• No results found

De invloed van peers op het risicogedrag van adolescenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van peers op het risicogedrag van adolescenten"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Bachelorthese

De Invloed van Peers op het Risicogedrag van

Adolescenten

Student: E.M. Voorn

Studentnummer: 10155384

Begeleider: Cédric Koolschijn

Datum: juni 2014

(2)

2 Inhoudsopgave

Abstract blz. 3

De Invloed van Peers op Risicogedrag van Adolescenten blz. 4

De Rol van het Ventrale Striatum en Leeftijdsgenoten bij Risicogedrag blz. 7 van Adolescenten

De Rol van Peers bij Toename van Risicogedrag van Adolescenten blz. 9

De Rol van Peers bij Afname van Risicogedrag van Adolescenten blz. 13

Conclusie en Discussie blz. 16

(3)

3 Abstract

In de literatuur is een tegenstelling te vinden over de invloed van activatie in het Ventrale Striatum (VS) en de aanwezigheid van peers op risicogedrag van adolescenten. De meeste studies stellen een toename van risicogedrag, en enkele studies stellen een afname. In dit literatuuroverzicht is deze tegenstelling verder onderzocht. Bij beide kanten van de tegenstelling speelt activatie in het VS, onderdeel van het beloningssysteem, een verklarende rol. Het nemen van risico’s, aanwezigheid van

peers en het tonen van pro-sociaalgedrag bleken belonend te werken. Aangezien tijdens de

adolescentie sprake is van verhoogde gevoeligheid van beloningen, zijn adolescenten gemotiveerd dit gedrag vaak te vertonen. Zo resulteerde risicogedrag in de aanwezigheid van peers tot toename van risicogedrag, echter samengaand met pro-sociaalgedrag resulteerde risicogedrag in

aanwezigheid van peers tot afname van risicogedrag. Geconcludeerd kan worden dat de

overheersende bevinding genuanceerd moet worden, want om de precieze richting te bepalen is meer onderzoek vereist naar meerdere hersenstructuren en factoren.

(4)

4

De Invloed van Peers op het Risicogedrag van Adolescenten

In de adolescentie vinden naast lichamelijke veranderingen, ook veranderingen qua gedrag plaats. Met adolescentie wordt de overgangsperiode verstaan tussen de kindertijd en volwassenheid. In deze overgangsperiode vindt risicogedrag plaats tijdens het leren omgaan met sociale uitdagingen en de talloze fysieke, cognitieve en emotionele veranderingen in adolescenten (Crone en Dahl, 2012). Daarnaast spenderen adolescenten vergeleken met de kindertijd meer tijd met hun peers, welke invloed kunnen uitoefenen op het gedrag van adolescenten (Claesen en Brown, 1985). Peers zijn individuen die in een bepaald opzicht, bijvoorbeeld qua leeftijd, achtergrond, interesses en sociale status, als gelijke kunnen worden beschouwd (Reber, 1995). Om een beeld te krijgen van complexe ontwikkelingen in de adolescentie is het interessant te kijken hoe deze twee belangrijke factoren in het leven van een adolescent, namelijk het nemen van risicogedrag en de aanwezigheid van peers, samengaan en tot welke gevolgen dit leidt.

Uit eerder onderzoek van Crone en Dahl (2012) komt het model naar voren dat stelt dat er twee interactieve hersensystemen betrokken zijn bij het nemen van beslissingen, namelijk het cognitieve controle systeem en het affectieve systeem. Het cognitieve controle systeem is betrokken bij rationeel genomen beslissingen. Het systeem oefent een top-down controle uit op aandacht, emotie en gedrag. Bijvoorbeeld door het inhiberen van impulsen. Op deze manier is het mogelijk doelen op de lange termijn te halen en consequenties te overzien. Het affectieve systeem is betrokken bij emoties en motivatie. Het nemen van een risico kan worden gezien als een beslissing zonder voldoende invloed vanuit cognitieve controle processen. In dit geval worden geen ongunstige impulsen geïnhibeerd, negatieve consequenties overzien en geschikte alternatieven overwogen. Voorbeelden van

(5)

5 middelengebruik (Gardner en Steinberg, 2005). Risicogedrag kan echter niet enkel verklaard worden door beperkte cognitieve controle, aangezien risicogedrag eveneens wordt getuit indien negatieve consequenties kunnen worden overzien en alternatieven kunnen worden overwogen (Crone en Dahl, 2012). Een mogelijke verklaring voor risicogedrag is wellicht te vinden in de interactie tussen het cognitieve- en affectieve systeem. Tijdens de adolescentie is deze interactie uit balans, aangezien het cognitieve systeem later en langzamer ontwikkelt dan het affectieve systeem. Het cognitieve systeem heeft daarom geringe inhiberende controle op het affectieve systeem, waardoor er sprake kan zijn van overactiviteit in het affectieve systeem (Crone en Dahl, 2012). Daarom is het met betrekking tot de adolescentie interessant het affectieve systeem verder te belichten. Een onderdeel van het affectieve systeem is het beloningssysteem in het brein (Crone en Dahl, 2012). Een actief

beloningssysteem gaat gepaard met gevoeligheid voor beloningen en hoe actiever het systeem hoe gevoeliger het individu is voor beloningen. In dit literatuuroverzicht wordt enkel naar één structuur binnen dit systeem gekeken; het Ventrale Striatum (VS), omdat het VS een zeer belangrijke rol speelt binnen dit netwerk.

Als bepaald gedrag belonend werkt zal het individu gemotiveerd zijn dit gedrag vaker te vertonen (Gottfried, 2011). Dit proces kan leiden tot positieve en aangename gevolgen, zoals het stillen van de honger. Om te kunnen overleven moeten mensen eten. In geval van

honger werkt eten daarom belonend, omdat door het eten het nare hongergevoel afneemt. Bij een volgend hongergevoel zal het individu gemotiveerd zijn opnieuw te eten. Het proces kan echter ook leiden tot risicovolle beslissingen met mogelijke negatieve gevolgen op de lange termijn (Farerei et al., 2008). Het hebben van onbeschermde seks kan bijvoorbeeld leiden tot een ongewenste zwangerschap.

(6)

6 ontwikkeling hoe adolescenten beslissingen nemen. Clasen en Brown (1985) stellen in hun onderzoek dat men in alle leeftijdscategorieën wordt beïnvloed door hun peers, maar dat hier in de adolescentie het meest sprake van is. Adolescenten spenderen veel tijd met hun peers en hechten veel waarde aan deze relatie. Adolescenten zitten bijvoorbeeld met peers in de klas, vormen vriendengroepen, helpen en steunen elkaar of hebben een eerste relatie met een peer.

Dat peers invloed hebben op het gedrag van adolescenten is duidelijk, maar het is nog niet duidelijk wat de rol van peers is bij risicogedrag van adolescenten en hoe dit op neuraal niveau te verklaren is. In dit literatuuroverzicht wordt dan ook gekeken naar de invloed van peers op het risicogedrag van adolescenten.

De eerste paragraaf zal ingaan op de rol van het VS en peers bij risicogedrag van adolescenten. Een mogelijke verklaring waarom peers een rol spelen bij risicogedrag wordt belicht. Vervolgens wordt er verder gekeken of de invloed van peers zorgt voor een toe- of afname van het risicogedrag. In de literatuur is er een tegenstelling te vinden wat de gevolgen van de interacterende systemen die uit balans zijn en activatie van het VS in combinatie met invloed van peers op het risicogedrag is. In de meeste onderzoeken wordt voornamelijk geconcludeerd dat er een toename van risicogedrag is. In enkele onderzoeken wordt echter geconcludeerd dat er een afname van risicogedrag is. Deze tegenstelling wordt in dit literatuuroverzicht verder belicht door in deelvraag twee te kijken wat de invloed van peers is op de toename van risicogedrag van adolescenten. In deelvraag drie wordt gekeken naar invloed van peers op afname van risicogedrag.

Ik verwacht dat er sprake is van overactiviteit van het VS tijdens de adolescentie. Ik verwacht dat zowel risicogedrag als peers belonend werken, waardoor in aanwezigheid van peers het risicogedrag van adolescenten toeneemt.

(7)

7

De Rol van het Ventrale Striatum en Peers bij Risicogedrag van Adolescenten

Aangezien peers een grote rol spelen in het leven van adolescenten is het

aannemelijk dat peers invloed hebben op onder andere het risicogedrag van adolescenten. In deze alinea wordt hier naar gekeken en hoe deze invloed kan worden verklaard aan de hand van activatie in het VS. Er zal worden gekeken naar de mate van activiteit in het VS tijdens de adolescentie en hoe deze activiteit correleert met risicogedrag. Vervolgens wordt gekeken naar activiteit in het VS in aanwezigheid van peers.

Galvan et al. (2006) deden in een neuroimaging studie onderzoek naar activatie in het VS bij het krijgen van beloningen bij kinderen, adolescenten en volwassenen. Tevens hebben Galvan et al. (2007) de correlatie tussen deze activatie in het VS en risicogedrag bij

adolescenten onderzocht. Gelegen in een MRI-scanner deden alle 43 deelnemers dezelfde delayed reponse two-choice task. In deze taak werd de VS activatie gemeten tijdens het krijgen van een kleine, gemiddelde of grote visuele beloning. Bij 12 van deze groep deelnemers werd risicogedrag gemeten aan de hand van twee vragenlijsten; de Cognitive Appraisal of Risk (CARE) en de Benthin Risk Perception Measure. In deze lijsten gaven deelnemers aan in hoeverre ze bij zes hypothetische risicosituaties het risicogedrag zouden uitvoeren en de positieve gevolgen zwaarder vonden wegen dan de negatieve gevolgen. Een hoge score op de vragenlijsten is geassocieerd met een hogere mate van risicogedrag. Uit de resultaten bleek activatie in het VS tijdens het krijgen van een beloning hoger bij

adolescenten dan bij volwassenen en kinderen. Bij hogere activiteit in het VS is er sprake van hogere gevoeligheid voor beloningen, want uit de resultaten bleek hogere activatie in het VS tijdens de grote beloning dan tijdens de gemiddelde en kleine beloning. Tevens bleek een positieve correlatie tussen de score op de risicovragenlijsten en de activatie in het VS, want uit de resultaten bleek dat deelnemers die aangaven meer risicogedrag te vertonen een

(8)

8 hogere activiteit in het VS hadden dan deelnemers die aangaven minder risicogedrag te vertonen. Er kan dus worden geconcludeerd dat adolescenten gevoeliger zijn voor beloningen en dat risicogedrag belonend werkt.

De rol van peers bij risicogedrag is echter nog niet duidelijk. Indien peers een rol spelen bij het risicogedrag van adolescenten, zou dit terug te zien moeten zijn in het beloningssysteem; in dit geval in verhoogde activatie in het VS.

Chein et al. (2011) onderzochten in een neuroimaging studie de invloed van peers op activatie in het VS bij risicogedrag van adolescenten. Aan het onderzoek namen 14

adolescenten. Aan deelnemers werd gevraagd twee sekse- en leeftijdgenoten die ze kenden mee te nemen. In het onderzoek deden deelnemers dezelfde verkeerslicht-taak in de peer conditie en in de solo conditie. In de peer conditie maakten de deelnemers de taak terwijl hun vrienden hun prestatie observeerden vanuit een aangrenzende ruimte. In de solo conditie maakten de deelnemers de taken zonder observeerder. In de verkeerslicht-taak lieten deelnemers een auto in zo min mogelijk tijd over een baan lieten rijden. Bij een stoplicht dat van groen naar oranje sprong hadden deelnemers de keuze te remmen of door te rijden. In geval van doorrijden was er de kans op een botsing en in geval van stoppen was er tijdsverlies. Risicogedrag werd gemeten aan de hand van het aantal keren doorrijden bij het oranje stoplicht. Uit de resultaten bleek dat het VS actiever was tijdens doorrijden als peers observeerden dan tijdens doorrijden als peers niet observeerden.

Uit deze paragraaf is duidelijk geworden dat peers en het VS een rol spelen bij het risicogedrag van adolescenten. Het VS is bij adolescenten actiever bij het krijgen van een beloning dan bij kinderen en volwassenen. Daarom zijn adolescenten gevoeliger voor beloningen en zeer gemotiveerd gedrag te vertonen dat belonend werkt, aangezien het VS onderdeel is van het beloningssysteem. Het VS is actief tijdens risicogedrag en in de

(9)

9 aanwezigheid van peers nog actiever. Op basis van deze bevindingen lijkt het aannemelijk dat adolescenten vaker risicogedrag uiten en dat dit toeneemt in aanwezigheid van peers. In de volgende paragraaf wordt dan ook gekeken naar de rol van peers bij toename van

risicogedrag van adolescenten. In tegenstelling tot de eerste paragraaf, waar op neuraal niveau is gekeken, zal nu op gedragsniveau worden gekeken.

De Rol van Peers bij Toename van Risicogedrag van Adolescenten

Op basis van de bevindingen in paragraaf 1 zal in deze paragraaf worden gekeken naar de ene kant van de tegenstelling over de rol van het VS in combinatie met invloed van peers op het risicogedrag van adolescenten. Er zal worden gekeken of in de aanwezigheid van peers sprake is van een toename van risicogedrag bij adolescenten. Om een zo volledig mogelijke uitspraak te kunnen doen over het begrip risicogedrag zal worden gekeken wat de invloed van peers is op twee verschillende aspecten van risicogedrag. Vervolgens wordt gekeken of eenzelfde effect optreedt bij niet persoonlijk bekende peers, als de negatieve consequenties van te voren bekend zijn en of het effect ecologisch valide is.

Gardner en Steinberg (2005) onderzochten de invloed van peers op twee aspecten van risicogedrag van adolescenten. Er werd gekeken naar het nemen van risico’s en naar risico-preferentie, wat inhoudt in hoeverre adolescenten de voordelen van risico’s zwaarder wegen dan de nadelen. Aan het onderzoek namen 106 adolescenten deel met leeftijden van 13 tot en met 16 jaar en een gemiddelde van 14 jaar. Iedere adolescent werd gevraagd twee sekse- en leeftijdgenoten die ze kenden mee te nemen. De drietallen werden willekeurig verdeeld over een peer conditie en een solo conditie. In de peer conditie deden ze alle drie tegelijkertijd de taken. Peers konden zo invloed uitoefenen op deelnemers, omdat het

(10)

10 de deelnemer de taak alleen. Het nemen van risico’s werd gemeten aan de hand van

eenzelfde verkeerslicht-taak als in het onderzoek van Chein et al. (2011). In deze taak

konden deelnemers het risico nemen na het verschijnen van het oranje verkeerslicht door te rijden of bijtijds te stoppen. In het geval van doorrijden was er kans op een botsing en in geval van stoppen was er puntenverlies. Risico-preferentie werd gemeten aan de hand van de Benthin Risk Perception Measure-vragenlijst, waarin deelnemers aangaven in hoeverre ze bij zes hypothetische risico-situaties de voordelen zwaarder wegen dan de nadelen van het risicogedrag. Een hoge score op de vragenlijsten is geassocieerd met een hogere mate van risico-preferentie. Uit de resultaten bleek dat adolescenten in de peer conditie meer risico’s namen, dus de auto langer lieten doorrijden bij de stoplicht-taak, en hoger scoorden op de risico-preferentie-vragenlijst dan adolescenten in de solo conditie.

In voorgaande onderzoeken zijn de peers bekenden of vrienden van de adolescent. In hun aanwezigheid gaan adolescenten zich wellicht meer uitsloven wat zou kunnen leiden tot toename van risicogedrag. Het is interessant te onderzoeken of het gevonden effect ook optreedt bij onbekende peers. Daarnaast waren bij voorgaande onderzoeken de negatieve consequenties voorafgaand aan de risicovolle beslissing niet volledig bekend bij

adolescenten. Het was bij de verkeerslicht-taak immers niet bekend wanneer de kans op een botsing het grootst was. Indien adolescenten voorafgaand aan de risicovolle beslissing expliciet worden geconfronteerd met de negatieve consequenties is het wellicht minder aanlokkelijk het risicogedrag uit te voeren. Het is interessant hiernaar te kijken om uit te sluiten dat het gevonden effect te wijten is aan het wel of niet bekend zijn met de negatieve consequenties in plaats van aan de aanwezigheid van peers.

Weigard et al. (2004) en Smith et al. (2014) onderzochten invloed van onbekende peers indien de negatieve consequenties van het risicogedrag vooraf bekend zijn bij de

(11)

11 adolescenten. Aan het onderzoeken namen 116 adolescenten deel met leeftijden van 15 tot en met 21 jaar en een gemiddelde van 17 jaar. De deelnemers werden random verdeeld over een solo conditie en een peer-observeerder conditie. In de peer-observeerder conditie voltooiden de deelnemers de taak in de wetenschap te worden geobserveerd door een voor hen onbekende peer. In de solo conditie voltooiden de deelnemers de taak zonder te

worden geobserveerd. Alle deelnemers voltooiden de delay-discounting taak. In deze taak werd deelnemers in verschillende trials gevraagd of ze de voorkeur hadden voor een uitgestelde, grotere beloning of voor een onmiddellijke, kleinere beloning. De uitgestelde beloning was in alle trials het zelfde bedrag. De kleinere beloning bestond uit drie

verschillende bedragen. Vervolgens voltooiden tweeënvijftig deelnemers de Probabilistic Gambling Task (PGT). Deelnemers kregen een wiel te zien dat telkens in drie verschillende vlakken was verdeeld. De grote van het vlak correspondeerde met de kans dat het wiel bij dit vlak stopte met draaien en de deelnemer punten zou winnen, verliezen of dat er niks zou gebeuren. Op deze manier waren deelnemers bekend met de exacte kansen op een

positieve of negatieve consequentie, vóórdat ze de risicovolle beslissing namen te draaien of deze risicovolle beslissing niet namen. Risicogedrag werd bepaald aan de hand van het aantal keren draaien. Uit de resultaten bleek dat deelnemers in de peer-observeer conditie vaker de voorkeur gaven aan een onmiddellijke, kleinere beloning dan aan de uitgestelde, grotere beloning in vergelijken met deelnemers in de solo conditie. Deze voorkeur voor de onmiddellijke, doch kleine beloning indiceert een gevoeligheid voor beloningen. In de vorige paragraaf is gebleken dat (over)gevoeligheid voor beloningen gepaard gaat met risicogedrag tijdens de adolescentie. Tevens bleek dat adolescenten in de peer-observeerder conditie bij de PGT vaker de risicovolle beslissing namen te draaien dan adolescenten in de solo conditie. Bovendien namen adolescenten vaker deze beslissingen bij trials waarin ze bekend waren

(12)

12 met het feit dat de kans relatief groot wat op negatieve consequenties ten gevolge van het risicogedrag.

Voorgaande studies zijn uitgevoerd in het laboratorium. In het laboratorium zijn de mogelijkheden beperkt de precieze interacties tussen individuen en hun emotionele en sociale contexten te evenaren. Het is daarom noodzakelijk te kijken of bovenstaande resultaten te generaliseren zijn naar buiten het laboratorium.

Simons-Morton (2005) onderzochten in een veldstudie de invloed van peers op het auotrijgedrag van adolescenten. Er werden 217 adolescenten met leeftijden van 15 tot en met 18 jaar geobserveerd zonder dat de onderzoekers hen van te voren op de hoogte stelden. De aanwezigheid van een peer op de passagiersstoel werd geobserveerd.

Risicogedrag van de adolescenten in de auto werd bepaald door de rijsnelheid te meten in combinatie met de afstand die wordt bewaard tot de voorganger. Uit de resultaten bleek dat adolescenten met een peer op de passagiersstoel sneller reden en een kortere afstand hielden op hun voorganger in vergelijking met adolescenten zonder peer op de

passagiersstoel.

Uit de tweede paragraaf kan worden geconcludeerd dat in de aanwezigheid van peers er sprake is van toename van het risicogedrag van adolescenten. Dit effect treedt op bij het nemen van risico's, risico-preferentie, in de aanwezigheid van onbekende peers én indien de negatieve consequenties van het risicogedrag van te voren bekend waren bij de adolescenten. Bovendien zijn de gevonden resultaten te generaliseren naar buiten het laboratorium. Deze conclusies sluiten aan bij de bevindingen uit paragraaf 1 en bieden daarmee bewijs voor de ene kant van de in de literatuur gevonden tegenstelling over ofwel toename ofwel afname van het risicogedrag van adolescenten in de aanwezigheid van peers. In de volgende paragraaf zal worden gekeken naar de andere kant van de tegenstelling; er

(13)

13 zal worden gekeken naar de rol van peers bij afname van risicogedrag van adolescenten.

De Rol van Peers bij Afname van Risicogedrag van Adolescenten

Er is weinig onderzoek gedaan naar de andere kant van de tegenstelling. In deze paragraaf zal eerst op gedragsniveau worden gekeken naar de rol van peers bij de afname van risicogedrag bij adolescenten. Vervolgens wordt op neuraalniveau gekeken naar een mogelijke verklaring, want een verklaring waarom adolescenten in de nabijheid van peers risicogedrag vertonen kan worden gezocht in verschillen in neurologische basis. Uit

voorgaande paragrafen bleek vooral de verhoogde activiteit in het VS een belangrijke rol te spelen. Er is weinig onderzoek gedaan naar positieve gevolgen, zoals afname van

risicogedrag, van overgevoeligheid voor beloningen en de aanwezigheid van peers (Maxwell, 2011). In deze paragraaf wordt gekeken naar de interactie tussen activiteit in het VS en pro-sociaalgedrag, omdat als gevolg van pro-sociaalgedrag gevoeligheid voor beloningen zou kunnen leiden tot positief gedrag in plaats van negatief gedrag. Pro-sociaalgedrag bestaat uit handelingen die gericht zijn ten gunste van anderen (Reber, 1995).

Pfeffer en Hunter (2013) deden onderzoek naar de invloed van peers op het

oversteekgedrag van adolescenten. Aan het onderzoek namen 80 adolescenten en per adolescent een leeftijdgenoot deel met leeftijden van 16 tot en met 18 jaar. Alle deelnemers keken naar filmfragmenten waarin een straat met een veilige- of onveilige verkeerssituatie werd getoond. Per filmfragment gaven deelnemers aan te zijn overgestoken of niet. Alle deelnemers werden random verdeeld over een positieve-peer conditie en negatieve-peer conditie, waarin de peers respectievelijk veilig oversteken of gevaarlijk oversteken verbaal aanmoedigden. Daarnaast was er een stille-peer conditie, waarin de peer niks zei, en een conditie waarin er geen peer aanwezig was. Uit de resultaten bleek dat deelnemers in de

(14)

14 positieve-peer conditie vaker veilig oversteekgedrag verkozen boven onveilig

oversteekgedrag, door aan te geven te zijn overgestoken in de veilige situatie en niet te zijn overgestoken in de onveilige situatie, dan deelnemers in de negatieve-, stille- of afwezige-peer conditie. Tevens bleek dat deelnemers in e negatieve-, afwezige- en stille-afwezige-peer conditie vaker onveilige oversteekgedrag verkozen boven veilig oversteekgedrag dan deelnemers in de positieve-peer conditie.

Echter, beslissen wel of niet over te steken aan de hand van filmfragmenten kan bij de deelnemers als niet heel risicovol worden ervaren. Het volgende onderzoek kijkt naar meer risicovol gedrag en is tevens een onderzoek buiten het laboratorium.

Maxwell (2002) onderzocht de invloed van peers op risicogedrag. Aan het onderzoek namen 1969 adolescenten inclusief een vriend per adolescent deel met leeftijden van 12 tot en met 18 jaar. Alle adolescenten en peers gaven in een vragenlijst aan hoeveel dagen ze de afgelopen 30 dagen sigaretten hadden gerookt en tabak hadden gekauwd. Tevens gaven ze aan hoeveel dagen ze de afgelopen 12 maanden alcohol hadden genuttigd. Na de eerste meting was er een jaar later een tweede meting. De scores van adolescenten op de tweede meting werden vergeleken met hun eigen scores op de eerste meting én met de scores op de eerste meting van hun peer. Uit de resultaten bleek dat indien de peer laag scoorde op de eerste meting, de adolescent vaker laag scoorde bij de tweede meting ongeacht de eigen score op de eerste meting.

Uit bovenstaande onderzoeken kan worden geconcludeerd dat in aanwezigheid van een peer die zelf geen risicogedrag vertoont of veilig gedrag aanmoedigt het risicogedrag van adolescenten afneemt. Hiermee is de tegenstelling op gedragsniveau duidelijk. Vervolgens zal er worden gekeken naar een verklaring op neuraalniveau voor de afname van

(15)

15 Izuma et al. (2009) en Telzer et al. (2013) onderzochten de invloed van

pro-sociaalgedrag op activiteit in het VS en op de afname van risicogedrag bij adolescenten. Aan het onderzoek namen 55 adolescenten deel met leeftijden van 15 tot en met 17 jaar. Gelegen in de fMRI-scanner werd de activatie in het VS bij alle deelnemers gemeten tijdens het voltooien van een donatie-taak en een familiyassistance-taak. In deze taken konden deelnemers kiezen een aangeboden geldbedrag zelf te houden, dit was een persoonlijke beloning, of te doneren aan het goede doel of hun familie, wat werd gezien als

pro-sociaalgedrag. Tweeëndertig deelnemers voltooiden ten tijde van de fMRI-scan en een jaar later de CARE-vragenlijst om de mate van risicogedrag te meten. Aan de hand van

meetmoment twee kon worden gekeken in hoeverre het risicogedrag was toe- of

afgenomen ten opzichte van meetmoment 1. Uit de resultaten bleek meer activatie in het VS tijdens een donatie dan tijdens een persoonlijke beloning. Daarnaast bleek dat deelnemers met deze verhoogde VS activatie tijdens pro-sociaalgedrag bij de tweede meting lager scoorden op de CARE-vragenlijst dan tijdens de eerste meting. Er kan geconcludeerd worden dat het VS actiever is tijdens pro-sociaalgedrag dan tijdens een persoonlijke beloning. Tevens bleek dat bij adolescenten met pro-sociaalgedrag het risicogedrag afnam.

Uit deze paragraaf kan geconcludeerd worden dat, indien de peers zelf geen

risicogedrag vertonen, de aanwezigheid van peers leidt tot een afname van risicogedrag. Op neuraal niveau bleek het VS een belangrijke verklarende rol te spelen, aangezien het VS overactief bleek tijdens sociaalgedrag. Door de auteurs wordt daarom gesteld dat pro-sociaalgedrag ook belonend werkt. Tevens stellen zij dat pro-pro-sociaalgedrag gepaard gaat met een afname van risicogedrag in de adolescentie. De belonende werking van de aanwezigheid van peers lijkt dit effect te versterken

(16)

16

Conclusie en Discussie

Adolescenten moeten veel beslissingen nemen en uit de dagelijkse praktijk blijkt dat dit niet zonder risico gaat. In de literatuur is geen concessie over de positieve of negatieve invloed van peers op het risicogedrag van adolescenten. In dit literatuuroverzicht werd deze tegenstelling verder onderzocht aan de hand van activatie in het VS.

Uit dit literatuuroverzicht bleek dat uit de verhoogde activatie in het VS in combinatie met aanwezigheid van peers twee tegengestelde conclusies kunnen worden getrokken. Namelijk dat de aanwezigheid van peers leidt tot toename van risicogedrag én dat de aanwezigheid van peers leidt tot afname van risicogedrag. Dit komt overeen met de eerdergenoemde tegenstelling die te vinden is in de literatuur.

In de literatuur is voornamelijk onderzoek gedaan en bewijs gevonden voor de toename van risicogedrag bij adolescenten in de aanwezigheid van peers. Ook in dit literatuuroverzicht is hier bewijs voor gevonden. Uit dit literatuuroverzicht bleek dat de aanwezigheid van peers en het uitvoeren van risicogedrag beide belonend werken, aangezien er in het VS eenzelfde hoge activatie is als tijdens het krijgen van een beloning. Adolescenten, die zeer gevoelig bleken voor beloningen, zijn gemotiveerd dit belonende gedrag vaak uit te voeren. Dit resulteert in het vaak uiten van risicogedrag en nog meer in de aanwezigheid van peers.

Echter, in dit literatuuroverzicht is ook bewijs gevonden voor de andere kant van de tegenstelling. De verhoogde activatie in het VS in combinatie met de aanwezigheid van peers kan resulteren in een afname van risicogedrag van adolescenten. Tijdens pro-sociaalgedrag is eenzelfde activiteit in het VS als tijdens het krijgen van een persoonlijke beloning,

waardoor geconcludeerd kan worden dat pro-sociaalgedrag belonend werkt. Het bleek dat de mate van pro-sociaalgedrag een voorspeller is voor de afname van risicogedrag tijdens de

(17)

17 adolescentie. De aanwezigheid van peers bleek deze afname te versterken. Indien de peer zelf geen risicogedrag vertoont en de adolescent een bepaalde mate van pro-sociaalgedrag vertoont kan worden geconcludeerd dat het risicogedrag van adolescenten afneemt. Uit deze conclusies blijkt dat de hypothese moet worden verworpen.

Op basis van dit literatuuroverzicht moeten de overheersende bevindingen uit de literatuur dat in de aanwezigheid van peers het risicogedrag van adolescenten toeneemt worden genuanceerd. Aangezien het risicogedrag zowel kan toe- als afnemen in

aanwezigheid van peers, is het aannemelijk dat de precieze richting afhankelijk is van

meerdere factoren. Zo zou de persoonlijkheid van de peer een belangrijke rol kunnen spelen. Zo bleek al uit paragraaf drie dat peers alleen een goede invloed hadden indien ze zelf niet het desbetreffende risicogedrag vertoonden. Een suggestie voor vervolg onderzoek is onderzoeken of een peer die risicogedrag vertoont het risicogedrag van adolescent laat toenemen, terwijl een peer die geen risicogedrag vertoont het risicogedrag van

adolescenten laat afnemen. Daarnaast zou de persoonlijkheid van de adolescent een rol kunnen spelen. Bijvoorbeeld de mate van impulsiviteit en sensatiezucht (Chein et al., 2011). Daarnaast zou omgeving ook een belangrijke factor kunnen zijn, bijvoorbeeld in hoeverre de mogelijkheden en middelen aanwezig om het risicogedrag te kunnen vertonen. Bijvoorbeeld in hoeverre het gemakkelijk is aan een drugs of sigaretten te komen.

Naast deze factoren op gedragsniveau kan er ook gekeken worden op neuraal niveau om te onderzoeken wat de precieze richting zou kunnen bepalen. Het is duidelijk geworden dat het VS een rol speelt. Echter, aangezien het brein uit netwerken van verschillende structuren bestaat zijn er meerdere hersenstructuren betrokken bij risicogedrag tijdens de

adolescentie. In vervolg onderzoek zou bijvoorbeeld gekeken kunnen worden naar de

(18)

18 bij het beloningsysteem in het brein (Gottfried, 2011). Daarnaast is het interessant mogelijke verschillen tussen verschillende delen van het VS zelf te onderzoeken. Het VS bestaat uit de nucleus accumbens en de olfactory tubercle (Gottfried, 2011). In vervolg onderzoek is het interessant mogelijke verschillen qua activatie tussen deze twee structuren bij toe- of afname van risicogedrag in aanwezigheid van peers. Wellicht is het ene deel actief bij toename van risicogedrag, terwijl het andere deel actief is bij afname van risicogedrag.

Tot slot kan bewijs voor de afname van risicogedrag door overactivatie van het

affectieve systeem, waar het VS onderdeel van uitmaakt, in adolescentie in heel andere hoek worden gevonden. Damasio et al. (1997) hebben echter aangetoond het nemen van juiste beslissingen gepaard ging met enkel activatie van structuren in het affectieve systeem. In deze studie namen deelnemers de juiste beslissingen zonder daar bewust van te zijn; het cognitieve systeem had dus geen invloed. Overactivatie van het affectieve systeem, zonder inhibitie van het cognitieve systeem hoeft niet altijd tot negatieve gevolgen te leiden, zoals toename van risicogedrag. Uit de studie van Damasio bleek dat het ook kan leiden tot positieve gevolgen; het nemen van juiste beslissingen en wellicht afname van risicogedrag.

Geconcludeerd kan worden dat overheersende bevindingen uit de literatuur dat in de aanwezigheid van peers het risicogedrag van adolescenten toeneemt moet worden

genuanceerd, aangezien het risicogedrag van adolescenten in aanwezigheid van peers zowel kan toenemen als afnemen. Om de precieze richting te kunnen bepalen is meer onderzoek vereist naar hersenstructuren en andere genoemde factoren die wellicht een belangrijke rol spelen.

(19)

19

Literatuurlijst

Bechara, A., Damasio, H., Tranel, D., en Damasio, A. R. (1997). Deciding advantageously before knowing the advantageous strategy.Science.

Galvan, A., Hare, T. A., Parra, C. E., Penn, J., Voss, H., Glover, G., en Casey, B. J. (2006). Earlier development of the accumbens relative to orbitofrontal Cortex might underlie risk-taking behavior in adolescents. Journal of Neuroscience, 26, 6885-6892.

Galvan, A., Hare, T., Voss, H., Glover, G., en Casey, B.J. (2007). Risk-taking and the adolescent brain: who’s at risk? Developmental Science, 10, 8-14.

Chein, J., Albert, D., O’brein, L., Uckert, K., en Steinberg, L. (2011). Peers increase adolescent risk taking by enhancing activity in the brain’s beloning circuitry. Developmental Science, 14, 1-10.

Claesen, D., en Brown, B. (1985). The multidimensionality of peer pressuer in adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 14, 451-468.

Crone, E. A., en Dahl, R. E. (2012) Understanding adolescence as a period of social–affective engagement and goal flexibility. Nature Reviews Neuroscience, 13, 636-650.

Fareri, D. S., Martin, L. N., en Delgado, M. R. (2008). Beloning-related processing in the human brain: developmental considerations. Developmental Psychology, volume 20(4), 1191-1211

Gardner, M., en Steinberg, L. (2005). Peer influence on risk taking, risk preference, and risky decision making in adolescence and adulthood: an experimental study. Developmental Psychology, 41, 625-635.

Gottfried, J. A. (2011). Neurobiology of Sensation and Reward, in de Book Series: Frontiers of Neuroscience. In S. Simon & M. Nicolelis (Eds.), Chapter 11 NEuroanatom of Reward: a view from the Ventral Striatum. CRC Press, Boca Raton, FL.

Izuma, K, Saite, D. N., en Sadato N. (2009). Processing of the incentive for social approval in the ventral striatum during charitable donation. Journal of Cognitive Neuroscience, 22, 621-631.

Leijenhorst van, L., Gunter Moore, B., Op de Macks, Z. A., Rombouts, S. A., Westenberg, P. M., en Crone, E. A. (2010). Adolescent risky decision-making: neurocognitive development of beloning and control regions.

Maxwell, K. A. (2002). Friends: the role of peer influence across adolescent risk behaviours. Journal of Youth and Adolescence, 31, 267-277.

(20)

20 Pfeffer, K., Hunter, E. (2013). The effects of peer influence on adolescent pedestrian road-crossing decisions. Traffic Injury Prevention, 14, 434-440.

Reber, A. S. (1995). The Penguin Dictionary of Psychology. (5de herziende druk). Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker

Simons-Morton, B., Lerner, N., Singer, J. (2005). The observed effects of teenage passengers on the risky driving behavior of teenage drivers. Accident Analysis and Prevention, 37, 973-982.

Smith, A. R., Chein, J., en Steinberg, L. (2014). Peers increase adolescent risk taking even when the probabilities of negative outcomes are known. Developmental Psychology, doi 10.1037/a0035696.

Telzer, E. H., Fuligni, A. J., Lieberman, M. D., en Galván, A. (2013). Ventral striatum activation to prosocial belonings predicts longitudinal declines in adolescent risk taking. Developmental Cognitive Neuroscience, 3, 45-52

Weigard, A., Chein, J., Albert, D., Smith, A., en Steinberg, L. (2014). Effects of anonymous peer observation on adolescents’ preference for immediate belonings. Developmental Science, 17, 71-80.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De tweede manier staat in artikel 1:199 sub b BW: een man wordt juridisch vader van het kind als zijn huwelijk met de vrouw die het kind heeft gebaard binnen 306 dagen voor de

In the Western Balkans, extreme heat with a strong decrease in precipitation and water availability are projected to lead to large reduc- tions in crop yields, adverse effects on

Geïnspireerd door de ervaringen met sociale wijkteams binnen de Achter-de- Voordeur-aanpak – die met een integrale aanpak voor multiprobleemhuishoudens meer wisten te bereiken

Door veranderingen in het dopamine systeem neemt de gevoeligheid voor beloning (met name korte termijn beloning) en het zoeken naar sensatie toe tijdens de vroege adolescentie,

Teen hierdie agtergrond het die Departement Logistiek aan die Universiteit Stellenbosch gedurende 2000 ’n ondersoek uitgevoer om te bepaal hoe ’n leerplan in Operasionele

Panel (c) shows the continuous and uninterrupted flow observed for D/d = 4: even at the largest particle volume fraction (φ ≈ 60%), no clog is observed (i.e., after ∼10 8

• The first issue we investigated is related to the process of cluster formation in a supersonic slit nozzle, and it aimed on determining the average size, 〈N 〉, of clusters, as well

The goals of this work are, on the one hand, to describe the design and implementation of the proposed technological platform, ProViTao APP, as a support tool for