• No results found

Cognitieve leugendetectie : de invloed van emoties en oefening op de cognitieve belasting van liegen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cognitieve leugendetectie : de invloed van emoties en oefening op de cognitieve belasting van liegen"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cognitieve Leugendetectie

De Invloed van Emoties en Oefening op de Cognitieve Belasting van Liegen

Universiteit van Amsterdam

Klinische Forensische Psychologie

Masterthese

Naam: Antoinette Pronk Studentnr.: 6047955

Supervisor: Bruno Verschuere

(2)

Abstract

Voordat een accuraat werkende leugendetector ontwikkeld kan worden, is het belangrijk dat er eerst gewerkt wordt aan een goed onderbouwde theorie. Er is sterk bewijs dat liegen samenhangt met een verhoogde cognitieve belasting. Zo zorgt liegen voor een toename in mentale inspanning wat resulteert in een liegeffect; het verschil in reactietijden en aantal fouten tussen liegen en de waarheid spreken. De studies hiernaar zijn echter kunstmatig en maken veelal gebruik van neutrale stimuli waarover de proefpersoon opeens moet liegen. De huidige studie manipuleert de emotionele valentie en de ervaring met de leugen, en kijkt naar de invloed daarvan op de cognitieve belasting. Zo wordt er een realistischere setting gecreëerd en kan er gekeken worden of het liegeffect in een minder labmatige omgeving ook gevonden kan worden. Verwacht werd dat emoties het moeilijker maken om te liegen en dat oefenen met de leugen liegen juist makkelijker maakt. Uit de resultaten bleek dat wanneer men meer ervaring met de leugen had, er sprake was van een kleiner liegeffect. Daarnaast bleek er geen invloed te zijn van emotionele valentie van de leugen op het liegeffect.

(3)

Introductie

Helaas zijn mensen over het algemeen beter in liegen zelf, dan in het ontdekken van leugens. Hoewel liegen afgekeurd wordt en als iets onethisch gezien wordt, komt het toch vaak voor

(DePaulo, et al., 1996; Jensen, et al., 2004; Serota, Levine, & Boster, 2010). Het ontmaskeren van leugenaars blijkt niet alleen lastig te zijn, zelfs professionals die hier in getraind zijn doen het niet beter dan een leek (Aamodt & Custer, 2006, Bond & DePaulo, 2006, Ekman & O’Sullivan, 1991). De impact van liegen varieert en kan gaan van een leugentje om bestwil tot een terrorist die ontkent een aanslag te beramen. Het herkennen van leugenaars kan bijvoorbeeld voorkomen dat verdachten onterecht veroordeeld worden en dat de behandeling van zedendelinquenten te vroeg gestopt wordt. De vraag naar een methode die hierbij kan helpen is dan ook groot en daarom zijn veel onderzoekers bezig geweest met het ontwikkelen van technieken voor leugendetectie. De traditionele visie: deceptie en emotionele stress

De meeste onderzoeken naar leugendetectie zijn gebaseerd op het idee dat deceptie gepaard gaat met verhoogde emotionele stress, veroorzaakt door bijvoorbeeld schuldgevoel of de angst om betrapt te worden (Ekman, 2009; Zuckerman, DePaulo, & Rosenthal 1981). Volgens deze theorie leidt emotionele stress tot fysiologische markers die door een polygraaf gemeten kunnen worden, zoals de toename in huidgeleiding (Nakayama, 2002). Het verband tussen stress en deceptie is niet eenduidig (National Research Council, 2003, Vrij & Granhag, 2012). Er wordt namelijk geen rekening gehouden met leugenaars die helemaal geen emotionele stress ervaren en is er geen aandacht voor de emotionele stress bij onschuldige verdachten. Zo is er bij deze techniek een grote kans op vals positieven, aangezien fysiologische stressmarkers ook veroorzaakt kunnen worden doordat de onschuldige verdachte bezorgd is om niet geloofd te worden (Brett et al., 1986, DePaulo, 1992, DePaulo et al., 2003). Kortom, het is een zwakke visie met een weinig verklarende theorie, wat leidde tot niet accurate leugendetectie methoden.

(4)

Door de beperkingen die de emotionele visie met zich mee bracht, werd men genoodzaakt de focus in het onderzoek naar leugendetectie te verleggen. Vrij et al. (2006) vestigden de aandacht op de cognitieve visie van liegen, een theorie die al eerder beschreven was door Zuckerman, DePaulo & Rosenthal (1981). Volgens deze visie is liegen cognitief gezien belastender dan de waarheid spreken. Dit komt omdat men zich met een aantal cognitieve taken moet bezig houden, wanneer men liegt. Zo moet men er bewust voor kiezen om te gaan liegen (Walczyck et al., 2003) en ervoor zorgen dat de neiging om de waarheid te vertellen onderdrukt blijft (Spence et al., 2001). Daarnaast moet men met het fabriceren van de leugen goed blijven inschatten wat de luisteraar al weet (Zuckerman & Driver, 1985) en ook weer kunnen aanpassen wanneer blijkt dat de leugen niet lijkt te kloppen (Vrij, Granhag, & Mann, 2010). Verscheidene soorten onderzoeken hebben getracht de validiteit van de cognitieve visie te onderbouwen. Uit studies naar ondervragingstechnieken en leugendetectie bleek dat leugenaars signalen vertonen die men ook ziet bij mensen waarbij de cognitieve belasting vergroot is, zoals minder bewegen, minder details noemen, minder knipperen en langere pauzes houden (DePaulo et al., 2003, Leal & Vrij, 2008, Vrij et al., 2008, Zuckerman, DePaulo & Rosenthal, 1981). Wanneer leugenaars hun verhaal omgekeerd moesten vertellen, werd de cognitieve belasting zwaarder en vertoonden ze meer deceptiesignalen (Vrij et al., 2009, Vrij et al., 2008). Ook op

zelfrapportage vragenlijsten gaven mensen aan dat ze liegen mentaal gezien zwaarder vinden, dan de waarheid vertellen (Caso et al., 2005, Vrij, Semin, & Bull, 1996). Uit beeldvormingsonderzoek is gebleken dat liegen, vergeleken met de waarheid vertellen, leidt tot een grotere neurale activiteit in hersengebieden die ook actief worden wanneer men complexe cognitieve taken uitvoert. Wanneer men de waarheid spreekt, lijken deze gebieden niet actief te worden (Abe, 2011, Christ et al., 2009, Farah et al., 2014, Spence et al., 2001, Spence et al., 2004, Spence, Kaylor-Hughes, Farrow, 2008, Stuss & Knight, 2013). Ten slotte toonden gedragsstudies aan dat wanneer men de opdracht krijgt om te liegen -en dus de cognitieve lading verhoogd wordt- dit leidt tot langere reactietijden en een lagere accuraatheid (Debey, Verschuere, & Crombez, 2012, Fullam, McKie, & Dolan, 2009, Spence et al., 2001, Spence et al., 2004, Spence, et al., 2008, Van Bockstaele et al., 2012, Verschuere et al.,

(5)

2011). Dat liegen, vergeleken met de waarheid spreken, voor langere reactietijden en een lagere accuraatheid zorgt, wordt dan ook het liegeffect genoemd. Al met al lijkt het erop dat de cognitieve visie een sterkere en betrouwbaardere theoretische onderbouwing te hebben, dan de emotionele visie. Dit leidde tot een toename in het aantal studies naar het ontwikkelen van een cognitieve leugendetectie methode.

Cognitieve visie en de praktijk

Om uit te vinden of de relatie tussen liegen en cognitieve belasting ook in het dagelijks leven bestaat, moet men rekening houden met de tekortkomingen van de vorige studies. Een grote beperking is dat de onderzoeken veelal kunstmatig van aard zijn (Sip et al., 2008). Het is dan de vraag of men dezelfde resultaten terug zal vinden in een echte forensische populatie. Om de onderzochte technieken toe te kunnen passen in de praktijk, is het van belang om rekening te houden met de ecologische validiteit. In het huidige onderzoek wordt daarom ingegaan op twee factoren die zorgen voor een meer waarheidsgetrouwe situatie, namelijk de ervaring met de leugen en de emotionele valentie van de leugen.

Oefenen met liegen

In veel van de onderzoeken is niet altijd aandacht geweest voor de invloed van het herhalen van de leugen op de cognitieve belasting. Zo werd de deelnemers vaak gevraagd te liegen over iets waar ze nog nooit eerder over hadden gelogen. In het onderzoek van Debey, Verschuere en Crombez (2012) bijvoorbeeld, werden de deelnemers gevraagd een Autobiografische Questionnaire in te vullen. Hierop stonden 36 dagelijkse activiteiten vermeld waarvan de deelnemers konden aangeven of ze die wel of niet hadden uitgevoerd die dag (‘Ben je vandaag in bad geweest?’). Later kregen ze opdracht te liegen hierover en bleek het dat het liegen over deze activiteiten cognitief zwaarder was dan de waarheid vertellen. Men kan zich afvragen hoe realistisch het is om plotseling te moeten liegen over simpele dagelijkse activiteiten. Wanneer men moet liegen over iets waar hij of zij nog nooit eerder over heeft moeten liegen, is het niet erg verwonderlijk dat dit cognitief belastender kan zijn. In de praktijk kan men een leugen oefenen, waardoor de cognitieve belasting verminderd kan worden. Als

(6)

een verdachte verwacht verhoord te gaan worden, dan zal diegene zich voorbereiden en de leugen oefenen (Hartwig, Granhag, & Strömwall, 2007). Onderzoek naar het effect van herhaling heeft echter niet eenduidig resultaat geleid. De onderzoekers Johnson et al. (2005) concludeerden dat liegen altijd cognitief belastender is dan de waarheid vertellen, ook al is er geoefend met de leugen. Ook uit onderzoek van Vendemia, Buzan, & Simon-Dack (2005) bleek dat wanneer er geoefend was met de leugen, er nog steeds langere reactietijden gemeten werden dan wanneer men de waarheid sprak. Echter, bij beide onderzoeken is onduidelijk of de deelnemers echt de kans kregen om de leugens te oefenen. Daarom kregen de deelnemers van het onderzoek van Van Bockstaele et al. (2012) en Verschuere et al. (2011) meer kans om te oefenen met liegen. Uit deze laatste

onderzoeken bleek dat liegen makkelijker werd naarmate men vaker moest liegen en dat liegen moeilijker werd naarmate men vaker de waarheid moest zeggen. Voor het ontwikkelen voor een accurate leugendetector is het dus belangrijk dat men rekening houdt met de invloed van herhaling op de cognitieve belasting van liegen.

Emoties en cognitieve belasting

Waar ook geen aandacht voor was in de onderzoeken naar de cognitieve visie, is de invloed van emoties. De proefpersonen kregen vaak de opdracht te liegen over iets triviaals en niet iets

emotioneels. Dat is opmerkelijk, aangezien emoties en leugens in de praktijk hand in hand gaan. Dit maakt de resultaten moeilijk te generaliseren naar situaties waar gelogen wordt over emotionele en belangrijke zaken, zoals bijvoorbeeld in een politieverhoor. Niet alleen een situatie, maar ook de inhoud van een leugen kan emoties opwekken bij de leugenaar. Emoties waar liegen mee wordt geassocieerd zijn vaak negatieve emoties, zoals stress, schuld en schaamte (Ekman, 2009). Het onderzoek van West, Choi & Travers (2010) keek naar de invloed van negatief affect op de neurale correlaten van cognitieve controle, namelijk de Event Related Brain Potentials (ERP’s). De deelnemers die hoog scoorde op de Beck Depression Inventory Scale, waarmee de individuele verschillen in negatief affect worden gemeten, hadden een verminderde amplitude in de ERP-prestimulus slow

(7)

cognitieve controle, wat ervoor kan zorgen dat iemand meer moeite zal hebben met liegen. Bij de deelnemers in het onderzoek van Proverbio, Vanutelli en Adorni (2013) werden de ERP’s en

reactietijden gemeten terwijl hun emotionele en neutrale vragen getoond werden. Bij de helft van de vragen kregen ze de opdracht om eerlijk antwoord te geven, en bij de andere helft kregen ze

opdracht om te liegen. Het bleek dat de deelnemers langere reactietijden hadden wanneer ze moesten liegen op emotionele stimuli, dan op neutrale stimuli. Dit geeft aan dat het cognitief zwaarder is om affectieve informatie te verwerken, vergeleken met neutrale informatie. Daarnaast bleek dat wanneer men moest liegen er een grotere afname in ERP amplitude was. Opvallend is dat er ook een afname te zien was, wanneer men moest liegen over iets emotioneels. Het was niet mogelijk om een verschil te zien tussen eerlijke en oneerlijke antwoorden, wanneer de stimuli emotioneel van aard was. Ook is de relatie tussen emotionele valentie en liegen onderzocht in een fMRI studie van Lee et al. (2010). Hier uit bleek dat de locatie van de neurale activiteit wat

geassocieerd wordt met liegen, afhankelijk was van de emotionele valentie van de stimuli. Wanneer men moest liegen over stimuli met negatieve emotionele valentie, werden de orbitale en mediale frontale gebieden actief. Maar liegen over stimuli met positieve emotionele valentie werd juist weer geassocieerd met activiteit in de volgende gebieden; gyrus frontalis inferior, cingulate cortex, lobulus parietalis inferior, precuneus en mediotemporale cortex. De resultaten van deze onderzoeken tonen aan dat er reden genoeg is om aan te nemen dat er een invloed is van emotionele valentie op de cognitieve belasting van liegen.

Huidig onderzoek

In deze studie wordt een begin gemaakt met het toepasbaar maken van de cognitieve visie op leugendetectie in de praktijk. Dit wordt gedaan door te kijken naar de invloed van twee factoren, namelijk de invloed van ervaring met de leugen op liegen en de invloed van emoties op liegen. Zo worden de onderliggende mechanismen getracht in kaart te brengen, zodat er een sterke en valide leugendetectie methode ontwikkeld kan worden. Middels de Sheffield Leugentest (Spence et al., 2001) wordt in deze studie het liegeffect gemeten. Bij deze test krijgen de deelnemers

(8)

verschillende vragen op een beeldscherm te zien, waarbij ze de opdracht krijgen te liegen of eerlijk te zijn. Deze stellingen zijn gebaseerd op persoonlijke verhalen die de deelnemers vooraf aan het onderzoek opgeschreven hebben en kenmerken zich doordat ze variëren op de twee factoren die in deze studie behandeld worden. Zo wordt de deelnemers naar vier persoonlijke gebeurtenissen gevraagd, namelijk iets emotioneels waar nog nooit over gelogen is, iets emotioneels waar vaak over gelogen is, iets neutraals waar nog nooit over gelogen is, en iets neutraals waarvaak over gelogen is. Dit maakt het onderzoek minder kunstmatig, waardoor de resultaten meer vergelijkbaar zijn met de praktijk.

In deze studie wordt dan ook gekeken of het liegeffect terug te vinden is in een realistischere setting. Aan de hand van het aantal fouten en de reactietijden, kan worden vast gesteld hoe groot de cognitieve belasting voor de deelnemer is. Aangezien er twee factoren getoetst worden, heeft deze studie ook twee verwachtingen. Enerzijds wordt verwacht dat het oefenen met de leugen leidt tot een verminderde cognitieve belasting van liegen. Anderzijds wordt verwacht dat emotionele valentie leidt tot een vergrote cognitieve belasting van liegen.

Methode

Proefpersonen

Aan dit onderzoek hebben 50 proefpersonen mee gedaan, die allen €7,50 of 0,75 proefpersoonpunt ontvingen voor hun deelname. Van één proefpersoon is de data niet meegenomen in de analyses, aangezien diegene 97% of meer fout had. De uiteindelijke sample bestond uit veertien mannen (28.6%) en 35 vrouwen (71.4%), waarvan de leeftijd varieerde van 18 tot en met 58 jaar (M = 24.85 jaar, SD = 7.56 jaar). De steekproef bestond voornamelijk uit studenten (69.4%) en 93.9% had Nederlands als moedertaal.

Materialen

De Persoonlijke Gebeurtenissen Vragenlijst

Om de invloed te kunnen meten die de twee factoren hebben op de cognitieve belasting van liegen, werd er op de Persoonlijke Gebeurtenissen Vragenlijst gevraagd naar vier verschillende persoonlijke

(9)

gebeurtenissen (zie figuur 1). Door te vragen naar emotionele gebeurtenissen en neutrale gebeurtenissen, kan gekeken worden naar de relatie tussen emotionele valentie en cognitieve belasting van liegen. En door te vragen naar gebeurtenissen waar nooit en gebeurtenissen waar vaak over gelogen is, kan gekeken worden naar de relatie tussen oefenen met liegen en cognitieve

belasting van liegen. Of de deelnemer wel echt een emotionele of neutrale gebeurtenis noemt, werd ter controle gevraagd op een schaal aan te geven hoe emotioneel of neutraal ze de gebeurtenis vinden. Daar werd ook voor gecontroleerd door de deelnemer te laten kiezen uit; blijheid, verdriet, walging, verrassing, angst, schaamte, woede, schuld of neutraal. Ook werd er gevraagd aan te geven hoe vaak ze over de gebeurtenis gelogen hebben.

De Sheffield Leugentest

Aan de hand van de Sheffield Leugentest kan de cognitieve belasting van liegen gemeten worden, zie figuur 1. Bij deze computertaak wordt aan de deelnemer stimuli op een computerscherm getoond, namelijk vragen die met ja of nee beantwoord kunnen worden. Voor ‘ja’ drukt de deelnemer op de letter ‘e’ op het toetsenboord en voor ‘nee’ op de letter ‘i’. Daarnaast krijgen ze ook de opdracht om te liegen of om eerlijk te zijn, wat afhankelijk is van de kleur die de deelnemer te zien krijgt. Wanneer de vraag in het geel getoond wordt, moet de deelnemer liegen en wanneer de vraag in het blauw getoond wordt, moet de deelnemer eerlijk antwoorden. De deelnemers worden gevraagd om zo snel mogelijk te reageren op de vragen, omdat in de praktijk een leugenaar ook snel moet reageren. Door het aantal fouten en de reactietijden bij te houden, wordt in deze test de cognitieve belasting gemeten.

Vooraf aan de Sheffield leugentest krijgen de deelnemers hierover een uitleg. Om zeker te zijn dat de deelnemers de taak goed snappen, krijgen zij eerst de kans om te oefenen. De oefenfase bestaat uit twee oefenblokken die zullen stijgen in moeilijkheidsgraad en beginnen zonder tijdsdruk. Wanneer de deelnemer een fout antwoord geeft tijdens de oefenblokken, krijgt diegene hier feedback over en ziet op het scherm dat er een fout gemaakt is. Tussen ieder oefenblok krijgen de deelnemers een korte pauze. In het eerste oefenblok krijgt de deelnemer vier keer simpele vragen in

(10)

het blauw te zien (zoals; ‘Is Amsterdam de hoofdstad van Nederland?’ of ‘Ben je nu buiten?’ ) die ze eerlijk moeten beantwoorden. Vervolgens worden diezelfde vragen in het geel getoond, wat

betekent dat ze moeten liegen. In het derde en laatste oefenblok worden alle oefenvragen afgewisseld in het geel en blauw.

Figuur 1. Vragenlijst met voorbeeld antwoorden cursief geschreven. Voor de volledige vragenlijst, zie

appendix.

1a ) Schrijf in dit vak over iets over jezelf waar je nog nooit over hebt gelogen en wat emoties bij je opwekt.

Dat mijn oma twee jaar geleden is overleden.

b) Geef aan hoe je je voelt ten opzichte hiervan 1 2 3 4 5 6 7

(1 = heel neutraal en 7 = heel emotioneel) c) Als je moet kiezen, welke emotie vind je hierbij het meeste van toepassing?

Neutraal Blijheid Verdriet Walging Verrassing Angst Schaamte Woede Schuld

d) Hoe vaak heb je hier over gelogen? nooit – zelden – weinig - soms – vaak

2 a) Schrijf in dit vak iets over jezelf waar je nog nooit over hebt gelogen, maar wat geen emoties bij je opwekt (neutraal).

Dat ik uit Enschede kom.

b) Geef aan hoe je je voelt ten opzichte hiervan 1 2 3 4 5 6 7

(1 = heel neutraal en 7 = heel emotioneel) c) Als je moet kiezen, welke emotie vind je hierbij het meeste van toepassing?

Neutraal Blijheid Verdriet Walging Verrassing Angst Schaamte Woede Schuld

d) Hoe vaak heb je hier over gelogen? nooit – zelden – weinig - soms – vaak 3 a) Schrijf in dit vak iets over jezelf waar je vaak

over liegt en emoties bij je opwekt.

Mijn seksuele geaardheid

b) Geef aan hoe je je voelt ten opzichte hiervan 1 2 3 4 5 6 7

(1 = heel neutraal en 7 = heel emotioneel) c) Als je moet kiezen, welke emotie vind je hierbij het meeste van toepassing?

Neutraal Blijheid Verdriet Walging Verrassing Angst Schaamte Woede Schuld

d) Hoe vaak heb je hier over gelogen? nooit – zelden – weinig - soms – vaak

4 a) Schrijf in dit vak iets over jezelf waar je vaak over liegt, maar wat geen emoties bij je opwekt (neutraal).

Dat ik eigenlijk niet blond ben

b) Geef aan hoe je je voelt ten opzichte hiervan 1 2 3 4 5 6 7

(1 = heel neutraal en 7 = heel emotioneel) c) Als je moet kiezen, welke emotie vind je hierbij het meeste van toepassing?

Neutraal Blijheid Verdriet Walging Verrassing Angst Schaamte Woede Schuld

d) Hoe vaak heb je hier over gelogen? nooit – zelden – weinig - soms – vaak

(11)

Zodra de deelnemers bekend zijn met de taak, kan de testfase beginnen. Nu krijgen de deelnemers geen feedback meer wanneer ze een fout hebben gemaakt, en zullen de reactietijden en het aantal fouten gemeten worden. De deelnemer heeft vier verschillende persoonlijke

gebeurtenissen genoemd op de Persoonlijke Gebeurtenissen Vragenlijst (bijvoorbeeld; Mijn oma is twee jaar geleden overleden), waarvan de proefleider bij elke gebeurtenis drie vragen gemaakt heeft (bijvoorbeeld; ‘Is je oma twee jaar geleden overleden?’, ‘Twee jaar geleden is je oma

overleden?’, en ‘Je oma is overleden twee jaar geleden?’). Ook wordt er een vierde vraag gemaakt die niet zal kloppen (bijvoorbeeld; ‘Is je oma vier jaar geleden overleden?’). Dit is ter controle, aangezien dit maakt dat de deelnemers goed de vragen moeten lezen en dus oplettend blijven. Van iedere persoonlijke gebeurtenis zullen vier vragen gemaakt worden, die per testblok eenmaal in het geel en eenmaal in het blauw aangeboden worden. Per testblok zullen er dus 32 vragen getoond worden en omdat er tien testblokken zullen zijn, krijgt de deelnemer 320 vragen te zien. Samen met de zestien vragen uit de oefenblokken is dit een totaal van 336 vragen en duurt deze taak 15 á 20 minuten.

De Relevantie Taak

In de Sheffield Leugentest krijgen de deelnemers zestien verschillende vragen te zien, die de proefleider gemaakt heeft aan de hand van de antwoorden op Persoonlijke Gebeurtenissen

Vragenlijst. Daarvan zijn vier vragen bewust door de proefleider verkeerd gemaakt. De overige twaalf vragen behoren wel overeenkomen met wat de deelnemer genoteerd heeft. Om dit te controleren wordt de Relevantie Taak gebruikt. In deze computertaak worden alle twaalf de vragen getoond, waar de deelnemers op een schaal per vraag kunnen aangeven hoe relevant de vraag is met wat eerder opgeschreven is. Deze schaal loopt van 1 totaal onrelevant tot 10 totaal relevant.

De Seriousness Check

Aangezien in de Persoonlijke Gebeurtenissen Vragenlijst gevraagd wordt naar persoonlijke en mogelijk gevoelige informatie, is het voor te stellen dat een deelnemer zich bedenkt en niet de vragen eerlijk wilt beantwoorden. Ook al weten de meeste deelnemers dat de deelname aan een

(12)

onderzoek altijd beëindigd mag worden, toch kan iemand zich hierom bezwaard voelen of de beloning hard nodig hebben. Natuurlijk is het onmogelijk om dit volledig te voorkomen. Wel zou middels de Seriousness Check een aantal niet serieuze deelnemers eruit gefilterd kunnen worden. Na het voltooien van het onderzoek krijgt de deelnemer de Seriousness Check, een formulier waarop gevraagd wordt of diegene wel of niet serieus heeft mee gedaan aan het onderzoek. Bovendien wordt benadrukt dat de deelnemer sowieso de beloning krijgt en dat de proefleider niet zal kijken naar het antwoord.

Procedure

De deelnemer werd gevraagd plaats te nemen achter een computer in een privé ruimte, waar ze de informatiebrochure konden doornemen en de informed consent mochten ondertekenen. De proefleider herinnerde de deelnemer eraan dat ieder moment de deelname aan het onderzoek beëindigd kan worden. Ook vertelde de proefleider dat de ingevulde Persoonlijke Gebeurtenissen Vragenlijst anoniem en vertrouwelijk zou worden behandeld, en dat het na het lezen ervan vernietigd zou worden. Zodra de deelnemer geen vragen meer had, kon hij of zij de Persoonlijke Gebeurtenissen Vragenlijst invullen. Van de antwoorden op deze vragenlijst maakte de proefleider de vragen voor de Sheffield Leugentest en de Relevantie Taak, en voerde die in op de computer. Omdat dit ongeveer 10 minuten duurde, maakte de deelnemer ondertussen een filler taak. Zodra de proefleider de computertaken klaar had, kon de deelnemer beginnen met de Sheffield Leugentest. De deelnemer werd vooraf aan de Sheffield Leugentest geïnstrueerd om zo snel mogelijk te antwoorden. Vervolgens de Relevantie Taak en als laatste de Seriousness Check. De proefleider vernietigde achteraf de ingevulde Persoonlijke Gebeurtenissen Vragenlijst en verwijderde op de computer de vragen.

(13)

Resultaten

Manipulatiechecks

Emotionele Valentie

We controleerden of emotionele gebeurtenissen hoger op emotionaliteit beoordeeld werden, dan neutrale gebeurtenissen. Er werd een 2 (Frequentie: Nooit gelogen vs. Vaak gelogen) x 2 (Emotionele valentie: Neutraal vs. Emotioneel) herhaalde metingen ANOVA uitgevoerd op de scores van de Emotionaliteit-schaal (lopend van 1 = heel neutraal , tot 7 = heel emotioneel). Hieruit bleek een hoofdeffect van Emotionele valentie, F (1, 48) = 1242.48, p < .0011, wat impliceert dat de emotionele gebeurtenissen significant hoger op emotionaliteit beoordeeld waren, dan de neutrale

gebeurtenissen, zie tabel 1. Er bleek geen hoofdeffect van Frequentie, F (1,48) = 0.60, p = .44. Wel bleek er een interactie tussen Frequentie en Emotionele valentie, F (1, 48) = 4.58, p = .04, wat impliceert dat neutrale gebeurtenissen waar vaak over gelogen is, hoger op emotionaliteit beoordeeld waren, dan neutrale gebeurtenissen waar nooit over gelogen is.

Tabel 1. De Gemiddelde Scores op de Emotionaliteit-schaal, Leugenfrequentie-schaal en de

Relevantie-schaal per Conditie met Standaarddeviaties (tussen Haakjes).

Conditie Nooit + Neutraal Nooit + Emotioneel Vaak + Neutraal Vaak + Emotioneel

Emotioneel 1.55 (.580) 5.69 (.683) 1.78 ( .550) 5.59 (.762)

Frequentie .08 (.277) .10 (.368) 3.27 (.785) 3.39 (.571)

Relevantie 8.9 (1.584) 9.3 (1.097) 8.1 (2.095) 8.5 (1.762)

Noot. Onder de conditie Nooit + Neutraal vallen de neutrale gebeurtenissen waar nooit over is

gelogen. Onder de conditie Nooit + Emotioneel vallen de emotionele gebeurtenissen waar nooit over is gelogen, etc.

1 Voor de ANOVA’s is Cohen’s f als effect size berekend middels de formule: f = √[η2p/(1−η2p)].Volgens Cohen (1992) is een f waarde kleiner dan 0.10 een klein, een f waarde van 0.25 een gemiddeld, en een f waarde van 0.40 een groot effect is.

Voor de t-toetsen is Cohen’s d als effect size berekend, waarbij een d waarde van 0.20 een klein, een d waarde van 0.50 een gemiddeld, en een d waarde van 0.80 een groot effect is.

(14)

Frequentie

Er werd een 2 (Frequentie: Nooit gelogen vs. Vaak gelogen) x 2 (Emotionele valentie: Neutraal vs. Emotioneel) herhaalde metingen ANOVA uitgevoerd op de scores van de Leugenfrequentie-schaal (lopend van 1 = nooit, tot 5 = vaak). Hieruit bleek een hoofdeffect voor Frequentie, F (1, 48) = 1691.26, p < .001, waarbij gebeurtenissen waar vaak over gelogen was significant hoger op frequentie beoordeeld waren, dan de gebeurtenissen waar nooit over gelogen was, zie tabel 1. Er was geen hoofdeffect van Emotionele valentie, F (1, 48) = 1.00, p = .32, noch een interactie tussen Frequentie en Emotionele valentie, F (1, 48) = .505, p = .48.

Relevantie

Data van twee deelnemers ontbraken voor de Relevantie taak (lopend van 1 = totaal onrelevant, tot 10 = totaal relevant). De deelnemers gaven aan de vragen persoonlijk erg relevant te vinden, zie tabel 1. Er werd een 2 (Frequentie: Nooit gelogen vs. Vaak gelogen) x 2 (Emotionele valentie: Neutraal vs. Emotioneel) herhaalde metingen ANOVA uitgevoerd op de scores van de Relevantie-taak. Hieruit bleek een hoofdeffect voor Frequentie, F (1, 46) = 14.19, p < .001, waarbij de vragen over gebeurtenissen waar nog nooit over was gelogen, significant hoger op relevantie scoorden, dan de gebeurtenissen waar vaak over was gelogen. Ook bleek een hoofdeffect voor Emotionele valentie,

F (1, 46) = 5.61, p = .02, waarbij de vragen over emotionele gebeurtenissen, significant hoger op

relevantie scoorden, dan de neutrale gebeurtenissen. Er bleek geen interactie tussen Frequentie en Emotionele valentie, F (1, 46) = .10, p = .92.

Emoties

De deelnemers konden op de Persoonlijke Gebeurtenissen Vragenlijst kiezen ook aangeven welke emotie het beste bij hun gebeurtenis paste. Zo konden ze kiezen uit; blijheid, verdriet, walging, verrassing, angst, schaamte, woede, schuld of neutraal. Dit diende als controle, aangezien het de bedoeling was dat bij neutrale gebeurtenissen ook daadwerkelijk ‘neutraal’ gekozen werd en bij emotionele gebeurtenissen één van de overige emoties. Uit de analyse bleek dat bij de emotionele gebeurtenissen, geen enkele keer ‘neutraal’ gekozen was. Bij de emotionele gebeurtenissen waar nooit over gelogen was, hadden 27 deelnemers voor ‘verdriet’ gekozen, acht voor ‘blijheid’ en de rest van de deelnemers voor de overige emoties. Bij de emotionele gebeurtenissen waar vaak over gelogen was, hadden 23 deelnemers voor ‘schaamte’ gekozen, negen voor ‘schuld’ en de rest voor de overige emoties. Daarnaast bleek dat bij de neutrale gebeurtenissen waar nooit over gelogen was, drie van de 49 deelnemers voor een andere emotie dan ‘neutraal’ hadden gekozen, namelijk ‘schaamte’ en ‘blijheid’. Ook bleek dat bij de neutrale gebeurtenissen waar vaak over gelogen was, twaalf van de 49 deelnemers een andere emotie dan ‘neutraal’ hadden gekozen, namelijk ‘schaamte’ en ‘schuld’. Die invloed hiervan werd onderzocht door middel van supplementaire analyses, zie pagina 17.

(15)

Seriousness Check

Alle 49 deelnemers gaven aan serieus mee te hebben gedaan aan het onderzoek. Hypothesen

In de data-analyse zijn de oefentrials niet meegenomen. Het gemiddelde foutenpercentage was laag (M = 6.83%, SD = 13.9%). Deelnemers met een foutenpercentage van 40% of hoger, werden niet meegenomen in de analyse. In de gehele data-analyse is een significatieniveau van 0.05 gebruikt. Er werd eerst gekeken naar het percentage fouten, en vervolgens naar de reactietijden (RT’s). Omdat foutenpercentages minder betrouwbaar zijn vergeleken met RT’s, wordt in deze studie vooral gefocust op de RT analyse.

Foutenpercentage

Er werd een 2 (Frequentie: Nooit gelogen vs. Vaak gelogen) x 2 (Emotionele valentie: Neutraal vs. Emotioneel) x 2 (Deceptie: Liegen vs. Eerlijk zijn) herhaalde metingen ANOVA op de

foutenpercentage uitgevoerd, zie figuur 2. Er werd een significant hoofdeffect gevonden voor Deceptie, F(1,48) = 27.13, p < .001. Deelnemers maakten significant meer fouten wanneer ze moesten liegen (M = 7.8%, SD = 1.2%), dan wanneer ze eerlijk moesten zijn (M = 5.7%, SD Figuur 2. Gemiddelde Foutenpercentages per Conditie voor Liegen en de Waarheid Spreken.

2% 4% 6% 8% 10% Fo ut en pe rc en ta ge

= 1.2%). Er werden verder geen significante hoofd-, interactie-, of driewegs interactie effect gevonden, Fs < 1.47 en ps > .23.

Reactietijden

(16)

milliseconden, vielen er drie deelnemers af (Greenwald et. al., 1998)2. Bij deze drie deelnemers bleven te weinig trials over om mee te nemen in de analyse. Er werd een 2 (Frequentie: Nooit gelogen vs. Vaak gelogen) x 2 (Emotionele valentie: Neutraal vs. Emotioneel) x 2 (Deceptie: Liegen vs. Eerlijk zijn) herhaalde metingen ANOVA op de RT’s uitgevoerd, zie figuur 3. Er werd een significant Figuur 3. Gemiddelde Reactietijden (milliseconden) per Conditie voor Liegen en de Waarheid Spreken

1100

1200

1300

1400

1500

1600

1700

1800

Rea

ct

iet

ijd

en

hoofdeffect gevonden voor Deceptie, F(1,45) = 112.02, p < .001, en voor Frequentie, F(1,45) = 6.03, p = .018, gedragen door het significante Frequentie x Deceptie interactie effect, F(1,45) = 4.91, p = .032. Er werd een gepaarde t-toets uitgevoerd om de RT’s te vergelijken tussen liegen en eerlijk zijn over iets waar nooit over is gelogen, en tussen liegen en eerlijk zijn over iets waar vaak over is gelogen, zie figuur 4. Er bleek een significant verschil in RT’s te zijn tussen liegen (M = 1608.83, SD =

2 Tijdens het analyseren van de resultaten bleek bij 22 deelnemers sprake te zijn van extreem hoge foutenpercentages bij

gebeurtenissen waar vaak over gelogen was, zowel bij emotionele als neutrale. Omdat de Persoonlijke Gebeurtenissen vragenlijsten vernietigd zijn, kan niet gecontroleerd worden wat precies mis gegaan is. De enige mogelijke verklaring lijkt dat tijdens het onderzoek bij deze proefpersonen de vragen verkeerd zijn ingevoerd. De vragen moeten zo ingevoerd worden, dat wanneer de deelnemer gevraagd wordt eerlijk te antwoorden, hij ‘ja’ moet kiezen. Echter, bij deze 22 deelnemers waren deze vragen omgekeerd waardoor ze ‘nee’ kozen. Dit betekent dat zij wel eerlijk waren, maar dat de Sheffield Leugentest dit registreerde als liegen. De extreme percentages zijn daarom omgescoord, en kwamen daarna wel overeen met de percentages van de overige deelnemers. Omdat de vragenlijsten van de laatste elf deelnemers nog wel gecontroleerd konden worden, is hier apart een analyse over gedaan. Zo werd er een 2 (Frequentie: Nooit gelogen vs. Vaak gelogen) x 2 (Emotionele valentie: Neutraal vs. Emotioneel) x 2 (Deceptie: Liegen vs. Eerlijk zijn) herhaalde metingen ANOVA op de foutenperentage uitgevoerd. Er werden geen significante hoofd-, interactie-, of driewegs interactie effect gevonden, Fs < 4.61 en ps > .06. Ook werd er een 2 (Frequentie: Nooit gelogen vs. Vaak gelogen) x 2 (Emotionele valentie: Neutraal vs. Emotioneel) x 2 (Deceptie: Liegen vs. Eerlijk zijn) herhaalde metingen ANOVA op de RT’s uitgevoerd. Hieruit bleek een significant hoofdeffect voor Deceptie, F (1,9) = 28.537, p < .001. Deelnemers hadden langere RT’s wanneer ze moesten liegen, dan wanneer ze de waarheid moesten spreken. Er werden verder geen significante hoofd-, interactie-, of driewegs interactie effect gevonden, Fs < 2.51 en ps > .15.

(17)

295.1) en eerlijk zijn (M = 1373.13, SD = 279.55) over iets waar nooit over is gelogen, t(47) = 10.45, p < .001. Ook bleek er een significant verschil in RT’s te zijn tussen liegen (M = 1655.86, SD = 285.83) en eerlijk zijn (M = 1479.25, SD = 283.34) over iets waar vaak over is gelogen, t(46) = 7.19, p < .001. Bij beide gebeurtenissen hadden de deelnemers langere RT’s wanneer ze moesten liegen, dan wanneer ze eerlijk moesten zijn. Echter, de deelnemers hadden langere RT’s wanneer ze eerlijk moesten zijn over een gebeurtenis waar ze al vaak over gelogen hadden, dan wanneer ze eerlijk moesten zijn over een gebeurtenis was ze nog nooit over hadden gelogen. Met andere woorden, het lieg-effect was kleiner wanneer ergens al vaker over gelogen was. Er werden verder geen significante hoofd-, interactie-, of driewegs interactie effect gevonden, Fs < 3.45 en ps > .07.

Figuur 4. Gemiddelde Reactietijden (milliseconden) per Conditie voor Liegen en de Waarheid Spreken

1100

1200

1300

1400

1500

1600

1700

1800

Rea

ct

iet

ijd

en

Supplementaire analyse

Uit een manipulatiecontrole bleek dat sommige deelnemers niet altijd voor de emotie ‘neutraal’ hadden gekozen, wanneer er wel was gevraagd om een neutrale gebeurtenis te noteren. In een supplementaire analyse zijn de enkel deelnemers meegenomen die bij neutrale gebeurtenissen daadwerkelijk ‘neutraal’ gekozen hadden en bij emotionele gebeurtenissen een van de overige emoties. Zo bleven er van 33 deelnemers over en daarvan werden de gemiddelde RT’s per conditie

(18)

berekend, zie figuur 5. Daarover werd een 2 (Frequentie: Nooit gelogen vs. Vaak gelogen) x 2 (Emotionele valentie: Neutraal vs. Emotioneel) x 2 (Deceptie: Liegen vs. Eerlijk zijn) herhaalde metingen ANOVA op de RT’s uitgevoerd, zie figuur 5. Ook uit deze analyse bleek een significant hoofdeffect voor Frequentie, F(1,32) = 6.37, p = .017, en voor Deceptie, F(1,32) = 62.41, p < .001, gedragen door het significante Frequentie x Deceptie interactie effect, F(1,32) = 5.24, p = .029. Er Figuur 5. Gemiddelde Reactietijden (milliseconden) per Conditie voor Liegen en de Waarheid Spreken

voor Supplementaire Analyse.

1100 1200 1300 1400 1500 1600 1700 1800 Rea ct iet ijd en

werd een gepaarde t-toets uitgevoerd om de RT’s te vergelijken tussen liegen en eerlijk zijn over iets waar nooit over is gelogen, en tussen liegen en eerlijk zijn over iets waar vaak over is gelogen, zie figuur 6. Er bleek een significant verschil in RT’s te zijn tussen liegen (M = 1575.53, SD = 259.08) en eerlijk zijn (M = 1353, SD = 226.18) over iets waar nooit over is gelogen, t(34) = 7.66, p < .001. Ook bleek er een significant verschil in RT’s te zijn tussen liegen (M = 1634.56, SD = 256.58) en eerlijk zijn (M = 1481, SD = 288) over iets waar vaak over is gelogen, t(33) = 5.81, p < .001. Bij beide

gebeurtenissen hadden de deelnemers langere RT’s wanneer ze moesten liegen, dan wanneer ze eerlijk moesten zijn. Echter, de deelnemers hadden langere RT’s wanneer ze eerlijk moesten zijn over een gebeurtenis waar ze al vaak over gelogen hadden, dan wanneer ze eerlijk moesten zijn over een

(19)

gebeurtenis was ze nog nooit over hadden gelogen. Met andere woorden, ook bij de supplementaire analyse was het lieg-effect kleiner wanneer ergens al vaker over gelogen was. Ook bleek uit deze analyse een significant interactie effect voor Emotionele valentie x Frequentie, F (1, 32) = 9.84, p = .004. Er werd een gepaarde t-toets uitgevoerd om de RT’s te vergelijken tussen emotionele en neutrale gebeurtenissen waar nooit over is gelogen, en tussen emotionele en neutrale

Figuur 6. Gemiddelde Reactietijden (milliseconden) per Conditie voor Liegen en de Waarheid Spreken

1100

1200

1300

1400

1500

1600

1700

1800

Rea

ct

iet

ijd

en

gebeurtenissen waar vaak over is gelogen, zie figuur 7. Er bleek een significant verschil in RT’s te zijn tussen emotionele (M =3036.53, SD = 485.16) en neutrale gebeurtenissen (M =3356.17, SD = 616.33) waar vaak over is gelogen, t(33) = -4.39, p < .001. Er bleek geen significant verschil in RT’s te zijn tussen emotionele (M =3004.51, SD = 466.03) en neutrale gebeurtenissen (M =2852.54, SD = 543.86) waar nooit over is gelogen, t(34) = 2.02, p = .051. De deelnemers reageerden even snel op

emotionele gebeurtenissen waar nooit over gelogen was, als waar vaak over gelogen is. Echter, de deelnemers reageerden sneller op neutrale gebeurtenissen waar nooit over gelogen is, dan waar vaak over gelogen is. Er werden verder geen significante hoofd-, interactie-, of driewegs interactie effect gevonden, Fs < 0.03 en ps > .87.

(20)

Figuur 7. Gemiddelde Reactietijden (milliseconden) per Conditie voor Emotionele en Neutrale

Gebeurtenissen

Discussie

In deze studie werd onderzocht of het liegeffect ook te zien is, wanneer men rekening houdt met de emotionele valentie van de leugen en de ervaring met de leugen. Verwacht werd dat liegen over iets emotioneels om meer mentale inspanning vraagt, en dat het liegeffect groter zal zijn bij emotionele leugens vergeleken met neutrale leugens. Daarnaast werd verwacht dat liegen over iets waar men al vaker over heeft gelogen minder mentale inspanning kost en dat het liegeffect kleiner zal zijn bij vaak herhaalde leugens vergeleken met nieuwe leugens.

Uit eerder onderzoek is gebleken dat liegen meer tijd kost dan de waarheid spreken (Debey, Verschuere, & Crombez, 2012, Fullam, McKie, & Dolan, 2009, Spence et al., 2001, Spence et al., 2004, Spence, et al., 2008, Van Bockstaele et al., 2012, Verschuere et al., 2011), wat duidt op de vergrote cognitieve belasting van liegen vergeleken met eerlijk zijn. Dit wordt ondersteund door de huidige studie, aangezien uit de resultaten een duidelijk liegeffect naar voren kwam. Zo bleek dat de deelnemers langere reactietijden hadden en meer fouten maakten wanneer zij logen, dan wanneer ze eerlijk waren. Daarbij werd er volgens verwachting een kleiner liegeffect gevonden bij de vaak herhaalde leugens, dan bij de nieuwe leugens. Blijkbaar vraagt liegen over iets nieuws om meer

(21)

mentale inspanning en zorgt juist het hebben van ervaring met de leugen voor een afname in mentale inspanning (Van Bockstaele et al., 2012, Verschuere et al., 2011). Bij emotionele en neutrale leugens werd geen verschil in liegeffect gevonden. Het lijkt erop dat het liegen over iets emotioneels, niet cognitief belastender is dan liegen over iets neutraals.

In het huidige onderzoek werd gekeken of het liegeffect ook te vinden is in een realistischere setting, door rekening te houden met de factoren emotionele valentie en frequentie. Het liegeffect werd wel gevonden, maar bleek niet zo invariant te zijn als eerst gedacht werd. Zo bleek de factor frequentie ervoor te zorgen dat het liegeffect kleiner werd en cognitieve belasting van liegen verminderd werd. Verschillende onderzoekers hebben beargumenteerd dat liegen niet altijd om meer mentale inspanning vraagt dan de waarheid spreken(DePaulo et al., 2003, McCornack et al, 2013, Vrij, Granhag, & Porter, 2010, Walczyk et al., 2014). Zo kunnen waarheden vaak op zo’n manier bewerkt en aangepast zijn, dat er ook cognitieve inspanning bij komt kijken. Bijvoorbeeld wanneer men niet wilt dat de toehoorder beledigt raakt door het horen van de waarheid en daarom de leugen als het ware verpakt. De cognitieve belasting van liegen en de waarheid spreken wordt gemodereerd door meerdere factoren die invloed hebben op cognitief functioneren. De huidige cognitieve

theorieën over liegen lijken niet te voldoen aan de complexiteit van cognitief functioneren. Een meer omvattende theorie is de ADCAT, welke rekening houdt met de meerdere rollen van cognitieve controle, Theory of Mind, emoties en motivatie tijdens deceptie (Walzcyk et al., 2014). Wanneer men onderzoek naar het liegeffect in realistische settings wilt doen, is het aan te raden het ADCAT model erbij te houden.

Beperkingen

Er zijn een aantal beperkingen van het huidige onderzoek. Zo werd er gebruik gemaakt van persoonlijke gebeurtenissen, waardoor er een hoge ecologische validiteit bereikt werd en de

resultaten beter vergelijkbaar zijn met de praktijk. Het nadeel hieraan is wel dat ongewenste externe factoren niet uitgesloten konden worden. Zo is het mogelijk dat een deelnemer een persoonlijke gebeurtenis verzonnen heeft, ook al geeft diegene later aan op de Seriousness Check serieus te

(22)

hebben meegedaan. Met andere woorden, in dit huidige onderzoek mist een ground truth en is dus de experimentele controle lastig. Het voordeel van de meer labmatige studies, is dat zij een sterkere experimentele controle hebben. Zo was bijvoorbeeld in het onderzoek van Verschuere et. al (2011) van te voren vast gesteld hoe vaak de deelnemers zouden oefenen met de leugen. Het nadeel van het design van de huidige studie is dat het lastig is die storende factoren in te perken. Echter, dit onderzoek was opgezet met het doel te onderzoeken of het liegeffect terug te vinden is in een minder kunstmatige setting. In de praktijk zult men ook een variëteit aan emoties terug zien en zal ook per verdachte verschillen hoe vaak de leugen herhaald is.

Een tweede beperking is dat aan de deelnemers gevraagd was aan te geven hoe vaak ze over iets hadden gelogen. Alleen dit is vrij subjectief, aangezien ‘vaak’ voor de ene persoon tien keer kan zijn en voor de andere persoon veertig keer. Dit betekent dat het moeilijk is vast te stellen hoe goed iemand heeft kunnen oefenen met de leugen. Daarnaast werd de deelnemers gevraagd een emotie te kiezen die ze bij de persoonlijke gebeurtenis het best vonden passen. Echter, er bleek geen gelijkmatige verdeling van de emoties te zijn. Zo leken de emotionele gebeurtenissen waar vaak over gelogen was, voornamelijk ‘schaamte’ en ‘schuld’ op te roepen. En de emotionele gebeurtenissen waar nooit over gelogen was, leken voornamelijk ‘verdriet’ en ‘blijheid’ op te roepen. Men kan zich voor stellen dat bepaalde emoties het moeilijker of juist makkelijker maken om te liegen. Daarnaast hadden een aantal deelnemers bij de neutrale gebeurtenissen lang niet allemaal voor ‘neutraal’ gekozen. Zo koos een klein gedeelte ‘schuld’ bij de neutrale gebeurtenissen waar ze vaak over hadden gelogen. Ook gaven de deelnemers vaak aan de meeste moeite te hebben met een

gebeurtenis te noemen waar ze vaak over hadden gelogen, maar wat neutraal moest zijn. Men kan zich afvragen of een neutrale gebeurtenis waar vaak over wordt gelogen überhaupt net zo neutraal kan zijn als een gebeurtenis waar nooit over wordt gelogen. Het lijkt erop dat de factor emotionele valentie niet goed gemanipuleerd is.

Toekomstig onderzoek

(23)

betrouwbare maat voor leugendetectie. Om het liegeffect zo groot mogelijk te houden, zou leugendetectie zich kunnen richten op het vergroten van de cognitieve belasting van liegen. Met andere woorden, hoe kan men liegen moeilijker maken dan de waarheid spreken. Door het stellen van onverwachte vragen aan mensen, neemt de cognitieve inspanning toe. Zo’n bemoeilijkte ondervraging vereist meer cognitieve inspanning, dan wanneer men de geoefende leugen zou opdreunen. Daarbij hebben de voorbereide leugens meer details en is het lastig voor mensen om op het moment nieuwe details te bedenken bij hun voorbereide leugen. Onderzoek naar de invloed van onverwachte vragen op het liegeffect is dan ook gewenst. In de praktijk lijkt het afnemen van een

Sheffield Leugentest bij een verdachte vrij lastig. Toekomstig onderzoek zou zich kunnen richten op

het ontwikkelen van een meer toepasbare techniek gebaseerd op cognitieve leugendetectie. Zo zou in de praktijk door overheidsinstellingen ook gebruik kunnen worden gemaakt van deze technieken in plaats van de bewezen ineffectieve tests, zoals de stemanalysetest (Eriksson & Lacerda, 2007). Conclusie

Het doel van het huidige onderzoek was om de kennis over de cognitieve theorie van liegen te vergroten. Het lijkt erop dat het liegeffect niet zo invariant is als gedacht werd en dat liegen niet per definitie cognitief zwaarder is dan de waarheid spreken. Daarnaast zijn er verschillende factoren die niet meegenomen zijn in de huidige studie, maar die wel invloed hebben op het cognitief

functioneren en in de praktijk een rol spelen bij deceptie. Voor het ontwikkelen van een accurate leugendetectie methode die gebaseerd is op de cognitieve theorie, is het van belang om rekening te houden met de buigzaamheid van het liegeffect door de invloeden van meerdere factoren.

Referenties

Aamodt, M. G., & Custer, H. (2006). Who can best catch a liar? A meta-analysis of individual differences in detecting deception. Forensic Examiner,15(1), 6-11.

(24)

Abe, N., Okuda, J., Suzuki, M., Sasaki, H., Matsuda, T., Mori, E., . . . Fujii, T. (2008). Neural Correlates of True Memory, False Memory, and Deception. Cerebral Cortex, 18(12), 2811-2819. doi:10.1093/cercor/bhn037

Brett, A., Phillips, M., & Beary, J. (1986). Predictive power of the polygraph: can the" lie-detector" really detect liars?. The Lancet, 327(8480), 544-547.

Bond, C. F., & DePaulo, B. M. (2006). Accuracy of deception judgments. Personality and Social

Psychology Review, 10(3), 214-234. doi:10.1207/s15327957pspr1003_2

Caso, L., Gnisci, A., Vrij, A., & Mann, S. (2005). Processes underlying deception: an empirical analysis of truth and lies when manipulating the stakes. Journal of Investigative Psychology

andOffender Profiling, 2(3), 195-202. doi:10.1002/jip.32

Christ, S. E., Van Essen, D. C., Watson, J. M., Brubaker, L. E., & McDermott, K. B. (2009). The contributions of prefrontal cortex and executive control to deception: evidence from activation likelihood estimate meta-analyses. Cerebral Cortex, 19(7), 1557-1566.

Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioural sciences. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum.

Cohen, J. (1992). A power primer. Psychol. Bull. 112, 155–159.

Debey, E., Verschuere, B., & Crombez, G. (2012). Lying and executive control: An experimental investigation using ego depletion and goal neglect. Acta Psychologica, 140, 133–141. doi:10.1016/j.actpsy.2012.03.004

DePaulo, B. M. (1992). Nonverbal behavior and self-presentation. Psychological Bulletin, 111(2), 203. doi:10.1037//0033-2909.111.2.203

DePaulo, B. M., Kashy, D. A., Kirkendol, S. E., Wyer, M. M., & Epstein, J. A. (1996). Lying in

everyday life. Journal of Personality and Social Psychology, 70(5), 979-995. doi:10.1037/0022-3514.70.5.979

DePaulo, B. M., Lindsay, J. J., Malone, B. E., Muhlenbruck, L., Charlton, K., & Cooper, H. (2003). Cues to deception. Psychological Bulletin, 129(1), 74. doi:10.1037//0033-2909.129.1.74

(25)

Ekman, P., & O'Sullivan, M. (1991). Who can catch a liar?. American psychologist, 46(9), 913. Ekman, P. (2009). Telling Lies: Clues to Deceit in the Marketplace, Politics, and Marriage.

New York, NY: Norton.

Eriksson, A., & Lacerda, F. (2007). Charlatanry in forensic speech science: A problem to be taken seriously. International Journal of Speech, Language and the Law, 14(2), 169-193. Farah, M. J., Hutchinson, J. B., Phelps, E. A., & Wagner, A. D. (2014). Functional MRI- based lie

detection: scientific and societal challenges. Nature Reviews Neuroscience, 15, 123–131. doi:10.1038/nrn3665

Fullam, R. S., McKie, S., & Dolan, M. C. (2009). Psychopathic traits and deception: functional magnetic resonance imaging study. The British Journal of Psychiatry, 194, 229–235. doi:10.1192/bjp.bp.108.053199

Furedy, J. J., Davis, C., & Gurevich, M. (1988). Differentiation of deception as a psychological process: A psychophysiological approach. Psychophysiology, 25, 683–688.

doi:10.1111/j.1469-8986.1988.tb01908.x

Greenwald, A. G., McGhee, D. E., & Schwartz, J. L. (1998). Measuring individual differences in implicit cognition: the implicit association test. Journal of personality and social psychology, 74(6), 1464.

Hartwig, M., Anders Granhag, P., & Strömwall, L. A. (2007). Guilty and innocent suspects’ strategies during police interrogations. Psychology, Crime & Law, 13(2), 213-227. Jensen, L. A., Arnett, J. J., Feldman, S. S., & Cauffman, E. (2004). The right to do wrong: Lying to

parents among adolescents and emerging adults. Journal of Youth and Adolescence, 33(2), 101-112. doi:10.1023/B:JOYO.0000013422.48100.5a

Johnson Jr, R., Barnhardt, J., & Zhu, J. (2005). Differential effects of practice on the executive processes used for truthful and deceptive responses: An event-related brain potential study. Cognitive Brain Research, 24(3), 386-404. doi:10.1016/j.cogbrainres.2005.02.011

(26)

Leal, S., & Vrij, A. (2008). Blinking during and after lying. Journal of Nonverbal Behavior, 32, 187– 194. doi:10.1007/s10919-008-0051-0

Nakayama, M. (2002). Practical use of the concealed information test for criminal investigation in Japan. Handbook of polygraph testing, 49-86.

National Research Council (2003). The Polygraph and Lie Detection. Committee to Review the Scientific Evidence on the Polygraph. Washington, DC: The National Academies Press. Proverbio, A. M., Vanutelli, M. E., & Adorni, R. (2013). Can you catch a liar? How negative

emotions affect brain responses when lying or telling the truth.PloS one, 8(3), e59383. Serota, K. B., Levine, T. R., & Boster, F. J. (2010). The Prevalence of Lying in America: Three

Studies of Self-Reported Lies. Human Communication Research, 36(1), 2-25. doi:10.1111/j.1468-2958.2009.01366.x

Seymour, T. L., & Kerlin, J. R. (2008). Successful detection of verbal and visual concealed knowledge using an RT-based paradigm. Applied Cognitive Psychology, 22(4), 475-490. Sip, K. E., Roepstorff, A., McGregor, W., & Frith, C. D. (2008). Detecting deception: the scope and

limits. Trends in cognitive sciences, 12(2), 48-53.

Spence, S. A. (2008). Playing devil’s advocate: The case against fMRI lie detection. Legal and

Criminological Psychology, 13, 11–25. doi:10.1348/135532507X251597

Spence, S. A., Farrow, T. F., Herford, A. E., Wilkinson, I. D., Zheng, Y., & Woodruff, P. W. (2001). Behavioural and functional anatomical correlates of deception in

humans. Neuroreport, 12(13), 2849-2853.

Spence, S. A., Hunter, M. D., Farrow, T. F., Green, R. D., Leung, D. H., Hughes, C. J., & Ganesan, V. (2004). A cognitive neurobiological account of deception: evidence from functional neuroimaging. Philos Trans R Soc Lond B Biol Sci, 359(1451), 1755-1762.

Stuss, D. T., & Knight, R. T. (2013). Principles of frontal lobe function. Oxford, UK: Oxford University Press.

(27)

Van Bockstaele, B., Verschuere, B., Moens, T., Suchotzki, K., Debey, E., & Spruyt, A. (2012). Learning to lie: effects of practice on the cognitive cost of lying. Frontiers in psychology, 3. Vartanian, O., Kwantes, P., & Mandel, D. R. (2012). Lying in the scanner: localized inhibition

predicts lying skill. Neuroscience letters, 529(1), 18-22.

Vendemia, J. M. C., Buzan, R. F., & Green, E. P. (2005). Practice effects, workload, and reaction time in deception. American Journal of Psychology, 118(3), 413-429.

Verschuere, B., Crombez, G., De Clercq, A., & Koster, E. H. (2005). Psychopathic traits and

autonomic responding to concealed information in a prison sample. Psychophysiology, 42(2), 239-245.

Verschuere, B., Crombez, G., Degrootte, T., & Rosseel, Y. (2010). Detecting concealed information with reaction times: Validity and comparison with the polygraph. Applied Cognitive

Psychology, 24(7), 991-1002.

Verschuere, B., Spruyt, A., Meijer, E. H., & Otgaar, H. (2011). The ease of lying. Consciousness and

cognition, 20(3), 908-911.

Vrij, A. (2008). Detecting lies and deceit: Pitfalls and opportunities (2nd ed.). Chichester, UK: Wiley. Vrij, A., Fisher, R., Mann, S., & Leal, S. (2006). Detecting deception by manipulating cognitive load.

Trends in Cognitive Sciences, 10, 141–142. doi:10.1016/j.tics.200 6.02.003

Vrij, A., & Granhag, P. A. (2012). Eliciting cues to deception and truth: What matters are the questions asked. Journal of Applied Research in Memory and Cognition, 1, 119–117. doi:10.1016/j.jarmac.2012.02.004

Vrij, A., Granhag, P. A., & Mann, S. (2010). Good liars. Journal of Psychiatry & Law, 38, 77–98. Retrieved from http://www.forensicpsychologyunbound.ws

Vrij, A., Leal, S., Granhag, P. A., Mann, S., Fisher, R. P., Hillman, J., & Sperry, K. (2009). Outsmarting the liars: The benefit of asking unanticipated questions. Law and Human Behavior, 33, 159– 166.

(28)

Vrij, A., Semin, G. R., & Bull, R. (1996). Insight into behavior displayed during deception. Human

Communication Research, 22(4), 544-562. doi:10.1111/j.1468-2958.1996.tb00378.x

Walczyk, J. J., Harris, L. L., Duck, T. K., & Mulay, D. (2014). A social-cognitive framework for understanding serious lies: Activation-decision-construction-action theory. New Ideas in

Psychology, 34, 22-36.

Walczyk, J. J., Roper, K. S., Seemann, E., & Humphrey, A. M. (2003). Cognitive mechanisms underlying lying to questions: Response time as a cue to deception. Applied Cognitive

Psychology, 17(7), 755-774.

West, R., Choi, P., & Travers, S. (2010). The influence of negative affect on the neural correlates of cognitive control. International Journal of Psychophysiology, 76, 107–117.

doi:10.1016/j.ijpsycho.2010.03.002

Zuckerman, M., DePaulo, B. M., & Rosenthal, R. (1981). Verbal and nonverbal communication of deception. In L. Berkowitz (Ed.), Advances in experimental social psychology (Vol. 14, pp. 1– 57). New York, NY: Academic Press.

Zuckerman, M., & Driver, R. E. (1985). Telling lies: Verbal and nonverbal correlates of deception. In A. W. Siegman, & S. Feldstein (Eds.), Multichannel integrations of nonverbal behavior (pp. 129‒147). Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum.

(29)

Appendix

Persoonlijke Gebeurtenissen Vragenlijst

Op de volgende bladzijde zie je vier vakken. Er wordt je gevraagd vier keer iets op te schrijven over jezelf: een persoonlijke gebeurtenis of een persoonlijk verhaal. In de bovenste twee vakken (vak 1 en 2) wordt gevraagd naar iets over jezelf waar je nog nooit over hebt gelogen. Met andere woorden, het is iets waar je geen moeite mee hebt om te vertellen aan anderen. In de onderste twee vakken (vak 3 en 4) wordt juist gevraagd naar iets persoonlijks waar je wel vaak over liegt.

In de twee linker vakken (vak 1 en 3) wordt er gevraagd naar een persoonlijk verhaal wat emoties bij je opwekt. Als je eraan denkt, kan je bijvoorbeeld blijheid, verdriet, angst, walging, verrassing, schuld, schaamte of woede, voelen. In de twee rechter vakken (vak 2 en 4) wordt juist weer gevraagd naar iets wat geen emoties bij je opwekt, het voelt dus neutraal.

Het ingevulde formulier zal vertrouwelijk en anoniem worden behandeld. Enkel de proefleider zal het te zien krijgen en na het lezen ervan, zal het vernietigd worden. Probeer het vak vol te schrijven, denk aan drie tot zes zinnen.

(30)

1 a ) Schrijf in dit vak iets over jezelf waar je nog nooit over hebt gelogen en wat emoties bij je opwekt.

b) Geef aan hoe je je voelt ten opzichte hiervan 1 2 3 4 5 6 7 (1 = heel neutraal en 7 = heel emotioneel) c) Als je moet kiezen, welke emotie vind je hierbij het meeste van toepassing?

Neutraal Blijheid Verdriet Walging Verrassing Angst Schaamte Woede Schuld d) Hoe vaak heb je hier over gelogen?

nooit – zelden – weinig - soms – vaak

2 a) Schrijf in dit vak iets over jezelf waar je nog nooit over hebt gelogen, maar wat geen emoties bij je opwekt (neutraal).

b) Geef aan hoe je je voelt ten opzichte hiervan 1 2 3 4 5 6 7 (1 = heel neutraal en 7 = heel emotioneel) c) Als je moet kiezen, welke emotie vind je hierbij het meeste van toepassing?

Neutraal Blijheid Verdriet Walging Verrassing Angst Schaamte Woede Schuld d) Hoe vaak heb je hier over gelogen?

nooit – zelden – weinig - soms - vaak 3 a) Schrijf in dit vak iets over jezelf waar je vaak

over liegt en emoties bij je opwekt.

b) Geef aan hoe je je voelt ten opzichte hiervan 1 2 3 4 5 6 7 (1 = heel neutraal en 7 = heel emotioneel) c) Als je moet kiezen, welke emotie vind je hierbij het meeste van toepassing?

Neutraal Blijheid Verdriet Walging Verrassing Angst Schaamte Woede Schuld d) Hoe vaak heb je hier over gelogen?

nooit – zelden – weinig - soms – vaak

4 a) Schrijf in dit vak iets over jezelf waar je vaak over liegt, maar wat geen emoties bij je opwekt (neutraal).

b) Geef aan hoe je je voelt ten opzichte hiervan 1 2 3 4 5 6 7 (1 = heel neutraal en 7 = heel emotioneel) c) Als je moet kiezen, welke emotie vind je hierbij het meeste van toepassing?

Neutraal Blijheid Verdriet Walging Verrassing Angst Schaamte Woede Schuld d) Hoe vaak heb je hier over gelogen?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Gecom- bineerd met een groot tekort aan kinderopvang, alsmede het gegeven dat vrouwen over het algemeen samenleven met mannen die net iets ouder, net iets hoger opgeleid en net

W ANNEER wij eerlijk zijn, moeten wij erkennen, dat Erasmus in onze geschiedenis weliswaar een grote rol gespeeld heeft, maar dat zijn werk tegenwoordig bij de meerderheid van

Er zijn ook veel meer goedkopere opties in Kiruna dan het ijshotel — dan kun je en het Noorderlicht zien én nog allerlei andere winteractiviteiten ondernemen, zoals

Van der Zee doet onderzoek naar liegen en leugendetectie. Ze heeft een methode ontwikkelt om 

Vraag de kinderen of er iemand is die echt alles van ze weet of dat er dat er altijd dingen zijn die je voor jezelf houdt. Laat de kinderen niet over deze dingen zelf vertellen,

Sommige organisaties benadrukken hierbij zakelijke redenen, terwijl andere organisaties de nadruk leggen op maatschappelijke redenen.. We zochten uit of publieke en private

Ondanks dat er geen duidelijke verschil tussen de drie toestanden gevonden werd, kan echter uit tabel 2 afgeleid worden dat de tendens van de cognitieve belasting bij mensen die