• No results found

Pedagogisch partnerschap op het gebied van seksuele opvoeding : afstemming en samenwerking tussen ouders en basisschoolleerkrachten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Pedagogisch partnerschap op het gebied van seksuele opvoeding : afstemming en samenwerking tussen ouders en basisschoolleerkrachten"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Pedagogisch Partnerschap op het Gebied van Seksuele Opvoeding: Afstemming en Samenwerking tussen Ouders en Basisschoolleerkrachten

K. van der Kolk Universiteit van Amsterdam

Masterscriptie Opvoedingsondersteuning Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam K. van der Kolk 10001396 Begeleider UvA: Dr. C.S.Zwiep Tweede beoordelaar: Dr. D. van de Bongardt Amsterdam, juni 2015

(2)

Abstract

The aim of this explorative study was to compare parents and primary school teachers on how they provide sexuality education to guide sexual development of children between four and twelve years old. Little is known about how these groups adjust their sexual education in respect to one another and if they see themselves and each other as responsible in providing sexual education. Data, derived from an online survey allowed us to compare teachers (n = 52) with parents (n = 221). Both groups consisted of highly educated people with a Dutch background. Results revealed parents and teachers felt responsible for providing sexual education and saw each other as co- responsible. These groups were also mostly common in terms of sexual behaviors they observed among children and their goals and attitudes

regarding the guidance of children’s sexual development. However, the major part of teachers claimed there isn’t communication with parents about collaboration in providing sexual education. However, the results have to be interpreted with discretion, because the groups were largely homogeneous and non-paired. These results give important insights in the way parents and teachers see and experience providing sex education to children in primary schools. It also contributes on how to achieve an optimal collaboration between teachers and parents in terms of providing guidance and education related to early sexual development. Keywords: teachers, parents, sex education, sexual development, primary schools

(3)

INHOUDSOPGAVE

Abstract 2

Pedagogisch Partnerschap op het Gebied van Seksuele Opvoeding 4

De seksuele ontwikkeling als interactief proces 7

Seksuele ontwikkeling als leerproces 9

De seksuele ontwikkeling van kinderen van vier tot twaalf jaar 12 Het afstemmen van de seksuele opvoeding tussen gezin en school 12

Methode 14 Onderzoeksdesign 14 Participanten 14 Materialen 16 Procedure 18 Data- analyse 19 Resultaten 20 De seksuele ontwikkeling 20

Seksueel getint gedrag 20

Vragen over seksualiteit 22

De seksuele opvoeding 24

Opvoedingsdoelen 24

Opvoedreactie op seksueel getint gedrag 25

Praten over seksualiteit 26

Afstemming van de seksuele opvoeding tussen ouders en leerkrachten 29

Verantwoordelijkheid 29

Onderlinge communicatie tussen ouders en leerkrachten 30

Discussie 31

Seksueel getint gedrag 32

Seksuele opvoeding 34

Onderlinge communicatie tussen ouders en leerkrachten 37

Beperkingen 37

Aanbevelingen 38

Literatuur 41

Bijlage 1- Overzicht gemiddelde seksuele ontwikkeling 47

(4)

Pedagogisch Partnerschap op het Gebied van Seksuele Opvoeding

Kinderen maken in verloop van tijd ontwikkelingen door binnen de volgende

deelgebieden: cognitief, motorisch, moreel en sociaal- emotioneel (Lightfood, Cole & Cole, 2008). Onder de sociaal- emotionele ontwikkeling valt ook de seksuele ontwikkeling (Van der Doef, 2010). Seksuele ontwikkeling van kinderen geeft vorm aan de latere volwassen

seksualiteit (De Graaf & Rademakers, 2009). Het is waarschijnlijk dat iedere opvoeder er automatisch achter komt dat kinderen zich ook op seksueel gebied ontwikkelen, omdat kinderen van nature seksueel getint gedrag vertonen en vragen stellen rondom seksualiteit (Zwiep, 2008; De Graaf & Rademakers, 2006).

Het is van belang dat deze seksuele ontwikkeling bij kinderen gezond en positief verloopt, omdat dit kan bijdragen aan het ontwikkelen van een positief beeld op het gebied van seksualiteit, het ontwikkelen van een seksuele gezondheid en een latere positieve seksualiteitsbeleving (WHO Europe & BZgA, 2010; Zwiep, 2012). Een middel om de seksuele ontwikkeling van kinderen positief te laten verlopen, is aandacht besteden aan de seksuele opvoeding. Opvoeders kunnen door het geven van seksuele opvoeding de seksuele ontwikkeling van kinderen voeden en sturen. Seksuele opvoeding houdt onder andere in dat seksueel getint gedrag van kinderen wordt besproken, er afspraken over worden gemaakt en kinderen (indien nodig) gecorrigeerd worden (Zwiep, 2012). Daarnaast gaat het om het overdragen van kennis en het socialiseren van kinderen (WHO Europe & BZgA, 2010; De Graaf, 2013).

Echter, veel opvoeders besteden vaak weinig of geen aandacht aan seksuele

opvoeding, omdat de combinatie kinderen en seksualiteit vaak gemengde gevoelens oproept en seksualiteit voor velen nog steeds ingewikkeld ligt (De Graaf, 2013; Zwiep, 2012).

Kenmerkend voor ouders is dat hun opvoeding in het ouderlijk huis, die zij hebben ervaren als kind, van invloed is op de manier waarop zij nu hun kinderen opvoeden (Byers, 2011;

(5)

Frankham, 2006; Zwiep, 2008). Soms willen zij deze opvoeding anders vormgeven. Dit geldt voornamelijk voor ouders die zelf een gesloten opvoeding hebben gehad en naar hun eigen kinderen meer open willen zijn (Nijssen, 2014; Zwiep, 2008). Een nadeel hiervan is dat zij bepaalde tekortkomingen, zoals het niet hebben leren praten over seksualiteit, in hun eigen opvoeding willen compenseren, maar vaak blijven hangen in een vicieuze cirkel (Parke, 2002).

Daarnaast geven ouders aan dat zij andere professionele opvoeders ook

verantwoordelijk achten betreft de seksuele opvoeding (Roos & De Graaf, 2014; Vermeire, 2005; Zwiep, 2008). Uit onderzoek (Zwiep, 2008) blijkt dat ouders het belangrijk vinden dat de visie, normen en waarden, opvoedingsdoelen op het gebied van seksualiteit en reacties op seksuele gedragingen van hun kind van professionele opvoeders overeenkomen met die van henzelf. Leerkrachten kunnen tegen dezelfde problemen als ouders aanlopen bij het geven van seksuele relationele vorming en wellicht de seksuele opvoeding vermijden. Aan de andere kant vragen leerkrachten en pedagogisch medewerkers zich regelmatig af of zij ouders niet voor het hoofd stoten door kinderen informatie te geven (Zwiep, 2008). Dit kan bijvoorbeeld komen door een gebrek aan communicatie tussen beide partijen. In onderhavig onderzoek wordt gekeken in hoeverre ouders en leerkrachten overeenkomen en samenwerken in het vormgeven van seksuele opvoeding aan kinderen. Ofwel, in welke mate er sprake is van pedagogisch partnerschap op dit gebied. Bij pedagogisch partnerschap ligt de nadruk op samenwerking tussen ouders en school om te voorkomen dat school en thuis twee verschillende werelden worden (Oostdam &Van Loo, 2012).

Ook op school zullen kinderen seksueel gedrag vertonen en vragen stellen rondom seksualiteit (Zwiep, 2012). Van scholen en leerkrachten wordt vanaf 2013 verwacht dat zij aandacht besteden aan seksuele en relationele vorming (SRV) naar aanleiding van het

(6)

die in de Nederlandse multiculturele samenleving een belangrijke rol spelen, en ze leren respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit. Door middel van kerndoelen geeft de Nederlandse overheid vorm aan wat aangeboden dient te worden (Greven, 2001). De kerndoelen binnen het gebied Oriëntatie op jezelf en de wereld in 2013 zijn aangepast door het Kabinet, om de acceptatie van seksuele diversiteit en de seksuele weerbaarheid van jongeren te verbeteren, wat kan bijdragen aan het tot stand brengen van een veiliger schoolklimaat.

Kortom, zowel leerkrachten als ouders kunnen bijdragen aan een gezonde seksuele ontwikkeling van kinderen. Ouders kunnen dit doen door aandacht te besteden aan seksuele opvoeding en leerkrachten door aandacht te besteden aan seksuele en relationele vorming (SRV). Samenwerking hierbij is gewenst, omdat zij hun pedagogische invloed kunnen

versterken (Klaassen, 2008). Daarnaast benadrukken ouders het belang van samenwerking als het gaat om de seksuele opvoeding en voelen zich opgelucht wanneer zij de seksuele

opvoeding kunnen delen met andere opvoeders zoals leerkrachten (Dieltjes & Meurs, 2015). Ten tweede maken leerkrachten zich zorgen over wat ouders denken van het bespreken van seksualiteit op school (Milton, 2003). Leerkrachten zijn onzeker over wat ze op het gebied van seksualiteit moeten bespreken en welke benadering hierbij het meest gepast is (Walker & Milton, 2006). Goed pedagogisch partnerschap kan wellicht leiden tot een zekere houding onder ouders en leerkrachten omtrent de seksuele opvoeding met als doel de kans op een gezonde seksuele ontwikkeling bij kinderen te vergroten.

Uit eerder onderzoek (Walker & Milton, 2006) blijkt echter dat de samenwerking en afstemming tussen ouders en leerkrachten omtrent seksuele opvoeding nauwelijks is

onderzocht. In dit onderzoek wordt beoogd in kaart te brengen in welke mate er tussen ouders en leerkrachten sprake is van pedagogisch partnerschap op het gebied van de seksuele

(7)

de rolverdeling van leerkrachten en ouders met betrekking tot de seksuele ontwikkeling van kinderen. Ook in Nederland is de samenwerking nauwelijks onderzocht. Onderhavig

onderzoek biedt handvatten omtrent de samenwerking en kan hierdoor bijdragen aan het optimaliseren van een positieve seksuele ontwikkeling van kinderen, zodat de gezonde

seksuele basis gelegd kan worden voor hun latere leven. De vraagstelling die in dit onderzoek centraal staat is:

In welke mate is er tussen ouders en leerkrachten sprake van pedagogisch partnerschap op het gebied van seksuele opvoeding aan kinderen in het primair onderwijs?

Deze onderzoeksvraag wordt beantwoord aan de hand van een aantal subvragen, die zijn onderverdeeld in drie verschillende thema’s:

A. De seksuele ontwikkeling

1. In welke mate merken ouders en leerkrachten seksueel getint gedrag op bij kinderen? B. De seksuele opvoeding

1. Welke opvoedingsdoelen hebben ouders en leerkrachten in de seksuele opvoeding?

2. Hoe reageren ouders en leerkrachten op seksueel getint gedrag en/of vragen van kinderen? C. Onderlinge communicatie tussen ouders en leerkrachten

1. Hoe ervaren leerkrachten en ouders de (eventuele) samenwerking en het (eventueel) delen van de van de seksuele opvoeding?

De Seksuele Ontwikkeling als Interactief Proces

Seksuele ontwikkeling wordt tegenwoordig gezien als een doorlopend

ontwikkelingsproces dat vanaf de geboorte in gang wordt gezet en vorm geeft aan de latere volwassen seksualiteit (Rademakers, 1995; De Graaf & Rademakers, 2009). Ofwel, kinderen maken tijdens de seksuele ontwikkeling het begrip seksualiteit eigen en geven behoeftes en waarden die hierbij komen kijken een plek in hun leven.

(8)

seksuele responsiviteit, intimiteit en geslachtelijkheid. Leren omgaan met je lichaam en dat van anderen en het fijn vinden om aan te raken en aangeraakt te worden, valt onder het eerste aspect; lichamelijkheid. Het tweede aspect, intimiteit, gaat over de wens en het vermogen om interpersoonlijke relaties aan te gaan, warmte voelen voor een ander en jezelf en anderen respecteren. Het derde aspect, geslachtelijkheid, omvat het bewustzijn van sekseverschillen, het zich eigen maken van de bijbehorende sociale rollen, het ontwikkelen van zijn of haar genderidentiteit en seksuele voorkeur (Bancroft, 2009). De ontwikkeling van de drie

genoemde aspecten van seksualiteit voegt Bancroft (2009) samen in een bio-psycho-sociaal model, zie figuur 1. De ontwikkeling van de aspecten komt, afhankelijk van de levensfase, op verschillende wijze naar voren. In de kindertijd ontwikkelen de aspecten zich onafhankelijk van elkaar, in de adolescentie fase gaan deze interacteren en in de volwassen fase zijn de aspecten met elkaar verbonden.

Figuur 1. Eclectisch interactie model van de seksuele ontwikkeling (Bancroft, 2009)

De seksuele ontwikkeling ontwikkelt zich echter niet in een vacuüm, omdat kinderen, hun opvoeders en andere omgevingsfactoren het verloop van de ontwikkeling kunnen

beïnvloeden. Ten eerste stelt Bancroft (2009) dat biologische, psychische en sociale factoren van invloed zijn op de aspecten van seksualiteit. Ook Zwiep (2008) en De Graaf en

(9)

culturele context.

Daarnaast komt uit het biologisch- ecologisch model van Bronfenbrenner (1979) naar voren dat een kind zich ontwikkelt in interactie met omgevingsfactoren. Dit algemeen geldend ontwikkelingsmodel kan worden toegepast op de seksuele ontwikkeling, omdat de seksuele ontwikkeling in dit onderzoek gezien wordt als onderdeel van de brede ontwikkeling van kinderen. In het model worden de volgende vier omgevingssystemen beschreven: het micro-, meso-, exo- en macrosysteem. Zowel binnen als tussen de systemen vinden er wederzijdse interacties plaats. Een voorbeeld van een wederzijdse interactie binnen het microsysteem is dat een kind dat veel vragen stelt rondom seksualiteit wellicht ander opvoedgedrag oproept bij de ouder. Dit opvoedgedrag van de ouder kan vervolgens effect hebben op het seksueel getint gedrag dat het kind kan gaan vertonen. Deze wederzijdse interactie kan ook worden toegelicht met betrekking tot de interactie tussen de systemen. Een voorbeeld hiervan is dat een kind zich door de invloed van seksueel getinte mediabeelden (exosysteem) anders kan gaan gedragen in interacties die op school plaatsvinden (microsysteem). Ofwel, zowel de directe omgevingen waarin het kind zich bevindt (microsysteem) als de indirecte omgevingen, zoals het werk van de ouders (exosysteem), kunnen de seksuele ontwikkeling van het kind

beïnvloeden. Samenvattend kan gesteld worden dat zowel Bancroft (2009) als

Bronfenbrenner (1979) laten zien dat psychologische-, biologische en sociale factoren en processen van invloed zijn op de ontwikkeling van kinderen.

Seksuele Ontwikkeling als Leerproces

Uit de ontwikkelingsmodellen blijkt dat er sprake is van een wisselwerking tussen kind- en omgevingsfactoren. Deze wisselwerking kan ook gezien worden als interactief leren en heeft een sterke invloed op de manier waarop een kind zich seksueel ontwikkelt (Blokland, 2010; Lightfoot, Cole, & Cole, 2009). Binnen het interactief leren is het van belang dat kinderen rolmodellen tot hun beschikking hebben, zodat nieuw gedrag kan worden

(10)

overgenomen door observatie en imitatie. Ook Bandura (1971) beschrijft in zijn sociale leertheorie het belang van modellen bij het aanleren van gedrag. Ondanks dat een kind

seksualiteit van binnenuit bezit (WHO Europe & BZgA, 2010), is het van belang dat kinderen door middel van observeren en imiteren van rolmodellen nieuw gedrag kunnen leren. Op deze wijze kunnen kinderen zich ontwikkelen en leren zij welk gedrag de meeste kans van slagen heeft (Bandura, 1971).

Kinderen zijn vanaf hun geboorte nieuwsgierig naar seksualiteit en bezig met het ontdekken van seksualiteit ofwel; lichamelijkheid, intimiteit en geslachtelijkheid. Dit kan zich uiten in het vertonen van seksueel getint gedrag en/ of het stellen van vragen over seksualiteit (Zwiep, 2012). Deze nieuwsgierige houding van kinderen stimuleert het ontdekken van en het leren over seksualiteit (Schurke, 2000). Het leerproces rondom seksualiteit kan een kind echter niet zelfstandig vormgeven. Volwassenen kunnen dienen als rolmodel en hebben hierdoor een belangrijke rol met betrekking tot het sturen en vormgeven van de seksuele ontwikkeling.

De interactie tussen het kind en de volwassenen als rolmodel kan binnen de seksuele ontwikkeling beschreven worden als seksuele socialisatie. Door middel van seksuele

socialisatie leert een kind over kennis, waarden en houdingen tegenover seksualiteit van zijn of haar omgeving (Lightfoot, Cole, & Cole, 2009; Stone, Ingham & Gibbins, 2013). Dit proces kan gezien worden als belangrijk onderdeel van de seksuele opvoeding die door volwassen kan worden gegeven. De seksuele opvoeding kan gezien worden als middel om de seksuele ontwikkeling te beïnvloeden. Met andere woorden, seksuele opvoeding en

ontwikkeling zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden (Hermanns, 2007; Zwiep, 2008). Deze wederzijdse beïnvloeding, waarbij het leerproces gelijk staat aan opvoeden, kan zowel positieve als negatieve effecten hebben op de ontwikkeling van het kind.

(11)

bijvoorbeeld naaktheid, privacy en opvattingen over genderspecifiek gedrag. Dit kan

bijvoorbeeld tot stand komen wanneer een kind seksueel getinte vragen stelt en/ of seksueel getint gedrag laat zien, waar de opvoeder op reageert door middel van kennisoverdracht. Daarnaast kunnen opvoeders ook indirect opvattingen en signalen meegeven. De manier waarop opvoeders zelf omgaan met het tonen van affectie en seksueel getint gedrag of het taalgebruik van hun kind, geeft het kind indirect opvattingen en signalen mee over seksualiteit (De Graaf, 2013). Zonder opheldering van opvoeders kunnen deze indirecte signalen

onsamenhangend en tegenstrijdig worden opgevat door het kind (Stone, Ingham, & Gibbins, 2013). Het is dus belangrijk dat opvoeders opvattingen en signalen uitleggen aan hun kind, naast het indirect meegeven van een positief beeld op het gebied van seksuele ontwikkeling. Het meegeven van een positief beeld en de daarmee samenhangende positieve

ervaringen van het kind op het gebied van seksualiteit kunnen bijdragen aan een latere positieve seksualiteitsbeleving (WHO Europe & BZgA, 2010; Zwiep, 2012). Ofwel, door kinderen tijdens hun seksuele ontwikkeling met behulp van opvoeding inzicht te geven over kennis, vaardigheden, waarden en houdingen omtrent seksualiteit, kunnen zij (later)

seksualiteit begrijpen. Het begrijpen van seksualiteit kan opgevat worden als het kunnen genieten van seks, het kunnen hebben van veilige en bevredigende relaties en

verantwoordelijkheid kunnen nemen voor hun eigen en andermans seksuele gezondheid en welbevinden (WHO Europe & BZgA, 2010). Binnen de seksuele opvoeding leren kinderen dus door interactie, observatie en imitatie bepaalde opvattingen over seksualiteit en deze nemen zij vervolgens op in hun eigen systeem.

In dit onderzoek wordt ingezoomd op de seksuele opvoeding die wordt gegeven door ouders en basisschoolleerkrachten. Jonge kinderen brengen naast tijd in het gezin ook veel tijd door op school. Zowel leerkrachten als ouders kunnen gezien worden als opvoeders, omdat zij beide volwassenen zijn die kinderen levenskrachtig kunnen laten opgroeien door aandacht,

(12)

zorg en toewijding te bieden (Van Manen, 2014). In het kader van het model van

Bronfenbrenner (1979) wordt er in dit onderzoek gekeken naar de interactie tussen twee contexten binnen het microsysteem: de gezinssituatie en de school. Naast het feit dat de seksuele opvoeding die leerkrachten en ouders kunnen bieden, heeft ook het natuurlijk verloop van seksuele ontwikkeling invloed op de invulling van deze interactie tussen kind en volwassenen.

De Seksuele Ontwikkeling van Kinderen van Vier tot Twaalf Jaar

Het is van belang om inzicht te hebben in het gemiddelde verloop van de seksuele ontwikkeling, omdat deze interacteert met de seksuele opvoeding die door opvoeders wordt geboden. Een voorbeeld van deze interactie is dat kinderen gekoppeld aan hun levensfase bepaald getint gedrag vertonen, wat per ook verschillend opvoedgedrag kan uitlokken van opvoeders. Huidige informatie rondom de seksuele ontwikkeling biedt voldoende houvast om een beschrijving te kunnen geven van het gemiddeld seksueel gedrag van kinderen (Zwiep, 2010). Men dient hierbij bewust te zijn van het feit dat het gaat om een gemiddelde

ontwikkeling en dat er altijd kinderen zijn die zich op verschillende wijze ontwikkelen (WHO Europe & BZgA, 2010). Ondanks het feit dat kinderen zich vanaf hun geboorte seksueel ontwikkelen, wordt in dit onderzoek gekeken naar de gemiddelde seksuele ontwikkeling van kinderen in de basisschoolleeftijd. Deze gemiddelde seksuele ontwikkeling is schematisch weergegeven (zie Bijlage 1).

Het Afstemmen van de Seksuele Opvoeding tussen Gezin en School

Opvoeding en ontwikkeling van kinderen worden in het basisonderwijs als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van ouders en school beschouwd (Smit, Driessen & Doesborgh, 2005). Zoals eerder benoemd geven ouders op het gebied van seksuele opvoeding aan dat zij andere professionele opvoeders ook verantwoordelijk achten (Roos & De Graaf, 2014; Vermeire, 2005; Zwiep, 2008). De tot voor kort duidelijke taakverdeling, waarbij de

(13)

opvoeding in handen was van de ouders, terwijl onderwijs als exclusieve taak van de school werd gezien (Cutler, 2000; Onderwijsraad, 2003), gaat in mindere mate op. Het onderscheid is vervaagd en tegenwoordig worden opvoeding en onderwijs steeds meer gezien als een

gezamenlijke verantwoordelijkheid van ouders en school (Menheere & Hooge, 2010). Zowel op nationaal als op internationaal niveau wordt een verscheidenheid aan

begrippen gebruikt om de gezamenlijke verantwoordelijkheid tussen ouders en leerkrachten te beschrijven (Oostdam & Van Loo, 2012 ; Smit, Sluiter & Driessen, 2006). Er wordt

bijvoorbeeld onder andere gesproken over: partnerschap, ouderbetrokkenheid en

ouderparticipatie. In dit onderzoek wordt het overkoepelende begrip ‘actief ouderschap’ gebruikt om de vormen van betrokkenheid van ouders te beschrijven die van toepassing kunnen zijn op de seksuele opvoeding en ontwikkeling van kinderen. Onder actief ouderschap worden ouders verstaan die zich bij diverse activiteiten bewust inzetten in onderling overleg met de school (Kranenburg, 2009). Er vallen diverse vormen van partnerschap onder het begrip actief ouderschap. De term partnerschap duidt op een betekenisvolle samenwerking tussen ouders en school, waarin beide elkaar in onderling overleg steunen om het leren, de motivatie en de ontwikkeling van kinderen te bevorderen (De Wit, 2005). In het kader van dit onderzoek wordt er ingegaan op het begrip educatief partnerschap, omdat dit gaat over het gezamenlijk optrekken van school en ouders bij pedagogische en didactische vraagstukken. Het verstrekken van seksuele opvoeding aan kinderen valt binnen het begrip pedagogisch partnerschap. Pedagogisch partnerschap kan bijdragen aan zowel bewustwording van de opvoeding van de ouders als aan de kwaliteit van het pedagogisch handelen en het

pedagogisch klimaat op school. Leerkrachten kunnen zich aangemoedigd voelen wanneer zij weten dat ouders hen steunen en betrokken zijn bij wat er in de klas gebeurt (Oostdam & Van Loo, 2012). In dit onderzoek wordt dan ook gekeken of tussen ouders en leerkrachten

(14)

tegenwoordig sprake is van pedagogisch partnerschap op het gebied van seksuele opvoeding en ontwikkeling.

Methode

Onderzoeksdesign

Dit verkennende onderzoek kenmerkt zich door een kwantitatieve benadering (Baarda, De Goede, & Van Dijkum, 2011). In dit onderzoek worden leerkrachten op een meetmoment ondervraagd aan de hand van een online vragenlijst (zie Bijlage 1), ofwel een cross-sectioneel design. Met een kwantitatief, cross-sectioneel onderzoeksdesign wordt er op een enkel

moment data verzameld om zo een groot, kwantitatief databestand te vormen (Bryman, 2012). Dit type onderzoek levert data op over het ‘wat’ of ‘hoeveel’ iets gezien of gedaan wordt in een bepaalde doelgroep. Het onderzoek maakt deel uit van een soortgelijk onderzoek waardoor de dataverzameling kon samengaan met een vragenlijst (Opstal, 2015). De

vragenlijst kon in de periode van 18 februari 2015 tot eind april 2015 online ingevuld worden door leerkrachten in het basisonderwijs.

Deelnemers

In totaal hebben 52 basisschoolleerkrachten in en rondom de Randstad de online vragenlijst volledig ingevuld. Deze steekproef is ontstaan op basis van zelfselectie (Bryman, 2012) en bestaat uit 43 vrouwen en negen mannen. De leeftijd varieert tussen de 21 en 60 jaar oud. Hiervan is het grootste deel van de leerkrachten jonger dan 40 jaar (63.5%). Er is sprake van een homogene streekproef, omdat op één respondent na (Zwitsers) alle leerkrachten een Nederlandse achtergrond hebben. Het grootste deel leerkrachten (63.5%) geeft aan niet actief te zijn in het beoefenen van een geloofsovertuiging, een aantal is Protestants- Christelijk (21.2%), Rooms- katholiek (13.5%) en een enkeling is Gereformeerd (1.9%). Het merendeel geeft les in een stad (n = 34) in plaats van in een dorp (n = 18). De meeste leerkrachten zijn werkzaam op een reguliere school (n = 38), een aantal op een natuurlijk leren school (n = 4),

(15)

een Vrije school (n = 3), een Daltonschool, (n = 3), een Jenaplanschool (n = 1), een

Montessorischool (n = 1) en op een school met een eigen onderwijsconcept (n = 1). Naast 22 leerkrachten die werkzaam zijn op een openbare school, werken er ook leerkrachten op Rooms-katholieke scholen (n = 19) en Protestantse scholen (n = 11). Het grootste deel van de leerkrachten geeft les aan leerlingen met Nederlands als moedertaal (69,2%), een aantal aan leerlingen met Nederlands als tweede taal (11.5%) of aan een gemengde groep leerlingen (19.2%).

Van de totale steekproef hebben 24 leerkrachten (46.2%) meer dan tien jaar ervaring en kunnen vijf leerkrachten (9.6%) gezien worden als startende leerkrachten met minder dan twee jaar ervaring. Het merendeel van de leerkrachten (80.8%) heeft Hoger beroepsonderwijs (HBO) afgerond en tien leerkrachten zijn hoger opgeleid: HBO plus master (n = 2),

universitaire opleiding (n = 8). Er wordt meer dan 25 uur per week gewerkt door 63.5% van de leerkrachten (n = 33). De leerkrachten geven les in de onderbouw (n = 8), middenbouw (n = 19), bovenbouw (n = 21), aan alle groepen (n = 2) of aan een onderbouwunit met kinderen in de leeftijd van 3-8 jaar (n = 2).

Naast de leerkrachten hebben 221 ouders in en rondom de Randstad de online

vragenlijst volledig ingevuld. De ouders bestaan uit moeders (n = 21) en vaders (n = 200) uit verschillende gezinnen en zijn dus niet gepaard. De ouders van een kind onder de vier jaar en boven de 12 jaar oud zijn niet meegenomen in de analyses, omdat deze kinderen niet naar de basisschool gaan. Ongeveer de helft van de ouders heeft de vragenlijst ingevuld voor hun dochter (49.8%) of voor hun zoon (50.2%). De kinderen groeien voornamelijk op in een traditionele gezin (86%), een deel heeft te maken met een co- ouderschapsregeling (5.9%), woont met een nieuw samengesteld gezin (2.7%) of enkel bij een van beide ouders (2.3%). De leeftijd van de ouders varieert tussen jonger dan 25 jaar en ouder dan 60 jaar. Het grootste deel van de ouders is jonger dan 45 jaar (76,5%). Er is sprake van een homogene

(16)

streekproef, omdat het merendeel van de ouders een Nederlandse achtergrond heeft (94.1 %). De overige respondenten hebben een Turkse, Antilliaanse/ Arubaanse of Surinaamse

achtergrond. Het grootste aantal (73.8%) geeft ook aan niet actief te zijn in het beoefenen van een geloofsovertuiging, een aantal is Rooms- katholiek (14%), Protestants- Christelijk (5.4%), Islamitisch (1,4%) en een enkeling is Gereformeerd (0.9%). Het merendeel woont in een stad (n = 150) in plaats van in een dorp (n = 71) en werkt meer dan 25 uur per week (n = 198). Van de ouders die minder dan 25 uur werken (n = 23) zijn tien ouders momenteel niet werkzaam. De ouders zijn over het algemeen hoog opgeleid en hebben een HBO opleiding (n = 90) of Universitaire opleiding afgerond (n = 81). Een aantal heeft een MBO opleiding afgerond (n = 32), enkel de middelbare school (n = 17) en een enkeling alleen de basisschool (n = 1).

Materialen

De online vragenlijst Leerkrachten en Seksuele Opvoeding is ontwikkeld op basis van de vragenlijst Vaders en Seksuele Opvoeding (Kerkhof, 2014; Nijssen, 2014 & Van Heesch, 2014). Deze vragenlijst is aangepast naar een versie die geschikt is voor leerkrachten in het basisonderwijs. De vragenlijst voor vaders is in eerste instantie ontstaan op basis van drie pilot interviews met vaders, reeds bestaande vragenlijsten over seksuele opvoeding en op grond van eerder onderzoek naar seksuele ontwikkeling en opvoeding (zie o.a. Zwiep, 2008; Roos, 2013; Klai, 2005; De Graaf, 2013; Vermeire, 2005). Voor dit onderzoek is het

merendeel van de vragen hergeformuleerd, zodat er een vergelijking tussen ouders en

leerkrachten kon worden gemaakt. Er zijn daarnaast vragen toegevoegd omtrent de algemene gegevens zoals: hoeveel jaren ervaring heeft u in het basisonderwijs? In welke groep geeft u les? Daarnaast zijn er vragen toegevoegd die expliciet ingaan op de afstemming van de seksuele opvoeding tussen leerkrachten en ouders.

De vragenlijst bestaat uit 63 vragen en deze zijn opgedeeld in de volgende vijf thema’s: de algemene gegevens, de waargenomen seksuele ontwikkeling, de seksuele

(17)

opvoeding, de afstemming van seksuele opvoeding met ouders en/ of collega’s en de beleving en eventuele behoefte aan ondersteuning. Binnen het eerste thema, algemene gegevens, gaan de vragen bijvoorbeeld in op leeftijd, geslacht, culturele achtergrond, aantal jaren

werkervaring in het onderwijs, belijdende geloofsovertuiging en type onderwijs.

Het tweede thema in de vragenlijst gaat in op de waargenomen seksuele ontwikkeling bij leerlingen en bestaat uit vier vragen. Leerkrachten werden zowel gevraagd aan te geven welk seksueel getint gedrag zij waarnemen als over welke onderwerpen de kinderen in hun klas vragen stellen. Een voorbeelditem is: “Mijn kind zit regelmatig met zijn/haar hand in de broek” waarbij gebruikt werd gemaakt van een 5 punts-schaal (1 = nooit, 2 = minder dan 1x per maand, 3 = minstens 1x per maand, 4 = minstens 1x per week, 5 = dagelijks). De vraag naar de onderwerpen waar de kinderen vragen over stellen bestaat uit 18 items waarbij de leerkracht op dezelfde 5-punts-schaal aangaf hoe vaak het voorkomt. Voorbeelden van onderwerpen van vragen zijn: ‘zwangerschap en geboorte’, ‘verliefdheid’,

‘geslachtsgemeenschap’ en ‘lichamelijke ontwikkeling’.

Het derde thema, de seksuele opvoeding, is onderverdeeld in opvoedingsdoelen, reactie op seksueel getint gedrag van kinderen en de communicatie tussen de leerkracht en de kinderen. De opvoedingsdoelen werden bijvoorbeeld in kaart gebracht door de leerkrachten 12 stellingen voor te leggen en hen per stelling op een 4- punts- schaal (1= helemaal van toepassing, 2= meer van toepassing, 3= minder van toepassing, 4= helemaal niet van

toepassing) aan te laten geven of het desbetreffende opvoedingsdoel op hen van toepassing is. Een voorbeelditem is: ‘Ik wil de leerlingen stimuleren hun eigen gevoelens op seksueel gebied te ontdekken’. Vervolgens werd gevraagd om van de 12 stelling de drie stellingen te kiezen die het meest belangrijk worden gevonden. Deze dienden de leerkrachten in een top drie te plaatsen (1= meest belangrijk).

(18)

collega’s, bevat zeven vragen. Deze vragen gaan in op of er een omschreven schoolplan aanwezig is rondom seksuele ontwikkeling en opvoeding en of er met ouders wordt gesproken over de seksuele ontwikkeling en opvoeding. Hierbij konden leerkrachten tevens aangeven welke thema’s er besproken worden. Enkele thema’s waaruit zij konden kiezen zijn: ‘wanneer seksueel getint gedrag grensoverschrijdend is’, ‘hoe als leerkracht te praten met de kinderen over seksualiteit’. Leerkrachten konden binnen dit onderdeel ook aangeven in hoeverre zij zichzelf als verantwoordelijk beschouwen voor de seksuele opvoeding en wie er mogelijk (mede) verantwoordelijk zijn voor de opvoeding. De vragen in het laatste onderdeel, de beleving en eventuele behoefte aan ondersteuning, werden in ander onderzoek geanalyseerd (Opstal, 2015) en werden in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten.

Procedure

Respondenten werden geworven per mail, telefoon en sociale media, waarbij gebruik werd gemaakt van een sneeuwbaleffect (Baarda, de Goede, & van Dijkum, 2011). Scholen werden eerst door de onderzoekers benaderd, waarna leerkrachten een link ontvingen naar een vragenlijst die zij anoniem konden invullen. Deelname aan het onderzoek was geheel

vrijwillig en de gegevens zijn anoniem behandeld. Alvorens met de vragenlijst te kunnen starten, kregen leerkrachten een duidelijk beschrijving van het onderzoek te lezen. Daarin werd het doel en de procedure van het onderzoek uitgelegd. Relevante begrippen, zoals seksualiteit, seksuele ontwikkeling en opvoeding werden vooraf gedefinieerd. Vervolgens werd er een toestemmingsverklaring getoond, waarmee leerkrachten konden aangeven akkoord te gaan met het onderzoek en het gebruik van de gegevens. Met de vragenlijst kon pas gestart worden, nadat de leerkrachten hiermee akkoord gingen. De vragenlijsten werden via Qualtrics ingevuld en automatisch omgezet in het programma SPSS Statistics 22 voor latere verwerking.

(19)

Data- analyse

Alle analyses zijn uitgevoerd in SPSS, versie 22. Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen zijn als eerst beschrijvende analyses uitgevoerd. Daarbij zijn de frequenties en percentages, en de gemiddelden en standaarddeviaties van alle in de studie betrokken variabelen geïnspecteerd. Hierbij is steeds gekeken naar verschillen tussen leerkrachten en ouders van zowel jonge kinderen (groep één tot en met groep vijf) als oude kinderen (groep zes tot en met acht). Om na te gaan of de gemiddelden van leerkrachten significant

verschilden in vergelijking tot ouders omtrent het waargenomen seksueel getinte gedrag, de ontvangen seksueel getinte vragen en de onderwerpen die leerkrachten in de klas bespreken, is een Kruskall-Wallis toets uitgevoerd. Deze non- parametrische toets is gebruikt, omdat de scores op de variabelen niet normaal verdeeld waren. Bij deze analyses is een Bonferroni-correctie toegepast om de kans op een Type I fout te verkleinen (Hoyle, Harris & Judd, 2002). Dit houdt in dat het significantieniveau p = 0.05 is gedeeld door het aantal toetsen per vraag om het nieuwe significantieniveau vast te stellen. Vanwege het verkennende karakter van dit onderzoek zijn frequenties en percentages beschrijvend weergegeven zonder

toetsingsresultaten. Er zijn in deze studie geen analyses uitgevoerd omtrent verschillen tussen vaders en moeders binnen de groep ouders, omdat dit in soortgelijk onderzoek (Opstal, 2015) dat parallel liep aan huidig onderzoek werd onderzocht.

(20)

Resultaten

De Seksuele Ontwikkeling

Seksueel getint gedrag. Ouders en leerkrachten dienden aan te geven in welke mate

zij bepaald seksueel getint gedrag waarnemen bij kinderen. Ouders en leerkrachten merken alle 19 seksuele getinte gedragingen uit de vragenlijst op bij zowel jonge als oude kinderen (zie Tabel 1). Beide groepen respondenten geven aan dat het interesse in leeftijdsgenootjes van het andere geslacht het vaakst voorkomt (minstens één keer per maand). Gedragingen die door ouders en leerkrachten minder vaak (één keer per maand) worden opgemerkt zijn: vragen stellen over seksualiteit, het hebben van schaamtegevoelens, regelmatig met zijn/ haar hand in de broek zitten, benoemen van onderwerpen en handelingen rondom seksualiteit, masturberen en het met kleren aan doktertje spelen. De gedragingen die ouders en

leerkrachten het minst vaak (zelden tot nooit) opmerken zijn: het gebruiken van internet voor seksueel getinte doeleinden, het spelen van seksueel getint fantasiespel met poppen en het half of helemaal ontbloot spelen van doktertje.

Wanneer ouders met leerkrachten vergeleken worden, nemen leerkrachten van zowel jonge als oude kinderen significant vaker waar dat kinderen privacy willen en verliefd zijn of verkering hebben (zie Tabel 1). Dat kinderen internet gebruiken voor seksueel getinte

doeleinden nemen leerkrachten van oude kinderen significant vaker waar. Ouders van zowel jonge als oude kinderen nemen in vergelijking tot leerkrachten vaker waar dat hun kind het fijn vindt om bloot te zijn en nieuwsgierig is naar lichamen van volwassenen. Ouders van jonge kinderen nemen ook significant vaker waar dat hun kind zijn/ haar eigen lichaam of geslachtsdelen onderzoekt.

(21)

Tabel 1

Gemiddeld waargenomen seksueel getint gedrag van het kinderen door ouders (n = 221) en leerkrachten (n = 50) Jonge kinderen uit groep 1 - 5

(n = 152)

Oude kinderen uit groep 6 - 8 (n = 119) Ouders (n = 123) Leerkrachten ( n = 29) Ouders (n = 98) Leerkrachten ( n = 21) Een kind… M (SD) M (SD) H p M (SD) M (SD) H p

gebruikt internet voor seksueel getinte doeleinden 1.11 (0.58) 1.28 (0.65) 6.32 .012 1.19 (0.71) 1.81 (0.87) 30.20 .000 speelt seksueel getint fantasiespel met poppen of knuffels 1.17 (0.60) 1.14 (0.44) 0.00 .953 1.16 (0.55) 1.00 (0.00) 2.32 .128 speelt doktertje (half of helemaal ontbloot) 1.27 (0.75) 1.03 (0.19) 3.03 .082 1.16 (0.62) 1.00 (0.00) 1.82 .177 loopt rond in (verkleed) kleren van de andere sekse 1.38 (0.82) 2.00 (1.34) 6.96 .008 1.26 (0.52) 1.29 (0.90) 0.45 .503

wil privacy 1.48 (1.13) 3.55 (1.48) 51.12 .000 1.68 (1.27) 4.76 (0.70) 51.04 .000

wil het lichaam van anderen bekijken 1.76 (0.99) 1.52 (0.79) 1.10 .293 1.69 (1.01) 1.38 (0.81) 1.98 .159 daagt uit met 'verleidelijk’ gedrag 1.78 (1.15) 1.38 (0.82) 2.54 .111 1.70 (1.10) 1.43 (0.60) 0.17 .682 is verliefd of heeft 'verkering' 1.84 (1.10) 3.10 (0.90) 30.29 .000 2.19 (1.15) 3.38 (1.28) 14.89 .000 speelt doktertje (met kleren aan) 1.87 (1.03) 1.90 (1.11) 0.00 .974 1.37 (0.60) 1.05 (0.22) 6.00 .014

masturbeert 1.94 (1.26) 2.03 (1.24) 0.30 .583 1.81 (1.23) 1.33 (0.97) 3.65 .056

stelt vragen over seksualiteit 1.99 (1.02) 1.86 (0.83) 0.15 .701 2.34 (0.91) 2.43 (0.87) 0.07 .791 heeft schaamtegevoelens 2.11 (1.18) 1.72 (0.96) 2.11 .204 2.19 (1.08) 2.90 (1.26) 5.76 .016 benoemt onderwerpen en handelingen rondom seksualiteit 2.20 (1.08) 1.93 (1.03) 1.45 .229 2.62 (1.06) 2.19 (1.08) 2.67 .102 zit regelmatig met zijn/haar hand in de broek 2.47 (1.41) 2.69 (1.39) 0.73 .392 1.86 (1.27) 1.48 (0.75) 0.79 .373 is geïnteresseerd in leeftijdsgenootjes van het andere geslacht 2.54 (1.30) 2.79 (1.14) 1.31 .252 2.57 (1.27) 3.35 (1.42) 5.09 .024 is nieuwsgierig naar lichamen van volwassenen 2.72 (1.08) 1.48 (0.83) 28.95 .000 2.42 (1.13) 1.86 (1.28) 5.30 .021 kleedt zich uit in het bijzijn van anderen 2.81 (1.51) 2.41 (1.43) 1.76 .185 2.57 (1.41) 1.62 (1.20) 8.49 .004 vindt het fijn om bloot te zijn 3.45 (1.28) 1.41 (0.68) 45.00 .000 2.85 (1.60) 1.10 (0.30) 22.98 .000 onderzoekt zijn/haar eigen lichaam en geslachtsdeel 3.48 (1.07) 2.24 (1.06) 23.48 .000 2.97 (1.32) 1.29 (0.56) 27.45 .000 Noot. 1= zelden tot nooit, 2= minder dan 1x per maand, 3= minstens 1x per maand, 4= minstens 1x per week, 5= dagelijks

De verschillen in de gemiddelde tussen ouders en leerkrachten worden beschouwd als significant als p < 0.003 vanwege het toepassen van de Bonferroni-correctie

(22)

Vragen over seksualiteit. Ouders en leerkrachten krijgen van kinderen vragen over

alle 18 onderwerpen met betrekking tot seksualiteit. Hoe vaak de respondenten vragen krijgen en over welke thema´s verschilt (zie Tabel 2). Zowel ouders als leerkrachten geven aan zelden tot nooit vragen te krijgen over onderwerpen als seksueel overdraagbare aandoeningen,

masturbatie en orgasme, voorbehoedsmiddelen, geslachtsgemeenschap, seksueel getint gedrag en behoeftes, seksueel misbruik en menstruatie. Kinderen stellen aan ouders en leerkrachten minder dan één keer per maand vragen over hun lichamelijke ontwikkeling, seksuele normen en waarden, zoenen, vrijen en knuffelen, relaties en intimiteit (omgaan met elkaar),

woordgebruik rondom seksualiteit en zwangerschap en geboorte.

Wanneer ouders met leerkrachten worden vergeleken, geven leerkrachten van jonge kinderen significant vaker aan vragen over verliefdheid en homoseksualiteit van kinderen te krijgen (zie Tabel 2). De vragen die leerkrachten van oudere kinderen significant vaker krijgen gaan over seksueel overdraagbare aandoeningen en seksuele rolpatronen tussen mannen en vrouwen. Van zowel jonge als oude kinderen krijgen ouders in vergelijking tot leerkrachten niet significant vaker vragen over een bepaald onderwerp.

(23)

Tabel 2

Vragen van het kind gerapporteerd door ouders (n = 221) en leerkrachten (n = 50) Jonge kinderen uit groep 1 - 5

(n = 152)

Oude kinderen uit groep 6 - 8 (n = 119) Ouders (n = 123) Leerkrachten (n = 29) Ouders (n = 98) Leerkrachten (n = 21) M (SD) M (SD) H p M (SD) M (SD) H p

Seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA’s / geslachtsziekten)

1.09 (0.46) 1.03 (0.19) 0.12 .727 1.13 (0.47) 1.48 (0.51) 17.41 .000

Masturbatie en orgasme 1.15 (0.57) 1.07 (0.26) 0.07 .787 1.24 (0.76) 1.43 (0.60) 6.37 .012 Voorbehoedsmiddelen (bv. condoom en de pil) 1.11 (0.50) 1.07 (0.26) 0.01 .921 1.30 (0.66) 1.57 (0.60) 7.54 .006 Grensoverschrijdend seksueel gedrag volwassenen

(exhibitionisme of pedaseksualiteit)

1.14 (0.52) 1.07 (0.26) 0.25 .260 1.24 (0.52) 1.43 (0.60) 2.63 .105

Seksueel misbruik: risico en weerbaarheid 1.20 (0.61) 1.28 (0.53) 2.32 .128 1.34 (0.55) 1.62 (0.67) 4.14 .042 Seksuele rolpatronen tussen mannen en vrouwen 1.35 (0.77) 1.34 (0.72) 0.01 .906 1.36 (0.65) 1.86 (0.85) 9.26 .002 Seksueel getint gedrag en behoeftes 1.23 (0.69) 1.24 (0.51) 0.71 .401 1.53 (0.97) 1.62 (0.70) 2.13 .145 Geslachtsgemeenschap (vrijen, neuken) 1.22 (0.66) 1.17 (0.38) 0.21 .650 1.57 (0.84) 1.67 (0.58) 1.67 .197

Homoseksualiteit 1.31 (0.67) 1.79 (0.68) 18.73 .000 1.65 (0.71) 2.10 (0.70) 6.95 .008

Menstruatie (tampons, maandverband) 1.36 (0.76) 1.10 (0.31) 2.97 .085 1.61 (0.71) 1.90 (0.70) 3.61 .058 Seksuele normen en waarden 1.46 (0.77) 1.66 (0.81) 2.01 .156 1.91 (0.94) 2.29 (0.96) 3.12 .077 Lichamelijke ontwikkeling van het kind 1.68 (0.82) 1.76 (0.87) 0.18 .675 1.97 (0.95) 2.05 (0.92) 0.17 .683 Relaties en intimiteit (omgaan met elkaar) 1.80 (1.01) 2.14 (1.03) 3.40 .065 2.22 (0.94) 2.19 (0.93) 0.03 .858

Zoenen, vrijen, knuffelen 1.90 (1.05) 1.90 (0.90) 0.09 .760 2.19 (0.99) 0.64 .424

Verliefdheid 1.85 (0.95) 2.76 (0.95) 19.30 .000 2.27 (0.97) 2.67 (1.11) 2.03 .154

Woordgebruik rondom seksualiteit 1.93 (1.04) 2.03 (1.12) 0.20 .651 2.33 (1.07) 2.43 (1.08) 0.13 .714 Lichamelijke verschillen tussen mannen en vrouwen 2.46 (0.87) 1.90 (0.62) 10.55 .001 2.11 (0.87) 2.10 (0.83) 0.03 .861 Zwangerschap en geboorte 2.41 (0.84) 2.24 (0.83) 0.86 .354 2.22 (0.78) 2.10 (0.70) 0.40 .526 Noot. 1= nooit, 2= minder dan 1x per maand, 3= minstens 1x per maand, 4= minstens 1x per week, 5= dagelijks

De verschillen in de gemiddelde tussen ouders en leerkrachten worden beschouwd als significant als p < 0.003 vanwege het toepassen van de Bonferroni-correctie

(24)

De Seksuele Opvoeding

Opvoedingsdoelen. In Tabel 3 is per opvoedingsdoel weergegeven welk percentage

van de ouders en leerkrachten dit doel in de top drie van meest belangrijke opvoedingsdoelen heeft opgenomen. Onder beide groepen respondenten vindt het grootste deel het van belang dat zij kinderen stimuleren om zichzelf en anderen te respecteren en kinderen ‘nee’ leren zeggen als zij iets niet willen. Daarnaast vinden beide groepen het van belang dat kinderen leren opkomen voor hun eigen gevoelens en behoeftes en leren de baas te zijn over hun eigen lichaam. In vergelijking tot leerkrachten vindt een groter deel van de ouders het van belang dat zij kinderen meegeven dat niet iedereen goede bedoelingen heeft rondom seksualiteit. Daarentegen vindt een groter deel van de leerkrachten het van belang dat zij kinderen leren hoe hun lichaam voelt en werkt. Het zelf informeren van kinderen over seksualiteit wordt vooral door de meerderheid van de leerkrachten van oude kinderen belangrijk gevonden. Geen enkele leerkracht neemt het meegeven dat seksualiteit iets is om van te genieten en stimuleren dat kinderen hun eigen gevoelens op seksueel gebied ontdekken in de top drie op.

Tabel 3

Top 3 belangrijkste opvoedingsdoelen van ouders (n = 221) en leerkrachten (n = 50)

Jonge kinderen uit groep 1 t/m 5

Oude kinderen uit groep 6 t/m 8

Ik wil een kind…¹ Ouders

(n = 123) Leerkrachten (n = 20) Ouders (n = 98) Leerkrachten (n = 21)

Stimuleren zichzelf en anderen te respecteren 65 69 50 71.4 'Nee' leren zeggen als hij/zij iets niet wil 55.3 58.6 48 61.9 Leren opkomen voor zijn eigen gevoelens/ behoeften 32.5 24.1 37.8 23.8 Leren de baas te zijn over zijn/haar eigen lichaam 35.8 31 23.5 42.9 Leren open en eerlijk te praten over seksualiteit 23.6 24.1 33.7 14.3 Meegeven dat seksualiteit iets is om van te genieten 20.3 - 23.5 - Meegeven dat zijn/ haar mening er toe doet 19.5 24.1 15.3 4.8 Stimuleren zijn/ haar eigen gevoelens op seksueel

gebied te ontdekken

6.5 - 12.2 -

Meegeven dat niet iedereen goede bedoelingen heeft rondom seksualiteit

15.4 6.9 20.4 4.8

Meegeven dat seks verbonden is met liefde 16.3 20.7 18.4 9.5

Zelf informeren over seksualiteit 4.1 20.7 11.2 52.4

Leren hoe zijn/ haar lichaam voelt en werkt 5.7 20.7 6.1 14.3 ¹ Percentage dat het opvoedingsdoel in de top 3 heeft geplaatst

(25)

Opvoedreactie op seksueel getint gedrag. Aan ouders en leerkrachten is gevraagd in

hoeverre zij seksueel getint gedrag negeren, waarbij ook kon worden aangegeven dat zij het nog niet opmerken bij kinderen. Seksueel getint gedrag wordt (nog) niet opgemerkt door 68 ouders (30.8%) en 12 leerkrachten (23.1%). In Tabel 4 is weergegeven hoe het gedeelte van de steekproef dat seksueel getint gedrag wel opmerkt hiermee omgaat. Zowel ouders als leerkrachten geven in mindere mate aan dat zij afkeurend reageren op seksueel getint gedrag. Zij accepteren nieuwsgierigheid naar seksualiteit, bepalen regels voor kinderen omtrent seksueel getint gedrag en geven duidelijke grenzen aan op dit gebied. Leerkrachten geven in vergelijking tot ouders significant minder vaak duidelijk grenzen aan op het gebied van seksueel getint gedrag, H (1,259)= 8.29, p = .004.

Tabel 4

Reacties van ouders (n = 221) en leerkrachten (n = 50) op seksueel getint gedrag

De meeste ouders bespreken seksueel getint met hun kind (65.2%), maar verschillen in de mate waarin. Een deel van de ouders bespreekt seksueel getint gedrag altijd (15.4%), Ik… Jonge kinderen uit groep 1 - 5 (n = 144) Oude kinderen uit groep 6 - 8 (n = 115) Ouders (n = 123) Leerkrachten (n = 21) Ouders (n = 98) Leerkrachten (n = 17) M (SD) M (SD) M (SD) M (SD)

geef duidelijke grenzen aan op het gebied van seksueel getint gedrag

3.46 (1.44) 2.90 (0.89) 3.54 (1.46) 2.76 (0.97)

reageer afkeurend op seksueel getint gedrag 2.77 (1.76) 2.05 (0.87) 2.72 (1.73) 2.00 (0.71)

accepteer nieuwsgierig zijn naar seksualiteit 3.84 (0.86) 3.52 (0.75) 3.80 (0.73) 3.65 (0.49)

bepaal als de regels voor mijn kind omtrent seksueel getint gedrag

3.43 (1.41) - 3.22 (1.37) -

(en de school) bepaal de regels voor kinderen omtrent seksueel getint gedrag

- 3.05 (0.87) - 3.00 (0.89)

(26)

regelmatig (21.3%), soms (21.3%) en een klein deel zelden of nooit (7.2%). Leerkrachten bespreken seksueel getint gedrag van kinderen meer individueel dan klassikaal. Het grootste deel (59.3%) bespreekt dit gedrag altijd (23.1%) of regelmatig individueel (30.8 %) ten opzichte van een kleine groep leerkrachten die dit regelmatig klassikaal (13.5%) bespreekt. Het klassikaal bespreken van seksueel getint gedrag doet een groot deel van de leerkrachten zelden of nooit (30.8%) of soms (32.7%). Leerkrachten van jonge en oude kinderen

verschillen niet significant van elkaar omtrent zowel het klassikaal (H (1, 38) = 2.31, p = .128) als individueel bespreken (H (1,38) = 1.21, p = .272) van seksueel getint gedrag van kinderen.

Praten over seksualiteit. Een groot deel van de ouders (34.8%) praat minstens één

keer per maand met hun kind over seksualiteit. De andere ouders geven aan dit zelden of nooit te doen (30.8%), minder dan één keer per maand te doen (24.4%), minstens één keer per week te doen (9.5%) en een enkeling geeft aan dit dagelijks te doen. Van de leerkrachten praat het grootste deel (50%) minstens één keer maand met kinderen over seksualiteit. De overige leerkrachten praten hier minstens één keer per maand over (25%), zelden of nooit over (23.1%) en een enkeling doet dit minstens één keer per week. Geen enkele leerkracht bespreekt dit dagelijks met kinderen. Kinderen beginnen meestal met het praten over seksualiteit volgens zowel een grote groep ouders (48.4%) als leerkrachten (59.6%). De redenen die ouders en leerkrachten hebben om met kinderen over seksualiteit te praten zijn in Tabel 5 weergegeven. Zowel ouders als leerkrachten doen dit voornamelijk omdat zij een ‘open’ sfeer willen creëren omtrent seksualiteit en willen dat kinderen een positief beeld ontwikkelen over seksualiteit. Het deel van de ouders en leerkrachten dat met kinderen praat om hen te behoeden voor risico’s omtrent seksualiteit, vindt dat zij recht hebben op informatie over seksualiteit en dat kinderen hier aan toe zijn, is groter wanneer het om oudere kinderen gaat. Een klein deel leerkrachten van jonge kinderen praat met kinderen

(27)

over seksualiteit, omdat zij het hun taak vinden om hierover te praten. Er zijn meer

leerkrachten van oude kinderen en ouders die dit als reden beschouwd. In het algemeen praat een groter deel van de ouders in vergelijking tot leerkrachten met kinderen over seksualiteit om erachter te komen wat hun kind al weet over seksualiteit of omdat zij hen zelf informatie willen geven over seksualiteit.

Tabel 5

Redenen van ouders (n = 221) en leerkrachten (n = 50) om over seksualiteit te praten

Jonge kinderen uit groep 1 - 5 (%)*

Oude kinderen uit groep 6 - 8 (%)* Ouders (n = 123) Leerkrachten ( n = 29) Ouders (n = 98) Leerkrachten (n = 21)

Ik wil een 'open' sfeer creëren omtrent seksualiteit

61.8 66.5 68.4 76.2

Ik wil dat een kind een positief beeld ontwikkelt over seksualiteit

50.4 37.9 55.1 57.1

Ik vind het mijn taak om met een kind over seksualiteit te praten

47.2 24.1 56.1 52.4

Een kind heeft recht op informatie over seksualiteit

35 37.9 48 61.9

Ik wil een kind waarschuwen voor risico's omtrent seksualiteit

24.4 17.2 32.7 38.1

Ik wil dat een kind informatie over seksualiteit van mij krijgt

21.1 6.9 28.6 9.5

Ik wil erachter komen wat een kind al weet over seksualiteit

16.3 3.4 23.5 0

Ik vind dat een kind toe is aan informatie over seksualiteit

12.2 6.9 28.6 57.1

*meerdere antwoorden mogelijk

Er wordt door ouders vaker aangegeven dat er nooit over seksualiteit gesproken wordt

(13.1%) in vergelijking tot leerkrachten die dit aangeven (3.8%). De redenen die ouders en leerkrachten hiervoor hebben, zijn weergeven in Tabel 6. De meeste ouders en leerkrachten hebben hier geen reden voor. Leerkrachten en ouders van het jonge kind geven in

vergelijking tot die van het oude kind vaker als reden dat zij kinderen nog te jong vinden om over seksualiteit te praten. Leerkrachten en ouders van het oude kind vinden het vaker

(28)

ongemakkelijk om over seksualiteit te praten. In vergelijking tot ouders vinden leerkrachten vaker dat sommige onderwerpen over seksualiteit privé zijn. Ook geeft geen enkele leerkracht aan, in tegenstelling tot ouders, dat er niet over seksualiteit wordt gesproken met kinderen, omdat hij/ zij niet weet hoe het in kindertaal moet worden uitgelegd. Wel geeft een deel van de leerkrachten als reden dat zij het de taak van ouders vinden.

Tabel 6

Redenen van ouders (n = 221) en leerkrachten (n = 52) om niet met kinderen over seksualiteit te praten

Ik heb hier geen reden voor

Jonge kinderen uit groep 1- 5 (%)* Oude kinderen uit groep 6 - 8 (%)* Ouders (n = 123) Leerkrachten (n = 92) Ouders (n = 98) Leerkrachten (n = 21) 45.5 27.6 56.1 52.4

Ik vind de kinderen nog te jong om over seksualiteit te praten 43.9 44.8 17.3 23.8 Ik vind het ongemakkelijk om met kinderen over seksualiteit

te praten

9.8 6.9 13.3 14.3

Ik vind sommige onderwerpen over seksualiteit privé 9.8 41.4 11.2 33.3 Ik vind het lastig om een geschikt moment te vinden om over

seksualiteit te praten

8.1 3.4 13.3 9.5

Ik weet niet hoe ik het in ‘kindertaal’ moet uitleggen 7.3 0 4.1 0 Ik ben bang om de kinderen aan te zetten tot seksueel getint

gedrag

4.1 6.9 4.1 4.8

Ik heb te weinig kennis over seksualiteit 0.8 0 3.1 4.8

Ik vind het niet gepast om met de kinderen over seksualiteit te praten

2.4 3.4 0 4.8

Ik vind het de taak van de ouders om met kinderen over seksualiteit te praten

- 35.7 - 27.3

*meerdere antwoorden mogelijk

Wanneer leerkrachten in de klas praten over seksualiteit laten zij verschillende onderwerpen aan bod komen (zie Tabel 7). Onderwerpen de die bij zowel leerkrachten van oude als jonge kinderen minstens één keer per week aan bod komen zijn vriendschap en relaties en het respecteren van elkaars grenzen. Verliefdheid komt minstens één keer per maand aan bod. De volgende drie onderwerpen komen minder dan één keer per maand aan bod:, homoseksualiteit, lichamelijke verschillen tussen jongens en meisjes en zwangerschap

(29)

en geboorte. Leerkrachten van oude kinderen spreken in vergelijking tot leerkrachten van jonge kinderen significant vaker over: zaadlozing/ natte droom, veilig vrijen,

voorbehoedsmiddelen, vrijen en geslachtsgemeenschap, menstruatie, lichamelijke veranderingen in de puberteit en homoseksualiteit.

Tabel 7

Onderwerpen rondom seksualiteit die leerkrachten (n= 48) bespreken in de klas

Jonge kinderen uit groep 1-5 (n = 26)

Oude kind eren uit groep 6- 8 (n = 22) M (SD) M (SD) H p Zaadlozing/natte droom 1.04 (0.20) 1.68 (0.48) 21.73 .000 Veilig vrijen 1.12 (0.33) 1.68 (0.57) 13.98 .000 Voorbehoedsmiddelen (bv. condoom/pil) 1.12 (0.33) 1.68 (0.57) 13.98 .000 Vrijen en geslachtsgemeenschap 1.15 (0.37) 1.73 (0.55) 13.79 .000 De positieve kant van seksualiteit: seks is (ook) leuk 1.27 (0.60) 1.68 (0.57) 7.69 .006

Menstruatie 1.04 (0.20) 2.09 (0.75) 26.34 .000

Geslachtsdelen 1.46 (0.51) 1.64 (0.49) 1.44 .231

Lichamelijke veranderingen in de puberteit 1.23 (0.65) 2.41 (0.73) 24.75 .000

Homoseksualiteit 1.54 (0.58) 2.14 (0.56) 10.55 .001

Zwangerschap en geboorte 2.12 (0.82) 1.77 (0.53) 2.36 .124 Lichamelijke verschillen tussen jongens en meisjes 2.23 (0.71) 2.32 (0.57) 0.10 .747

Verliefdheid 2.69 (0.74) 2.55 (0.74) 1.27 .259

Vriendschap en relaties 3.69 (0.93) 3.27 (0.94) 3.31 .069 Respecteren van elkaars grenzen 3.46 (1.104) 3.59 (0.91) 0.14 .705 Noot. 1= nooit, 2= minder dan 1x per maand, 3= minstens 1x per maand, 4= minstens 1x per week, 5= dagelijks De verschillen in de gemiddelde tussen leerkrachten worden beschouwd als significant als p < 0.004 vanwege het toepassen van van de Bonferroni-correctie

Afstemming van de Seksuele Opvoeding tussen Ouders en Leerkrachten

Verantwoordelijkheid. Het grootste deel van de ouders (60.65%) vindt dat de

seksuele opvoeding meer hun taak is. Een deel vindt dit helemaal hun taak (28.5%), minder hun taak (9.5%) of helemaal niet hun taak (1.4%). Het merendeel van de leerkrachten (69.2%) geeft aan dat zij seksuele opvoeding minder zien als hun verantwoordelijkheid. Er is ook een deel (26.9%) dat vindt meer verantwoordelijk te zijn voor de seksuele opvoeding en één enkeling vindt dat het helemaal zijn/ haar verantwoordelijkheid (n= 1) is of juist helemaal niet (n= 1). Leerkrachten van jonge en oude kinderen verschillen hierin niet significant van elkaar,

(30)

H (1, 50)= 0.45, p = .502. Ouders beschouwen in vergelijking tot leerkrachten significant meer dat de seksuele opvoeding hun taak is, H (1,271)= 64.83, p < .001. Leerkrachten beschouwen voornamelijk de ouders en school als medeverantwoordelijk voor de seksuele opvoeding (zie Tabel 8). Ook de meerderheid van de ouders beschouwt voornamelijk de school als medeverantwoordelijk.

Tabel 8

Medeverantwoordelijk voor de seksuele opvoeding volgens ouders (n = 221) en leerkrachten (n = 52) Ouders (%)* Leerkrachten (%)* De ouders** - 98.1 De school 68.8 53.8 De kinderopvang 10 7.7

Opa en/of oma 9 7.7

De oppas van de kinderen 2.3 5.8

Leeftijdsgenoten van de kinderen** - 5.8

Broers/ zussen van de kinderen** - 3.8

*meerdere antwoorden mogelijk **niet gevraagd aan ouders

Onderlinge communicatie tussen ouders en leerkrachten. Een relatief kleine groep

leerkrachten (26.9%) geeft aan dat er een omschreven schoolplan is rondom seksuele opvoeding en ontwikkeling van kinderen. De andere leerkrachten geven aan dat dit niet aanwezig is op hun school (36.5%) of dat zij niet weten of er een schoolplan is omschreven rondom seksuele ontwikkeling en opvoeding (36.5%). Echter, leerkrachten van oude

leerlingen geven in vergelijking tot leerkrachten van jonge leerlingen significant vaker aan dat er een omschreven schoolplan aanwezig is, H (1,50) = 5.61, p = .018.

Volgens de meeste leerkrachten (71.2%) wordt er ook met ouders zelden gesproken over seksuele opvoeding en ontwikkeling van de kinderen. Een ander deel van de leerkrachten geeft aan dit nooit te doen (17.3%) of doet dit minder dan één keer per maand (11.5%).

(31)

omtrent het spreken met ouders over de seksuele opvoeding en ontwikkeling, H (1,50)= 1.50, p = .221. Met ouders wordt er voornamelijk gesproken over wanneer seksueel getint gedrag grensoverschrijdend is (zie Tabel 9). Wanneer er met ouders gesproken wordt over de

seksuele opvoeding en ontwikkeling van oude kinderen gaat het in vergelijking tot ouders van jonge kinderen vaker over hoe ouders hun kind kunnen begeleiden bij internetgebruik en hoe als leerkracht te praten over seksualiteit. Alleen leerkrachten van jonge kinderen spreken met ouders weleens over seksueel getint gedrag van de andere kinderen.

Tabel 9

Onderwerpen die volgens leerkrachten (n = 50) besproken worden met ouders

Wanneer seksueel getint gedrag grensoverschrijdend is

Jonge kinderen uit groep 1- 5 (%)* (n = 28) Oude kinderen uit groep 6 - 8 (%)* (n = 22) 50 36.4

Hoe als ouder de kinderen te begeleiden bij internetgebruik 10.7 54.5 Hoe als ouder te reageren op seksueel getint gedrag van de

kinderen

28.6 22.7

Hoe als ouder te reageren op vragen van kinderen omtrent seksualiteit

25 22.7

Welke grenzen als ouder aan te geven omtrent seksueel getint gedrag van de kinderen

17.9 18.2

Of seksueel getint gedrag van kinderen bij de ontwikkeling hoort 17.9 13.6 Hoe als leerkracht te praten met de kinderen over seksualiteit 0 18.2

Seksueel getint gedrag van andere kinderen 7.1 0

*meerdere antwoorden mogelijk

Discussie

Het doel van dit verkennende onderzoek is het in kaart brengen in welke mate er tussen ouders en leerkrachten sprake is van pedagogisch partnerschap op het gebied van seksuele opvoeding aan kinderen in het primair onderwijs. Een beknopt antwoord op deze vraag is dat ouders en leerkrachten elkaar als partners beschouwen omtrent het verstrekken van de seksuele opvoeding, want zij beschouwen zichzelf als verantwoordelijk en stellen

(32)

elkaar als medeverantwoordelijk. Opvallend is dat ouders en leerkrachten nauwelijks met elkaar praten over de seksuele ontwikkeling en opvoeding van de kinderen, terwijl ze het wel belangrijk vinden om deze taak te delen. Met betrekking tot de opvoedingsdoelen en reactie op seksueel getint gedrag kan wel gesproken worden van pedagogisch partnerschap, omdat ouders en leerkrachten voornamelijk overeenkomen op deze gebieden. Kortom, het

pedagogisch partnerschap tussen ouders en leerkrachten op het gebied van seksuele

opvoeding is niet optimaal, omdat het ook van belang is dat zij de seksuele opvoeding actief op elkaar afstemmen door hier voortdurend met elkaar over in gesprek te zijn (Klaassen, 2008). Zonder daadwerkelijke afstemming kunnen ouders niet weten of de seksuele opvoeding die zij aan hun kinderen geven overeenkomt met die leerkrachten geven. Anderzijds bestaat de kans dat leerkrachten nog steeds geen idee hebben van wanneer zij ouders voorbij gaan en blijft de handelingsverlegenheid wellicht bestaan. Voor een positieve seksuele ontwikkeling van kinderen is het echter van belang dat zij door middel van sociale interacties met opvoeders leren omgaan met seksualiteit. Om dieper in te gaan op de

bevindingen uit dit onderzoek worden verschillen en overeenkomsten toegelicht op het gebied van de reactie op seksueel getint gedrag, het vormgeven van de seksuele opvoeding en de onderlinge communicatie tussen ouders en leerkrachten.

Seksueel Getint Gedrag

Ouders en leerkrachten merken gevarieerd seksueel getint gedrag op bij kinderen waarbij de mate waarin zij het gedrag zien verschilt. Seksueel getinte gedragingen die in interactie met anderen plaatsvindt zoals geïnteresseerd zijn in leeftijdsgenoten wordt vaak opgemerkt door ouders en leerkrachten. Seksueel getinte gedragingen die binnen het spel van kinderen voorkomt, zoals internet gebruiken voor seksueel getinte doeleinden of half of helemaal ontbloot doktertje spelen, wordt nauwelijks opgemerkt door ouders en leerkrachten. Dit impliceert niet dat deze gedragingen daadwerkelijk minder voorkomen. Het kan namelijk

(33)

zo zijn dat kinderen deze gedragingen meer in hun vrije tijd uitoefenen, waar minder sprake is van directe bemoeienis van opvoeders (Van der Ploeg, 2011).

Ouders en leerkrachten nemen ten opzichte van elkaar bepaalde gedragingen ook significant vaker waar. Leerkrachten merken vaker op dat kinderen behoefte hebben aan privacy en verliefd zijn of verkering hebben. Dit is geen opmerkelijk verschil, omdat er op school meer peerinteracties voorkomen tussen kinderen en socialisatie centraal staat (Harris, 1995). Leerkrachten van oudere kinderen zien ook vaker dat internet wordt gebruikt voor seksueel getinte doeleinden. Dit is in lijn met de bevindingen uit eerder onderzoek naar ouders (Van der Ploeg, 2011), waaruit blijkt dat lang niet alle ouders toezicht houden en zich bekommeren om het internetgebruik van hun kinderen. Ouders zien vaker dat hun kind het fijn vindt om bloot te zijn en hun eigen lichaam en geslachtsdeel onderzoekt. Wellicht hangt dit samen met het feit dat kinderen op school meer privacy willen. Het is ook niet vreemd dat ouders van jonge kinderen in vergelijking tot leerkrachten vaker opmerken dat hun kind geïnteresseerd is in het lichaam van volwassenen. De kans dat kinderen ontblote lichamen zien van volwassen is namelijk groter thuis dan op school. Daarnaast uiten jonge kinderen deze interesse wellicht meer in vergelijking tot oudere kinderen, omdat schaamtegevoelens op jongere leeftijd nog minder een rol spelen (De Graaf & Rademakers, 2007) en jongere

kinderen het inzicht in omgangsvormen en ‘hoe het hoort’ nog moeten ontwikkelen (Olson, 2011). Deze gevonden verschillen, tussen wat ouders en leerkrachten waarnemen, zijn niet opmerkelijk en impliceren niet dat zij seksueel getint gedrag anders waarnemen. Volgens De Los Reyes, Thomas, Goodman en Kundey (2012) kunnen verschillen in waarnemingen tussen groepen respondenten ook verklaard worden vanuit het feit dat gedrag daadwerkelijk anders tot uiting komt in verschillende contexten.

Opmerkelijk is dat ouders en leerkrachten enerzijds nauwelijks aangeven dat zij vragen van kinderen krijgen over de meer technische aspecten van seksualiteit, zoals seksueel

(34)

misbruik, seksueel overdraagbare aandoeningen, voorbehoedsmiddelen en menstruatie. Anderzijds geven zij aan vaker vragen van kinderen te krijgen over meer relationele en sociaal- emotionele aspecten van seksualiteit, zoals seksuele normen en waarden, zoenen, vrijen en knuffelen en relaties en intimiteit. Dit is geen zorgelijk verschil, omdat uit

onderzoek (Timmerman, 2009) blijkt dat de meer technische aspecten binnen het voorgezet onderwijs meer aandacht krijgen dan de relationele en sociaal- emotionele aspecten van seksualiteit.

Ouders en leerkrachten ontvangen bepaalde vragen significant vaker ten opzichte van elkaar. Leerkrachten van jonge kinderen ontvangen vaker vragen over homoseksualiteit en verliefdheid en leerkrachten van oudere kinderen vaker over seksueel overdraagbare

aandoeningen en seksuele rolpatronen tussen mannen en vrouwen. Het kan zijn dat kinderen deze vragen eerder bij leerkrachten neerleggen, omdat zij in lijn met leerlingen uit het voortgezet onderwijs leerkrachten zien als de belangrijkste informatiebron rondom het verkrijgen van kennis over seksualiteit (Timmerman, 2009). Ouders van jonge kinderen ontvangen daarentegen vaker vragen omtrent lichamelijke verschillen tussen mannen en vrouwen. Dit sluit aan bij de bevinding uit onderhavig onderzoek dat ouders van jonge kinderen ook vaker opmerken dat zij interesse hebben in lichamen van volwassenen.

Seksuele Opvoeding

Opvoedingsdoelen. Ouders en leerkrachten vinden het met name van belang dat zij

kinderen stimuleren om zichzelf en anderen te respecteren. Ook uit voorgaand onderzoek (Zwiep, 2008) naar moeders en leidsters blijkt dat het meest belangrijke opvoedingsdoel is om het kind te leren rekening met anderen te houden en geen dingen te doen die het kind of een ander niet wil. Daarnaast vinden ouders en leerkrachten het van belang om kinderen weerbaar te maken en kiezen vaker voor opvoedingsdoelen als; kinderen leren ‘nee’ te zeggen als zij iets niet willen, kinderen leren opkomen voor hun gevoelens en behoeftes en kinderen leren

(35)

de baas te zijn over hun eigen lichaam. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het weerbaar willen maken van kinderen samenhangt met de toenemende bekendheid over seksueel

misbruik bij kinderen (Bos & De Ruyter, 2009). In de opvoeding worden positieve kanten van seksualiteit dan minder belicht (Byers, Sears & Weaver, 2008). Dit lijkt op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek meer te spelen bij ouders dan bij leerkrachten, omdat een groter deel van de ouders het van belang vindt dat zij meegeven dat niet iedereen goede bedoelingen heeft rondom seksualiteit. Daarentegen lijken leerkrachten de positieve kant van seksualiteit in vergelijking tot ouders minder te benadrukken. Dit is zorgelijk, omdat de leerlijn gekoppeld aan kerndoel 38 voor leerkrachten wel stelt dat er op de basisschool ook aandacht moet zijn voor de positieve kant van seksualiteit. Het lijkt erop dat

basisschoolleerkrachten zichzelf in vergelijking tot ouders meer zien als kennisoverdragers. Zij geven namelijk ook vaker aan dat zij het van belang vinden om kinderen te leren hoe zijn/ haar lichaam voelt en werkt; een meer technisch aspect van seksualiteit.

Reactie op seksueel getint gedrag. Ouders en leerkrachten geven in mindere mate

aan afkeurend te reageren op seksueel getint gedrag van kinderen. Zij accepteren

nieuwsgierigheid naar seksualiteit, bepalen regels voor kinderen op seksueel gebied en geven duidelijke grenzen aan. Dit is positief, omdat deze opvoeders model staan waardoor kinderen het begrip seksualiteit eigen kunnen maken en zich, door deze interactief met opvoeders, op seksueel gebied positief kunnen ontwikkelen. leren door middel van interacties met

opvoeders. Leerkrachten geven echter significant vaker aan dat zij minder vaak duidelijk grenzen stellen op het gebied van seksueel getint gedrag. Dit verschil kan verklaard worden vanwege het feit dat er naar verhouding meer vrouwen zaten in de groep leerkrachten en meer mannen in de groep ouders. Uit onderzoek (Wright, 2009) blijkt namelijk dat moeders in vergelijking tot vaders volgens het kind minder streng, minder egocentrisch, meer open minded zijn omtrent seksualiteit en meer inlevingsvermogen hebben. Het grootste deel ouders

(36)

en leerkrachten bespreekt seksueel getint gedrag ook met kinderen, waarbij leerkrachten aangaven dit eerder individueel dan klassikaal te bespreken.

Praten over seksualiteit. Een grote groep ouders en leerkrachten geeft aan dat

kinderen meestal beginnen met het praten over seksualiteit. Onderzoek (Larsson & Svedin, 2002) op internationaal niveau bevestigt deze uitkomst. Zo vinden ouders in Zweden dat zij een open houding hebben omtrent seksualiteit, maar in de meeste gevallen praten op initiatief van het kind. Toch is deze uitkomst opmerkelijk, omdat leerkrachten naar aanleiding van kerndoel 38 meer initiatief zouden moeten tonen op dit gebied. Er wordt door ouders en leerkrachten met kinderen gesproken over seksualiteit omdat zij met name een ‘open’ sfeer willen creëren omtrent seksualiteit en willen dat kinderen een positief beeld ontwikkelen rondom seksualiteit. Dit komt overeen met de bevinding van Lewis en Knijn (2003) die stellen dat er in het Nederlandse onderwijs een positief klimaat heerst waarbinnen een breed scala aan onderwerpen bespreekbaar is. De redenen die worden gegeven om met kinderen te praten over seksualiteit lijkt een tegenstellende bevinding te zijn ten opzichte van de eerder gekozen opvoedingsdoelen. De opvoedingsdoelen die ouders en leerkrachten als meest belangrijk beschouwen hebben namelijk meer betrekking op het weerbaar maken van kinderen dan op het belichten van de positieve kant van seksualiteit.

De onderwerpen die volgens leerkrachten in de klas worden besproken, zijn met name vriendschap en relaties en verliefdheid. Leerkrachten van jonge en oude kinderen verschillen op het bespreken van enkele onderwerpen significant. Leerkrachten van oude kinderen geven namelijk aan vaker te spreken over de volgende onderwerpen: zaadlozing/ natte droom, veilig vrijen, voorbehoedsmiddelen, vrijen en geslachtsgemeenschap, menstruatie, lichamelijke veranderingen in de puberteit en homoseksualiteit. Dit is te verklaren aan de hand van de leerlijn behorend bij kerndoel 38, omdat de onderwerpen volgens deze leerlijn na groep zes aan bod dienen te komen. Homoseksualiteit is echter een onderwerp dat na groep vier moet

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

doorbrengen, kinderen met andere kinderen kunnen samen spelen en/ of ouders andere ouders kunnen ontmoeten in de. aanwezigheid van

In de tweede stap werd aan de ouders die op de screeningslijst aangegeven hadden benaderd te mogen worden voor nader onderzoek een vragenlijst gestuurd met vragen die

Hoe ouders denken over de relationele en seksuele opvoeding van hun kinderen, hoe de communicatie over seksualiteit tussen ouders en kinderen verloopt en welke opvoedingsdoelen

Wanneer een organisatie mensen laat samen komen, betekent dit niet per definitie dat er een open plaats gecreëerd wordt waar iedereen zich welkom voelt en waar kinderen

ƒ Quasi even sterk erkennen de jonge moeder en de jonge vader dat ze niet genoeg met de kinderen bezig zijn, dat ze graag lessen hadden gekregen (maar minder dan de andere

Uit het onderzoek naar seksualisering blijkt bijvoorbeeld dat jongeren die vaker naar seksueel getinte mediabeelden kijken, er vaker stereotiepe opvattingen over man-

De meeste ouders uit dit onderzoek geven aan dat ze het (redelijk) makkelijk vinden om gelijkwaardigheid op het gebied van seksualiteit tussen jongens en meisjes bespreekbaar

• De emotionele en sociale steun wordt door de ouder ervaren als een verrijking, het gevoel van er niet alleen voor te staan, meer te kunnen relativeren. • Ouders benaderen het