• No results found

Eigenbelang in de democratische republiek Congo? : een onderzoek naar de belangen achter de Nederlandse grondstoffenpolitiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Eigenbelang in de democratische republiek Congo? : een onderzoek naar de belangen achter de Nederlandse grondstoffenpolitiek"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Eigenbelang in de Democratische Republiek

Congo?

een onderzoek naar de belangen achter de Nederlandse

grondstoffenpolitiek

Bron: Ministerie van Buitenlandse Zaken

Naam: Sanne Bakker

Datum: 27 juni 2014

Studentnummer: 5824311

Universiteit van Amsterdam

Eerste lezer/ begeleider: Dr. R.J. Pistorius

Master thesis

Tweede lezer: Dr. Jeroen Doomernik

Politicologie

(2)

Inhoudsopgave:

Inhoud

Pagina

Voorwoord

4

Lijst met afkortingen

5

Korte inhoud

6

HOOFDSTUK 1: Introductie

7

1.1 Introductie van het onderwerp

7

1.2 Onderzoeksvraag

8

1.3 Methodologie

8

1.4 Relevantie en doelstellingen

9

1.5 Opbouw scriptie

9

HOOFDSTUK 2: Geopolitiek

10

2.1 Inleiding

10

2.2 Klassieke en Kritische Geopolitiek

10

2.3 Relevantie Geopolitiek voor Internationale Betrekkingen

12

2.4 Het geopolitieke doel van ontwikkelingssamenwerking

14

2.5 Geopolitiek en ontwikkelingssamenwerking in theorie

15

2.6 Conclusie

18

HOOFDSTUK 3: CFTI in het Kader van het Nederlands Grondstoffenbeleid

19

3.1 Introductie

19

3.2 Grondstoffenbeleid

19

3.3 Conflictmineralen en Congo

23

3.4 Casus: Het Conflictvrije Tin Initiatief

23

(3)

HOOFDSTUK 4: Methode

26

4.1 Inleiding

26

4.2 Bureauonderzoek, interviews & participerende observaties

26

4.3 Casus

27

4.4 Vertrouwelijkheid en openbaarheid van bronnen

27

4.5 Validiteit, betrouwbaarheid en generaliseerbaarheid

28

4.6 Conclusie

29

HOOFDSTUK 5: Resultaten en Analyse

30

5.1 Inleiding

30

5.2 Algemene uitkomst en samenhang

30

5.3 Economische belangen Nederland

31

5.4 Nederlandse veiligheid

32

5.5 'Do good'

33

5.6 Conclusie

35

HOOFDSTUK 6: Conclusie

36

6.1 Conclusie onderzoek

36

6.2 Discussie

37

6.3 Aanbevelingen voor verder onderzoek

37

Bijlage

Bijlage 1: Interviewvragen

46

Bijlage 2: Kaart van Congo

47

(4)

VOORWOORD

Allereerst wil ik graag mijn begeleider Robin Pistorius bedanken voor zijn inzet, betrokkenheid, advies en vooral zijn tijd. Zijn inzet om mij te helpen bij het traject om een individuele scriptie te schrijven en mijn stage mogelijk te maken bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Voor zijn adviezen bij het schrijven van de scriptie. En voor de tijd die hij stak in onze afspraken en voor zijn bezoek aan mijn stageplek in Den Haag.

Ook wil ik het team werkzaam op de afdeling Milieu, Klimaat, Energie en Water (DME) bedanken voor een onvergetelijke stageperiode waarin ik enorm ben gegroeid. In het bijzonder het grondstoffenteam – Pim Kraan (Focal Point Grondstoffen) en Jaime de Bourbon de Parme (Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen). Zij hebben veel tijd, inzet en geduld getoond om mij in zes maanden inzicht te geven in het complexe dossier grondstoffen. De deur stond echt altijd voor mij open om vragen te stellen, te sparren of een peptalk te ontvangen.

Tot slot wil ik Joke Rijkhoff, mijn moeder, bedanken die mij niet alleen financieel maar ook moreel enorm gesteund heeft. Een lijdensweg voor mij stond vaak gelijk aan een lijdensweg voor haar. Niet alleen tijdens scriptie en tentamenperiodes, maar gedurende mijn hele studie.

(5)

Lijst met afkortingen:

Afkorting

Betekenis

BGR

German Federal Institute for Geo-sciences and Natural Resources

BZ

(Het Ministerie van) Buitenlandse Zaken

CFS

Conflict Free Smelter Program

CFTI

Conflict Free Tin Initiative / Conflictvrije Tin Initiatief

DFA

Dodd-Frank Act

DRC

Democratische Republiek Congo

DR Congo

Democratische Republiek Congo

EITI

Extractive Industries Transparancy Initiative (Initiatief inzake

transparantie van winningsindustrieën)

GPG's

Global Public Goods / Mondiale Publieke Goederen

HCSS

Den Haag Centrum voor Strategische Studies

ITRI

International Tin Research Institute

iTSCi

ITRI Tin Supply Chain Initiative is het traceability en due diligence

mechanisme uitgevoerd door Pact

MSC

Malaysian Smelting Corporation Berhad

NGO

Niet-gouvernementele Organisatie

(6)

Korte inhoud

Trefwoorden: tin, conflict, ontwikkelingssamenwerking, grondstoffenbeleid, geopolitiek

Er kan gesteld worden dat grondstoffenkwesties geopolitiek zijn. Ook kan er vastgesteld

worden dat geopolitiek een vergeten veld van Internationale Betrekkingen is hoewel

geopolitiek een interessante theorie is omdat het tracht het grotere plaatje in kaart te

brengen. Geopolitieke theorie binnen de Internationale Betrekkingen doet aannames over de

belangen achter ontwikkelingssamenwerking, namelijk: eigenbelang. Deze scriptie heeft als

doel te exploreren welke belangen worden gediend door het Conflictvrije Tin Initiatief, een

project dat zowel betrekking heeft op grondstoffen als ook op ontwikkelingssamenwerking.

(7)

HOOFDSTUK 1: Introductie

1.1 INTRODUCTIE VAN HET ONDERWERP

Het is niet iets waar we dagelijks over nadenken, maar we kunnen niet zonder grondstoffen. Bijna iedereen in het Westen, maar ook in toenemende mate daarbuiten, bezit een mobiele telefoon. “De productie van één gsm vereist maar liefst 200 producenten en er is 75 kilogram grondstoffen (zoals aardolie, koper, goud, zilver, tantalium, kwik en lood) voor nodig. Die grondstoffen komen van over de hele wereld, maar worden vooral ontgonnen in landen in het Zuiden. Het goud komt bijvoorbeeld uit Peru, het tantalium uit de Democratische Republiek Congo en de aardolie uit de Golf van Mexico” (Bruers et al. 2013: 3). In deze scriptie zal de term grondstoffen gebruikt worden voor abiotische grondstoffen1. Biotische grondstoffen worden in deze scriptie buiten beschouwing gelaten.

Als er geen grondstoffen beschikbaar zijn zal de Nederlandse economie in grote problemen komen. Schaarste zal in de toekomst steeds vaker voorkomen. Niet zozeer door fysieke schaarste, de aarde bevat voor alsnog genoeg grondstoffen, maar door economische en geopolitieke factoren (De Bourbon de Parme 2014). “Met een groeiende wereldbevolking en een daaraan gekoppelde toenemende vraag naar grondstoffen, neemt het risico van mondiale overexploitatie toe en komt het natuurlijk kapitaal als basis voor onze grondstoffenproductie in potentie in gevaar” (Grondstoffennotitie, pagina 3).

Voorzieningszekerheid van grondstoffen directe invloed heeft op de Nederlandse economie, maar ook indirecte gevolgen heeft voor internationale politiek en economische verhoudingen. De wereld is in grote mate met elkaar verbonden en afhankelijk van elkaar. Mondialisering is volgens Ó Tuathail (1999) de naam die is gegeven aan een verzameling van culturele en economische tendensen die 's werelds grootste economieën aan elkaar verbinden en het vermogen van een staat om beheer over eigen economie en volledige controle te behouden over zijn eigen economische lot verkleint.

Schaarste zal de bewoners van de minst ontwikkelde landen het hardst raken. Dit kan weer leiden tot honger en ondervoeding, het teweegbrengen van conflict, regionale instabiliteit en migratie. Ontwikkelingssamenwerking en grondstoffen hebben veel met elkaar te maken. Ontwikkelingssamenwerking wordt in toenemende mate gebruikt om zowel een einde te maken aan armoede en ontwikkeling van arme gebieden te bevorderen, maar ook om toegang te krijgen tot de grondstoffen die in die gebieden voorradig zijn.

1 Biotische grondstoffen zijn grondstoffen afkomstig uit de levende natuur, denk aan hout, soja, koffie, vismeel. Abiotische grondstoffen zijn afkomstig uit de dode natuur, zoals goud, wolfraam en tin. Energetische mineralen zoals uranium, en fossiele brandstoffen zoals olie en gas vormen een aparte categorie (Kamphof 2013: 9)

(8)

Volgens de website van de Rijksoverheid2 vormt de combinatie van handel en

ontwikkelingssamenwerking de kern van het Nederlands ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Hierbij wil de Nederlandse overheid zich inzetten voor 'duurzame en economische groei in ontwikkelingslanden'. Daarnaast wil Nederland werken aan stabiliteit en veiligheid in de wereld en de waarborg van mensenrechten (Rijksoverheid: 2014).

1.2 ONDERZOEKSVRAAG

Deze scriptie heeft als doel te exploreren welke Nederlandse belangen worden gediend door het Conflict Free Tin Initiative (zal voortaan CFTI of Conflictvrij Tin Initiatief worden genoemd). Het Conflictvrije Tin Initiatief speelt zich af in het kader van het Nederlands grondstoffenbeleid en is gefinancierd met ontwikkelingssamenwerkingsgeld. Voor economische groei en ontwikkeling zijn we in deze gemondialiseerde wereld in grote mate afhankelijk van grondstoffen. Daarom zal het geopolitieke spel van de strijd om grondstoffen centraal staan.

De onderzoeksvraag die ten grondslag aan deze thesis ligt luidt:

Welke Nederlandse belangen worden gediend door het Conflictvrije Tin Initiatief?

De hoofdvraag zal worden beantwoord door middel van een literatuurstudie naar geopolitiek waarbij de relatie tussen ontwikkelingssamenwerking en geopolitiek aan bod komt. Vervolgens zal er gebruikmakend van een casus diepte worden gegeven aan de problematiek. Door middel van interviews zullen de belangen in het Nederlands grondstoffenbeleid in het algemeen en in het Conflictvrije Tin Initiatief specifiek worden blootgelegd.

1.3 METHODOLOGIE

Hier zal in het kort besproken worden wat de methodologie van het onderzoek zal zijn. In hoofdstuk vier zal de methodologie uitvoeriger besproken worden gezien het noodzakelijk is voor de opbouw van de scriptie. Deze scriptie betreft een kwalitatief onderzoek naar de Nederlandse belangen in het grondstoffenbeleid en in het Conflictvrije Tin Initiatief in het bijzonder. Omdat belangen een soort

2

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ontwikkelingssamenwerking/nederlands-ontwikkelingssamenwerkingbeleid

(9)

verborgen concept zijn achter gedragingen zal de betrokkenen direct gevraagd worden naar de belangen. De uitkomsten zullen 'getoetst' worden aan geopolitieke voorspellingen.

1.4 RELEVANTIE EN DOELSTELLINGEN

David Criekemans, een vooraanstaand politicoloog die zijn proefschrift schreef over de intellectuele geschiedenis van geopolitiek en haar verhouding met Internationale Betrekkingen, noemt geopolitiek een vergeten veld van Internationale Betrekkingen (Criekemans 2007: 31). De invloed van Geopolitiek op Internationale Betrekkingen is van elke tijd. Het interessante van geopolitiek is dat het tracht het grotere plaatje in kaart te brengen. Het doel van deze scriptie is dan ook een kleine bijdrage te leveren aan de kennis op wetenschappelijk gebied. Verder tracht deze scriptie inzicht te verschaffen in verschillende facetten die spelen rondom het Nederlands grondstoffenbeleid, een redelijk nieuw domein.

1.5 OPBOUW SCRIPTIE

In hoofdstuk twee, het theoretisch kader, zullen de onderwerpen geopolitiek, ontwikkelingssamenwerking en grondstoffenbeleid geïntroduceerd worden en zal de relevantie van de combinatie van deze begrippen onder de aandacht van de lezer gebracht worden.

In hoofdstuk drie zal een casus geïntroduceerd worden in het kader van het Nederlands grondstoffenbeleid. Er is aandacht voor het multipolaire systeem waarin we ons bevinden en de daarbij horende veranderende rol van de overheid. Ook zal de Grondstoffennotitie aan bod komen.

In het vierde hoofdstuk zal uitvoerig in worden gegaan op de methode van het onderzoek. Hierbij zal aandacht zijn voor de vertrouwelijkheid en openbaarheid van de bronnen en wat dit voor consequenties heeft voor de validiteit, betrouwbaarheid en generaliseerbaarheid van het onderzoek. Vervolgens zullen in hoofdstuk vijf de resultaten besproken worden en zal de analyse uitgevoerd worden.

Het laatste hoofdstuk bevat de conclusie waarbij de hoofdvraag 'Welke Nederlandse belangen worden gediend door het Conflictvrije Tin Initiatief?' zal worden beantwoord door de resultaten te koppelen aan de theorie. Verder is er aandacht voor discussie en aanbevelingen voor toekomstig onderzoek.

(10)

HOOFDSTUK 2: Geopolitiek

2.1 INLEIDING

Kwesties omtrent grondstoffen zijn geopolitiek (BZ 2012: A). Grondstoffen zijn de uitkomst van geologische verschijnselen en zijn ongelijk verdeeld over continenten, maar ook tussen landen in continenten (Ramdoo 2012: 3). In dit hoofdstuk zullen geopolitieke belangen uiteen worden gezet, waarbij in het bijzonder wordt ingegaan op hoe verschillende auteurs de relatie tussen politieke belangen, geografische ligging (en toegang tot natuurlijke hulpbronnen als gevolg van die ligging) met elkaar verbinden. Daarbij wordt speciale aandacht besteed aan een recente stroming in de geopolitiek, de ‘kritische geopolitiek’, zoals met name door Ó Tuathail (1996; 1997a; 1997b; 2006) beschreven waarbij aangenomen wordt dat elke geopolitieke beschrijving of beleidsadvies een vorm van machtsuitoefening is, en als zodanig onderdeel van de wereldpolitiek. Dit is van belang voor het beantwoorden van de hoofdvraag 'Wat zijn de Nederlandse belangen die worden gediend door het Conflictvrije Tin Initiatief' daar geopolitieke theorie aannames doet over de achterliggende belangen. In paragraaf 2.2 zal Klassieke en Kritische Geopolitiek uiteen worden gezet. In paragraaf 2.3 zal de relevantie van Kritische Geopolitiek voor Internationale Betrekkingen aan bod komen. In paragraaf 2.4 zal de koppeling tussen Geopolitiek en ontwikkelingssamenwerking worden gemaakt en het geopolitieke doel van ontwikkelingssamenwerking worden beschreven gevolgd door Geopolitiek en ontwikkelingssamenwerking als theorie in paragraaf 2.5.

2.2 KLASSIEKE EN KRITISCHE GEOPOLITIEK

Omdat er niet een eenduidige definitie van geopolitiek bestaat zal de ontwikkeling van de term kort worden beschreven. De term ‘geopolitiek’ werd in 1899 door de Zweedse politicoloog Rudolf Kjellén gelanceerd en heeft door de geschiedenis heen verschillende betekenissen gekregen. Er kunnen vier stromingen worden onderscheiden: imperialistische geopolitiek, koude oorlog geopolitiek, nieuwe wereldorde geopolitiek en milieu geopolitiek (Ó Tuathail et al. 1998) die elk in een eigen historische periode opgeld doen.

In het begin van de vorige eeuw legden Kjellen en anderen geopolitiek uit als Westerse kennis die de relatie tussen de aarde en politiek onderzoekt (Ó Tuathail 1998: 1). Al in 1904 onderbouwt Mackinder in The Geographical Pivot of History dat een verband bestaat tussen de grotere geografische en historische generaliseringen (Mackinder 1904: 422). Met andere woorden:

(11)

geografische factoren zoals bergen, valleien, schiereilanden en zeeën hebben invloed op de formatie en dynamiek van volken, landen en oorlogen. Mackinder verliest het ‘human actor aspect’ echter niet uit het oog: “Man and not nature initiates, but nature in large measure controls” (Mackinder 1904: 22)3. Het waren vooral de ideeën van Haushofer (1869-1904) die het Nazi-regime inspireerde door

politieke processen aan de definitie van geopolitiek toe te voegen door geopolitiek te beschrijven als: "Geopolitics is the new national science of the state, ... a doctrine on the spatial determinism of all political processes, based on the broad foundations of geography, especially of political geography." (Cohen 2003: 11). Door de associatie met en de adoptie door het Nazisme werd geopolitiek met name in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog uit de wetenschappelijke wereld verbannen. Tijdens de Koude Oorlog was geopolitieke strategie vooral gericht op containment-politiek. Het idee achter containment-politiek van de Verenigde Staten was dat door de Sovjet Unie te isoleren of in te dammen het communisme verslagen zou worden. Ook toen werden aan grondstoffen gerelateerde overwegingen niet geheel veronachtzaamd (Klare 2008: 2).

Sinds de jaren ‘90 wordt de term geopolitiek, in deze scriptie aangeduid met ‘klassieke geopolitiek’, niet meer exclusief met de Duitse geopolitieke school geïdentificeerd. Geopolitieke redeneren is immers van alle tijden, zoals de Franse "geopoliticoloog" Yves Lacoste stelt. Naast de meer algemene, 'populaire' definities die in omloop zijn, moet ‘geopolitiek’ beschouwd worden als een (familie van) wetenschappelijke benaderingswijzen binnen zowel de politieke geografie als de International Betrekkingen.

Een belangrijke en recente bijdrage aan het geopolitieke debat wordt gedaan door Robert Kaplan (1990; 1998; 2000; 2007; 2012). In zijn meest recente boek The Revenge of Geography (2012) stelt hij dat geografie ‘eerder informeert dan vaststelt’. Kaplan bedoelt hiermee dat geografie, samen met de verdeling van economische en militaire macht, een aanstichter of beperking van de actie of bewegingsruimte van staten vormt, en op die manier aan de basis ligt van menselijk handelen (Kaplan 2012: 30). Geografie is zodoende de ‘hoeksteen voor strategie en geopolitiek’ (Kaplan 2012: 48). De aannames binnen de klassieke geopolitiek over macht en politieke besluitvorming hebben veel raakvlakken met het realisme, waarbij geopolitiek de factor ‘ruimte’ als machtsfactor benadrukt. Kaplan beschrijft hoe de factor ruimte volgens hem invloed heeft op ontwikkeling door de vragen te beantwoorden: ‘Waarom is China zoveel belangrijker op het wereldtoneel dan Brazilië?’ En ‘Waarom is Afrika zo arm? Het antwoord op beide vragen is volgens hem ingegeven door hun geografische locatie. De zwakste economieën ter wereld zijn vaak ingesloten door land. Daarnaast is een gematigd 3Verder legt Mackinder de nadruk op de uitvinding van de trein die de controle over zee minder belangrijk maakt. Hij voorspelt dat het ‘heartland’ (Centraal en Oost Europa) wereldmacht zullen worden.

(12)

klimaat van belang voor economische groei, omdat technologie sneller ingebed raakt in gebieden waar klimaatomstandigheden uniform zijn. Ten derde is het volgens Kaplan (2012: 30) geen toeval dat in de armste regio’s ter wereld geografisch gezien daar liggen waar de bevolkingsdichtheid groot is (door de geschiktheid van de bodem), maar waar tegelijkertijd geen economische groei is door de grote afstand van havens en spoorwegen.

De pogingen van Kaplan een verband te leggen tussen hedendaagse beleidsvorming en geografische dan wel ruimtelijke factoren worden verder uitgewerkt in het werk van Ó Tuathail. Volgens Ó Tuathail (2006) is elke geopolitieke beschrijving of beleidsadvies een vorm van machtsuitoefening en onderdeel van de wereldpolitiek. Mede op basis van Ó Tuathail’s werk ontstond in de jaren 90 en daarna een stroming die bekend werd onder de naam ‘Kritische Geopolitiek’. Kritisch betekent hier dat het onderzoek probeert aannames en perspectieven boven water te halen die – vaak onopgemerkt – ten grondslag liggen aan bepaalde beschrijvingen van en beleidsadviezen aangaande de wereldpolitiek. De aanhangers van Kritische Geopolitiek geloven daarom niet dat een objectieve en neutrale geopolitieke analyse mogelijk is. Elke onderzoeker of adviseur maakt (onbewust) veronderstellingen ten aanzien van de wereldpolitiek en heeft ideeën over wat juist en onjuist is. Verder is deze stroming erop gericht dat populaire tweedelingen en categorieën ten onrechte de indruk wekken dat de wereldpolitiek een eenvoudig proces is.

2.3 RELEVANTIE KRITISCHE GEOPOLITIEK VOOR INTERNATIONALE BETREKKINGEN

De staat in de vorm van een duidelijk begrensd gebied is de geografische essentie voor Internationale Betrekkingen (Agnew 1994: 56). Peter Faber (2005) onderscheidt twee traditionele discoursen op basis waarvan men naar de relevantie van geografie in International Betrekkingen kan kijken, namelijk de Klassieke Geografische School en de Liberale Internationale School. De eerstgenoemde stelt vast dat geografie een realiteit is die vaststaat en redeneert dat omdat de geografische context permanente belangen in International Betrekkingen creëert we niet kunnen helpen wat en wie we zijn, maar ook niet waar we zijn. Voorstanders van klassieke geopolitieke vormen beweren dat: 1) staten geografische entiteiten zijn in eeuwigdurende concurrentie (zo niet regelrechte conflicten); 2) de geschiedenis bol staat van grote strategische geografische scharnierpunten, net zoals slagvelden operationele of tactische kerngebieden kennen; 3) op geografie gebaseerde analyses behandelen de wereld zoals hij is – dat wil zeggen, als een plaats waar de aard van de International Betrekkingen niet kan worden gewijzigd. Verandering is dus afhankelijk van de macht en macht is afhankelijk van de territoriale controle of geografisch bereik.

(13)

Volgens de Liberale Internationale School berust de Klassieke Geografische School op drie foute aannames: ze gaan uit van een gesloten internationaal systeem en denken in termen als

zero-sum game waarbij er winnaars en verliezers bestaan; de aanhangers van de Klassieke Geografische

School gaan uit van conflict en zien de wereld als slagveld waar staten proberen de meest gunstige positie in te nemen. Liberale Internationalisten geloven dat staten kunnen profiteren van opgebouwde macht. Zij zien internationale politieke economie als positive-sum game. (Faber 2005: 3). De Klassieke Geopolitieke stroming ziet, in tegenstelling tot Liberaal Internationalisten, geen noodzaak voor aanpassingen of revisie op geopolitieke denkers uit de 19e eeuw (Homan 2013: 24).

Liberale Internationalisten geloven in de autonome macht van ideeën. “Ideeën kunnen de essentie van het systeem op termijn veranderen, en daarmee de geopolitieke visie aanvechten dat conflicten een onafscheidelijk deel uitmaken van het internationale systeem” (Homan 2013: 26). Hierdoor kan geopolitiek geen lotsbestemming zijn. Daarbij zien ze mondialisering als een langzaam proces dat grenzen geleidelijk wist of minder belangrijk maakt. De groeiende omvang van informatie gebaseerde economieën is volgens hen gepaard gegaan met een nieuwe definitie van macht en een nieuw systeem van politieke prikkels (Faber 2005). Wat ze hiermee bedoelen is dat grondgebied niet meer automatisch betrekking heeft op nationale rijkdom en prestige. Ook is geopolitiek dichter tegen geo-economie aan komen te staan. Besteedbaar vermogen is belangrijker geworden dan militaire macht. Edward Luttwak stelde zelfs dat er een verschuiving van geopolitiek naar geo-economie is ontstaan:

Hence, while the methods of mercantilism could always be dominated by the methods of war, in the new “geo-economic” era not only the causes but also the instruments of conflict must be economic. If commercial quarrels do lead to political clashes, as they are now much more likely to do with the waning of the imperatives of geopolitics, those political clashes must be fought out with the weapons of commerce: the more or less disguised restriction of imports, the more or less concealed subsidization of exports, the funding of competitive technology projects, the support of selected forms of education, the provision of competitive infrastructures, and more (Luttwak 1990 in Ó Tuathail et al. 1998: 128).

Aansluitend hierbij wil ik de term ‘economische veiligheid’ introduceren. De term is ontleend aan de geo-economie. Geo-economie is een vermenging van conflict met de methoden van handel (Luttwak 1990). Met andere woorden; economische oorlogsvoering. Geopolitiek en geo-economie zijn dus ook geen tegengestelden, maar concepten die in elkaars verlengde liggen (Ó Tuathail 1998: 108). Hierbij worden dus geen wapens gebruikt zoals kruisraketten, bommenwerpers of tanks, maar worden

(14)

bedreigingen van de nationale veiligheid tegengegaan door maatregelen in economisch beleid, zoals exportrestricties, economische sancties of protectionisme (Van Esch et al. 2014: 27). Cable (1995) beschrijft vier vormen van de term economische veiligheid: de mogelijkheid voor een land om zichzelf te verdedigen en de vrijheid om wapens en gerelateerde technologieën te verwerven. Een tweede manier om economische veiligheid te definiëren betreft het beleidsinstrumentarium; het toepassen van agressie of verdediging door handels- en investeringsboycotten en beperking van energievoorziening. Een derde wijze om economische veiligheid aan te duiden is het idee dat militaire macht wordt ondermijnd door economische macht. Economische oorlogsvoering vraagt om economisch beleid als antwoord. De Verenigde Staten, Europa, Japan (en in toenemende mate China) bedreigen elkaars nationale veiligheid door economisch beleid, niet door wapens. Tot slot behelst de term ook de angst voor mondiale economische, sociale en ecologische instabiliteit door de grote mate van mondiale verbondenheid.

2.4 HET GEOPOLITIEKE DOEL VAN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Hoe verhoudt dat zich tot ontwikkelingssamenwerking? De term ontwikkelingssamenwerking

wordt in deze scriptie breed opgevat. Hierbij wordt verwezen naar verschillende vormen van

humanitaire hulp, noodhulp, capaciteitsopbouw, technische assistentie, kennisoverdracht,

gebonden hulp, en schuldenverlichting. In de literatuur zijn verschillende relaties tussen

geopolitiek en ontwikkelingssamenwerking te vinden, namelijk; het bevorderen van de

economie en (vrije) markt, veiligheid, en een nieuwe trend: de toegang tot grondstoffen. Hierbij

valt te denken aan ontwikkelingssamenwerking om de lokale markt te stimuleren waar vervolgens handel mee gedreven kan worden. Door middel van ontwikkelingssamenwerking kan een band opgebouwd worden met een ontwikkelingsland dat rijk is aan mineralen om zo toegang te krijgen tot die grondstoffen. Het geopolitieke doel van ontwikkelingssamenwerking kan op verschillende manieren bekeken worden. “Aid is a dynamic bundle of geographical relationships at the intersection of war, neoliberalism, nature and fear” (Hyndman 2009: 867). Die angst zit volgens Hyndman in de vrees van de ontwikkelde landen dat de mensen uit onderontwikkelde landen migreren en zo de veiligheid verstoren. Voorbeelden hiervan zijn geopolitieke dreigingen die ogenschijnlijk worden verbonden door een mondiaal web van risico’s, zoals; ziekte, asielzoekers, transnationale criminaliteit, terrorisme (Hyndman 2009:874). Veiligheid is op deze manier dus een geopolitiek doel.

In de nota ‘Wat de wereld verdient: een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen’ (2013) spreekt Lilianne Ploumen, Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

(15)

haar zorgen uit over fragiele staten en conflictlanden. “Deze landen dreigen op politiek, sociaal en economisch gebied ver achter te blijven bij de rest van de wereld. Ook vormen zij een bedreiging in termen van regionale stabiliteit, radicalisering, terrorisme, grensoverschrijdende criminaliteit, illegale migratie- en handelsstromen en grondstoffenaanvoer”. Hieruit komt naar voren dat ontwikkelingswerk twee doelen dient; ten eerste arme landen naar een hoger sociaal en economisch niveau te tillen, ten tweede om de eigen veiligheid te waarborgen.

Ontwikkeling of veiligheid kan niet bestaan zonder de mobiliteit van de onderontwikkelde te beperken (Duffield 2008: 145). Zo is ontwikkelingssamenwerking een geopolitiek instrument om de veiligheid te vergroten van ontwikkelde staten, waarbij zowel de ontwikkelings- als de veiligheidsaspecten de verdeling van internationale hulp weergeven (Hyndman 2009). Duffield (2008) beschrijft dat ontwikkelings- en veiligheidsissues verbonden worden om de mogelijkheid te onderzoeken van een mondiale oorlog tussen ‘ontwikkelde’ en ‘onderontwikkelde’ landen. Hierbij staan levensstijlen tegenover elkaar. Volgens Duffield zijn het voornamelijk niet-statelijke actoren die vervagen en actief zijn in de nationale en internationale dichotomie. (Duffield 2008: 146).

Volgens Hyndman is ontwikkelingshulp altijd een instrument geweest van buitenlands beleid en geopolitieke agenda’s, dat ingezet wordt om bondgenootschappen te smeden die aanzetten tot export van donorlanden, en dit instrument bevordert de verschillende facetten van staatsveiligheid en economisch beleid. Hulp is in de 21ste eeuw niet minder gepolitiseerd dan het tijdens de Koude

Oorlog toen ideologische afstemming een stilzwijgend doel was van ontwikkelingshulpgeld. (Hyndman 2009:873). Hier wordt het geopolitieke doel van ontwikkelingssamenwerking economisch uitgelegd.

In deze scriptie wordt betoogd dat voorzieningszekerheid van grondstoffen bij kan dragen aan veiligheidsdenken en zodoende onderdeel van een geopolitieke agenda kan zijn. Om dat aan te tonen zal in het volgende hoofdstuk het Nederlands grondstoffenbeleid worden beschreven.

2.5 GEOPOLITIEK EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING IN THEORIE

Ontwikkelingshulp komt vaak in de vorm van economische hulp, milieu, sociaal en politiek, of op snijvlakken daarvan. USAID, agentschap van de Verenigde Staten voor internationale ontwikkeling beschrijft in haar beleidskader twee complementaire doelen: een einde maken aan extreme armoede, en het bevorderen van de ontwikkeling van veerkrachtige, democratische samenlevingen. USAID gelooft dat een einde maken aan extreme armoede een inclusieve, duurzame groei vereist. Deze groei wordt bevorderd door een vrije, vreedzame en zelfredzame samenleving met effectieve,

(16)

legitieme regeringen, en de opbouw van menselijk kapitaal en een sociaal vangnet (USAID website 2014). Het stimuleren middels ontwikkelingssamenwerking bevindt zich op een snijvlak van enerzijds sociaal en anderzijds politiek vlak, duurzame groei op het snijpunt van milieu en economie, een legitieme en effectieve regeringen politiek vlak en het sociale vangnet op sociaal vlak. Meer dan de helft van het budget voor arme landen komt uit de EU en de EU landen (EU website: 2014). Binnen de Europese Commissie is EuropeAid verantwoordelijk voor het formuleren van EU ontwikkelingsbeleid om 1) armoede te verminderen in de wereld, 2) duurzame economische groei en sociale en ecologische ontwikkeling te waarborgen, 3) democratie aan te moedigen, en 4) de rechtstaat en goed bestuur te bevorderen met respect voor mensenrechten (European Commission, EuropeAid 2013: 3). Ritendra Tamang (2009) beschrijft de verandering van geopolitieke belangen van hulpverlenende landen en die effecten op de voorziening van hulp. “Grote hulpdonoren zoals Amerika (USAID), Canada (CIDA) en de EU verschuiven hun prioriteiten van humanitaire hulp en duurzame ontwikkeling naar vrijheid en internationale veiligheid om te voldoen aan de politieke agenda van het Noorden”. Die verandering in de agenda van ontwikkelingshulp en verdeling van hulp vertonen patronen met veranderingen in geopolitieke relaties tussen hulpgevende en hulp ontvangende landen. Tamang stelt dat ontwikkelingssamenwerking politiek ingegeven is en vaak wordt gebruikt als middel om de geopolitieke belangen van hulpgevende landen te waarborgen. (Tamang 2009: 44).

Bandyopadhyay en Vermann (2013) voegen hieraan toe dat humanitaire hulp en strategie worden gecombineerd. De geschiedenis en omgeving van een land bepalen de hulpagenda. Het geven van hulp is dus geopolitiek geladen en verandering van de geopolitieke dynamiek heeft effect op het besluitvormingsproces van hulpgevende landen. Zij lichten toe dat er geen sprake was van financiële hulp van de Verenigde Staten voor de Eerste Wereldoorlog. Na de Tweede Wereldoorlog kwam die hulp op gang met als doel markten te creëren door armoede te verminderen en de productie te vergroten in ontwikkelende landen. Tijdens de Koude Oorlog had hulp van de Verenigde Staten als doel de dreiging van het communisme in te perken door landen te helpen aan een kapitalistisch systeem. Ook vandaag de dag worden humanitaire en strategische hulp gecombineerd; hulp wordt gegeven met het oog op toekomstige markten voor Amerikaanse goederen en particuliere investeringen. Maar ook andere landen baseren hun hulp op hun eigen geschiedenis en omgeving; Frankrijk geeft een groot deel van de Franse hulp aan vroegere koloniën en geopolitieke belangen hebben voor Japan gezorgd voor hulp aan landen die Japanse belangen steunen in internationale fora (Bandyopadhyay en Vermann 2013).

Marcus Power (2010) beschrijft in zijn artikel ‘Geopolitics and Development’ dat zowel ontwikkelingstheorieën als Internationale Betrekkingen Westerse theorieën zijn en dat regio’s in het

(17)

Zuiden, voornamelijk Afrika, stelselmatig genegeerd zijn. Ook merkt hij op dat ontwikkeling als onderdeel van het studieveld geografie gescheiden is van andere subdisciplines zoals politieke- of economische geografie (Power 2010: 434).

Volgens Bebbington (2002) kan ontwikkelingsgeografie zo gedefinieerd worden dat het veel toe te voegen heeft aan de theorie van ontwikkelingsstudies, sociale studies en ontwikkelingspolitiek in het algemeen. Om dit voor elkaar te krijgen probeert hij een ‘geografie van ontwikkeling(shulp)’ te conceptualiseren. Doel is een beter begrip te krijgen van ontwikkeling als sociaal/politiek arena waarin diverse actoren (opererend vanuit diverse plaatsen en op verschillende schalen) strijden om toegang tot, controle over en transformatie van diverse natuurlijke hulpbronnen. De kernconcepten van deze ‘ontwikkelingsgeografie’ zijn: plaats, levensonderhoud, schaal en netwerk. Deze concepten zullen op lokale, nationale en transnationale schaal worden geanalyseerd. Een vergelijkende analyse van waarom de uitkomst en natuur van de strijd om grondstoffen per plaats verschillen, kunnen bijdragen aan theorievorming (Bebbington 2002: 198-299).

Ontwikkeling kan twee betekenissen hebben die vaak door elkaar worden gehaald: ontwikkeling van de kapitalistische politieke economie en ontwikkeling als georganiseerde interventie van het Westen in het Zuiden met impliciete en expliciete doelen (Bebbington 2002: 299). In het eerste geval worden netwerken en relaties tussen mensen op steeds groter wordende afstanden verklaard vanuit een netwerk van economie, grondstoffen, en kapitaal. In het tweede geval staan sociale en institutionele netwerken van ideeën, bronnen en activiteiten die niet enkel gereguleerd worden door de logica van het kapitalistische systeem op de voorgrond. Deze twee vormen van ontwikkeling staan ook niet helemaal los van elkaar.

Beide typen van ontwikkeling zijn zowel lokaal als mondiaal. Het kapitalistische systeem verbindt lokale mensen met mensen aan de andere kant van de wereld, bijvoorbeeld een goudmijn in Peru met de aanschaf van een trouwring in Europa. Bij ontwikkelingsinterventies werkt dat net zo, ideeën over fairtrade (eerlijke handel) in het Westen hebben invloed op boeren in het Zuiden. De geografie van kapitalisme is een mondiaal fenomeen waar actoren worden behandeld op de schaal van organisaties en bedrijven, terwijl ontwikkelingsinterventies volgens Bebbington worden beschouwd als lokaal of nationaal verschijnsel met een oriëntatie op actoren; voornamelijk kleinere organisaties en strategieën op het gebied van levensonderhoud, weerstand en accommodatie. Omdat verschillende locaties verspreid over de wereld met elkaar verbonden worden en transformerende effecten heeft op mensen in verschillende plaatsen is het van belang om de geografie van ontwikkeling te begrijpen plaatsgebonden analyses uit te voeren op beide locaties.

(18)

Concepten zoals mondiale productie/grondstoffenketens, grensoverschrijdende manieren van levensonderhoud, en transnationale ontwikkelingsnetwerken zijn belangrijke concepten in het denken over ontwikkelingsgeografie. Bebbington benoemt twee uitdagingen om de theorie te versterken: 1) de noodzaak causale processen beter te specificeren en wat deze inhouden; werken met een set concepten die vragen stellen over de manier waarop lokale processen en relaties mondiaal worden, 2) de noodzaak over vrijstaande casus heen te kijken en meer vergelijkend werk te doen. De eerste uitdaging zal worden aangegaan tijdens het beschrijven van de casus.

2.6 CONCLUSIE

In dit hoofdstuk is duidelijk geworden dat geografie de hoeksteen is voor geopolitiek en strategie. Geografie bepaalt in zekere zin de mate van (economische) ontwikkeling. Grondstoffen zijn niet eerlijk over de wereld verdeeld, dat levert een strijd om grondstoffen op. Toegang hebben tot grondstoffen valt onder economische veiligheid. Door de grote mate van mondiale verbondenheid kan de toegang tot grondstoffen kan worden ingezet als machtsmiddel. Geopolitieke theorie is cynisch over ontwikkelingssamenwerking. Hulpgevende landen zouden alleen hulp geven om hun eigen geopoltitieke agenda na te streven. Die agenda's zouden gericht zijn op bondgenootschappen smeden die aanzetten tot export van donorlanden. Tevens zouden ze zijn gericht op de bevordering van verschillende facetten van staatsveiligheid en economisch beleid.

(19)

HOOFDSTUK 3: CFTI in het kader van het Nederlands grondstoffenbeleid

3.1 INLEIDING

In het vorige hoofdstuk is de theorie besproken en de relatie beschreven van geopolitiek met ontwikkelingssamenwerking. In dit hoofdstuk zal de rol van de overheid besproken worden, paradigma's voor beleid en zal de casus geïntroduceerd worden.

Het is vaak moeilijk precies te achterhalen wie welke grondstoffen heeft en wie wat nodig heeft, al is het wel noodzakelijk om te begrijpen wanneer je een grondstoffenbeleid maakt. “Grondstoffen zijn Global Public Goods (GPG’s) ofwel mondiale publieke goederen. Dit zijn grensoverschrijdende mondiale goederen en diensten waarbij de marktwerking niet perfect is en internationale samenwerking nodig is om een stabiele mondiale voorziening in die goederen of diensten veilig te stellen. Andere GPG’s zijn onder meer stabiel klimaat, toegang tot energie en water en effectieve governance van deze GPG’s” (Grondstoffennotitie 2011: 5).

De casus, het Conflictvrije Tin Initiatief, speelt zich af binnen de kaders van het Nederlands grondstoffenbeleid, daarom er nu worden ingegaan op het Nederlands grondstoffenbeleid alvorens de casus te introduceren.

3.2 GRONDSTOFFENBELEID

“De relatieve macht van het Westen neemt af en de invloed van opkomende economieën

groeit. De wereld verschuift van een Westers gedomineerd systeem naar een multipolaire

wereld waarin staatskapitalistische tendensen steeds prominenter worden, in het bijzonder in

de grondstoffensector” (HCSS 2013: 39). Tijdens de conferentie Grondstoffen 2014

‘Voorzieningszekerheid voor de Nederlandse Economie’ op 13 december 2013 presenteerde Marjolein de Ridder van het Den Haag Centrum voor Strategische Studies (HCSS) de volgende internationale trends in grondstoffen: de vraag naar grondstoffen neemt toe door economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden; de economische middenklasse groeit aanzienlijk; populatiegroei (in 2050 zal de wereldbevolking naar verwachting bestaan uit 9 miljard mensen); er is sprake van enorme technologische vooruitgang waar grondstoffen voor nodig zijn; grondstoffen komen van steeds verder weg; door een groeiend bewustzijn van klimaatverandering is er groeiende vraag naar zonnepanelen en windturbines; staatskapitalisme en grondstoffen-nationalisme zijn aan de orde van de dag; protectionisme en exportbeperkingen worden gebruikt door grondstofrijke landen als

(20)

geopolitiek pressiemiddel. Voorheen was de rol van de overheid vooral het stimuleren van de vrije markt . De rol van de overheid dient te veranderen.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is zich bewust dat de wereld niet veranderende is maar al veranderd: er is een afname van invloed van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) tegenover de Groep van 20 (G20), de investeringen uit het Westen zijn aan het dalen door de crisis terwijl de investeringen van de BRICS landen (Brazilië, Rusland, India, China en Zuid Afrika) stijgen. Verder staat de Washington Consensus steeds meer onder druk en kunnen we gaan denken in termen van de 'Beijing Consensus'. Het Bruto Nationaal Product van Afrika en China staat in verbinding met elkaar. Nu is de Verenigde Staten nog de grootste politieke en militaire macht, maar China is reeds de tweede economie wereldwijd en China's militaire macht groeit snel. (BZ 2012: A).

Bron: BZ 2014: B

“De stijgende vraag naar grondstoffen is vooral het resultaat van een snel groeiende wereldbevolking en de explosieve economische groei in de opkomende markten” (BZ 2014: A). Dit is een uitdaging en vergt strategisch beleid. BZ benoemt de volgende sleutelingrediënten van die uitdaging: a) kwesties omtrent grondstoffen zijn geopolitiek, b) schaarste is een veiligheidsaangelegenheid, c) grondstoffen zijn een machtsmiddel en grondstoffennationalisme zorgt voor kwetsbaarheid, d) de grenzen aan de

(21)

planeet zijn zorgen voor ons allen, e) de nexusbenadering4 van klimaat, eten, energie, water en

veiligheid raakt ons allen (BZ 2012: A).

HCSS en TNO (2010) hebben een programma opgezet, Strategy and Change, waarin wordt beschreven welk beleid en strategie ontwikkeld moet worden om effectief te anticiperen op nieuwe uitdagingen aangaande grondstoffen. In ‘Rare Earth Elements and Strategic Mineral Policy’ worden twee paradigma’s geschreven: het ‘static’ paradigma (Kooroshy et al 2010: 10) soms ook ‘fixed stock’ paradigma genoemd (Kamphof 2013: 9) en het ‘dynamic-adaptive’ paradigma (Kooroshy et al. 2010: 12) ofwel het ‘opportunity cost’ paradigma (Kamphof 2013: 9).

Bij het static paradigma, dat het publieke debat over grondstoffen domineert, wordt uitgegaan van een vaste hoeveelheid grondstoffen op de planeet, zelfs al is de precieze hoeveelheid niet duidelijk. Het mijnen en consumeren van deze grondstoffen maakt de wereldwijde reserves kleiner. De snelheid waarop men de grondstoffen mijnt en consumeert zorgt dus voor de snelheid waarmee de aarde uitgeput raakt. Vraag en aanbod komen dus in de problemen wanneer er meer geconsumeerd wordt en kleiner wordende voorraden steeds moeilijker bereikbaar worden. Het eindscenario zal er als volgt uitzien: consumenten zullen het laatste beetje grondstoffen dat er is veilig willen stellen, de grondstofprijzen zullen omhoogschieten, sommige grondstoffen zullen niet leverbaar zijn en zullen hevige conflicten ontstaan over het beheren van de resterende grondstoffen. Volgens dit paradigma zijn twee manieren om te ontkomen aan de schaarste; door efficiëntere consumptie (minder consumeren, hergebruik en recycling) en schaarse grondstoffen vervangen door minder schaarse door technologische vernieuwingen (Kooroshy et al. 2010: 10-11).

Het tweede kader is het dynamic-adaptive paradigma, welke benadrukt dat hoewel er steeds meer gemijnd wordt, de voorraden grondstoffen nagenoeg gelijk blijven. Dit omdat de gegevens over reserves van grondstoffen door nationale geologische onderzoeken geen absolute hoeveelheden van grondstoffen aangeven die voor winning beschikbaar zijn. De data van grondstoffenreserves bevinden zich op een evenwicht dat constant aangepast dient te worden aan het complexe samenspel van onze evaluerende kennis van de geologische omgeving, veranderende marktwerking, en verbeterende extractie technieken. Dus zelfs wanneer er in toenemende mate grondstoffen uit de grond worden gehaald blijven de reserves in de aarde hetzelfde of groeien deze zelfs door technologische vooruitgang of een verandering in de situatie op de markt. Zo ook kunnen de voorraden slinken waar

4Het woord nexus is latijn voor verbinding of vervlechting en refereert naar de relatie tussen diverse

grondstoffen. Zo is water noodzakelijk voor productie van voedsel, energie is noodzakelijk voor water, biomassa voor energie etc. Kijk voor meer informatie naar 'The Global Resource Nexus: The Struggles for Land, Energy, Food, Water and Minerals'.

(22)

pieken in de energieprijzen ervoor zorgen dat winning van grondstoffen minder winstgevend is Grondstoffen zijn namelijk schaars door de waarde die de maatschappij geeft aan de tijd en moeite om ze uit de grond te halen. De grote vraag is dus hoeveel waarde we aan die grondstof hechten en hoeveel tijd en moeite het kost hem uit een bepaald land te mijnen (Kooroshy et al. 2010: 12-13).

Het beleidskader voor het eerstgenoemde paradigma is betrekkelijk klein; een bepaalde grondstof raakt op of niet. Dan kan men de grondstoffen in meer of mindere mate exploiteren. Bijvoorbeeld door subsidies op het mijnen van grondstoffen kan men met beleid beïnvloeden dat er meer gemijnd wordt en door belasting op consumptie te heffen kan men beïnvloeden dat er minder vraag naar grondstoffen is en dus minder gemijnd wordt. Het bereik van het dynamic-adaptive paradigma voor grondstoffenbeleid is veel groter. Handels- en milieuregulaties, onderzoek naar winningstechnieken, recycling en vervanging worden ook onderdeel van grondstoffenbeleid. Een meer genuanceerde analyse van de invloed van beleid op economische-, technologische- en geologische beperkingen die de mondiale grondstoffentoevoer beïnvloeden biedt veel meer handvatten en vormt dus ook de basis voor grondstoffenbeleid.

Het Nederlands buitenlandbeleid is niet langer zaak van een enkel ministerie. Elk ministerie voert een eigen buitenlandbeleid op zaken die hun departement aangaan. Grondstoffen zijn een thema dat raakvlakken heeft met meerdere ministeries; het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, met elk een eigen rol. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor geopolitiek, ontwikkelingssamenwerking, veiligheid en buitenlandse handel. Het Ministerie van Economische Zaken houdt zich bezig met innovatie, industrie en vervanging. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu gaat over milieu, recycling en het afvalbeleid. En het Ministerie van Defensie houdt zich bezig met economische veiligheid en de conflictdimensie in grondstoffen. De Nederlandse grondstoffenstrategie wordt dus niet alleen benaderd vanuit het static paradigma, maar worden over het brede veld van grondstofgerelateerde problemen en oplossingen benaderd.

In 2011 is er een gezamenlijke Grondstoffennotitie5 opgesteld. De Grondstoffennotitie berust

op drie agendapunten: 1) het aanbod veiligstellen, vergroten en verduurzamen; 2) de vraag beperken en waar mogelijk verduurzamen; 3) het gebruik van grondstoffen efficiënter en duurzamer maken. De overheid ziet vooral een rol voor het bedrijfsleven weggelegd en dat de overheid kan faciliteren, stimuleren, kaders stellen en coördineren (Grondstoffennotitie 2011: 3). Voorzieningszekerheid is hierbij het primaire uitgangspunt. Volgens deze notitie is de samenhang van grondstoffen met

5 Beschikbaar via:

(23)

ontwikkelingssamenwerking dat “duurzame winning en verwerking van grondstoffen een katalysator vormen voor economische groei, export en armoedebestrijding” (Grondstoffennotitie 2011: 13).

3.3 CONFLICTMINERALEN EN CONGO

Paul Collier (2007) beschrijft in ‘The Bottom Billion: Why the Poorest Countries Are Failing and What Can Be Done About It’ vier valkuilen waarom arme landen arm zijn, namelijk; conflict, grondstoffen bezitten, door andere landen ingesloten zijn en slecht bestuur. De Democratische Republiek Congo (DRC) voldoet aan al deze elementen; het is een gebied in conflict, bezit veel grondstoffen, is door andere landen ingesloten en lijdt aan slecht bestuur.

De DRC ligt in centraal Afrika en beslaat 2,267,600 vierkante kilometer en heeft een geschatte populatie van 50 miljoen. De DRC is begiftigd met een unieke biodiversiteit, veel mineralen en bossen, rijke bodems die bevorderlijk zijn voor de landbouw. Deze gunstige omstandigheden zijn geconcentreerd in de het Oostelijke gedeelte van Congo en zijn bron van voortdurende strijd om deze natuurlijke rijkdommen te exploiteren. (UN 2001). Het Kalimbi mijngebied ligt vlakbij de stad Nyabibwe. Het is een belangrijk gebied voor de winning van tin. Het gebied heeft een geschiedenis van verschillende gewapende groeperingen die strijden om de grondstoffenrijkdom. De laatste tijd is het de locatie voor verschillende initiatieven die conflictmineralen aankaarten en het gebrek aan transparantie in de mijnsector. CFTI is daar een van. (Mattheysen et al. 2013).

3.4 CASUS: HET CONFLICTVRIJE TIN INITIATIEF

6

In de afgelopen jaren is de internationale aandacht voor "conflict mineralen" afkomstig uit de mijnbouw in de Democratische Republiek Congo (DRC) en de aangrenzende landen significant toegenomen. Films zoals 'Blood Diamond' die het verband laat zien tussen diamanten en de financiering van de burgeroorlog in Sierra Leone en de documentaire 'Blood in the Mobile' die een beroep doet op consumenten en leveranciers van telefoons aanspreekt op de herkomst van de mineralen hebben de consument ook bewuster gemaakt. Op de website van Blood in the Mobile staat te lezen dat de herkomst van het grootste gedeelte van de producten van telefoons uit mijnen in de Democratische Republiek Congo komen. Deze conflictmineralen financieren oorlog doordat de Westerse wereld deze producten koopt. Deze oorlog zal voortduren zolang gewapende groeperingen

6 Kijk voor meer informatie op de website van het Conflictvrije Tin Initiatief: http://solutions-network.org/site-cfti/

(24)

conflict kunnen financieren met de verkoop van deze mineralen (website Blood in the Mobile). Volgens Enough, een organisatie die zich bezig houdt met projecten die een einde maken aan genocide en misdaden tegen de mensheid, waren mineralen voorheen een grote inkomstenbron voor gewapende groepen en brachten ze voorheen ongeveer $ 185 miljoen op per jaar voor gewapende groepen en het leger (Enough Project 2014).

De Amerikaanse Dodd-Frank Wall Street Reform and Consumer Protection Act (in het kort Dodd-Frank Act7) heeft een sectie opgenomen over conflictmineralen om een einde te maken aan de

link tussen mineralen, handel en conflict. Het doel van deze wet is dus om handel te verminderen in conflictmineralen die een grote bron zijn voor het financieren van conflict die veel geweld veroorzaakt en schendingen van mensenrechten in de Democratische Republiek Congo en omliggende landen (Vitopyl 2013: 153). Onder conflictmineralen worden tin, tantalium, wolfraam en goud verstaan uit de Democratische Republiek Congo of omliggende landen (OECD 2011: 13). Dit heeft geleid tot een de facto embargo van mineralen uit de Democratische Republiek Congo en zal de situatie in de DRC verslechteren (Bellinger 2013: 22).

Tijdens een vergadering van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in 2011 zijn bedrijven zoals Philips en Tata Steel met de vraag voor een conflictvrije tin keten naar Jaime de Bourbon de Parme (Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen) gekomen. Derhalve is Nederland in 2012 het Conflictvrije Tin Initiatief begonnen in Zuid Kivu (het Oosten van de Democratische Republiek Congo). Dit is een project, een conflictvrije keten, waar in samenwerking met partners uit het bedrijfsleven op een verantwoorde manier tin gewonnen wordt. Het project richt zich op duurzame oplossingen voor de problemen rond conflictmineralen uit de DRC en omliggende landen. Het tin initiatief wil onder meer zichtbaar maken dat bedrijven conflictvrij kunnen mijnen in de DRC met inachtneming van wetgeving zoals de Dodd-Frank Act sectie 1502 en internationale richtlijnen zoals de OESO Due Diligence Guidance voor verantwoord ketenbeheer met betrekking tot mineralen uit conflictgebieden8.

“Alle schakels tussen een tinmijn in het Oosten van Congo en een lampenfabriek van Philips zijn nu bekend” volgens Jaime de Bourbon de Parme. De betrokken partijen in conflictvrije tin keten

7 Sectie 1502 van de Amerikaanse Dodd Frank Act vraagt bedrijven die gereguleerd door Securities and

Exchange Commission (SEC) jaarlijks om de herkomst van conflictmineralen in hun productieketen aan te geven en een rapport op te stellen over due diligence (traceerbaarheid). Dit om handel in conflictmineralen tegen te gaan. Dodd-Frank Act sectie 1502 in de bijlage.

8 De OESO Due Diligence Guidance voor verantwoord ketenbeheer met betrekking tot mineralen uit

conflictgebieden richt zich onder andere op zaken zoals mensenrechten, smokkelen, fraude. Due diligence is het voortdurende proactieve en reactieve proces waardoor bedrijven zeker kunnen zijn dat ze mensenrechten respecteren en niet bijdragen aan conflict (OECD 2011: 13).

(25)

vallen naast de Nederlandse overheid onder te verdelen in mijn(werkers), exporteur, verhandelaar, smelter, soldeerder en eindgebruiker. De Nederlandse overheid is tussenpersoon, Traxys is verhandelaar, MSC Berhad is conflictvrije smelter, Alpha en AIM zijn soldeerders die nog een stapje voor de eindgebruikers zitten en Royal Philips, Tata Steel, Nokia, Apple, Blackberry, Fairphone, Motorola Solutions en anderen zijn eindgebruikers.

De mijn waaruit de tin gewonnen wordt is als conflictvrije bestempeld door medewerkers van de overheid van de DRC, de Verenigde Naties, BGR (Duitse Geologische Service), een lokale projectmanager van ITRI Tin Supply Chain Initiative (iTSCi), en vertegenwoordigers van het lokale bedrijfsleven en uit het maatschappelijk middenveld.

Pact9, een lokale non-gouvernementele organisatie, voert het iTSCi systeem uit. Daarbij

worden de zakjes met tinerts voorzien van een label. Nummers van de labels zijn uniek en worden via een satellietverbinding opgeslagen in een database in Londen (International Tin Research Institute ITRI). In de database worden het gewicht en kwaliteit bijgehouden; als de waarden verschillen dan wordt dit onderzocht om uit te sluiten dat mineralen van elders illegaal worden bijgemengd. Zakjes waar een label ontbreekt worden niet opgenomen in de export. Wanneer zakjes tussen de win- en exportlocatie geopend worden om de ertsen te mengen en op het gewenste kwaliteitsniveau te brengen worden ze voorzien van een nieuw label met uniek nummer.

De pilot heeft laten zien dat het werkt. Het Conflictvrije Tin Initiatief is uitgebreid naar een provincie in Zuid Kivu. Hier is sprake van minder conflict en de overheid investeert de opbrengsten uit belasting in de mijnbouwgemeenschappen (CFTI website: 2014).

3.5 CONCLUSIE

Er kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een veranderende wereld. Er is meer vraag naar grondstoffen door populatiegroei en door economische ontwikkeling. Dit zijn nieuwe tendensen waar de overheid op dient te reageren, ook met een gepast grondstoffenbeleid. Niet alleen met een focus op de eindigheid van grondstoffen, maar met inachtneming van bijvoorbeeld milieuaspecten, marktwerking, extractietechnieken. Daarom heeft de overheid interdepartementaal een grondstoffennotitie opgesteld.

Het Conflictvrije Tin Initiatief is een project waarbij meerdere belanghebbende samenwerking om oplossingen te vinden voor conflictmineralen uit de DR Congo en omliggende landen. Het verbindt de lokale mijnwerkers met de eindgebruikers door de keten.

9 Pact wordt gefinancierd door de Nederlandse overheid 1,3 miljoen voor de pilot van 3 jaar (bron: Ministerie van Buitenlandse Zaken).

(26)

HOOFDSTUK 4: Methode

4.1 INLEIDING

In hoofdstuk 2 is een model besproken dat het achterliggende motief voor ontwikkelingssamenwerking verklaart. Kort gezegd is dit motief eigenbelang. In hoofdstuk 3 is de casus beschreven tegen in het kader van het Nederlands grondstoffenbeleid. Dit kwalitatieve onderzoek richt zich op de vergelijking tussen het bovengenoemde geopolitieke model en het Conflictvrije Tin Initiatief. Dit hoofdstuk bespreekt hoe gegevens met betrekking tot Nederlandse belangen worden verzameld in de praktijk. Deze gegevens zijn Nederlandse belangen die worden gediend door het grondstoffenbeleid in het algemeen en Conflictvrije Tin Initiatief in het bijzonder. Beide vinden plaats in de context van het Nederlands ontwikkelingsbeleid.

4.2

BUREAUONDERZOEK, INTERVIEWS & PARTICIPERENDE OBSERVATIES

De methoden van het onderzoek zijn drieledig, namelijk: bureauonderzoek, interviews en participerende observaties. In de fase van het bureauonderzoek zijn verschillende documenten geanalyseerd op (geopolitieke) belangen voor Nederland waarbij ‘Op weg naar een Grondstoffenstrategie: Quick scan ten behoeve van de Grondstoffennotitie’10 en de

‘Grondstoffennotitie’11 de leidraad zijn. Verder is er gebruik gemaakt van de interne server van het

Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op de vertrouwelijkheid en openbaarheid van deze bronnen zal straks worden ingegaan.

Daarnaast zijn semi- of halfgestructureerde interviews afgenomen met verschillende experts op het grondstoffendossier. Zes van de geselecteerde respondenten zijn werkzaam bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) en drie bij het Ministerie van Economische Zaken (EZ). Alle experts die betrokken zijn bij de casus, het Conflictvrije Tin Initiatief, zijn meerdere keren geïnterviewd. Omdat van tevoren verwacht werd dat medewerkers bij het Ministerie van Economische Zaken meer de nadruk zouden leggen op leveringszekerheid en de belangen van het Nederlands bedrijfsleven en medewerkers bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken ook oog zouden hebben voor veiligheidsvraagstukken en geopolitiek is gekozen voor deze manier van interviewen. Op deze wijze

10 https://www.tno.nl/downloads/grondstoffenstrategie.pdf

(27)

was het mogelijk antwoorden te verkrijgen die nuttig zijn voor het beantwoorden van de hoofdvraag, maar ruimte laten aan de ondervraagden om nadruk leggen op, of het gesprek sturen naar hun expertgebied. De geïnterviewden zijn onder meer gevraagd wat de belangen zijn die gemoeid zijn met het grondstoffendossier. De vragenlijst op basis waarvan de gesprekken zijn gevoerd is terug te vinden in de bijlage.

Daarnaast is informatie verkregen door middel van participerende observaties (Bryman 2008: 411-412). Deze informatie is verzameld tijdens een stageperiode van zes maanden op de afdeling Milieu, Klimaat, Energie en Water in het cluster grondstoffen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag. Daarbij was mijn rol deelnemend waarnemer. Er was reguliere interactie en de andere medewerkers waren zich bewust dat informatie gebruikt zou worden voor deze masterscriptie. Dit hield onder andere in dat ik aanwezig was bij conferenties, interne besprekingen, interdepartementale grondstoffenoverleggen en vergaderingen in Brussel betreft een gezamenlijke grondstoffenstrategie. Hierbij zijn notities gemaakt en stukken zijn verzameld.

4.3 CASUS

Eisenhardt (1989) beschrijft een casestudy als een onderzoeksstrategie waarbij de nadruk ligt op het begrijpen van de dynamiek die plaatsvindt in een enkele setting. Een casus geeft inhoud en betekenis aan problematiek. Volgens Yin (2003) biedt een onderzoek gebaseerd op een enkele casus uitkomst wanneer een kritische casus de theorie test. De theorie heeft een duidelijk gespecificeerde set van stellingen of beweringen gedaan en omstandigheden beschreven waarin de beweringen worden geacht waar te zijn. Om de theorie te bevestigen, te verwerpen of uit te breiden kan een enkele case gebruikt worden. Via één casus kan het lastig zijn te generaliseren naar een andere casus. Daarom is het belangrijk dat het gekoppeld wordt aan theorie. In hoofdstuk drie is de casus reeds geïntroduceerd. In hoofdstuk vijf zal de analyse plaatsvinden.

4.4 VERTROUWELIJKHEID EN OPENBAARHEID VAN BRONNEN

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een groot aantal digitale bronnen. Deze digitale bronnen staan onder andere op een server van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Tijdens het uitvoeren van dit onderzoek is door hetzelfde ministerie toestemming verleend om gebruik te maken van bovengenoemde bronnen. Een rechtstreekse verwijzing naar de bron of auteur van de bron is bewust

(28)

achterwege gelaten. In plaats daarvan is gekozen voor een bronvermelding volgens de volgende formule: (BZ 2014, *). De eerste twee letters verwijzen naar het betreffende ministerie. De vier daaropvolgende cijfers verwijzen naar het jaartal van verschijnen. Tot slot is er een letter toegevoegd om een volgorde aan te geven in de bronvermelding.

Er is bewust gekozen geen beeld- en/of geluidsopnames te maken. Ondanks de voordelen van beeld- en geluidsregistratie is de afweging gemaakt dit achterwege te laten om zo de bronnen te beschermen. Anonieme bronnen hebben de neiging openhartiger te spreken over dit gevoelige onderwerp dan niet anonieme bronnen. Met de geïnterviewden is afgesproken dat ze anoniem blijven. Wel zijn er schriftelijke verslagen gemaakt van de interviews. Deze verslagen vormen de basis van wat hoofdstuk 5 zal worden besproken bij resultaten en analyse. In de analyse zal de overheid als één spreker worden gehanteerd. Dit om de anonimiteit van de geïnterviewden te waarborgen gezien er weinig mensen werkzaam zijn bij het grondstoffendossier en ze dus moeilijker te herleiden zijn. Voor de resultaten was het niet noodzakelijk losse respondenten te benoemen gezien ze allen hetzelfde beeld schetsen.

4.5 VALIDITEIT, BETROUWBAARHEID EN GENERALISEERBAARHEID

Tot slot is het van belang stil te staan bij validiteit, betrouwbaarheid en generaliseerbaarheid van het onderzoek. Validiteit is het probleem met de integriteit van de conclusies in het onderzoek. De mate waarin je meet wat je daadwerkelijk wil meten (Bryman 2008: 151). Betrouwbaarheid verwijst naar de consistentie van een meting van een concept (Bryman 2008: 149). Generaliseerbaarheid behelst dat de uitkomsten van het onderzoek kunnen gegeneraliseerd buiten de context waarin het onderzoek plaatsvond (Bryman 2008: 156).

Het concept dat gemeten moest worden om de hoofdvraag te beantwoorden is belangen. Dit kan gezien worden als een verborgen concept achter een project waarbij kwalitatief onderzoek een valide methode is. Hierbij is rechtstreeks aan de betrokkenen vragen wat de belangen volgens hen zijn een goede manier die belangen in kaart te brengen. Dit onderzoek is echter vanuit overheidsperspectief gedaan. De mensen in Congo die directe effecten ondervinden van dit initiatief zijn niet ondervraagd naar wat zij denken dat de Nederlandse belangen zijn. Er zijn meer belanghebbende niet meegenomen in de onderzoek omwille van de afbakening van dit onderzoek. Wel is er getracht patronen te herkennen in de antwoorden van de interviews en de beschikbare documenten.

(29)

De betrouwbaarheid van de antwoorden is geprobeerd te maximaliseren door de interviews af te nemen in een neutrale omgeving zonder toehoorders. Om de gesprekken zo min mogelijk te sturen is er gekozen voor een semi-gestructureerde vragenlijst. Daarbij is rekening gehouden met de volgorde van de vragen aangezien het antwoord van vragen invloed kan hebben op vervolgvragen. Om zo eerlijk mogelijke antwoorden op vragen te krijgen is vooraf afgesproken dat de anonimiteit gewaarborgd is. Om die reden worden de interviews niet prijsgegeven, maar wordt er gewerkt met citaten. Vooraf is niet ingegaan op wat eventueel de conclusies van het onderzoek zouden kunnen zijn.

Betreft de generaliseerbaarheid van het onderzoek is het noodzakelijk te vermelden dat het om een casus gaat met hele specifieke kenmerken. Zo speelt het zich af op een snijvlak tussen het bedrijfsleven en de overheid wat invloed zou kunnen hebben op de uitkomsten van het onderzoek. Daarnaast is de casus specifiek gericht op (het voorkomen van) conflict hetgeen ook de uitkomsten van het onderzoek in bepaalde richting zou kunnen sturen.

4.6 CONCLUSIE

De hoofdvraag wordt beantwoord door kwalitatieve onderzoeksmethoden. Hierbij is gebruik gemaakt van bureauonderzoek, interviews en participerende observaties. Een enkele casus zal gebruikt worden om de probleemstelling diepte te geven en de theorie te testen.

(30)

HOOFDSTUK 5: Resultaten en Analyse

5.1 INLEIDING

In dit hoofdstuk zullen de resultaten en analyse besproken worden. Dit zal de hoofdvraag beantwoorden welke Nederlandse belangen worden behartigd met het Conflictvrijee Tin Initiatief. Uit de analyse van de antwoorden van de geïnterviewden blijkt dat de twee verwachtte belangen economische veiligheid en fysieke veiligheid volop worden behartigd door het CFTI. Deze twee kunnen getypeerd worden als 'egoïstisch'. Echter er kwam nog een derde, 'altruïstisch', element ter sprake, namelijk: do good. In de volgende paragraaf zullen deze bevindingen uiteen worden gezet.

5.2 ALGEMENE UITKOMST EN SAMENHANG

Belangen voor de Nederlandse economie zijn vaak directer en duidelijker zichtbaar dan de belangen gerelateerd aan veiligheid. Vaak bevinden de belangen zich op het snijvlak tussen de verschillende categorieën. “Groei en ontwikkeling in Afrika zijn gebaat bij een conflictvrije centrale regio en een stabiel en zich ontwikkelend DRC. Een van de randvoorwaarden daarvoor (maar zeker niet de enige) is stabiliteit in het grensgebied in Oost-DRC.” Daarbij zit de kracht hem volgens veel ondervraagden in het stapelen van belangen: het draait niet alleen om leveringszekerheid voor Nederland op termijn. Dan kan Nederland beter investeren in een innige vriendschap met Indonesië. De kracht zit hem in de combinatie van leveringszekerheid, geen mensen willen uitsluiten, de ontwikkeling van het land, geen negatief imago willen hebben, geen negatieve impact (op het milieu en de mens) willen hebben.

Ook vindt er soms een vermenging plaats van belangen op verschillende schaalniveaus. Zo kan het bevorderen van veiligheid op lokaal niveau, gunstige uitwerking hebben op stabilisatie van de regio (regionaal niveau), wat bijdraagt aan veiligheid op mondiaal niveau. Wanneer er gesproken wordt over Nederlandse veiligheid die gediend wordt door het CFTI gaat dit over veiligheid op mondiaal niveau. Dit heeft niet alleen betrekking op veiligheid, maar ook op economische belangen: “Institutionele opbouw in bronlanden is investeren in vergroot aanbod op langere termijn, voorzieningszekerheid en een stabiel investeringsklimaat. Kortom: eigen belang” (BZ 2014: D).

Volgens veel ondervraagden zit de kracht in het snijvlak van het gezamenlijk belang en is dit de reden van het succes van het Conflictvrije Tin Initiatief. Puur eigenbelang is vaak niet duurzaam. Puur altruïsme redt het vaak ook niet, in het bijzonder in het bedrijfsleven. De beoogde effecten zijn volgens de ondervraagden het voorkomen van conflicten, het stabiliseren van de markt en het

(31)

waarborgen van de 'supply chain'. Met het laatste wordt gedoeld op de (toekomstige) toevoer van van grondstoffen.

5.3 ECONOMISCHE BELANGEN NEDERLAND

Alle respondenten benoemden voorzieningszekerheid (op termijn) als belangrijk Nederlands belang bediend door het Conflictvrije Tin Initiatief. Diverse in Nederland gevestigde bedrijven hebben namelijk direct belang bij het reguleren van de tin markt in de DRC. Enerzijds omdat men tin uit de DRC nodig heeft (hoge kwaliteit) en omdat andere bronnen aflopend zijn (Indonesië) of overvraagd worden door bedrijven uit de Verenigde Staten (Peru) anderzijds omdat de bedrijven op verantwoorde en duurzame wijze in hun grondstoffen willen voorzien zodat winst en innovatie in een meer kritische consumentenmarkt ook op langere termijn gegarandeerd kan worden. (BZ 2014: C).

Respondenten van beide ministeries verklaarden dat er een verschuiving gaande is van technische kwaliteit naar een ruimer begrip van kwaliteit. Producten die niet duurzaam ontwikkeld worden vinden geen afzet meer. Dit legt een ketenverantwoordelijkheid bij de producent. Dit moet volgens de ondervraagden niet alleen gezien worden als ideaal, maar als een echte ontwikkeling. In de agro-ketens heeft deze verandering reeds vijftien jaar geleden plaatsgevonden12. Bij metalen en

mineralen vindt die verschuiving nu plaats. Nederland heeft een zekere expertise in de ketenbenadering en dit werd genoemd als één van de Nederlandse belangen. Daarbij was er een expliciete vraag voor deze keten afkomstig uit het bedrijfsleven. Het directe belang voor Nederland zou dus kunnen worden uitgelegd als de vraag van het bedrijfsleven volgens een respondent.

Een andere respondent voegt daaraan toe dat het belangrijk is partnerschappen met andere landen te creëren. Dat is noodzakelijk voor leveringszekerheid en markttoegang. BZ wil certificeringsmechanismen bevorderen zoals die in Congo om daarmee conflictmineralen uit te sluiten en zo markttoegang voor Nederlandse bedrijven tot grondstoffen in het betreffende gebied te bevorderen (BZ 2014: G). Internationale relaties zijn belangrijk voor Nederland, want Nederland is een handelsland. Het Conflictvrije Tin Initiatief kan bijdragen aan de relatie met Congo. Desbetreffende persoon weet dat dit bij het Conflictvrije Tin Initiatief ook is gebeurd. “De lokale overheid in Congo laat het afweten. Maar het doel is een kansrijke omgeving te creëren. Hierbij dient eigenbelang niet weggeredeneerd te worden; “men is immers meer gemotiveerd om in actie te komen wanneer er eigenbelang in het spel is. De economische ontwikkeling van Congo en grondstoffen op de juiste manier exploreren horen hierbij.”

12 Kijk voor meer informatie op The Sustainable Trade Initiative: http://www.idhsustainabletrade.com/nederlands

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Eigenlijk kun je ervan uitgaan dat de combinatie van zonne-energie met een ketel die vooral water warmt door de warmtepomp relatief het minste energie kost.. Alleen bij extreme

Bijna de helft (44%) van de jongeren tussen 15 en 24 jaar vindt het (helemaal) niet belangrijk dat bij een commercieel artikel duidelijk staat aangegeven dat het om een

En bestuurders zelf: u zou vaker dan nu de tijd kunnen nemen om risico’s in kaart te brengen en te analyseren - niet alleen op het gebied van risicomanagement maar überhaupt

De afspraken gel- den voor alle Gentse kleuter- en lagere scholen, dus zowel voor het stedelijke, het katholieke en het gemeenschapsonderwijs, als voor de niet-netgebonden scholen,

(er liggen in beide groepje evenveel) Geef één kind drie voorwerpen en één kind vijf voorwerpen. Wie heeft

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende

Seksueel geweld en een inadequaat gender beleid blijken niet alleen te zorgen voor een slechte relatie tussen mannen en vrouwen onderling, maar ook bij te dragen aan