children’s emotion regulation and aggression. Journal of

Abnormal Child Psychology, 30, 657-667. doi: 10.1023/A:1020819915881

Repetti, R. L., Taylor, S. E., & Seeman, T. E. (2002). Risky families: Family socials environments and the mental and physical health of offspring. Psychological Bulletin,

128, 330-336. doi: 10.1037/0033-2909.128.2.230

Roque, L., & Veríssiomo, M. (2011). Emotional context, maternal behaviour and emotion regulation. Infant Behaviour and Development, 34, 617-626. doi:

10.1016/j.infbeh.2011.06.002

Rothbart, M. K., Ahadi, S. A., & Evans, D. E. (2000). Temperament and personality: Origins and outcomes. Journal of Personality and Social Psychology, 78, 122-135. doi:

10.1037//00223514.78.1.122

Saritas, D., Grusec, J. E., & Gençöz. (2013). Warm and harsh parenting as mediators of the relation between maternal and adolescent emotion regulation. Journal of Adolescence,

36, 1093-1101. doi: 10.1016/j.adolescence.2013.08.015

Smith, C. L., Calkins, S. D., & Keane, S. P. (2006). The relation of maternal behaviour and attachment security to toddlers’ emotions and emotion regulation. Research in Human

Development, 3, 21-31. doi: 10.1207/s15427617rhd0301_3

Southam-Gerow, M. A., & Kendall, P. C. (2002). Emotion regulation and understanding implications for child psychopathology and therapy. Clinical Psychology Review, 22, 189–222. doi: 10.1016/S0272-7358(01)00087-3

Stegge, H., & Meerum Terwogt, M. (2007). Awareness and regulation of emotion in typical an atypical development. In J.J Gross, (Eds.), Handbook of emotion regulation (pp. 249-268). New York: Guilford Press.

Van der Giessen, D., Hollenstein, T., Hale, W. W., Koot, H. M., Meeus, W., & Branje, S. (2014). Emotional variability in mother-adolescent conflict interactions and

internalizing problems of mothers and adolescents: Dyadic and individual processes.

Journal Abnormal Child Psychology, 49, 339-253. doi: 10.1007/s10802-014-9910-9.

Williams, L. R., Degnan, K. A., Perez-Edgar, K. E., Henderson, H. A., Rubin, K. H., Pine, D. S, Steinberg., & Fox, N. A. (2009). Impact of behavioural inhibition and parenting style on internalizing and externalizing problems from early childhood through

(28)

adolescence. Journal of Abnormal Child Psychology, 37, 1063-1075. doi: 10.1007/s10802-009-9331-3

Zahn-Waxler, C., & Kochanska, G. (1990). The origins of guilt. In R. A. Thompson, & Dientsbier, R. A (Eds.), Socio-emotional development (pp. 183–257). Lincoln: University of Nebraska Press.

Zekenski, J. M., & Larsen, R. J. (2002). Predicting the future: How affect-related personality traits influence likelihood judgments of future events. Personality and

(29)

Tabel 1

Correlaties tussen concepten van vaders (onder) en moeders (boven)

1. 2. 3. 4. 5.

1. Warmte ouders .. -.35** .15 -.05 -.01

2. Negativiteit ouders .37** .. -.03 .03 .14

3. Extraversie ouders .23* .13 .. -.23* -.01

4. Negatief affect ouders -.20* .30** -.04 .. .02

5. Emotieregulatie kind -.13 -.22* -.12 -.04 ..

(30)

Tabel 2

Associaties op de variabelen tussen vaders en moeders

Extraversie vaders Negatief affect vaders Negativiteit vaders Warmte vaders Emotieregulatie kind

Extraversie moeders .06 -.16 .00 .05 -.10 Negatief affect moeders -.21* .10 .12 -.03 .03 Negativiteit moeders .18 .00 .11 .09 -.154 Warmte moeders -.03 .08 .09 .01 .01 Emotieregulatie kind .09 -.01 -.00 -.03 .50 Noot p <.05 * p <.01 **

(31)

Tabel 3

Beschrijving van de afhankelijke en onafhankelijke variabelen voor vaders en moeders

Vaders Moeders Vaders en

Moeders

Voorspellers M (SD) N M (SD) N t Sig. (2-tailed)

Warmte ouders 4.24 (.35) 100 4.50 (.29) 104 4.97 .00 Negativiteit ouders 1.39 (.38) 97 1.33 (.31) 105 1.83 .07 Extraversie ouders 4.36 (.62) 98 4.02 (.55) 90 -2.85 .00 Negatief affect ouders 3.21 (.54) 111 3.87 (.60) 118 -9.06 .00 Emotieregulatie kind 1.24 (.27) 100 1.27 (.31) 104 .15 .89

(32)

Tabel 4

Beschrijving van de multiple hiërarchische regressie voor vaders en moeders

Noot. R2=verklaarde variantie, ß= ongestandaardiseerde regressie coëfficiënt, Beta = gestandaardiseerde regressie coëfficiënt, *=p<0.05 Vaders R 2 ß Beta Sig. Moeders R 2 ß Beta Sig. Voorspellers Stap 1 .06 .02 Extraversie ouders -.05 -.12 .33 -.01 -.01 .93

Negatief Affect ouders .01 .02 .91 .01 .02 .88

Warmte ouders .06 .09 .51 .04 .04 .76

Negativiteit ouders -.12 -.18 .19 .15 .15 .24

Stap 2 .14 .23*

Extraversie ouders -.03 -.06 .64 .03 .06 .61

Negatief Affect ouders .00 .00 .98 .03 .06 .63

Warmte ouders .02 .03 .82 .01 .01 .96 Negativiteit ouders -.19 -.30 .05 .21 .205 .08 Extraversie*Warmte .03 .03 .82 -.82 -.41 .00 Extraversie*Negativiteit .08 .07 .59 -.81 -.44 .00 Negatief affect*Warmte -.18 -.18 .20 -.20 -.11 .39 Negatief Affect*Negativiteit .20 .17 .23 -.10 -.06 .61

(33)

Tabel 5

Moderatie effecten volgens Hayes en Matthes (2009)

b Standaard error b t p b Standaard error b t p Constant 1,29 [1.21, 1,36] 0.03 36.62 .00 Constant 1.27 [1.20, 1.33] .03 39.88 .00 Warmte moeders -.029 [-.25, .19] .11 .26 .80 Negativiteit moeders .05 [-.21, .31] .13 .37 .71 Extraversie moeders -.00 [-.17, .16] .08 -.03 .98 Extraversie moeders .02 [-.11, .15] .07 .29 .77 Extraversie* warmte -.41 [-.76, -.06] .18 -2.35 .02 Extraversie * negativiteit -.41 [-.97, .15] .28 -1.45 .15 Conditionele effect van X op Y bij significante waarden van de moderatorvariabele Warmte Effect t p -.75 -.54 .31 .22 2.21 1.99 .03 .05

(34)

Figuur 6

Interactie extraversie moeders * warmte moeders

0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 1,2 1,4 1,6 1,8

Low Warmte moeders High Warmte moeders

Em o ie re gu latie ki n d

Low Extraversie moeders High Extraversie moeders

(35)

Figuur 7

Interactie extraversie moeders * negativiteit moeders

0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 1,2 1,4 1,6 1,8

Low Negativiteit moeders High Negativiteit moeders

Em o ie re gu latie ki n d

Low Extraversie moeders High Extraversie moeders

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

neglected or offended if this happens, and the use of the Read Receipts and Last Seen features only.. makes this worse; suddenly users are able to know the exact moment that they

The most important examples of the current developments of the EU into the role of strategic military actorness, are the structural funding for defence, the various

More specifically, it looks at two banana industry companies operating in Costa Rica, Hipp and Rewe, which have both implemented a socially inclusive approach with local communities

Only near the outer wall, an increase in both concentrations is measured by EDX (figure A4, Appendix A), likely, because the outer alumina wall is directly exposed to the

Some of the challenges in biomedical data are heterogeneous measurements, missingness, and imbalanced classes. The bio-medical data analysed in this paper confronts us with all

This thesis explores the subjective illness experience of eight individuals suffering with depression, and their lived experience of taking antidepressants in the

Chile is one of the highest ranking South American countries on the press freedom indices Freedom House and Reporters without Borders; 27 years on from Pinochet’s

A full stance phase of straight walking cycle was simulated with the knee model with native meniscus (intact knee), the meniscectomized knee, the anatomically positioned prosthesis,