• No results found

Stijlbesef in het auteursrecht : Een onderzoek naar vuistregels voor een consistente, rechtvaardige en uitvoerbare afbakening van stijl(elementen) in het auteursrecht binnen de industriële vormgeving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Stijlbesef in het auteursrecht : Een onderzoek naar vuistregels voor een consistente, rechtvaardige en uitvoerbare afbakening van stijl(elementen) in het auteursrecht binnen de industriële vormgeving"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Stijlbesef in het auteursrecht

Een onderzoek naar vuistregels voor een consistente, rechtvaardige en

uitvoerbare afbakening van stijl(elementen) in het auteursrecht binnen de

industriële vormgeving

22 september 2014

Scriptie Master Informatierecht

Mr. M.M.M. (Margot) van Gerwen

studentnummer: 10650113

(2)

Begeleider: prof. mr. P.B. Hugenholtz

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding ... 3 1.1 Aanleiding en probleemomschrijving ... 3 1.2 Centrale onderzoeksvraag ... 4 1.3 Deelvragen en methoden ... 4 1.4 Wat volgt ... 5

Hoofdstuk 2 De betekenis en (geharmoniseerde) bescherming van industriële vormgeving ... 6

2.1 Industriële vormgeving ... 6

2.2 De (geharmoniseerde) bescherming van industriële vormgeving ... 7

2.3 Harmonisatie van het bewerkingsrecht ... 11

2.4 Conclusie ... 12

Hoofdstuk 3: Afbakening in de literatuur en rechtspraak ... 13

3.1 Inleiding ... 13

3.2 De definitie van stijl ... 14

3.2.1 Definiëring in de literatuur en arresten van de Hoge Raad ... 14

3.2.2 Definiëring in de feitelijke rechtspraak ... 16

3.3 Het onderscheid tussen persoonlijke en algemene stijl ... 17

3.3.1 De juridische relevantie van het onderscheid in de literatuur en arresten van de Hoge Raad ... 17

3.3.2 De juridische relevantie van het onderscheid in feitelijke rechtspraak ... 19

3.4 Het werkbegrip als instrument voor afbakening ... 20

3.4.1 De afbakening van het werk in de literatuur en door de Hoge Raad ... 21

3.4.2 De afbakening van het werk in de feitelijke rechtspraak ... 22

3.4.2.1 De creatieve keuzes en variaties binnen een stijl ... 22

3.4.2.2 Geen werk wegens vormgeving binnen een trend en stijl ... 24

3.4.2.3 Het oeuvre ... 25

3.5 De afbakening binnen de inbreukvraag ... 26

3.5.1 Afbakening van een (stijl)inbreuk volgens de literatuur en Hoge Raad... 26

3.5.2 Afbakening van de (stijl)inbreuk in feitelijke rechtspraak ... 28

3.5.2.1 De geoorloofde afstand tussen de variaties binnen dezelfde stijl ... 28

3.5.2.2 Bescherming door artikel 13 van de Auteurswet ... 30

3.5.2.3 De beperkte beschermingsomvang van gebruiksvoorwerpen ... 31

3.6 Het lot en de afbakening van de invloed van een trendsetter ... 32

3.6.1 De trendsetter in de juridische literatuur en arresten van de Hoge Raad ... 32

3.6.2 De trendsetter in de feitelijke rechtspraak ... 34

3.6.2.1 Het inzetten van een stijl ... 34

3.6.2.2 De verwatering of verwording tot algemene stijl ... 34 1

(3)

3.6.2.3 Het bepalende moment van totstandkoming ... 35

3.6.2.4 De bescherming tot identieke modellen ... 36

3.7 Conclusie ... 37

Hoofdstuk 4: Analyse en conclusie: welke handvaten zorgen voor een effectieve en rechtvaardige afbakening van stijlelementen? ... 39

4.1 De consistente definiëring ... 39

4.2 Het gebied tussen algemene onbeschermde stijl en beschermde persoonlijke stijl... 39

4.2 De afbakening van stijl binnen een werk ... 40

4.3 De beschermingsomvang en inbreukvraag... 41

4.4 De trendsetter van een stijlvol ontwerp... 43

4.5 Een besef van stijl in het auteursrecht ... 44

Literatuurlijst ... 45

Jurisprudentielijst ... 49

Bijlage: Categorisering resultaten jurisprudentieonderzoek ... 52

(4)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en probleemomschrijving

Scandinavisch design, Ierse folk, impressionisme en kubisme zijn stijlen die allen onbeschermd door het auteursrecht dwalen. Internationaal wordt aanvaard en herhaald dat stijl niet beschermd wordt door het auteursrecht.1 In 1946 oordeelde de Hoge Raad al over stijlvrijheid in

een van zijn klassieke arresten over het intellectueel eigendomsrecht. In het arrest Van Gelder/Van Rijn overwoog de Hoge Raad dat er geen sprake is van nabootsing in de zin van artikel 13 Auteurswet bij ‘het bezigen van hetzelfde materiaal, het bewerken daarvan volgens

eenzelfde, een bepaald artistiek effect opleverende methode en het volgen van den stijl.’2 De

bescherming van stijl zou de vrijheid van creatie ontoelaatbaar beperken en culturele ontwikkelingen afremmen.3 Stijl hoort zodoende thuis in het rijtje van de onbeschermde

methoden, schema’s, ideeën, opzetten en werkwijzen.4

Als er echter gedacht wordt aan de specifieke schilderstijl van Piet Mondriaan of de ontwerpstijl van Gerrit Rietveld dan mag meer nuance worden verwacht. Stijlelementen kunnen namelijk zowel een rol spelen bij de afbakening van een werk als bij de nabootsingsvraag.5 Stijl kan ten

eerste bijdragen aan eigen karakter dat vereist wordt voor de auteursrechtelijke bescherming van een werk.6 Een rechtvaardige en consistente afbakening van deze stijl(elementen) in een

werk is echter lastig. De afbakening komt namelijk neer op de vraag of en in hoeverre stijlelementen kunnen worden aangemerkt als een werk in de zin van het auteursrecht.7 De stijl

of een combinatie van stijlelementen zouden auteursrechtelijk beschermd kunnen zijn als de stijl ontwikkeld is door en kenmerkend is voor de auteur.8 Er is dus een grijs gebied tussen een

beschermde persoonlijke stijl van de maker en een algemene stijl die in het publieke domein hoort te vallen.9 Anderen vinden echter dat er geen sprake is van een juridisch relevant

onderscheid en zijn van mening dat zowel een algemene als een persoonlijke stijl niet beschermd moeten worden door het auteursrecht.10

Naast de afbakening van een werk, moeten stijlelementen ook worden afgebakend bij de beschermingsomvang. Overeenstemmende stijlelementen kunnen van belang zijn voor de vraag of er sprake is van een inbreuk op een auteursrecht.11 In het arrest Decaux/Mediamax bepaalde

de Hoge Raad echter dat in het auteursrecht stijlelementen niet mogen worden betrokken bij de vraag of er inbreuk wordt gemaakt op een werk.12 Deze benadering wordt weleens als te strikt

aangemerkt.13 Bovendien is het wegdenken van stijlelementen bij de inbreukvraag niet

eenvoudig en kan dit bestempeld worden als een ‘bijzonder lastig uitvoerbare exercitie’.14

1 Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 158.

2 HR 28 juni 1946, NJ 1946, 712 (Van Gelder/Van Rijn).

3 HR 29 maart 2013, NJ 2013, 504, m.nt. P.B. Hugenholtz (Broeren/Duijsens), r.o. 3.5. 4 Artikel 9, lid 2 van de TRIPs-overeenkomst en Grosheide 1985, p. 186.

5 Quaedvlieg maakt dit onderscheid ook in zijn conclusie, zie Quaedvlieg 1996, p. 199. 6 Spoor 2008, p. 327 en 328.

7 Deze vraag stelde Grosheide al in 1985 in zijn artikel centraal. Zie Grosheide 1985, p. 188. 8 Grosheide 1985, p. 192.

9 Zie paragraaf 3.3.

10 Zoals Cohen Jehoram 2007, p. 13. 11 Spoor, Verkade &. Visser 2005, p. 64.

12 HR 29 december 1995, NJ 1996, 546 (Decaux/Mediamax). 13 Quaedvlieg 1996, p. 196.

14 Visser 2004, p. 14.

3

(5)

De Hoge Raad reageert in de recent gewezen Stokke-arresten op de kritiek en de moeilijkheden van stijlafbakening. De Hoge Raad erkent dat stijlelementen niet kunnen worden weggedacht, maar toch horen ze geen rol te spelen bij de beoordeling of er sprake is van een eventuele inbreuk op een auteursrecht. Uit deze arresten blijkt namelijk dat bij de vergelijking van de totaalindrukken van twee ontwerpen ook onbeschermde elementen in aanmerking mogen worden genomen, zoals elementen waarbij er op een voldoende eigen wijze uiting is gegeven aan een stijl. Voor de vergelijking van de totaalindrukken moeten echter de auteursrechtelijke beschermde elementen bepalend zijn.15 De vraag is of hiermee de deur wordt geopend, of in

ieder geval op een kier wordt gezet voor de bescherming van stijlelementen door het auteursrecht.

In deze scriptie worden deze vragen bekeken op het gebied van de industriële vormgeving. Binnen de industriële vormgeving is er namelijk veel gaande in de rechtspraak en moet stijl vaak worden afgebakend. Deze scriptie bekijkt of stijl (deels) beschermd wordt door het auteursrecht en op welke manier. Door de afbakening van een werk en het wegdenken van stijlelementen bij de inbreukvraag zou stijlbescherming mogelijk kunnen zijn, omdat de stijlafbakening lastig uitvoerbaar is. Een persoonlijke stijl is vaak vervlochten met een werk en kan bijdragen aan het eigen karakter van het werk. Bij de vraag of er inbreuk wordt gemaakt op een auteursrechtelijk beschermd werk, mag er geen gewicht worden toegekend aan stijlelementen. Stijlelementen veroorzaken daarom afbakeningsproblemen in de praktijk.

Dit onderzoek inventariseert welke oplossingen er in de juridische literatuur worden aangedragen voor de lastige afbakening van stijl(elementen). Deze scriptie bespreekt ook hoe de Hoge Raad met stijlafbakening in zijn arresten omgaat. Zaken waarin beoordeeld wordt of er sprake is van een inbreuk, zijn echter sterk met de feiten verbonden en de feitenrechter heeft in dergelijke zaken een grote mate van beoordelingsvrijheid.16 Een systematisch

jurisprudentieonderzoek naar uitspraken van gerechtshoven en rechtbanken is daarom ook onderdeel van deze scriptie. Dit onderzoek probeert zodoende, door middel van een uitgebreid literatuur- en jurisprudentieonderzoek, werkbare vuistregels te formuleren die zullen zorgen voor een consistente en rechtvaardige afbakening van stijl in het auteursrecht, met het oog op de vereiste en nodige rechtszekerheid.

1.2 Centrale onderzoeksvraag

De centrale onderzoeksvraag luidt, op basis van het bovenstaande, als volgt:

“Hoe en in hoeverre worden stijl(elementen) in de industriële vormgeving beschermd door het

auteursrecht volgens de juridische doctrine en in de rechtspraak en welke benaderingen kunnen zorgen voor een uitvoerbare, rechtvaardige en consistente afbakening?”

1.3 Deelvragen en methoden

Ter beantwoording van de onderzoeksvraag worden de volgende deelvragen gesteld.

1. Hoe en in hoeverre behoort stijl een rol te spelen in het auteursrecht volgens de doctrine en de arresten van het Hof van Justitie en de Hoge Raad?

15 HR 12 april 2013, NJ 2013, 502, m.nt. P.B. Hugenholtz, (Stokke/Fikszo), r.o 5.1.1. 16 HR 29 december 1995, NJ 1996, 546 (concl. A-G Asser), (Decaux/Mediamax), r.o. 2.17.

4

(6)

Aan de hand van een literatuur- en jurisprudentieonderzoek zal bekeken worden hoe er in de literatuur en in de arresten van hogere instanties wordt gesproken over de afbakening van stijl binnen het werkbegrip en de beschermingsomvang van het werk in het auteursrecht. Bij deze deelvraag wordt zijdelings ook buitenlandse literatuur, wetgeving en niet-juridische literatuur uit de industriële vormgeving betrokken. De focus ligt op de Nederlandse juridische literatuur en rechtspraak vanwege de omvang van dit onderzoek.

2. Op welke manieren wordt stijl afgebakend in de uitspraken afkomstig van gerechtshoven en rechtbanken in Nederland?

Door middel van een uitgebreid jurisprudentieonderzoek wordt bekeken hoe rechtbanken en gerechtshoven omgaan met de afbakening van stijl in het auteursrecht. Hierbij zullen uitspraken afkomstig van rechtspraak.nl, Boek 9 en het IE-forum worden gebruikt. Naast deze openbare, op internet vrij beschikbare, uitspraken wordt ook in uitspraken gezocht afkomstig uit verschillende tijdschriften.17 De uitspraken zullen geclusterd worden onder verschillende

gebruikte afbakeningsmethoden door rechters.18 De focus ligt hierbij op de geëxpliciteerde

afbakening en de beslissingen die hierdoor worden gemaakt door rechters. De eerste twee deelvragen worden gezamenlijk behandeld in hoofdstuk 3.

3. Welke handvaten kunnen leidend worden als vuistregels voor een consistente en rechtvaardige afbakening van stijlelementen in het auteursrecht?

Na het theoretisch kader en jurisprudentieonderzoek vindt er een analyse plaats van de resultaten. Hierbij zal getracht worden vuistregels voor de rechtspraktijk te formuleren ten behoeve van een rechtvaardige afbakening van stijl in het auteursrecht. Op basis van het uitgebreide literatuur- en jurisprudentieonderzoek wordt geprobeerd om het uiteindelijke doel van dit onderzoek te bereiken, namelijk het opstellen van werkbare vuistregels voor de rechtspraktijk voor een rechtvaardige en consistente stijlafbakening in het auteursrecht.

1.4 Wat volgt

Allereerst worden de betekenis en (geharmoniseerde) bescherming van industriële vormgeving besproken (Hoofdstuk 2). Vervolgens wordt overgegaan naar de afbakening van stijlelementen in literatuur en rechtspraak (Hoofdstuk 3). In de conclusie worden de resultaten van het onderzoek geanalyseerd en handvaten en vuistregels aanbevolen voor de consistente en rechtvaardige afbakening van stijl(elementen) (Hoofdstuk 4).

17 Zoals het tijdschrift voor auteurs-, media- & informatierecht (AMI), het Bijblad Industriële Eigendom (BIE) en Intellectuele Eigendom en Reclamerecht (IER). Zie ook paragraaf 3.1.

18 Zie de bijlage van deze scriptie.

5

(7)

Hoofdstuk 2 De betekenis en (geharmoniseerde) bescherming van

industriële vormgeving

Dit tweede, meer inleidende hoofdstuk geeft weer wat industriële vormgeving precies is en welke beschermingsregimes er voor een industrieel ontwerp zijn in het intellectueel eigendomsrecht. Daarna wordt er in dit hoofdstuk gefocust op de (geharmoniseerde) auteursrechtelijke bescherming van industriële vormgeving. Tenslotte komt de harmonisatie van het bewerkingsrecht aan bod. Dit hoofdstuk vormt een handvat voor het verdere literatuur- en jurisprudentieonderzoek.

2.1 Industriële vormgeving

Industriële vormgeving draait om de vormgeving van producten met een gebruiksfunctie.19 De

vorm en de functie van een gebruiksvoorwerp staan bij industriële vormgeving centraal.20

Industrieel ontwerpers zijn van oudsher verantwoordelijk voor the look and feel van een product.21 Naast het verbeteren van het uiterlijk van een product worden industrieel

vormgevers tegenwoordig geacht de gebruiksvriendelijkheid van een gebruiksvoorwerp te verbeteren. Bovendien zorgen ze idealiter voor een product dat zo goed mogelijk past bij de behoeften en wensen van de consument.22 Er is, binnen de industriële vormgeving, geen

algemeen geaccepteerde definitie van industriële vormgeving die deze nieuwe kerntaken omvat.23 Industriële vormgeving kan, meer algemeen, omschreven worden als een activiteit die

de eisen aan een product vertaalt in materialen, elementen en componenten. Deze omzetting heeft dan onder andere invloed op het uiterlijk van het product en de gebruiksvriendelijkheid.24

In 1991 is er een Groenboek van de Europese Commissie verschenen over de bescherming van industriële vormgeving. In het Groenboek wordt een industrieel ontwerp gezien als een resultaat van drie elementen. Allereerst zorgt een industrieel ontwerp voor een functionele verbetering en technische innovatie van een product. Daarnaast levert de ontwerper een creatieve bijdrage en voegt hij een esthetisch karakter toe. Tenslotte heeft een industrieel ontwerp een investering van een fabrikant nodig, die deze eerste twee elementen faciliteert.25

Een goed industrieel ontwerp is een ontwerp dat bruikbaar is, zonder aanpassingen, voor een zo groot mogelijk publiek.26 Er is echter geen minimale oplage vereist voordat een ontwerp

aangemerkt wordt als industrieel.27 Voorbeelden van succesvolle industrieel ontwerpen zijn de

kinderwagen van Bugaboo, de Tripp Trapp kinderstoel van Stokke en de stofzuigers van Dyson. Concluderend vallen onder industriële vormgeving werken met een gebruiksfunctie, waarbij aandacht is besteed aan het uiterlijk. Elke vormgegeven gebruiksobject zal in dit onderzoek onder de noemer ‘industriële vormgeving’ vallen.

19 Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 109. 20 Micheli e.a. 2012, p. 689.

21 Swan & Zou 2012, p. 169.

22 Valencia, Person & Snelders 2013, p. 364 en 365.

23 Luchs & Swan 2011, p. 328 en Valencia, Person & Snelders 2013, p. 364. 24 Gemser & Leenders 2001, p. 29.

25 Green Paper 1991, p. 59, onder 5.4.4.1. 26 Lidwell, Holden & Butler 2003, p. 14. 27 Green Paper 1991, p. 65.

6

(8)

2.2 De (geharmoniseerde) bescherming van industriële vormgeving

Industrieel vormgegeven objecten kunnen rekenen op de bescherming van verschillende regimes in het intellectueel eigendomsrecht. Het modellenrecht is het meest voor de hand liggende beschermingsregime voor industriële vormgeving. Het modellenrecht is er van oorsprong namelijk om een vormgegeven werk met een gebruiksfunctie te beschermen.28 Een

ontwerp wordt door het modellenrecht beschermd als het ontwerp nieuw is en een eigen karakter heeft.29 Een niet-ingeschreven gemeenschapsmodel krijgt 3 jaar bescherming en een

ingeschreven gemeenschapsmodel kan, door verlenging, 25 jaar beschermd worden.30

Veel minder gebruikelijk is de bescherming van een industrieel ontwerp door het merkenrecht. Een vorm van een object komt voor een merkenrecht in aanmerking als het een onderscheidend vermogen heeft.31 Het Hof van Justitie stelt hoge eisen aan een vormmerk. Slechts als ‘een aanmerkelijk deel van de betrokken kringen de vorm enkel met die onderneming associeert’ komt

de vorm voor een merkenrecht in aanmerking.32 Vaak zal een merkrecht op de vorm van een

product om die reden niet mogelijk zijn.33

Voor de bescherming van een industrieel ontwerp kan eventueel ook een beroep worden gedaan op de slaafse nabootsingsleer, die de Hoge Raad in zijn jurisprudentie op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek ontwikkeld heeft.34 Deze leer valt niet onder het intellectueel

eigendomsrecht, maar is een vorm van ongeoorloofde mededinging. Het nabootsen van andermans product is alleen onrechtmatig als de nabootser een andere weg in had kunnen slaan met de vormgeving van zijn product, zonder afbreuk te doen aan de bruikbaarheid en deugdelijkheid van het product. De Hoge Raad vereist dat de nabootser verwarring veroorzaakt bij het publiek.35 Aangezien bij het modellenrecht de algemene indruk van de geïnformeerde

gebruiker centraal staat, zal het modellenrecht doorgaans een ruimere bescherming bieden aan industriële vormgeving.36

In deze scriptie staat de bescherming van industriële vormgeving door het auteursrecht centraal. Een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt beschermd door het

28 Cohen Jehoram e.a. 1993, p. 7, Geerts 2013, p. 130, Van der Kooij 2010, p. 59 en Gielen e.a. 2011, p. 150. Tot 2003 werd ontwerp alleen beschermd door het modellenrecht als het een gebruiksvoorwerp was. Tegenwoordig is dit niet meer zo. Het modelrecht moet nog wel betrekking hebben op een voortbrengsel. Volgens artikel 3.1, lid 4, van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) is dit een industrieel of op ambachtelijke wijze vervaardigd ontwerp. Volgens lid 3 van hetzelfde artikel kan dit bijvoorbeeld worden afgeleid uit de kleuren en de vorm. Waarschijnlijk beschermt het modellenrecht alleen visueel waarneembare elementen, zie Gielen e.a. 2011, p. 148.

29 Zie artikel 3.1 en 3.3 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) en artikel 4 van Verordening (EU) 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen.

30 Als daarvoor de verplichte taksen aan het OHIM (Office for Harmonisation in the Internal Market) worden betaald, zie artikel 12 en 13 van Verordening (EU) 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen.

31 Artikel 2.1 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen). 32 HvJ EU 18 juni 2002, C-299/99, NJ 2003, 481, m.nt. J.H. Spoor (Philips/Remington), r.o 65. Zie ook HvJ EU 8 april 2003, gevoegde zaken van C-53/01 tot en met C-55/01 (Linde, Rado en Winward).

33 Gielen e.a. 2011, p. 218.

34 De Hoge Raad is hiermee gestart in HR 26 juni 1953, NJ 1954, 90 (Hyster Karry Krane). Zie ook Gielen e.a. 2010, p. 603 e.v.

35 HR 26 juni 1953, NJ 1954, 90 (Hyster Karry Krane), dit wordt bijvoorbeeld herhaald in HR 20 november 2009, NJ 2011, 302 m.nt. J.H. Spoor, IER 2010, 16 (Lego), r.o. 3.3.2.

36 Artikel 3.3 van het BVIE en Gielen e.a. 2011, p. 603. 7

(9)

auteursrecht als het een eigen oorspronkelijk karakter heeft en een persoonlijk stempel van de maker draagt.37 Een auteursrecht vervalt 70 jaar na de dood van de maker.38 Zowel het auteurs-

als het modellenrecht zijn vergaand geharmoniseerd.39 Aan het uitgangspunt dat het werkbegrip

niet geharmoniseerd is, maakt het Hof van Justitie door de Infopaq en BSA-arresten een einde.40

Toch gaan (Europese) landen verschillend om met de auteursrechtelijke bescherming van gebruiksvoorwerpen. De cumulatie, ofwel het samengaan van het modellenrecht en het auteursrecht, wordt verschillend gereguleerd. In Duitsland is een industrieel ontwerp alleen auteursrechtelijk beschermd als een ontwerp blijk geeft van een bovengemiddeld ontwerpniveau.41 Er wordt een hogere mate van originaliteit vereist.42 Het Verenigd Koninkrijk

legt de lat voor auteursrechtelijke bescherming van gebruiksvoorwerpen ook hoger. Als de ontwerper ervoor kiest zijn ontwerp op een industriële manier te exploiteren – door meer dan 50 kopieën van het ontwerp te produceren – krijgt het ontwerp een kortere beschermingsduur.43

In de Verenigde Staten wordt de zogeheten useful article doctrine gehanteerd. Als een product een useful article is, is een ontwerp alleen auteursrechtelijk beschermd als de esthetische aspecten te onderscheiden zijn van de onderdelen die een functie uitoefenen.44 Meubilair valt

zodoende buiten de auteursrechtelijke bescherming.45 Ook Italië heeft jarenlang dit onderscheid

gehanteerd. De Italiaanse wetgever onderscheidde toegepaste kunst van andere kunst.46

De Berner Conventie laat aan verdragsluitende staten over of ze werken van toegepaste kunst en industriële vormgeving auteursrechtelijk willen beschermen.47 Sinds 1967 is een bepaling over

cumulatie aan de Berner Conventie toegevoegd.48 Voor invoering van deze bepaling is lang

37 Zie artikel 1 van de Auteurswet. Het vereiste eigen, oorspronkelijk karakter en de persoonlijk stempel zijn geïntroduceerd in HR 4 januari 1991, NJ 1991, 608 (Van Dale/Romme). Aan het criterium is onder andere uitleg gegeven in HR 30 mei 2008, NJ 2008, 556 (Endstra/Nieuw Amsterdam), r.o. 4.3 – 4.5.2.

38 Artikel 37 van de Auteurswet.

39 De Europese Unie heeft verschillende richtlijnen over het auteursrecht uitgevaardigd, bijvoorbeeld de Richtlijn 2009/24/EG betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s, Richtlijn 2001/29/EC betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, Richtlijn 2011/77/EU betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en de naburige rechten. Voor het modellenrecht is Richtlijn 98/71/EG inzake de rechtsbescherming van modellen, en de Verordening 6/2002 betreffende de Gemeenschapsmodellen van belang.

40 HvJ EU 16 juli 2009, C-5/08, NJ 2011, 288, m.nt. P.B. Hugenholtz (Infopaq International A/S/Danske Dagblades Forening), r.o. 30- 51 en HvJ EU 22 december 2010, nr. C-393/09, LJN BP0405, NJ 2011, 289, m.nt. P.B. Hugenholtz (BSA), r.o. 40 – 50.

41 Cook 2013, p. 84.

42 Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 216 43 Cook 2013, p. 83 en 84.

44 Zie artikel 101 van de U.S. Code.

45 Een voorbeeld dat door het U.S. Copyright Office gegeven wordt zie <www.copyright.gov/fls/fl103.html> en McJohn 2006, p. 105. De Amerikaanse wetgever probeert een helder onderscheid te maken tussen auteursrechtelijk beschermde werken van toegepaste kunst en onbeschermde werken van industriële vormgeving, Zie Denicola 1982-1983, p. 720.

46 Benassi 2005, p. 349.

47 Artikel 2, sub 7 van de Berner Conventie: “(7) Subject to the provisions of Article 7(4) of this Convention, it shall be a matter for legislation in the countries of the Union to determine the extent of the application of their laws to works of applied art and industrial designs and models, as well as the conditions under which such works, designs and models shall be protected. …”

48 Artikel 2, sub 7 van de Berner Conventie. Dit komt door een nieuwe bepaling in Stockholm in 1967. Zie Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 218.

8

(10)

gediscussieerd tussen de verdragssluitende landen. Sommigen landen wilden gebruiksvoorwerpen auteursrechtelijk beschermen en andere landen waren van mening dat toegepaste kunst niet auteursrechtelijk beschermd moest worden.49 De bescherming is nu

afhankelijk van het nationale regime. Dit wordt ook wel reciprociteit genoemd. Als een land geen apart modelrechtelijk regime voor gebruiksvoorwerpen heeft ontwikkeld, worden gebruiksvoorwerpen beschermd door het auteursrecht. Als een staat ze enkel beschermt door het modellenrecht, mogen werken die van origine uit dat land afkomstig zijn, ook in andere landen alleen een modelrecht claimen.50

De Europese Unie heeft geprobeerd de afhankelijkheid van nationale regelgeving van (het cumuleren van) auteursrechtelijke en modelrechtelijke bescherming te verminderen.51 In 1998

verscheen de Modellenrichtlijn die in artikel 17 bepaalt dat modellen ook beschermd kunnen worden door het auteursrecht. Lidstaten moeten daarom cumulatie van auteursrechtelijke en modelrechtelijke bescherming toestaan.52 Het is vervolgens aan de lidstaat zelf om te bepalen

wat de omvang en de voorwaarden van de auteursrechtelijke bescherming zijn.53 De Italiaanse

wetgeving moest vervolgens aangepast worden, zodat het in lijn liep met de Europese wetgeving.54 De andere van elkaar verschillende beschermingsregimes voor

gebruiksvoorwerpen konden blijven bestaan.55

In Nederland heeft ook de vraag gespeeld of dat er voor gebruiksvoorwerpen een hogere auteursrechtelijke drempel gehanteerd moet worden.56 In artikel 10 worden werken van

toegepaste kunst aangemerkt als een werk van letterkunde, wetenschap of kunst.57 In de

literatuur ontstond er een discussie of dat er een hoge auteursrechtelijke drempel gehanteerd moest worden voor gebruiksvoorwerpen, omdat volgens de wet ‘kunst moet zijn toegepast’.58

Quaedvlieg stelt in zijn dissertatie dat inventiviteit en oorspronkelijkheid niet samen horen te gaan. Het auteursrecht zou alleen voorwerpen moeten beschermen waar uitsluitend de smaak van de maker het laatste woord heeft en niet de werkbaarheid van een product.59 Verkade is van

mening dat er geen extra ‘kunst’-eis moet worden gesteld. Een dergelijke eis zou in strijd zijn

49 Zie Hugenholtz in zijn noot onder HR 28 oktober 2011, NJ, 2012, 45, m.nt. P.B. Hugenholtz (Mag Instrument Inc./Edco Eindhoven).

50 Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 218 en de Guide to the Berne Convention for the Protection of Literary and Artistic Works (Paris Act, 1971), Genève: WIPO 1978, p. 22.

51 Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 219. 52 Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 219.

53 In de Modellenverordening uit 2002 overweegt de Raad van de Europese Unie dat in beginsel het modellenrecht en auteursrecht kunnen worden gecumuleerd. Lidstaten mogen zelf wederom de voorwaarden en omvang van de auteursrechtelijke bescherming bepalen. Zie de preambule onder 32 van de Verordening (EU) 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen.

54 Zie de preambule onder 32 van de Verordening (EU) 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen en Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 216.

55 Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 219.

56 Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 110. Zie bijvoorbeeld Hugenholtz 1989, p. 32 e.v. en Quaedvlieg 1987, p. 113 e.v.

57 Artikel 10, lid 1, sub 11 van de Auteurswet. 58 Verkade 1985, p. 133.

59 Quaedvlieg 1987, p. 21 en 22. Hugenholtz is in zijn dissertatie van mening dat deze toets geobjectiveerd dient te worden. Zie Hugenholtz 1989, p. 31.

9

(11)

met het auteursrecht, mede omdat de wetgever in de parlementaire geschiedenis niet wijst op deze hogere auteursrechtelijke drempel.60

In het Screenoprints-arrest is bepaald dat er voor industriële vormgeving geen hogere auteursrechtelijke drempel gehanteerd moet worden.61 In Nederland kan het auteursrecht

volledig met het modellenrecht cumuleren. Het uitgangspunt is dat bescherming door beide mogelijk is, zolang er aan de vereisten is voldaan.62 Een industrieel ontwerp kan dan zowel

bescherming van het auteurs- als het modellenrecht krijgen.

Door welk regime het industrieel ontwerp uiteindelijk ook beschermd wordt, de moeilijkheid bij de bescherming van gebruiksvoorwerpen blijft het industriële karakter.63 Uitsluitend technisch

bepaalde elementen worden niet door het model- of auteursrecht beschermd.64 Bij industriële

vormgeving zijn de functie van een werk en de vormgeving met elkaar verweven.65 In de

Stokke-arresten stelt de Hoge Raad voorop dat elementen van een werk die alleen een technisch effect dienen of hiervan een resultaat zijn, van auteursrecht bescherming zijn uitgesloten.66 Belangrijk

is dat het volgens de Hoge Raad opmerking verdient dat deze uitsluiting niet uitstrekt tot alle elementen die een technische functie bezitten. Ik citeer: “daarmee zou de industriële vormgeving

ten onrechte buiten het bereik van het auteursrecht geplaatst worden”.67

De kritiek van Visser op deze uitspraken is dat – wat ook blijkt uit deze paragraaf – er wel degelijk de nodige onduidelijkheid heerst in Europa over de bescherming van gebruiksvoorwerpen. In de Flos/Semararo uitspraak van het Hof van Justitie lijkt het er op dat gebruiksvoorwerpen, die niet ingeschreven zijn als model, beschermd worden op grond van de Auteursrechtrichtlijn.68 De Hoge Raad had volgens hem in de Stokke-zaken over moeten gaan tot

het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie.69 De auteursrechtelijke werktoets

voor industriële vormgeving had dan op Europees niveau verduidelijkt kunnen worden.

Nu blijft het uitgangspunt in Nederland dat bij technische en functioneel bepaalde elementen voldoende ruimte voor creatieve keuzes overblijft.70 Binnen de vormgeving wordt dan uiting

gegeven aan het vereiste eigen oorspronkelijk karakter en de persoonlijk stempel van de maker.71 De uiterlijke vorm van gebruiksvoorwerpen zal in Nederland dus vaak beschermd zijn

door het auteursrecht, als resultaat van industriële vormgeving.72

60 Verkade 1985, p. 135.

61 Deze hogere auteursrechtelijke drempel is aan de orde gekomen en afgewezen in een zaak over jaloezieën voor een auto. Zie BenGH 22 mei 1987, IER 1987, 49, IEPT 19870522 (Screenoprints), r.o. 27 en 28 en HR 29 november 1985, NJ 1987, 880 (Screenoprints), r.o. 3.4 en het verzoek aan het Benelux Gerechtshof.

62 Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 109.

63 Het auteursrecht valt ook juist niet onder de noemer ‘industriële eigendom’. Dit is een verzamelnaam voor verschillende intellectuele eigendomsrechten, zoals het modellenrecht, merkenrecht en octrooirecht.

64 Zie artikel 8 van de van Verordening (EU) 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen en Voor de bescherming van techniek is men aangewezen op het octrooirecht. 65 Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 77.

66 Onder verwijzing naar HvJEU 22 december 2010, nr. C-393/09, LJN BP0405, NJ 2011/289 (BSA) en HR 16 juni 2006, LJN AU8940, NJ 2006/585 (Kecofa/Lancôme).

67 HR 12 april 2013, NJ 2013, 503, LJN BY1533, m.nt. P.B. Hugenholtz (Hauck/Stokke), r.o. 4.2. 68 HvJ EU 27 januari 2011, C-168/09, RvdW 2011, 355 (Flos/Semeraro).

69 Visser 2013, p. 987.

70 HR 12 april 2013, NJ 2013, 503, LJN BY1533, m.nt. P.B. Hugenholtz (Hauck/Stokke), r.o. 4.2. 71 HR 4 januari 1991, NJ 1991, 608, m.nt. D.W.F. Verkade (Romme/Van Dale), r.o. 3.4.

72 Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 76.

10

(12)

2.3 Harmonisatie van het bewerkingsrecht

Naast de betekenis en de bescherming van industriële vormgeving is voor dit onderzoek van belang of en in hoeverre het bewerkingsrecht geharmoniseerd is. De maker van een auteursrechtelijk beschermd werk heeft namelijk het exclusieve recht om zijn werk te verveelvoudigen.73 Een verveelvoudiging heeft twee betekenissen, ze kan duiden op een

reproductie – ofwel een kopie van een werk – of op een bewerking van een werk.74 Bij een

mogelijke auteursrechtinbreuk door stijlovername staat vaak de vraag centraal of de vermeende inbreukmaker een ongeoorloofde bewerking van een werk maakt. Deze paragraaf behandelt daarom de vraag of het bewerkingsrecht geharmoniseerd is.

Op internationaal niveau benoemt artikel 12 van de Berner Conventie het bewerkingsrecht expliciet. Auteurs hebben volgens het artikel een exclusief recht om toestemming te verlenen voor bewerkingen, arrangementen en andere veranderingen aan hun werk. Dit artikel zorgt voor een minimum bescherming.75 Op Europees niveau wordt het bewerkingsrecht voor het

auteursrecht in het algemeen niet expliciet in wetgeving genoemd.76 Alleen de richtlijn over de

rechtsbescherming van computerprogramma’s noemt het bewerkingsrecht expliciet.77 Artikel 4,

lid 1, onder b vereist toestemming van de maker van een computerprogramma voor het vertalen, bewerken, arrangeren of anderszins veranderen van een computerprogramma.78

Er is discussie over de vraag of het bewerkingsrecht nu Europeesrechtelijk geharmoniseerd is of niet. De Europese Unie harmoniseert door de richtlijn over het auteursrecht in de informatiemaatschappij (hierna: Auteursrechtrichtlijn) vergaand de exploitatierechten van de maker en de beperkingen die er op een auteursrecht zijn toegestaan.79 Artikel 2 van de

Auteursrechtrichtlijn geeft een ruim reproductierecht aan de auteur. De auteur heeft zodoende het exclusieve recht om een (in)directe, tijdelijke of duurzame, volledig of gedeeltelijke reproductie van een werk te verbieden of toe te staan.80 Het bewerkingsrecht wordt in deze

Auteursrechtrichtlijn niet expliciet genoemd.81 In verschillende Europese landen, zoals in

Nederland en Frankrijk, is het bewerkingsrecht onderdeel van het reproductierecht.82 Aangezien

het reproductierecht ruim wordt omschreven in de Auteursrechtrichtlijn zou men kunnen concluderen dat het bewerkingsrecht geharmoniseerd is. Advocaat-Generaal Verkade gaat bijvoorbeeld in zijn conclusie voor een van de Stokke-arresten uit van een geharmoniseerd

73 Zie artikel 1 en bijvoorbeeld artikel 13 van de Nederlandse Auteurswet. 74 Spoor 1974, p. 165 en 167.

75 Artikel 12 van de Berner Conventie en Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 321. 76 Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 322.

77 Van Eechoud, Hugenholtz, Van Gompel, Guibault & Helberger 2009, p. 83.

78 Richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's.

79 Quaedvlieg in Hartkamp, Sieburgh & Keus 2007, p. 495.

80 Artikel 2 van de Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.

81 Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij en Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 322.

82 Artikel 13 van de Auteurswet en Goldstein & Hugenholtz 2013, p. 322. 11

(13)

bewerkingsrecht.83 In dit onderzoek wordt echter het uitgangspunt gehanteerd dat het

bewerkingsrecht niet geharmoniseerd is.84

Hier liggen verschillende redenen aan ten grondslag. Allereerst heeft een bewerking betrekking op het corpus mysticum van een werk. Het onstoffelijk werk, waar het auteursrecht betrekking op heeft, wordt door een bewerking gewijzigd.85 Het bewerkingsrecht is daarom sterk

verbonden met de morele rechten van de auteur, die niet geharmoniseerd zijn.86 Daarbij is het

voor een bewerking van belang welke geharmoniseerde vereisten er gelden voor een auteursrechtelijk beschermd werk.87 In het Infopaq-arrest wordt het begrip ‘gedeeltelijke

reproductie’ uitgelegd, waarbij het Hof van Justitie het werkbegrip als geharmoniseerd ziet.88 Er

is echter nog geen Europese jurisprudentie die de verhouding tussen objectieve en subjectieve trekken uitlegt en op het bewerkingsrecht ingaat.89 Alleen de klassieke reproductie is expliciet

geharmoniseerd en de regulering van de bewerking van het auteursrechtelijk beschermd werk is overgelaten aan de nationale wetgever.90

2.4 Conclusie

In dit onderzoek wordt het uitgangspunt gehanteerd dat het bewerkingsrecht onder Europees recht niet geharmoniseerd is. Alleen de Berner Conventie noemt het bewerkingsrecht expliciet en zorgt voor een minimumbescherming. De Berner Conventie laat vervolgens de bescherming van industriële vormgeving over aan de wetgeving van de verdragsluitende landen. In Nederland worden deze werken expliciet in de wet genoemd. Hierdoor kunnen vormgegeven gebruiksvoorwerpen auteursrechtelijk beschermd zijn. Op basis van deze conclusies wordt in de hiernavolgende hoofdstukken gefocust op de Nederlandse situatie.

83 HR 22 februari 2013, LJN BY1529, NJ 2013, 501, m.nt. P.B. Hugenholtz (Stokke/H3 products), CAG onder 4.25 en verder.

84 Dit sluit aan bij Van Eechoud, Hugenholtz, Van Gompel, Guibault & Helberger 2009, p. 83 en 84. 85 Spoor 1974, p. 165 en 167.

86 Van Eechoud, Hugenholtz, Van Gompel, Guibault & Helberger 2009, p. 84. 87 Van Eechoud, Hugenholtz, Van Gompel, Guibault & Helberger 2009, p. 84.

88 Zie HvJ EU 16 juli 2009, C-5/08, NJ 2011, 288, m.nt. P.B. Hugenholtz (Infopaq International A/S/Danske Dagblades Forening), r.o. 30- 51 en Speyart 2009, p. 339.

89 Advocaat-Generaal Verkade stelt dit in een van zijn conclusies voor de Stokke-arresten. Zie HR 22 februari 2013, LJN BY1529, NJ 2013, 501, m.nt. P.B. Hugenholtz (Stokke/H3 products), CAG onder 4. 39.2. Hij zet niet aan tot het stellen van prejudiciële vragen over de eventuele harmonisatie van het bewerkingsrecht. Hugenholtz wijst hierop in zijn noot onder hetzelfde arrest. Zie paragraaf 3.4.1 voor de uitleg van het verschil tussen subjectieve en objectieve trekken.

90 Hugenholtz & Senftleben 2011, p. 26.

12

(14)

Hoofdstuk 3: Afbakening in de literatuur en rechtspraak

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden per deelonderwerp de relevante literatuur en de arresten van de Hoge Raad besproken. Vervolgens worden relevante uitspraken van de feitelijke instanties uiteengezet. Dit allemaal om het onderzoeksdoel, het formuleren van werkbare en consistente vuistregels voor de afbakening van stijlelementen, te verwezenlijken. Mijns inziens vult dit elkaar goed aan. De Hoge Raad geeft noodzakelijkerwijs globale criteria, omdat het in veel gevallen draait om een feitelijke beoordeling. Enerzijds is ons hoogste rechtscollege gebonden aan een concreet geval, anderzijds moet hij globale criteria geven die de rechtseenheid ten goede komen.91 Rechters van feitelijke instanties zullen vervolgens op basis van deze wettelijke en in

de hogere rechtspraak ontwikkelde criteria tot een oordeel komen. Een rechterlijk oordeel hangt in hoge mate af van een eigen waarneming van het industrieel ontwerp en van een eigen waarneming van de rest van de markt.92 Bij een onderzoek naar vuistregels voor stijlafbakening

is daarom een onderzoek naar feitelijke rechtspraak onmisbaar. De taakverdeling tussen de Hoge Raad en de feitenrechters is dat de Hoge Raad toetst aan rechtsregels.93 De Hoge Raad laat

bepaalde taken in hoge mate van de feitenrechter afhangen. Door de feitelijke aard zal de beoordeling of dat er sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk en van een auteursrechtinbreuk niet in cassatie plaatsvinden.94

Voor een uitvoerbaar jurisprudentieonderzoek is het onderzoeksdomein van het jurisprudentieonderzoek afgebakend. Er is naar uitspraken gezocht die zijn gewezen in de periode tussen 1 januari 2000 en 1 juni 2014. De uitspraken moeten gaan over werken op het gebied van de industriële vormgeving.95 Alleen als het woord ‘stijl’ expliciet in de uitspraak

voorkomt, wordt een uitspraak meegenomen in de jurisprudentieanalyse.96

Er is geprobeerd om alle relevante en beschikbare uitspraken te verzamelen, zodat het onderzoek representatief is voor de manieren waarop feitelijke rechters stijl afbakenen. De databanken van rechtspraak.nl, Boek 9 en IE-forum zijn onderzocht. Naast deze openbare databanken zijn ook de databanken van Rechtsorde, Kluwer Navigator en het tijdschrift voor Auteurs-, Media- & Informatierecht (AMI) geraadpleegd. Hierdoor worden ook de uitspraken onderzocht die gepubliceerd zijn in het tijdschrift voor Auteurs-, Media- & Informatierecht (AMI), het Bijblad Industriële Eigendom (BIE) en in Intellectuele Eigendom en Reclamerecht (IER).97

91 Verkade 1984, p. 681. 92 Visser 2008, p. 1925.

93 HR 22 februari 2013, LJN BY1529, NJ 2013, 501, m.nt. P.B. Hugenholtz (Stokke/H3 products), CAG onder 4.16. 94 HR 5 januari 1979, NJ 1979, 339, m.nt. L. Wichers Hoeth (Heertje/Hollebrand).

95 Een greep uit wat mijns inziens niet onder industriële vormgeving valt en ik ben tegengekomen tijdens het jurisprudentieonderzoek: kleding, schoenen, sieraden, tassen, schilderijen, boeken, lingerie, huisstijlen, folders, knuffelberen, kermisattracties, legpuzzels en souvenirhuisjes.

96 De indirecte en niet geëxpliciteerde invloed van stijl op de rechterlijke beoordeling is namelijk lastig te onderzoeken met een onderzoek dat uitsluitend het vonnis bekijkt.

97 Ook meer algemene publicatiebladen voor de Nederlandse rechtspraak worden hierdoor inzichtelijk, zoals de Nederlandse Jurisprudentie (NJ), het Nederlands Juristenblad (NJB) en Ars Aequi (AA).

13

(15)

In totaal zijn er 864 onderzoeksresultaten bekeken.98 Er kon vaak snel bepaald worden of de

uitspraak over industriële vormgeving ging. Bovendien moest stijl expliciet in de overwegingen over het auteursrecht worden benoemd. Tevens zat er veel overlap tussen de onderzoeksresultaten. Uiteindelijk zijn er 62 uitspraken relevant bevonden.99 Deze zijn

gecategoriseerd en worden hieronder besproken.100

3.2 De definitie van stijl

Allereerst wordt de vraag gesteld wat stijl nu precies betekent. Dit is een van de gecompliceerde kwesties die speelt bij stijluitsluiting in het auteursrecht.101 Mijns inziens wordt namelijk een

groot deel van de afbakeningsproblemen veroorzaakt door de onduidelijkheid over de precieze betekenis van stijl.

3.2.1 Definiëring in de literatuur en arresten van de Hoge Raad

Ieder industrieel ontwerp begint met een idee. Dit idee kan vervolgens uitgewerkt worden in een ontwerp en terugkomen bij andere ontwerpen. Als een idee vervolgens onderdeel wordt van de ‘algemene vormentaal’ spreekt men van een stijl.102 In de literatuur over productontwikkeling

en productvormgeving wordt bij dit uitgangspunt aangesloten. Stijl wordt daar omschreven als een verzameling van aan elkaar gerelateerde oplossingen voor een probleem. Dit probleem wordt dan in de productvormgeving op vergelijkbare manieren opgelost. Door dezelfde probleemoplossing worden dezelfde effecten in verschillende ontwerpen zichtbaar.103 De

omzetting van een idee naar een algemene vormentaal is cruciaal voor een stijl. Mode heeft bijvoorbeeld een tijdelijk karakter en gaat voorbij. Stijl heeft een meer historisch karakter en duidt op iets blijvends en artistieks.104

In de definitie van stijl valt een algemeen en bijzonder aspect te ontdekken. Van Dale omschrijft stijl als ‘geheel van bij elkaar aansluitende uitdrukkingsvormen, die kenmerkend zijn hetzij voor

een bepaald kunstenaar, hetzij, in de regel, voor een bepaalde school of richting of een bepaald tijdperk.’105Hier komen beide aspecten in terug. In algemene zin verwijst stijl naar ‘een (door tijd en plaats bepaalde) kenmerkende manier van doen op enig gebied van maatschappelijke activiteit: kunst, mode, sport.’106 Dit kan ook de historische stijl genoemd worden.107 De jurist zou algemene

stijl kunnen definiëren als vormelementen die associaties oproepen met andere vormelementen,

98 Er is binnen het onderzoeksdomein telkens gezocht op auteursrecht en stijl. Door eigen beoordeling is de keuze gemaakt of het onder industriële vormgeving valt of niet. Tussen de resultaten zaten veel dezelfde uitspraken. Rechtspraak geeft 142 resultaten, IE-forum geeft 175 resultaten, Boek 9 geeft 102 resultaten en Rechtsorde geeft 134 resultaten na specificering op tijdschriften en IE/IT. Na onderzoek in deze databanken geeft Kluwer Navigator 241 resultaten, maar geen toevoegingen meer aan de reeds gevonden relevante uitspraken. De databank van AMI heeft 70 resultaten bij de zoektermen ‘auteursrecht’ en ‘stijl’.

99 Zie de jurisprudentielijst voor een overzicht van deze 62 uitspraken afkomstig van gerechtshoven en rechtbanken.

100 Zie de bijlage voor de verschillende categorieën.

101 Zie Quaedvlieg in zijn noot onder Rb. Haarlem 9 november 2004, IEF 1468, AMI 2006-3, p. 103 (Brand en Van Egmond/Harco Loor-Design).

102 Quaedvlieg 1996, p. 197. 103 Swan & Zou 2012, p. 172. 104 Quaedvlieg 2004, p. 488.

105 Volgens de gedrukte Van Dale uit 1999. De online beschikbare versie van Van Dale definieert het als “de gezamenlijke kenmerken van een richting of periode in de kunst, van een kunstenaar’.

106 Onder verwijzing naar de Oosthoek Encyclopaedie, zie Grosheide 1985, p. 186. 107 Van Maaren heeft het over beeldende kunst. Zie Van Maaren 1988, p. 95.

14

(16)

zonder dat er sprake is van een bewerking in de zin van artikel 13 Auteursrecht.108 Voorbeelden

zijn het impressionisme en minimalisme als stromingen in de kunst en bijvoorbeeld een ironische wetenschappelijke schrijfstijl. Stijl in de zin van een algemene richting of stroming is onderdeel van het stijlbegrip.

Het bijzondere aspect verwijst naar de persoonlijke stijl als ‘kenmerkende manier van doen in

leven en werken van een individu.’109 Het zogeheten persoonlijk handschrift van een

kunstenaar.110 Voorbeelden van het bijzondere aspect zijn de stijl van Piet Mondriaan of Pablo

Picasso. Deze persoonlijke stijl kan ook in een gehele productlijn waarneembaar zijn. De kunstenaar verspreidt dan via zijn productlijn een bepaalde vormentaal die hem kenmerkt.111

Zowel de persoonlijke als de algemene betekenis van stijl zijn voor het auteursrecht en dit onderzoek relevant. Ze zijn echter niet altijd duidelijk van elkaar te onderscheiden en kunnen samengaan.112 Voor de ontwikkeling van een persoonlijke en eigen stijl wordt bijvoorbeeld

inspiratie gehaald uit algemene en bestaande stijlen. Een persoonlijke stijl is daarom vaak doorweven met algemene stijlkenmerken.113

De Hoge Raad overweegt niet expliciet wat stijl als begrip nu precies betekent. Indirect kan wel uit de arresten worden afgeleid wat de Hoge Raad onder een stijl verstaat. Zoals de Hoge Raad in de Stokke-arresten overweegt of er op een “.. eigen wijze uiting is gegeven aan de sobere stijl die

past binnen (onder meer) de Scandinavische ontwerptraditie.”114 Mijns inziens ziet de Hoge Raad

stijl hier als een algemene stijl. Uit deze overweging blijkt namelijk dat de Scandinavische, sobere ontwerptraditie de stijl is waar de Hoge Raad naar verwijst. In het arrest Van Gelder/Van Rijn wordt het bewerken van houten objecten door het te branden en daarna met een stalen borstel uit te borstelen aangemerkt als ‘het bezigen van hetzelfde materiaal, het bewerken

daarvan volgens eenzelfde, een bepaald artistiek effect opleverende methode, het volgen van den stijl’.115 Ook hier gaat hij uit van een abstractie. Stijl is dan werken met eenzelfde effect

opleverende methode. De Hoge Raad sluit dan aan bij wat binnen de industriële vormgeving ook als stijl wordt aangemerkt: door eenzelfde oplossing of methode worden dezelfde effecten in verschillende ontwerpen zichtbaar.116

Dat de Hoge Raad uitgaat van stijl als abstractie wordt bevestigd in het arrest Broeren/Duijsens: ‘De auteurswet geeft geen exclusief recht aan degene die volgens een – hem kenmerkende – stijl

werkt. Aan deze rechtspraak ligt de gedachte ten grondslag dat auteursrechtelijke bescherming van abstracties als stijlkenmerken een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van creatie van de maker zou meebrengen, en aldus een rem op culturele ontwikkelingen zou vormen’.117 Het

persoonlijke aspect van stijl wordt in deze uitspraak benoemd. Ook de persoonlijke en kenmerkende stijl is volgens de Hoge Raad onderdeel van het stijlbegrip. De persoonlijke stijl wordt ook gezien als een abstractie.

108 Quaedvlieg 1996, p. 197.

109 Onder verwijzing naar de Oosthoek Encyclopaedie, zie Grosheide 1985, p. 186. 110 Onder verwijzing naar de Oosthoek Encyclopaedie, zie Grosheide 1985, p. 186. 111 Quaedvlieg 2004, p. 489.

112 Grosheide 1985, p. 186 en Van Maaren 1988, p. 95. 113 Van Maaren 1988, p. 95.

114 HR 12 april 2013, NJ 2013, 503, LJN BY1533, m.nt. P.B. Hugenholtz (Hauck/Stokke), r.o. 4.4. 115 HR 28 juni 1946, NJ 1946, 712 (Van Gelder/Van Rijn).

116 Swan & Zou 2012, p. 172.

117 HR 29 maart 2013, NJ 2013, 504, m.nt. P.B. Hugenholtz (Broeren/Duijsens), r.o. 3.5. 15

(17)

In dit onderzoek wordt het uitgangspunt gehanteerd dat stijl een algemeen en een bijzonder aspect heeft. Stijl verwijst naar de gezamenlijke kenmerken van een richting of periode en naar de kenmerkende manier van een individu.118 Deze twee dimensies kunnen verschillende

juridische gevolgen hebben, waardoor de definiëring mijns inziens voor een deel de problemen bij de afbakening van stijl veroorzaakt. Als stijl alleen gedefinieerd wordt als stroming ligt de conclusie voor de hand dat dit inderdaad onbeschermd is. Als hier ook de stijl van de kunstenaar aan toegevoegd wordt, wordt het beschermingsvraagstuk complexer. Belangrijk is dus of men spreekt van stijl in de zin van een persoonlijke handtekening of in de zin van een algemene stroming, of in de zin van beide.

3.2.2 Definiëring in de feitelijke rechtspraak

Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt dat het onderscheid tussen stijl, idee, trend en mode niet snel gemaakt wordt. Definities blijven dan ook vaak achterwege. Ideeën en stijlen worden vaak met dezelfde strekking gebruikt in uitspraken. De Rechtbank Breda overweegt bijvoorbeeld dat ‘slechts wanneer een idee of stijl in een concrete uiting is uitgewerkt’ de concrete uitwerking beschermd wordt door het auteursrecht.119 Volgens de Rechtbank Haarlem draait het niet om de

omschrijving van een algemene of persoonlijke stijl, maar om het concrete werk.120 Ook de

Rechtbank Haarlem oordeelt dat een abstracte vormentaal, een bepaalde (persoonlijke) stijl en een idee niet worden beschermd.121 In een uitspraak over de interieurstukken van Piet Hein Eek

wordt het gebruik van sloophout, dat door een bepaald proces wordt bewerkt, ook gezien als een idee en als een stijl.122 Het hierboven gemaakte onderscheid komt niet terug.

Naast het gezamenlijk noemen van een idee en een stijl, wordt ook een trend door feitelijke instanties op een lijn gesteld met een stijl.123 In een geschil over hetzelfde strakke, rechthoekige

en robuuste uiterlijk van een mogelijk inbreukmakende meubellijn, vindt de rechtbank dat de meubellijnen van beide partijen horen bij een bepaalde stijl of trend in de meubelbranche.124

Ook als een gedaagde stelt dat de eiser een stijl of trend heeft ingezet, wordt er door de rechter geen onderscheid in gemaakt.125 In een uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch is nog een

andere benadering te vinden. Het gerechtshof vindt dat beide stoelen een uiting zijn van dezelfde trend, omdat zichtbaar is dat dezelfde stijlen zijn toegepast.126 Er is dus sprake van een

trend als dezelfde stijlelementen zichtbaar zijn in verschillende ontwerpen.

Het Hof Amsterdam voegt ook mode toe aan dit rijtje. Een tafel heeft volgens het hof een voldoende oorspronkelijk karakter en is niet de zoveelste variant ‘op een heersende trend, stijl of

mode’.127 Deze drie termen worden ook regelmatig samen genoemd door andere feitelijke

118 Zie paragraaf 3.3 voor juridische implicaties van dit onderscheid.

119 Onder verwijzing naar Decaux/Mediamax. Zie Rb. Breda 30 december 2009, ECLI NL:RBBRE:2009:BK8299, IEF 8502, IEPT 20091230, r.o. 3.5 (Blond Amsterdam/Xenos).

120 Rb. Haarlem 7 januari 2009, ECLI NL:RBHAA:2009:BH0491, AMI 2009-2, p. 79 (Stokke/H3 Products), r.o. 4.9. 121 Rb. Haarlem 9 november 2004, IEF 1468, AMI 2006-3, p. 103 (Brand en Van Egmond/Harco Loor-Design). 122 Rb. Alkmaar 20 februari 2007, ECLI NL:RBALK:2007LAZ8924, AMI 2007-3, p. 140 (Eek/Esfera).

123 Zie bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 19 juli 2007, ECLI NL:RBAMS:2007:BA9973, IER 2008, 13 (Montis/Goossens), onder de beoordeling, Rb. ’s-Gravenhage 14 november 2001, IER 2002, 9, ECLI NL:RBSGR:2001:AK4600, r.o. 3.2 en Rb. ’s-Gravenhage 15 februari 2006, ECLI NL:RBSGR:2006:AY6178, BIE 2006, 69 (Gaskookplaten), r.o. 4.5. 124 Rb. Middelburg 8 maart 2006, ECLI NL:RBMID:2006:AZ1169, r.o. 4.2.

125 Hof ’s-Gravenhage 13 december 2001, ECLI: NL:GHSGR:2011:BU8147.

126 Hof ’s-Hertogenbosch 17 juni 2003, BIE 2004, 45 (Stapelbare tuinstoelen I), r.o. 4.6.5. 127 Hof Amsterdam 2 november 2000, ECLI NL:GHAMS:2000:AM2854, BIE 2001, 93, r.o. 4.7.

16

(18)

instanties.128 Concluderend wordt er vaak geen onderscheid gemaakt tussen een idee, een trend,

een stijl of een mode, waardoor er ook geen definiëring van deze termen plaatsvindt. Feitenrechters vinden een onderscheid waarschijnlijk irrelevant, omdat ze allemaal in beginsel onbeschermd zijn.

3.3 Het onderscheid tussen persoonlijke en algemene stijl

In paragraaf 3.2 zijn de twee verschillende betekenissen van het begrip stijl uitgelegd. In deze paragraaf worden de verschillende juridische gevolgen van dit tweedimensionale stijlbegrip besproken. Allereerst zullen de voorstanders van een juridisch relevant onderscheid binnen het stijlbegrip besproken worden, vervolgens de tegenstanders die vinden dat een persoonlijke en een algemene stijl allebei onbeschermd zijn. Daarna worden de resultaten van het jurisprudentieonderzoek besproken waarin er (g)een onderscheid tussen persoonlijke en algemene stijl wordt gemaakt en welke juridische implicaties hieraan verbonden worden.

3.3.1 De juridische relevantie van het onderscheid in de literatuur en arresten

van de Hoge Raad

Sinds het einde van de jaren’ 80 zijn de meningen in de literatuur in te delen in een tweetal stromingen. De ene stroming sluit stijlbescherming door het auteursrecht in zijn geheel uit. De destijds wat nieuwere stroming laat een persoonlijke stijl wel onder de bescherming van het auteursrecht vallen, door een ‘elastisch werkbegrip’ aan te bevelen.129 Grosheide kan als de

grondlegger van deze nieuwere stroming worden gezien.130 In zijn in 1985 verschenen artikel

pleit hij voor pluriformiteit en nuancering binnen het auteursrecht. Grosheide betoogt dat het werkbegrip uitgebreid moet worden, zodat een persoonlijke stijl binnen de afbakening van een werk valt en dus beschermd wordt door het auteursrecht.131

Niet de oneerlijke mededinging hoort deze bescherming te bieden, maar het auteursrecht, omdat dit volgens Grosheide zuiverder is. Hij begrijpt niet dat een regime dat een persoonlijk karakter beschermt, persoonlijke stijl niet zou beschermen.132 De Hoge Raad kent deze rol ook niet toe

aan de oneerlijke mededinging. Volgens de Hoge Raad is er geen aanvullende bescherming voor stijl of stijlkenmerken in de vorm van slaafse nabootsing.133 Als het auteursrecht geen

bescherming biedt, dan is het niet de bedoeling dat oneerlijke mededinging in dergelijke gevallen via de achterdeur alsnog bescherming biedt.134

128 Rb. Gravenhage 10 juni 2008, BIE 2009, 65, AMI 2010-5, p. 182 (Frame/Betta), r.o. 4.3, Hof ’s-Hertogenbosch 17 juni 2003, BIE 2004, 45 (Stapelbare tuinstoelen I), r.o. 4.6.3. en 4.6.5, Rb. Breda 30 december 2009, ECLI NL:RBBRE:2009:BK8299, IEF 8502, IEPT 20091230 (Blond Amsterdam/Xenos), r.o. 3.5 en Rb. Haarlem 24 november 2008, ECLI NL:RBHAA:2008:BG6268, IER 2009, 20, IEPT 20081124, IEF 7314 (Batavus/Bomsom), r.o. 4.13.

129 Van Maaren 1988, p. 95.

130 Onder de toepasselijke naam van zijn artikel ‘de stijl van de meester en het auteursrecht’ pleit hij voor een persoonlijke stijlbescherming, zie Grosheide 1985, p. 186 – 193.

131 Grosheide 1985, p. 186. 132 Grosheide 1985, p. 192.

133 De Hoge Raad sluit niet uit dat dit onder bijkomende omstandigheden wel mogelijk is, een nodeloze nabootsing en verwarring opwekken bij het publiek is hiervoor onvoldoende zie HR 29 maart 2013, NJ 2013, 504, m.nt. P.B. Hugenholtz (Broeren/Duijsens).

134 De Hoge Raad sluit niet uit dat dit onder bijkomende omstandigheden wel mogelijk is. Nodeloze nabootsing en verwarring opwekken bij het publiek is hiervoor onvoldoende, zie HR 29 maart 2013, NJ 2013, 504, m.nt. P.B. Hugenholtz (Broeren/Duijsens).

17

(19)

Van Maaren stelt voornamelijk de ontwikkeling van kunst en kunstenaar centraal. Hij is van mening dat het onderscheid tussen persoonlijke en algemene stijl te vaak verwaarloosd wordt. Algemene stijlen behoren sowieso vrij te zijn van bescherming. Een persoonlijke stijl is volgens Van Maaren beschermd als hij in alle facetten wordt nagebootst ‘zonder dat de nabootser zelf een

wezenlijke stijlbijdrage levert’.135 Afbakening zou plaats kunnen vinden door te bekijken of er

sprake is van bewuste ontlening van alle facetten van een werk. De rechter zou bewuste ontlening uit de omstandigheden op moeten kunnen maken, als de onrechtmatigheid er bovenop ligt.136 De bewuste ontlening wordt als criterium aangeraden voor de bescherming van een

persoonlijke stijl.

Door de afbakeningswijze van Van Maaren zou de kunst zich kunnen blijven ontwikkelen, omdat maar een enkele keer de persoonlijke stijl wordt beschermd.137 Volgens Van Maaren begint een

stijl vaak met één werk dat ontwikkeld is door een kunstenaar en daarna uitgroeit tot een algemene stijl.Deze ontwikkeling mag niet teveel afgeremd worden.138 Volgens Verkade moet

een stijl ook ‘school’ kunnen maken. Hij is daarom van mening dat stijlbescherming door het auteursrecht niet mogelijk moet zijn.139

Verkade vindt echter, net als Van Maanen, dat er wel een grens is. Verkade is van mening dat er een ‘incriminerende rol’ voor stijlnabootsing is weggelegd. Hoe specifieker een andere ontwerper de persoonlijke stijl overneemt, hoe eerder er sprake is van een inbreuk. Stijlnavolging alleen is echter nooit voldoende voor een inbreuk, er moeten ook andere facetten van een werk overgenomen worden.140

Cohen Jehoram is van mening dat het onderscheid tussen collectieve en persoonlijke stijl juridisch irrelevant is. Hij vindt dat dit onderscheid een onjuiste associatie oproept door te impliceren dat collectieve stijl altijd onbeschermd is en een persoonlijke stijl wel beschermd kan zijn. In het klassieke arrest Van Gelder/Van Rijn141 is er volgens hem ook sprake van een

persoonlijke stijl en wordt daar de bescherming door het auteursrecht ontzegd door de Hoge Raad. Lagere rechters zouden de Hoge Raad hierin volgen. Bovendien is hij van mening dat het auteursrecht geen oeuvres en handschriften beschermt. Het auteursrecht beschermt namelijk alleen bepaalde werken en niet de auteur als persoon.142 Een ander nadeel aan persoonlijke

stijlbescherming is de beschermingsduur van het auteursrecht, dat beschermt tot 70 jaar na de dood van de maker.143 Ook kan gesteld worden dat het mee laten wegen van persoonlijke stijl

rechtsonzekerheid veroorzaakt.144 135 Van Maaren 1988, p. 97. 136 Van Maaren 1988, p. 98. 137 Van Maaren 1988, p. 97. 138 Van Maaren 1988, p. 97. 139 Verkade 1984, p. 677.

140 Verkade spitst zich toe op literatuur en plagiaat. Als er tevens sprake is van hetzelfde verhaal, intrige of plot dezelfde (karakteristieken) van een persoon of dezelfde gedetailleerde situering van een verhaal is er sprake van overneming. Zie Verkade 1984, p. 677 en 680.

141 HR 28 juni 1946, NJ 1946, 712 (Van Gelder/Van Rijn). 142 Cohen Jehoram 2007, p. 13.

143 Zie artikel 37 van de Nederlandse Auteurswet. Grosheide, als voorstander, wijst op dit nadeel. Zie Grosheide 1985, p. 192.

144 Spoor, Verkade & Visser 2005, p. 64 en zie Hugenholtz in zijn noot onder Broeren/Duijsen, zie HR 29 maart 2013, NJ 2013, 504, m.nt. P.B. Hugenholtz (Broeren/Duijsens).

18

(20)

3.3.2 De juridische relevantie van het onderscheid in feitelijke rechtspraak

Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt, net zoals in de literatuur, een verscheidenheid aan meningen. Allereerst blijkt dat rechters bescherming van de hand wijzen, zonder uitgebreide motivering, maar wel met een korte verwijzing naar onbeschermde stijl. Ze oordelen dat een bepaald product niet voor auteursrechtbescherming in aanmerking komt, omdat een stijl kortweg niet voor bescherming in aanmerking komt.145 De toepassing van een stijl als zodanig

zorgt dan voor een onbeschermd werk.146 Soms wordt hier nog de reden aan toegevoegd dat

stijlbescherming de vrijheid van creatie ontoelaatbaar beperkt.147 Een andere rechter is van

mening dat het feit dat vele andere producten vergelijkbare kenmerken hebben, ervoor zorgt dat het ontwerp een eigen oorspronkelijk karakter en een persoonlijk stempel mist.148 In het rijtje

van de onbeschermde stijlen horen volgens verschillende rechters thuis: de robuuste stijl van een fiets,149 de stijl waarin een rijstverpakking is vormgegeven,150 de vormgeving van een

hoofdkussen151 en de stijl van een roosterreiniger.152

Het lijkt bij deze uitspraken te draaien om de vrijheid van een algemene stijl. Er wordt ook geoordeeld dat een algemene stijl geen invloed heeft gehad op de vormgeving van een specifiek ontwerp. Het Hof in Den Haag oordeelt bijvoorbeeld dat de Scandinavische stijl geen rol heeft gespeeld bij de vormgeving van de Tripp Trapp stoel van Stokke. De L-vorm en de schuine staanders zijn daarom auteursrechtelijk beschermd.153

In vijf uitspraken wordt de persoonlijke stijl van een ontwerper beschermd. In twee uitspraken gaat het om de persoonlijke stijl van interieurontwerper Piet Hein Eek. Hij maakt bij zijn meubelstukken gebruik van sloophout, dat hij op een bijzondere manier plaatst en bewerkt met bepaalde kleurtinten, productieprocessen en hulpstoffen. De Rechtbank Alkmaar vindt dat deze persoonlijke stijl onmiskenbaar de persoonlijk stempel van Piet Hein Eek draagt. Twee van de vijf interieurstukken maken dan ook inbreuk op het auteursrecht van Piet Hein Eek.154 Ook de

Rechtbank Gelderland oordeelt dat zijn stijl een eigen oorspronkelijk karakter en een persoonlijk stempel heeft. Piet Hein Eek heeft een rechthoekige tafel in zijn collectie. Volgens de rechtbank maakt een ronde tafel, die dezelfde stijlkenmerken bevat, inbreuk.155

145 Rb. Haarlem 24 november 2008, ECLI NL:RBHAA:BG6268, IER 2009, 20, IEPT 20081124, IEF 7314 (Batavus/Blomsom), r.o. 4.13.

146 De functioneel bepaalde elementen worden wel specifiek genoemd. Rb. ’s-Gravenhage 16 december 2012, IEF 10692 (Vopo Pompen- en Machinefabriek/Hertog Polderbemalingen), r.o. 4.3.

147 Rb. Amsterdam 28 mei 2013, ECLI NL:RBAMS:2013:CA3188, IEF 12770, IEPT 20130528 (Tilda), r.o. 4.8. Dit argument komt ook terug in het arrest Broeren/Duijsens van de Hoge Raad.

148 Rb. Almelo 4 december 2009, IEF 8404, IER 2010, 22, m.nt. Grosheide (Jade/Deltex), r.o. 5.1.

149 Rb. Haarlem 24 november 2008, ECLI NL:RBHAA:BG6268, IER 2009, 20, IEPT 20081124, IEF 7314 (Batavus/Blomsom), r.o. 4.13.

150 Rb. Amsterdam 28 mei 2013, ECLI NL:RBAMS:2013:CA3188, IEF 12770, IEPT 20130528 (Tilda), r.o. 4.6. 151 Zowel door functionele als door stijlelementen. Zie Rb. Almelo 4 december 2009, IEF 8404, IER 2010, 22, m.nt. Grosheide (Jade/Deltex), r.o. 5.1.

152 Rb. ’s-Gravenhage 16 december 2012, IEF 10692 (Vopo Pompen- en Machinefabriek/Hertog Polderbemalingen), r.o. 4.3.

153 Hof ’s-Gravenhage 30 juni 2009, ECLI NL:GHSGR:2009:BK8037, IER 8029, r.o. 12. Dit is een tussenarrest en een van de zaken die heeft geleid tot de Stokke-arresten van de Hoge Raad.

154 Bij zijn toonbank wordt bijvoorbeeld geoordeeld dat de persoonlijk stempel en het eigen oorspronkelijk karakter niet erg sterk zijn. Zie Rb. Alkmaar 20 februari 2007, ECLI: NL:RBALK:2007:AZ8924, AMI 2007-3, p. 140 (Eek/Esfera), r.o. 4.5 en 4.6.4.

155 Rb. Gelderland 17 januari 2014, ECLI NL:RBGEL:2014:1544, IEPT 20140117, r.o. 4.3 en 4.4. 19

(21)

Naast de persoonlijke stijl van de eiser, kan een persoonlijke stijl van de gedaagde centraal staan. Dit kan dan ook een verweer van de gedaagde zijn. Als een eiser onvoldoende stelt, dan is het volgens de Rechtbank in Den Haag aannemelijk dat juist de gedaagde “op voldoende eigen

wijze uiting heeft gegeven aan wat kenmerkend is voor haar eigen ontwerpstijl” en wordt een

inbreuk afgewezen.156

In twee andere zaken over lampen gaat het over de persoonlijke stijl van Brand en Van Egmond. De stijl wordt door de rechtbank beschreven als ‘een dicht in metaal uitgevoerde wirwar van

takken en fijne twijgjes dat de eigenlijke lampen omgeeft’.157 Gedaagde voert het verweer dat het

auteursrecht geen stijlbescherming biedt, ook niet voor een persoonlijke stijl. Volgens de rechter richt de eiser zich op de bescherming van de specifieke lampen en niet op haar persoonlijke handtekening. De inbreuk van verschillende lampen wordt aangenomen.158 Hieruit kan worden

opgemaakt dat als een vordering wordt gebaseerd op specifieke objecten, de persoonlijke stijl indirect beschermd wordt.

In de andere zaak wordt de persoonlijke stijl van Brand en Van Egmond echter aangemerkt als ‘abstracte vormentaal’ en oordeelt de rechtbank dat slechts een concrete vormgeving beschermd wordt. Daarna wordt in hetzelfde vonnis overwogen dat deze concrete vormgeving kan bestaan uit een bepaalde vormentaal die in verschillende ontwerpen terug te vinden is.159 Zo kan een

bepaalde vormentaal in een gehele productlijn toch van belang zijn voor een mogelijke auteursrechtinbreuk. Abstracte vormentaal wordt niet beschermd, maar als het gaat om de bepaling van de auteursrechtelijke bescherming, mag vervolgens wel gekeken worden naar de concrete vormgeving die in verschillende ontwerpen terug te vinden is. Zoals Quaedvlieg terecht stelt in zijn noot onder deze uitspraak: ‘belanden wij na een rituele omweg midden in het land van

de stijlbescherming’.160 De vordering wordt uiteindelijk toch afgewezen, niet door stijlvrijheid,

maar door de te verschillende totaalindrukken.161

Concluderend wijzen rechters soms vorderingen af, omdat stijl vrij is van auteursrechtelijke bescherming. Dit gebeurt terecht bij algemene stijlen. Andere rechters stellen het concrete werk centraal, waardoor de persoonlijke stijl met een omweg beschermd kan worden.

3.4 Het werkbegrip als instrument voor afbakening

Door uitwerking van een algemene en persoonlijke stijl ontstaat er op een gegeven moment een concrete vormgeving. Het is lastig om te bepalen of er een stijl wordt overgenomen of juist een (deel van) de concrete vormgeving.162 In deze paragraaf wordt bekeken in hoeverre de

afbakening van een werk duidelijkheid verschaft in de afbakening van stijl(elementen).

156 Rb. ’s-Gravenhage 10 juni 2008, BIE 2009, 65, AMI 2010-5, p. 182 (Frame/Betta), r.o. 4.11. 157 Rb. ’s-Hertogenbosch 10 april 2001, ECLI NL:RBSHE:2001:AB0955, r.o. 2.1.

158 Rb. ’s-Hertogenbosch 10 april 2001, ECLI NL:RBSHE:2001:AB0955, r.o. 4.5.

159 Er behoort geen een-op-een vergelijking van ontwerpen plaats te vinden, maar er kan ook gekeken worden naar meerdere objecten. Zie Rb. Haarlem 9 november 2004, IEF 1468, AMI 2006-3, p. 103 (Brand en Van Egmond/Harco Loor-Design), r.o. 5.4.

160 Rb. Haarlem 9 november 2004, AMI 2006-3, p. 103 (Brand en Van Egmond/Harco Loor-Design).

161 Rb. Haarlem 9 november 2004, IEF 1468, AMI 2006-3, p. 103 (Brand en Van Egmond/Harco Loor-Design), r.o. 5.4.

162 Quaedvlieg 1996, p. 197.

20

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De convocatie voor deze dag wordt meegestuurd met het volgende nummer van Afzettingen. 23 september 2006

Zij zullen deze dag ondersteund worden dooronder andere Günter Wienrich, Karl Gürs en Arie Janssen (deze laatste onder groot voorbehoud).. Arie Janssen zou overigens graag zien

voornemen is om dit jaar - medio 2003 - weer. een weekend

sion of middle Atlantic Coastal Plain. The marine Pleistocene sediments in the Flandrian. area. Quaternary geology: A farewell to A.J. Paleogene paleogeography and the geological

In Danto's opvatting kon dat nu juist niet meer, en Baumeisters verweer is op z'n zachtst gezegd zwak, als blijkt dat hij bij zijn behandeling van deze kunstenaars uitgerekend

Het grote voordeel van kleine robots is dat ze veel minder zullen kosten, veel minder aanleiding ge- ven tot zorgen over veiligheid (wel eens een op hol geslagen 200-pk trekker met

Containing Antiquity is the happy result of an extended agreement between Iziko, the Department of Ancient Studies at Stellenbosch University and Sasol Art Museum6. His

Een bijkomend probleem voor de bestrijding van Agrobacterium is dat aangetaste planten niet meer genezen kunnen worden maar dat alleen verdere verspreiding van aantasting