• No results found

Meetmethoden van dagelijkse opvoedstress : de waarde van een vragenlijst en Ecological Momentary Assessment

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Meetmethoden van dagelijkse opvoedstress : de waarde van een vragenlijst en Ecological Momentary Assessment"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Meetmethoden van Dagelijkse Opvoedstress

De Waarde van een Vragenlijst en Ecological Momentary Assessment Lisette M. van den Heerik

Master Scriptie Opvoedingsondersteuning Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam L.M. van den Heerik (10363904) Begeleider: dr. P.J. Hoffenaar Tweede beoordelaar: prof. dr. G.J. Overbeek Amsterdam, juni, 2016

(2)

Inhoudsopgave

Abstract p. 3

Inleiding p. 4

Meten van opvoedstress p. 5

Vragenlijst versus EMA p. 6

Huidig onderzoek p. 8 Methode p. 10 Participanten p. 10 Procedure p. 11 Materialen p. 12 Analyse p. 15 Resultaten p. 15 Discussie p. 18 Referenties p. 23

(3)

Abstract

Measurement Methods of Daily Parenting Stress.

The Predictive Value of a Questionnaire and Ecological Momentary Assessment The present study examined the extent to which parenting stress trajectories measured via a questionnaire (Parent Daily Hassles (PDH)) and via ecological momentary assessment (Day Reconstruction Method (DRM)) differentially predicted the observed quality and quantity of stimulation and support available to a child in the home environment (EC-HOME). Central in this research is the difference in predictive value of the PDH and the DRM concerning the quality of the educational environment as a result of daily parenting stress. The developmental trajectory of parenting stress of each mother receiving Home-Start (N= 52) was modeled by an intercept and slope parameter. No difference is found in the predictive value of the PDH and the DRM. Also no relation is found for the quality of the educational environment and the daily parenting stress of mothers. The predictive value of parenting stress measures and (intervention-induced) changes in parenting stress are discussed as well as implications for future research of the DRM.

Keywords: Daily parenting stress, predictive value, quality of the education environment, DRM, PDH, EC-HOME, Homestart.

(4)

Meetmethoden van Dagelijkse Opvoedstress. De Waarde van een Vragenlijst en Ecological Momentary Assessment

Dagelijkse stress staat voor negatieve ervaringen gedurende de dag en is voorspellend voor depressieve symptomen (Herres, Krauthamer, & Kobak, 2015). Dagelijkse

beslommeringen, dat wil zeggen dagelijks terugkerende irritaties of frustraties (Crnic & Greenberg, 1990), hebben grote invloed op de gezondheid. Dagelijkse beslommeringen zijn zelfs betere voorspellers voor de gezondheid dan belangrijke en ingrijpende

levensgebeurtenissen (Coplan, Bowker, & Cooper, 2003). De opvoeding kan een grote bron van stress en dagelijkse beslommeringen zijn. Opvoedstress is de ervaring van leed of ongemak als gevolg van het ouderschap (Gray, Edwards, O'Callaghan, & Cuskelly, 2012; Hayes & Watson, 2012). Een gewone dagelijkse situatie, zoals boodschappen doen met het kind, kan al tot stress leiden. De ouder kan zich dan inadequaat, ontoereikend en gespannen voelen met betrekking tot de opvoedtaak (Brock, Vermulst, Gerris, & Abidin, 1992). Doordat deze stressvolle situaties dagelijks terugkeren, kan het grote invloed hebben op de gezondheid en gemoedstoestand van de ouder. De gevolgen van dagelijkse opvoedstress hebben invloed op drie manieren.

Allereerst heeft dagelijkse opvoedstress invloed op de ouder zelf. Zo kan het leiden tot depressie, angsten en huwelijksproblemen (Hayes & Watson, 2012). Tevens kan opvoedstress een lichamelijke, emotionele of sociale verandering bij de ouder teweeg brengen

(Karasavvidis, et al., 2011; Neece & Baker, 2008). Dit kan zich bijvoorbeeld uiten in agressief gedrag of in het minder deelnemen aan sociale activiteiten. Ten tweede is dagelijkse

opvoedstress een risicofactor voor minder effectieve opvoedpraktijken (Anthony et al. 2005; Calkins, Hungerford, & Dedmon, 2004). Gebleken is dat stress het opvoedgedrag van ouders negatief beïnvloedt. Zo werd er weinig warmte en responsiviteit gerapporteerd in ouder-kind interacties, was er meer inconsistente discipline en waren er meer onrealistische

(5)

verwachtingen van het kind bij oplopende of hogere stressniveaus (Anthony et al., 2005; Groenendaal & Dekovic, 2000). Ten derde heeft opvoedstress gevolgen voor het kind. Zo bestaat er een direct effect tussen ouderlijke stress en zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag van het kind (Gutteling et al., 2005). Ook kan ouderlijke stress in het eerste levensjaar vergaande gevolgen hebben voor het kind, zoals cognitieve- en gedragsproblemen (Gray, Edwards, O'Callaghan, & Cuskelly, 2012). Opvoedstress is dan ook een belangrijke risicofactor voor de ontwikkeling van het kind (Victor, Bernat, Bernstein, & Layne, 2006; Williford, Calkins, & Keane, 2007).

Kortom, opvoedstress heeft gevolgen voor zowel ouders, het opvoedgedrag als de ontwikkeling van het kind. Daarbij moet de invloed van dagelijkse beslommeringen niet onderschat worden. Het is van belang om de dagelijkse opvoedstress vroegtijdig te signaleren om gevolgen in de toekomst te voorkomen.

Meten van Opvoedstress

Om dagelijkse opvoedstress te herkennen, is het van essentieel belang om het concept goed te kunnen meten. Er zijn verschillende manieren om dagelijkse opvoedstress in kaart te brengen. In dit onderzoek wordt onderzocht of er een verschil is in de voorspellende waarde van een algemene vragenlijst en Ecological Momentary Assessment (EMA). De meest gangbare manier van onderzoek doen is door middel van een vragenlijst. Deze manier van dataverzameling maakt het mogelijk om gemakkelijk een grote groep deelnemers te bereiken. Een andere vorm van onderzoek is via EMA. Dit zijn verschillende methoden waarbij

meerdere metingen worden gedaan van het gedrag en de ervaringen van participanten in hun natuurlijke omgeving (Breevaart, Bakker, & Demerouti, 2012; Shiffman, Stone, & Hufford, 2008). In veel onderzoek wordt gebruik gemaakt van geschreven dagboeken, elektronische dagboeken, smartphones en fysiologische sensoren voor het meten van gevoelens (zelfbeeld, stress, e.d.) en gedragingen (dieet, drugsgebruik, e.d.). De meetmethoden lopen sterk uiteen in

(6)

ontwerp, technologie, schema en inhoud. Toch komen er ook een aantal elementen overeen. Zo worden alle EMA metingen afgenomen in de natuurlijke omgeving van de participanten, op het moment dat het gevoel/gedrag aanwezig is of kort hierna, op geselecteerde tijden of op de door de respondent gekozen episoden en ook worden de metingen herhaaldelijk afgenomen (Upchurch Sweeney, 2013). Een voorbeeld van een geschreven dagboek methode is de Dag Reconstructie Methode (DRM) (Kahneman, Krueger, Schkade, Schwarz, & Stone, 2004). Hierbij worden participanten in de ochtend telefonisch geïnterviewd om de activiteiten van de dag van gisteren te benoemen en hierbij het stressniveau te rapporteren. Men kan zich

afvragen welke vorm van operationaliseren het meest geschikt is voor het meten van dagelijkse stressgevoelens: een vragenlijst of een EMA.

Vragenlijst versus EMA

Voor zowel een vragenlijst als een EMA zijn voordelen te benoemen. Zo zal een vragenlijst betrouwbaarder zijn, omdat deze teruggrijpt op een langere periode in plaats van één of enkele dagen. Daarentegen zit bij een EMA minder tijd tussen de gebeurtenis en de rapportage, waardoor de ecologische validiteit hoger zal zijn. De metingen zitten dichter op de daadwerkelijke ervaringen (Hendriks, Ludwigs, & Veenhoven, 2015; Shiffman, Stone, & Hufford, 2008). Bij beide meetmethoden zijn ook kritische kanttekeningen te zetten.

Allereerst kan men zich afvragen of het construct ‘dagelijkse stress’ gemeten kan worden aan de hand van een vragenlijst. Een vragenlijst grijpt namelijk terug op een langere periode van een of enkele maanden. Zo is de instructie bij de Parent Daily Hassles (PDH), een vragenlijst met betrekking tot de dagelijkse beslommeringen, als volgt: ‘Wilt u aangeven hoe vaak u onderstaande gebeurtenissen heeft meegemaakt in de afgelopen weken’. Mogelijk wordt op deze manier niet de dagelijkse stress gemeten, maar de stress gedurende de periode waar de vragenlijst betrekking op heeft (in dit geval dus de afgelopen weken). Daarbij komt dat de vragen in de vragenlijsten mogelijk de voorkeuren, normen en attitudes van de

(7)

onderzoeker weergeven, in plaats van het daadwerkelijke gedrag (Kan & Pudney, 2008). Ten tweede kan het geheugen leiden tot vertekeningen, dit komt voor in veel studies die gebruik maken van zelfrapportage (van den Brink, Bandell-Hoekstra, & Abu-Saad, 2001).

Retrospectieve vertekeningen zijn vertekeningen doordat iemand zich de stressvolle momenten anders kan gaan herinneren, door het tijdsverschil dat bestaat tussen de ervaren stress en de rapportage van de ervaren stress. Men kan moeilijkheden ervaren in het

terugroepen van de relevante ervaringen in het geheugen en een antwoord wordt dan mogelijk sterk gebaseerd op recente en levendige herinneringen (Diener, Inglehart, & Tay, 2013). De stressvolle momenten zullen sterker in het geheugen aanwezig zijn dan de minder stressvolle momenten. Tevens kan er sprake zijn van ‘focusing illusion’. Dit houdt in dat de aandacht ten tijde van de afname gericht is op een bepaalde invloedrijke factor (zoals het mooie weer) en dat deze factor de rapportage vrijwel volledig gaat kleuren. Eén aspect wordt overheersend. Aansluitend hierbij kan de verantwoordelijkheid die een respondent krijgt leiden tot

meetfouten. De respondent moet namelijk twee lastige taken volbrengen. Allereerst het terugroepen van de activiteit en vervolgens het scoren van deze activiteit. De nauwkeurigheid van het scoren wordt vaak in twijfel getrokken door het gebrek aan detail, als gevolg van het terugroepen en door de ruimte die de participant heeft om de vraag te interpreteren en te antwoorden vanuit een reeds bestaand en wellicht onjuist zelfbeeld (Kan & Pudney, 2008). Dit kan bijvoorbeeld wanneer iemand zichzelf ziet als een rustig en kalm persoon, maar aan de buitenkant erg agressief gedrag laat zien. Tot slot kunnen de psychische- en fysieke toestand op het moment van rapportage voor vertekeningen zorgen. Deze factoren kunnen leiden tot een over- of onderschatting van de situatie, wat de resultaten kan beïnvloeden (van den Brink, Bandell-Hoekstra, & Abu-Saad, 2001).

Door het gebruik van EMA metingen worden veel van deze kanttekeningen

(8)

(Breevaart, Bakker, & Demerouti, 2012). Participanten hoeven nu niet meer terug te kijken over enkele weken/maanden, maar enkel op de dag van gisteren. Hierdoor hoeven zij minder een beroep te doen op het geheugen. Dit leidt tot een meer waarheidsgetrouwe zelfrapportage (Hendriks, Ludwigs, & Veenhoven, 2015). Toch kan ook bij een dagboekmethode,

bijvoorbeeld bij de DRM, sprake zijn van een vertekening van het geheugen. Deze wordt namelijk in de ochtend afgenomen en heeft betrekking op de dag ervoor, waardoor er enige tijd tussen de gebeurtenis en de rapportage zit. De ‘peak-end-rule’ zou hier van toepassing kunnen zijn, dit houdt in dat men gebeurtenissen evalueert op basis van twee herinneringen: tijdens de piek en aan het einde (Redelmeier, Katz, & Kahneman, 2003). Toch lijkt deze vertekening acceptabel doordat er maximaal een dag tussen het gedrag en de rapportage zit. Hierdoor heeft men nog een adequate toegang tot de relevante informatie (Kahneman et al., 2004). Een ander voordeel van de EMA in vergelijking met een vragenlijst, is dat er een meer gedetailleerd beeld ontstaat van de gevoelens van de participant (Hendriks, Ludwigs, & Veenhoven, 2015). Dit komt doordat, bijvoorbeeld bij de DRM, de deelnemer zelf de indeling van de dag aangeeft door gebruik te maken van episoden. Wel bevat een meting door middel van een dagboek methode vaker willekeurige meetfouten dan een vragenlijst. De dag waarop de DRM is afgenomen kan een uitzonderlijke dag zijn die niet representatief is voor het dagelijks leven van de deelnemer (Kan & Pudney, 2008). Daarnaast kan ook bij EMA metingen de eerder genoemde psychische- en fysieke toestand van de participant op moment van rapportage, voor vertekeningen zorgen.

Huidig onderzoek

Voor zowel het gebruik van een vragenlijst als voor het gebruik van EMA zijn dus voor- en tegenargumenten te bedenken. In dit onderzoek wordt de voorspellende waarde van beiden onderzocht. Dagelijkse opvoedingsstress wordt gemeten met één specifieke

(9)

namelijk de eerder genoemde Dag Reconstructie Methode (DRM). De PDH bestaat uit 20 vragen om de dagelijkse stress van ouders te meten. De DRM is ontworpen om de ervaringen van een persoon gedurende de dag, op een systematische manier te verzamelen (Diener & Tay, 2004). Omdat de DRM een minder belastende vorm van EMA is en deelnemers in hun dagelijkse ritme en routines niet gehinderd worden door piepjes die oproepen tot rapportage, zien velen de DRM als een serieus alternatief voor de Experience Sampling Method (een andere vorm van EMA, waarbij de deelnemer gedurende de dag een aantal korte vragen moet beantwoorden). Ondanks de minder belastende vorm van de DRM, beslaat deze wel een breed scala van gedachten, gevoelens en activiteiten in dagelijkse situaties (Diener & Tay, 2014). Toch is het volgens Diener en Tay (2014) nog te voorbarig voor onderzoekers om uitsluitend de DRM te gebruiken als meetinstrument voor het meten van gevoelens. Een van de

aanbevelingen is dan ook om aan te tonen op welke manieren de DRM kan uitblinken ten opzichte van globale rapportages over stemmingen.

Omdat er nog weinig inzicht is in de (toegevoegde) waarde van de DRM, is het doel van dit onderzoek om aan te tonen of de DRM een extra en/of ander beeld geeft van de dagelijkse opvoedstress van ouders, dan een standaard methode als de PDH vragenlijst. De vraag die centraal staat is dan ook: In hoeverre is er een verschil in voorspellende waarde van de PDH en de DRM met betrekking tot de kwaliteit van de opvoedingsomgeving als gevolg van dagelijkse opvoedstress? Om de twee meetmethoden met elkaar te kunnen vergelijken, wordt gebruik gemaakt van een uitkomstmaat die niet is gebaseerd op zelf-rapportage, te weten de HOME observatie. Dit is een observatie voor het meten van de kwaliteit van de opvoedingsomgeving, en wordt in veel onderzoeken gebruikt. In dit onderzoek worden verschillende ideeën tegen elkaar getoetst. Het kan namelijk zo zijn dat de DRM de kwaliteit van de opvoedomgeving beter voorspelt dan de PDH vragenlijst, een verklaring hiervoor kan de hogere ecologische validiteit zijn (Shiffman, Stone, & Hufford, 2008). Maar het kan ook

(10)

zo zijn dat de PDH de opvoedstress beter voorspelt, een verklaring hiervoor is te vinden in de hogere betrouwbaarheid van de PDH.

Methode Participanten

De data is verzameld binnen een onderzoeksproject vanuit de UvA naar de effecten van het opvoedingsondersteuningsprogramma Home-Start. Aan deze quasi-experimentele

effectstudie namen gezinnen uit 53 gemeenten deel. Dit onderzoek maakt gebruik van de 28 gemeenten die werden ingedeeld in de Home-Start groep. Home-Start droeg vervolgens 118 gezinnen aan. Van deze gezinnen werden er 86 geselecteerd om deel te nemen aan het onderzoek. Uiteindelijk vielen nog 34 gezinnen uit door het ontbreken van vragenlijsten, het niet meer kunnen bereiken van de gezinnen en het ontbreken van een HOME observatie.

De onderzoeksgroep voor huidig onderzoek bestond dan ook uit 52 moeders

(Mleeftijd=39.2, SDleeftijd=4.8) met een of meerdere kinderen tussen de nul en zes jaar, die stress ervoeren in het dagelijkse leven. Het merendeel van de moeders was Nederlands (80.4%), ook waren er Turkse moeders (2.0%), Marokkaanse moeders (5.9%) en een groep overig (11%). Gemiddeld hadden de ouders 2.4 kinderen (SD= 1.1). De deelnemers hadden verschillende gezinssituaties: gehuwd (59.9%), samenwonend (7.7%), los-vast relatie (1.9%),

co-ouderschap (1.9%), geen relatie (21.2%) en overig (7.7%).

De power laat zien hoeveel participanten nodig zijn voor huidig onderzoek, dit is berekend door middel van het programma G*Power (Mayr, Erdfelder, Buchner, & Faul, 2007). Volgens de berekeningen met het programma G*Power moet de steekproef uit 67 participanten bestaan (eisen: minimaal power van .80, alfa van .05 (eenzijdig getoetst) en effectgrootte van .30). De steekproef in dit onderzoek is kleiner, waardoor de power aan de lage kant is. Dit verschil wordt gedeeltelijk gecompenseerd doordat er in dit onderzoek meerdere metingen zijn gedaan bij de 52 deelnemers.

(11)

Procedure

Dit onderzoek betreft een longitudinaal onderzoek. Op vier momenten vulden de gezinnen vragenlijsten, zoals de PDH, in: voorafgaand aan Start, na een maand Home-Start, na afloop van Home-Start en een halfjaar na beëindiging van Home-Start. De eerste en de derde meting betroffen een huisbezoek.

De eerste meting van de DRM vond plaats bij het eerste huisbezoek. De volgende metingen van de DRM vonden plaats middels telefonische interviews. Ongeveer om de twee maanden werd de DRM afgenomen, dit gebeurde in de ochtend. Allereerst werd aan de ouder gevraagd of deze nog steeds deel nam aan Home-Start. Wanneer dit het geval was, werd aan het interview begonnen. De DRM werd afgenomen door 24 getrainde onderzoeksassistenten, en het afnemen van de DRM kostte ongeveer 10-15 minuten.

De HOME werd afgenomen tijdens het tweede huisbezoek, dat samenviel met de nameting en betrof een observatie. Deze observaties werden uitgevoerd door getrainde observatoren. Voorafgaand aan de observatie werden algemene gegevens ingevuld zoals het geslacht, de leeftijd, de etnische groep, de samenstelling van het gezin, de rangorde van het kind en eventuele bijzonderheden. Vervolgens kon men overgegaan op de observatie, waarbij de observator aan de hand van een observatielijst een ruwe score maakte, dat uiteindelijk leidde tot een percentielscores.

Figuur 1. Tijdlijn Meetmomenten

0mnd 2.5mnd (SD=.11) 5mnd (SD=.15) 8mnd (SD=3.95) DRMt1 DRMt2 DRMt3 PDHt1 PDHt2 HOMEt2

(12)

De metingen van de DRM en de PDH kwamen niet geheel overeen in de tijd (zie Figuur 1). Gekozen is om de derde meting van de DRM te gebruiken in dit onderzoek, omdat de latere metingen veel uitval hadden.

Materialen

Om het overzichtelijk te houden worden enkel de materialen uit het eerder uitgevoerde onderzoek toegelicht die in dit onderzoek een rol speelden.

Dag Reconstructie Methode. Allereerst de Dag Reconstructie Methode (DRM),

ontworpen door Kahneman (2004) voor het meten van het subjectieve welzijn van ouders. Het welbevinden werd gemeten door twee concepten, namelijk gespannenheid en tevredenheid. Ook kon onderscheid gemaakt worden tussen alle activiteiten gedurende de dag, of uitsluitend activiteiten met kinderen. Dit was van belang omdat de dagelijkse opvoedingsstress centraal stond. De deelnemers in dit onderzoek zijn verschillende keren telefonisch geïnterviewd over de dag van gisteren. Allereerst werd de moeder gevraagd om stap voor stap te vertellen wat zij gisteren had gedaan. Hierbij werd de begin- en eindtijd genoteerd, waar de activiteit plaats vond, of en hoeveel (eigen) kinderen er aanwezig waren en of er andere volwassenen

aanwezig waren (partner, vrienden, hulpverleners). Wanneer de hele dag was doorgenomen, noemde de onderzoeker de activiteiten opnieuw op, zodat de moeder kon aangeven hoe gespannen en tevreden zij zich op de verschillende momenten voelde. Dit gebeurde aan de hand van een zespunt Likertschaal (0 = helemaal niet, 6 = heel erg), voor zowel

gespannenheid als tevredenheid. De gemiddelde gespannenheid lag tussen de .00 en 3.80 (M=1.45). De gemiddelde gespannenheid met kind(eren) lag tussen de .81 en 1.73 (M=1.51). Een hoge score op de DRM betekent een hoge mate van dagelijkse opvoedstress. Voor de DRM is in dit onderzoek geen betrouwbaarheid uit te rekenen. Dit omdat het een single item meting betreft, stress wordt gemeten op basis van een enkel construct. Toch zijn er elementen die de betrouwbaarheid van de DRM garanderen. De metingen hebben namelijk betrekking op

(13)

de hele dag, niet enkel op een dagdeel en tevens bestaan de metingen uit veel verschillende episodes (Mt1=16.53, Mt1range=7-33, Mt2= 13.58, Mt2range=7-27, Mt3=14.46, Mt3range=5-33). Er is sprake van een lichte afname in episodes, maar ook na optreden van eventuele

‘onderzoeksmoeheid’ blijft het aantal episodes op de laatste meting zeer acceptabel. Eerder onderzoek geeft ondersteuning voor de validiteit van de DRM (Diener & Tay, 2014), echter is dit gericht op gelukgevoelens in plaats gevoelens van stress.

Parent Daily Hassles. Vervolgens de Parent Daily Hassles vragenlijst (PDH) van Crnic en Greenberg (1990). Voor dit onderzoek is de vertaling van Groenendaal & Gerrits (1996) gebruikt, de Dagelijkse Beslommeringen Lijst (DBL). Deze vragenlijst meet de dagelijkse beslommeringen van ouders met betrekking tot de opvoeding. Er zijn twintig gebeurtenissen waarover ouders rapporteren, waarmee de frequentie en de intensiteit van de dagelijkse beslommeringen werd gemeten. De moeder moest op een vijfpunt Likertschaal de frequentie van de gebeurtenis in de afgelopen weken aangeven (1 = nooit, 5 = voortdurend). Een score van 4 of 5 geeft aan dat een gebeurtenis vaker dan gemiddeld voorkomt. Wanneer de gebeurtenis was voorgekomen, moest de moeder ook de intensiteit van de gebeurtenis aangeven. Ook dit gebeurde op een vijfpunt Likertschaal (1 = geen, 5 = erg veel). Een hoge score op de PDH betekent een hoge mate van dagelijkse opvoedstress. Er zijn twee factoren, de parenting tasks (PDH-PT) en de children’s challenging behavior (PDH-CB). De PDH-PT is gerelateerd aan typische verplichtingen en taken die geassocieerd worden met het

ouderschap, deze factor betreft 8 items. De totale score van deze factor ligt tussen de 8 en 40. Een voorbeeld item is: “Eigen bezigheden/huishoudelijke taken worden belemmerd door de dagindeling van de kinderen (bv. de tijden waarop het kind naar de crèche moet, activiteiten van het kind)”. De PDH-CB brengt de ouderlijke stress met betrekking tot uitdagende gedragingen van het kind in beeld. Deze factor bestaat uit 7 items (Coplan, Bowker, & Cooper, 2003). De totale score van deze factor ligt tussen de 7 en 35. Een voorbeeld item is:

(14)

“Gemopper, gezeur, geklaag van de kinderen”. Het invullen van de vragenlijst nam ongeveer tien minuten in beslag. De schaal bleek betrouwbaar voor zowel de dimensie frequentie (α =.85) als voor intensiteit (α =.89). Ook de twee factoren bleken betrouwbaar (PDH-PT α =.74 en PDH-CB α =.75). Dit komt overeen met eerder onderzoek waarin de betrouwbaarheid ook hoog bleek (PDH-PT α =.83 en PDH-CB α =.81) (Coplan, Bowker, & Cooper, 2003).

HOME. Home Observation for Measurement of the Environment (HOME) is

ontworpen door Bradley en Caldwell (1984), om de emotionele steun en cognitieve stimulatie te meten die kinderen ontvangen in de thuissituatie. Er zijn twee versies, voor de leeftijd van 0-3 jaar en voor 3-6 jaar. Voor 0-3 jaar bestaat de HOME uit 45 gebeurtenissen die gescoord konden worden met “Ja” of “ Nee”. De gebeurtenissen zijn verdeeld in zes categorieën: emotionele en verbale responsiviteit van de moeder, het vermijden van het opleggen van beperkingen of straf, de samenstelling van de omgeving met betrekking tot het materiële en het tijdsaspect, aanwezigheid van geschikt speelgoed, betrokkenheid van de moeder bij het kind en tot slot de gelegenheid tot variatie in de dagelijkse stimulatie. Een voorbeeld van het vermijden van het opleggen van beperkingen of straf is: “Tijdens het bezoek schreeuwt de moeder niet tegen het kind”. Voor 3-6 jaar bestaat de HOME uit 55 gebeurtenissen die gescoord konden worden met “Ja” of “Nee”. Deze gebeurtenissen zijn onderverdeeld in acht categorieën: stimulering door speelgoed, spelletjes, leesmateriaal, taalstimulering, fysieke omgeving: veilig, schoon en bevorderlijk voor de ontwikkeling, trots affectie en warmte, stimulering van cognitieve vaardigheden, modelleren en stimuleren van sociaal gedrag, variatie in stimulering en fysieke straf. Een voorbeeld van een item uit de categorie trots, affectie en warmte is: “Ouder houdt het kind 10-15 minuten per dag tegen zich aan,

bijvoorbeeld tijdens voorlezen, tv-kijken, enz”. Een hogere score op de HOME betekent een rijkere woonomgeving. Dit geldt voor zowel de versie voor 0-3 jaar als de versie voor 3-6 jaar. De betrouwbaarheid bleek hoog in eerder onderzoek (α =.90) en de validiteit bleek

(15)

gemiddeld (tussen α =.47 en α =.65) (Goemans, van Geel, Vedder, & Bradley, 2014; Totsika & Sylvia, 2004).

Analyse

Om de hoofdvraag te beantwoorden is het van belang om inzicht te krijgen in de longitudinale verandering van zowel de DRM als de PDH. Dit wordt gemeten door de intercept (het beginpunt) en de slope (de hellingsgraad). Hiervoor wordt een multilevel analyse uitgevoerd. Deze analyse geeft inzicht in de verklaarde variantie van zowel de DRM als de PDH. Ook worden onbekende gegevens toch gebruikt door de multilevel analyse, hierdoor wordt gebruik gemaakt van alle beschikbare gegevens. De analyses betreffen secundaire analyses op bestaande data. Wellicht zijn de scores gemeten door de DRM

gevoeliger voor verandering dan de scores gemeten met de PDH. Voor de PDH werd enkel de intensiteit van de dagelijkse beslommeringen mee genomen, voor beide schalen (PDH-PT en PDH-CB). Voor de Home observatie werd de totaalscore mee genomen, voor de kwaliteit van de opvoedingsomgeving.

Resultaten

Voorafgaand aan de analyse werd gekeken of de verschillende schalen een toegevoegde waarde hadden. Eerder werd een onderscheid gemaakt tussen DRM gespannenheid en DRM gespannenheid met kinderen. Gezien de hoogte van de correlatie tussen de DRM

gespannenheid en DRM gespannenheid met kinderen (r= .90 en r= .92, zie tabel 1), was het niet nodig om dit onderscheid te maken. Er is weinig verschil tussen de schalen

gespannenheid en gespannenheid met kinderen. Om die reden is in de verdere analyses enkel de DRM gespannenheid mee genomen.

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, namelijk of er een verschil is in waarde van de DRM en de PDH met betrekking tot de kwaliteit van de opvoedingsomgeving, moet er allereerst een verband zijn tussen de DRM en PDH en de Hometotaal score. Gebleken is dat

(16)

zowel de DRM als de PDH niet significant samenhingen met de Home (zie tabel 1). Er is dus geen verband gevonden tussen de dagelijkse opvoedstress van ouders en de kwaliteit van de opvoedingsomgeving. Omdat er geen samenhang was, werd de Home niet mee genomen in de verdere analyse.

Om een uitspraak te kunnen doen over de waarde van de meetmethoden werd vervolgens gekeken naar de correlaties van de DRM en de PDH. Op meting één en meting drie correleerden de DRM gespannenheid (r=.32) en de DRM gespannenheid met kinderen (r=.39) minder sterk dan de PDH-PT (r=.66) en de PDH-CB (r=.40). De lagere stabiliteit op meting twee zou een logisch gevolg van de interventie kunnen zijn. Deze afname zou dan wel voor alle schalen gelijk moeten zijn. De rangordestabiliteit van de PDH lijkt hoger dan de rangordestabiliteit van de DRM. Een hoge score op meting één betekende een hoge score op meting twee.

Daarnaast correleert de PDH-PT sterker op meting één en drie dan de PDH-CB. De schaal gericht op ouderlijke taken lijkt stabieler in de tijd dan de schaal gericht op het uitdagende gedrag van kinderen.

Vervolgens was het interessant om te kijken naar de construct validiteit. Beide instrumenten meten het construct dagelijkse opvoedstress, daarom werd gekeken naar de convergente validiteit. Uit de correlatiematrix is gebleken dat de DRM en de PDH op meting één matig tot redelijk correleren (r= .40 en r= .28). Dit gold ook voor de tweede meting (r= .38 en r= .28). De correlaties zijn stabiel over de tijd. Deze correlaties suggereren een matig tot redelijke samenhang tussen de DRM gespannenheid en de PDH-PT en PDH-CB.

(17)

Tabel 1. Correlatiematrix Variabelen T1 (N=51) T2 (N=36) 1 2 3 4 5 6 7 8 1 DRMt1gesp - .90** .40** .28** 2 DRMt1gespkind - .36** .30** 3 PDHt1pt - .73** 4 PDHt1cb - 5 DRMt3gesp .32** .36** .36** .32** - .92** .38** .28* 6 DRMt3gespkind .35** .39** .40** .30* - .50** .42** 7 PDHt2pt .43** .41** .66** .42** - .63** 8 PDHt2cb .29* .16 .45** .40** - 9 Hometotaal -.16 -.18 -.09 -.19 -.15 -.05 .20 .10 ** significant bij .01 level (1-tailed)

*significant bij .05 level (1-tailed)

Vervolgens is de multilevel analyse met intercept en slope uitgevoerd in het programma MLWIN voor enkel de DRM gespannenheid en de PDH-CB en PDH-PT (zie tabel 2).

Tabel 2.

Multilevel analyse

Correlaties PDH

Uitdagende gedragingen (S.E.) Ouderlijke taken (S.E.) IDRM -IPDH .42 (.96)* .49 (1.12)* IDRM -SPDH -.10 (3.00) .22 (3.11) SDRM -IPDH .28 (3.17) .14 (3.63) SDRM -SPDH -.18 (10.62) -.35 (10.95) I intercept, S slope *p<.05

(18)

Om de samenhang van de DRM en de PDH te bepalen werd de multilevel analyse uitgevoerd met zowel de intercept als de slope. De intercept van de DRM hing significant samen met de intercept van de PDH (IDRM-IPDH CB=.42 en IDRM-IPDH PT=.49). Er is een

middelmatig verband gevonden tussen de beginmeting van de DRM en de beginmeting van de PDH. Een hoge score op de DRM hangt samen met een hoge score op de PDH.

Om het verschil in waarde van de DRM en de PDH te bepalen, werd gekeken naar de toe- of afname in de tijd. Gebleken is dat de correlaties tussen de slope parameters van x en y niet significant zijn. Dit betekent dat er geen samenhang is tussen de DRM en de PDH in de toe- of afname van dagelijkse opvoedstress van ouders.

Discussie

In dit onderzoek werd gekeken naar de predictieve validiteit van een vragenlijst (de PDH) en een Ecological Momentary Assessment (de DRM), met betrekking tot de kwaliteit van de opvoedingsomgeving als gevolg van dagelijkse opvoedstress. Er bleek geen verband te zijn tussen de dagelijkse opvoedstress van ouders en de kwaliteit van de

opvoedingsomgeving. De DRM en de PDH hingen beiden niet samen met de Home. Er is ook geen verschil gevonden in voorspellende waarde van de DRM en de PDH. Wel hing het niveau op de beginmeting van de DRM en de PDH significant samen. Een hoge score op de DRM hing samen met een hoge score op de PDH.

Op basis van eerder onderzoek naar de invloed van opvoedingsstress op de kwaliteit van de opvoedingsomgeving, werd verwacht dat de emotionele steun en de cognitieve stimulatie in de thuissituatie zouden afnemen wanneer de ouder meer stress ervaart (Crnic, Haze, & Hoffman, 2005; Erlardo & Bradley, 1981). Ook in recent onderzoek werd een negatief verband tussen de kwaliteit van de opvoedingsomgeving en de ouderlijke stress gevonden (Goemans et al., 2014). Tegenstrijdig met de verwachting bleek de geobserveerde kwaliteit van de opvoedomgeving in dit onderzoek niet significant samen te hangen met de

(19)

DRM en de PDH. Een verklaring voor de discrepantie kan zijn dat de doelgroepen

verschillen. In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een doelgroep die behoefte had aan opvoedingsondersteuning. Alle moeders ervoeren stress bij de opvoeding. In eerder

onderzoek werden de participanten geworven via scholen om een representatie van de populatie te verkrijgen. Daarbij lag de leeftijd van de kinderen in dit onderzoek tussen de nul en zes jaar. Het verband tussen de opvoedingsomgeving en ouderlijke stress werd in eerder onderzoek aangetoond in een groep met kinderen van zes tot en met tien jaar (Goemans et al., 2014). De subschalen van de Home variëren voor de verschillende leeftijden. Bovendien werd in dit onderzoek de Home vergeleken met de PDH en de DRM. In eerder onderzoek werd gebruik gemaakt van de Nijmeegse Ouderlijke Stress Index verkort (NOSI-K). De NOSI-K vraagt terug over een langere tijd. Een ander belangrijk verschil is dat de NOSI-K naast het ouderdomein en het kinddomein ook vraagt naar levensgebeurtenissen. Dit domein heeft betrekking op de ingrijpende en stressvolle omstandigheden in de afgelopen 12 maanden. Wellicht hebben levensgebeurtenissen toch meer invloed dan dagelijkse beslommeringen, wat in strijd zou zijn met Coplan, Bowker en Cooper (2003). Kortom, door de verschillen tussen de onderzoeken is het aannemelijk dat het verband eerder wel, maar in dit onderzoek niet is gevonden.

In dit onderzoek is gekozen om voor de DRM de gespannenheid over alle activiteiten op een dag mee te nemen in de analyse. Eerder werd een onderscheid gemaakt tussen alle activiteiten op een dag en enkel de activiteiten met kinderen. Verwacht werd dat de opvoedstress die de ouder ervaart, voor een groot deel zou bestaan uit activiteiten met kinderen (Whalen, Jamner, Henker, Delfino, & Lozano, 2002) Toch omvat de definitie van opvoedstress vaak ook de stressvolle gebeurtenissen die los staan van de directe opvoeding en het kind (Crnic, Gaze, & Hoffman, 2005). De stress kan voortkomen uit verschillende

(20)

stress op het werk van de ouders ook een negatieve invloed heeft op het geduld, de

sensitiviteit en responsiviteit van de ouders (Crnic & Low, 2002). Hierdoor kunnen ouders meer opvoedstress ervaren. Dit bevestigt dat zowel de activiteiten met als zonder kinderen van invloed kunnen zijn op de opvoedstress die ouders ervaren.

Een andere keuze in dit onderzoek was om de derde meting van de DRM te gebruiken in de analyses. Dit meetmoment viel niet gelijk met de laatste meting van de PDH. Toch is hiervoor gekozen omdat de latere metingen veel uitval hadden. Bovendien was er een grote spreiding tussen de eindmetingen van de PDH. Voor een aantal gezinnen is de eindmeting van de PDH daardoor toch samen gevallen met de eindmeting van de DRM. Voor een ander deel van de steekproef zat daarentegen een groot verschil tussen de eindmeting van de PDH en de DRM. Het tijdsverschil tussen de eindmetingen zou een verklaring kunnen zijn dat er wel een verband was tussen de beginmeting, maar niet tussen de eindmeting. Het eerste meetmoment was immers voor alle moeders gelijk, terwijl tussen het laatste meetmoment gemiddeld drie maanden verschil zat.

Zoals genoemd werd er een verband gevonden tussen de beginmeting van de DRM en de PDH. Er was sprake van een middelmatig verband. De slopes daarentegen hingen niet significant samen. Desalniettemin is het opvallend dat er sprake is van een negatief verband. Een hoge score op de DRM hangt samen met een lage score op de PDH en andersom. Dit is tegenstrijdig met de verwachting, omdat beide instrumenten het construct dagelijkse stress meten (Crnic & Greenberg, 1990; Kahneman, 2004). Er zijn een aantal verklaringen voor dit negatieve effect. Allereerst kan het test-hertest effect van de vragenlijst van invloed zijn. Dit houdt in dat ouders een afname in stress rapporteren als gevolg van de interventie. Deze afname zou dan te zien zijn op de PDH, maar niet in het dagelijkse leven (op de DRM). Hier sluit het verschil tussen state (een tijdelijke emotie gekenmerkt door fysiologische opwinding) en trait (de individuele aanleg om te reageren in stresssituaties) op aan. State is aan

(21)

verandering onderhevig, wat invloed kan hebben op de vragenlijst. Trait is stabieler over de tijd, waardoor een verandering wellicht minder te zien is in het dagelijkse leven (Andreatini & Bacellar, 2000). Een andere verklaring zijn de eerder beschreven retrospectieve vertekeningen (Diener, Inglehart, & Tay, 2013). De DRM vraagt terug over één dag, terwijl de PDH

terugvraagt over de afgelopen weken, waardoor het geheugen de resultaten kan beïnvloeden. Tot slot kan het zijn dat ouders die meer stress ervaren minder tijd en zin maken voor het invullen van de DRM. Dit kost namelijk tijd in de ochtend. De PDH wordt één keer ingevuld. Hierdoor kan het zijn dat de moeders op de vragenlijst wel de hogere stress weten aan te geven, maar dit niet of onvolledig rapporteren op de DRM.

Bij het onderzoek dienen tot slot een aantal kanttekeningen te worden geplaatst. In de eerste plaats is in de analyse gekozen om enkel PDH intensiteit mee te nemen en niet de frequentie. Hierdoor ging informatie verloren. Het is aannemelijk dat de frequentie schaal minder fouten zal bevatten doordat het geen interpretatie van de ouder vraagt. Desalniettemin is hiervoor gekozen omdat het kan dat een activiteit weinig voorkomt, maar toch voor veel opvoedstress zorgt. Dit blijkt uit eerder onderzoek, waar negatieve emotionele labiliteit van kinderen een significante voorspeller was voor de intensiteit van de dagelijkse

beslommeringen en niet voor de frequentie (Walerius, Fogleman, & Rosen, 2016).

Daarbij blijkt dat er weinig verschil is tussen de subschalen PDH-PT en de PDH-CB. Dit roept de vraag op of de scheiding tussen ouderlijke taken en uitdagende gedragingen wel een toevoeging is. Mogelijk is, net als bij de DRM gespannenheid en DRM gespannenheid met kinderen, het beter om één schaal mee te nemen in de analyse. Een verklaring voor de kleine variatie binnen de schalen is te vinden in de steekproef. De steekproef in dit onderzoek betreft een risicogroep. De deelnemers ervaren over het algemeen veel opvoedstress,

(22)

Al met al is in dit onderzoek geen verschil gevonden in de (toegevoegde) waarde van de DRM in vergelijking met een vragenlijst. Ondanks de genoemde voordelen van de DRM ten opzichte van een vragenlijst voor het meten van dagelijkse opvoedstress, wordt het niet aangeraden om met enkel de DRM onderzoek te doen. Er is nog te weinig inzicht in hoe de stressgevoelens, verzameld door verschillende meetmethoden, samenhangen met de

verschillende voorspellers en uitkomsten. Wellicht zou vervolgonderzoek naar de voorspellende waarde van de DRM met betrekking tot dagelijkse opvoedstress, gebruik kunnen maken van het cortisolgehalte als uitkomstmaat (Almeida, McGonagle, & King, 2009). De DRM is een veelbelovend instrument voor het meten van dagelijkse

stressgevoelens. Het blijft dan ook van belang om meer inzicht te verkrijgen in de waarde van de DRM.

(23)

Referenties

Almeida, D. M., McGonagle, K., & King, H. (2009). Assessing daily stress processes in social surveys by combining stressor exposure and salivary cortisol. Biodemography and Social Biology, 55, 219-237. doi:10.1080/19485560903382338

Andreatini, R., & Bacellar, L. F. (2000). Animal models: trait or state measure? The test-retest reliability of the elevated plus-maze and behavioral despair. Progress in

Neuro-Psychopharmacology and Biological Psychiatry, 24, 549-560. doi:10.1016/S0278-5846(00)00092-0

Anthony, L. G., Anthony, B. J., Glanville, D. N., Naiman, D. Q., Waanders, C., & Shaffer, S. (2005). The relationships between parenting stress, parenting behaviour and

preschoolers' social competence and behaviour problems in the classroom. Infant and Child Development, 14, 133-154. doi:10.1002/icd.385

Belsky, J. (1984). The determinants of parenting: A process model. Child Development, 55, 83-96. Verkregen op 18-01-2016, van

http://www.jstor.org/stable/pdf/1129836.pdf?acceptTC=true

Bradley, R. H., & Caldwell, B. M. (1984). The relation of infants' home environments to achievement test performance in first grade: A follow-up study. Child development, 55, 803-809. doi:10.2307/1130131

Breevaart, K., Bakker, A. B., & Demerouti, E. (2012). Psychometrische eigenschappen van meetinstrumenten in dagboekonderzoek: illustratie aan de hand van bevlogenheid. Gedrag en Organisatie, 25, 419-431. Op 18-01-2016, verkregen van

https://www.researchgate.net/

Brink, van den, M., Bandell‐Hoekstra, E. N. G., & Abu‐Saad, H. H. (2001). The occurrence Of recall bias in pediatric headache: a comparison of questionnaire and diary data. Headache: The Journal of Head and Face Pain, 41, 11-20.

(24)

doi:10.1046/j.1526-4610.2001.111006011.x

Brock, de, A. J. L. L., Vermulst, A. A., Gerris, J. R. M., & Abidin, R. R. (1992). NOSI: Nijmeegse Ouderlijke Stress Index. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Bronfenbrenner, U. (1992). Six theories of child development: revised formulations and current issues. Ecological Systems Theory, 5, 187-249. Op 18-01-2016, verkregen van ` http://psycnet.apa.org/psycinfo/1992-98662-005

Calkins, S. D., Hungerford, A., & Dedmon, S. E. (2004). Mothers’ interactions with temperamentally frustrated infants. Infant Mental Health Journal, 25, 219-239. doi:10.1002/imhj.20002

Coplan, R. J., Bowker, A., & Cooper, S. M. (2003). Parenting daily hassles, child temperament, and social adjustment in preschool. Early Childhood Research Quarterly, 18, 376-395. doi:10.1016/S0885-2006(03)00045-0

Crnic, K. A., Gaze, C., & Hoffman, C. (2005). Cumulative parenting stress across the preschool period: Relations to maternal parenting and child behaviour at age 5. Infant and Child Development, 14, 117-132. doi:10.1002/icd.384

Crnic, K. A., & Greenberg, M. T. (1990). Minor parenting stresses with young children. Child Development, 61, 1628-1637. doi:10.2307/1130770

Crnic, K., & Low, C. (2002). Everyday stresses and parenting. Handbook of Parenting. Op 18-01-2016, verkregen van

http://124.40.252.4/ebookpsikologi/pdf/HandbookofParentingSecondEditionVolume5. pdf#page=280

Diener, E., Inglehart, R., & Tay, L. (2013). Theory and validity of life satisfaction scales. Social Indicators Research, 112, 497-527. doi:10.1007/s11205-012-0076-y

Diener, E., & Tay, L. (2014). Review of the Day Reconstruction Method (DRM). Social Indicators Research, 116, 255-267. doi:10.1007/s11205-013-0279-x

(25)

Validation of the Home Observation for Measurement of the Environment Inventory. Journal of Family Issues, 18, 1-20. doi:10.1177/0192513X14555767

Gray, P. H., Edwards, D. M., O'Callaghan, M. J., & Cuskelly, M. (2012). Parenting stress in mothers of preterm infants during early infancy. Early human development, 88, 45-49. doi:10.1016/j.earlhumdev.2011.06.014

Groenendaal, H., & Dekovic, M. (2000). Risicofactoren voor kwaliteit van de opvoeding. Pedagogiek, 20, 3-22. Op 11-01-2016, verkregen van

http://www.ingentaconnect.com/content/aup/pedagog

Groenendaal, J. H., & Gerrits, L. A. (1996). Dagelijkse Beslommeringen Lijst (DBL). Utrecht, the Netherlands: Universiteit Utrecht.

Gutteling, B. M., de Weerth, C., Willemsen-Swinkels, S. H., Huizink, A. C., Mulder, E. J., Visser, G. H., & Buitelaar, J. K. (2005). The effects of prenatal stress on temperament and problem behavior of 27-month-old toddlers.European child & adolescent

psychiatry, 14, 41-51. doi:10.1007/s00787-005-0435-1

Hayes, S. A., & Watson, S. L. (2013). The impact of parenting stress: A meta-analysis of studies comparing the experience of parenting stress in parents of children with and without autism spectrum disorder. Journal of Autism and Developmental

Disorders, 43, 629-642. doi:10.1007/s10803-012-1604-y

Herres, J., Krauthamer Erwing, E. S., & Kobak, R. (2015). Emotional Reactivitiy to Negative Adult and Peer events and the Maintenance of Adolescent Depressive Symptoms: a Daily Diary. Journal of abnormal Child Psychology, 18, 1-11.

doi:10.1007/s10802-015-0043-6

Kahneman, D., Krueger, A. B., Schkade, D. A., Schwarz, N., & Stone, A. A. (2004). A Survey Method for Characterizing Daily Life Experience: The Day Reconstruction Method. Science, 306, 1776-1780. doi:10.1126/science.1103572

(26)

Kan, M. Y., & Pudney, S. (2008). Measurement error in stylized and diary data on time use. Sociological Methodology, 38, 101-132. doi: 10.1111/j.1467-9531.2008.00197.x Karasavvidis, S., Avgerinou, C., Lianou, E., Priftis, D., Lianou, A., & Siamaga, E. (2011).

Mental retardation and parenting stress. International Journal of Caring Sciences, 4, 21-31. Op 16-01-2016, verkregen van

http://internationaljournalofcaringsciences.org/docs/Vol4_Issue1_04_Karasavvidis.pdf Linver, M. R., Brooks-Gunn, J., & Cabrera, N. (2004). The Home Observation for

Measurement of the Environment (HOME) Inventory: The Derivation of Conceptually Designed Subscales. Parenting, 2, 99-114. doi:10.1080/15295192.2004.9681266 Mayr, S., Erdfelder, E., Buchner, A., & Faul, F. (2007). A short tutorial of G*Power.

Tutorials in Quantitative Methods for Psychology, 3, 51-59. Op 16-01-2016, verkregen van http://www.tqmp.org/RegularArticles/vol03-2/p051/p051.pdf

Neece, C., & Baker, B. (2008). Predicting maternal parenting stress in middle childhood: The roles of child intellectual status, behavior problems and social skills. Journal of

Intellectual Disability Research, 52, 1114-1128. doi:10.1111/j.1365- 2788.2008.01071.x

Östberg, M., & Hagekull, B. (2000). A structural modeling approach to the understanding of parenting stress. Journal of Clinical Child Psychology, 29, 615-625.

doi:10.1207/S15374424JCCP2904_13

Redelmeier, D. A., Katz, J., & Kahneman, D. (2003). Memories of colonoscopy: a randomized trial. Pain, 104, 187-194. doi:10.1016/S0304-3959(03)00003-4 Shiffman, S., Stone, A. A., & Hufford, M. R. (2008). Ecological momentary

assessment. Annual Review of Clinical Psychology, 4, 1-32. doi:10.1146/annurev.clinpsy.3.022806.091415

(27)

revisited. Child and Adolescent Mental Health, 9, 25-35. doi:10.1046/j.1475-357X.2003.00073.x

Upchurch Sweeney, C. R. (2013). Ecological Momentary Assessment. Encyclopedia of Behavioral Medicine, 13, 647-648. doi: 10.1007/978-1-4419-1005-9

Victor, M. A., Bernat, D. H., Bernstein, G. A., & Layne, A. E. (2006). Effects of parent and family characteristics on treatment outcome of anxious children. Journal of Anxiety Disorders, 21, 835-848. doi:10.1016/j.janxdis.2006.11.005

Walerius, D. M., Fogleman, N. D., & Rosen, P. J. (2016). The Role of ADHD and Negative Emotional Lability in Predicting Changes in Parenting Daily Hassles. Journal of Child and Family Studies, 25, 1-13. doi:10.1007/s10826-016-0381-1

Whalen, C. K., Jamner, L.D., Henker, B., Delfino, R. J., & Lozano, J. M. (2002), The ADHD spectrum and everyday life: experience sampling of adolescent moods, activities, smoking, and drinking. Child Development 73, 209-227.

doi:10.1111/1467-8624.00401

Williford, A. P., Calkins, S. D., & Keane, S. P. (2007). Predicting change in parenting stress across early childhood: Child and maternal factors. Journal of Abnomal Child

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Offerman and Van der Veen form groups in the PPG consisting of six individuals and find significantly different effects of a subsidy introduction on contributions

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

De arbeidsmarktpositie van hoger opgeleide allochtone jongeren is weliswaar nog steeds niet evenredig aan die van hoger opgeleide autochtonen, maar wel veel beter dan die

Gemeente Bergen ziet geen aanleiding om haar eerdere standpunt te wijzigen danwel te heroverwegen en weigert wederom haar medewerking aan deze ontwikkeling te verlenen.. verzoekt

Christus wonden zijn onze genez Christus wonden zijn onze genez Christus wonden zijn onze genez Christus wonden zijn onze genezing ing ing ing. Christus vergoten bloed is

Sommigen bestempelen de plechtige com- munie graag smalend als „het plechtige afscheid”, maar ik zag zelf te vaak hoeveel gemeenschap er op zo’n dag door de

5 Department of Dermatology, LUMC, Leiden; 6 Department of Pathology, MUMC, Maastricht; 7 Department of Pathology, Erasmus MC Cancer Institute, Rotterdam; 8 Department of

Bron: Dementie-event, VOOR en DOOR mensen met dementie 5 september 2018, Alzheimer Nederland en Zorginnovatiebureau DAZ.. 1 Schrijf alles op, neem altijd pen en