• No results found

De kennis van jongeren (12-18 jaar) over de strafbaarheid van online deviant gedrag : samenhang met online risicogedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De kennis van jongeren (12-18 jaar) over de strafbaarheid van online deviant gedrag : samenhang met online risicogedrag"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De kennis van jongeren (12-18 jaar) over de strafbaarheid van online deviant gedrag: samenhang met online risicogedrag

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education

Universiteit van Amsterdam D.A. (Doutsen) van der Ploeg

11401710 Begeleider: mw. dr. I.B. (Inge) Wissink Tweede beoordelaar: mw. dr. E.A. (Esther) Rutten Amsterdam, augustus 2018

(2)

Samenvatting

Het doel van dit onderzoek was om in kaart te brengen in hoeverre de kennis van jongeren over de strafbaarheid van online deviant gedrag juist is en of de mate van deze kennis

samenhangt met de mate van online risicogedrag die de jongeren rapporteren (d.w.z. is het zo dat hoe beperkter de kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag is, hoe meer online risicogedrag gerapporteerd wordt). Tevens is er gekeken of het geslacht en

opleidingsniveau van de jongeren bepalend is voor de mate van kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag. Tot slot is nagegaan of het opleidingsniveau van de jongeren het verband tussen de kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag en het online risicogedrag modereert (d.w.z. of een mogelijk verband tussen de mate van kennis en online risicogedrag verschilt in sterkte voor de verschillende opleidingsniveaus).

In totaal hebben 886 jongeren, op middelbare scholen verspreid over het hele land, een online survey ingevuld. De leeftijd van deze jongeren varieerde van de twaalf tot achttien jaar (M = 14.5). Om de kennis van jongeren over de strafbaarheid van online gedrag op basis van de destijds geldende Nederlandse wetgeving te meten, is gebruik gemaakt van zeven

stellingen die in samenspraak met een jurist in opleiding en een beroepsadvocaat zijn opgesteld. Het online risicogedrag is gemeten met behulp van negen items van de ‘Youth Internet Safety Survey’ van Ybarra, Mitchell, Finkelhor en Wolak (2007).

Uit de resultaten blijkt dat de kennis van jongeren over de stafbaarheid van online deviant gedrag nog beperkt is. Zo weet bijvoorbeeld bijna de helft (46.8 %) van de jongeren niet dat het strafbaar is wanneer je in een virtuele wereld (games) goederen waarvoor betaald is met echt geld verplaatst of steelt. Zoals verwacht blijkt tevens uit de resultaten dat er een significant verschil is in de mate van (juiste) kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag tussen jongeren van verschillende opleidingsniveaus, namelijk: praktisch opgeleiden hebben minder juiste kennis over de strafbaarheid tot hun beschikking dan meer theoretisch opgeleiden. Er waren echter geen significante opleidingsverschillen in de mate van online risicogedrag. Verder bleken meisjes significant meer juiste kennis te hebben over de

strafbaarheid van diverse online deviante gedragingen en tevens minder online risicogedrag te vertonen dan jongens. In dit onderzoek is over de gehele steekproef echter geen significant verband gevonden tussen de mate van (juiste) kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag en de mate van risicovol gedrag op internet. Ook bleek opleidingsniveau niet als moderator op te treden in dit verband.

(3)

Inleiding

Het internet en social media zijn de afgelopen jaren veel gebruikte communicatiekanalen geworden voor jongeren. Tussen 2005 en 2013 was het percentage 12- tot 25- jarigen dat dagelijks internet gebruikt al toegenomen van 76% naar 93%. Uit de cijfers van het CBS (2017) blijkt dat het percentage jongeren dat thuis toegang heeft tot internet de afgelopen jaren ook is gestegen tot bijna 100%. Hierbij wordt het internet door een groot deel van de jongeren gebruikt voor toegang tot sociale media (96.9% van de 12- tot 18- jarigen) en is het internet hiermee uitgegroeid tot een steeds populairder medium onder jongeren (Kowalski, Limber, & Agaston, 2008; Van Rooij & van den Eijnden, 2007). Het internet biedt inmiddels vele mogelijkheden, maar het brengt ook risico’s met zich mee. Eén van die risico’s is cyberpesten (Kowalski, Giumetti, Schroeder, & Lattanner, 2014). Met cyberpesten wordt bedoeld dat personen herhaaldelijk negatieve of agressieve berichten communiceren, met als doel de ander schade toe te brengen (Tsitsika et al, 2015). Deze schade kan zo ver gaan, dat de ander zich van het leven berooft (bijvoorbeeld als gevolg van schaamte door de

verspreiding van seksueel getinte foto’s; Damme, 2017). Het aantal zelfdodingen met als aanleiding cyberpesten blijkt in Nederland te zijn gestegen (Geel, Vedder, & Tanilon, 2014).

Een ander risico dat het internet gebruik onder jongeren met zich meebrengt is het experimenteergedrag van jongeren en het opzoeken van de grenzen tussen datgeen wat strafbaar- en niet strafbaar is op het internet. Jongeren kunnen hiervan slachtoffer zijn, omdat bijvoorbeeld virtuele goederen in games worden gestolen. Ze kunnen echter ook degenen zijn die volgens de Nederlandse wet strafbaar zijn (Zaagsma, de Graaf, & Kloppenburg, 2013), oftewel, de ‘plegers’ van het strafbare gedrag zijn. In Nederland heeft de overheid de

mogelijkheid om juridische normen uit de offline wereld eveneens toe te passen in de online wereld (OECD, 2011). Voorbeelden van gedrag online dat in Nederland strafbaar is (naast het reeds genoemde online diefstal), zijn: hacking, phishing (internetfraude), vernieling (virus), oplichting, belediging, smaad/laster, grooming (het op internet benaderen van kinderen met als doel seksueel misbruik) en stalking (Kerstens & Stol, 2012).

Daarnaast zijn in het huidige regeringsakkoord kabinetsplannen aangekondigd om‘wraakporno’ specifiek strafbaar te stellen (Miljoenennota, 2018). Het beleid van de Europese Unie -en ook het beleid van de Nederlandse overheid- is erop gericht om het gebruik van online technologieën te bevorderen om de concurrentiepositie ten opzichte van andere landen te versterken. Daarbij is veiligheid op internet echter een voorwaarde. Om dat bereiken heeft de Europese Commissie het internationale beleidsprogramma ‘Safer Internet Programmes’ opgericht. Hiermee beoogd de Europese Commissie een veiliger internetgebruik

(4)

voor jongeren te bevorderen en schadelijke en illegale content- en gedragingen te bestrijden (Kerstens & Stol, 2012).

Jongeren maken bij (alledaags) internetgebruik gebruik van Informatie en

Communicatie Technologie (ICT). In de literatuur wordt de term ICT ook wel gebruikt om te verwijzen naar alles wat zich met informatiesystemen, telecommunicatie en computers bezighoudt en wat samengebracht wordt door het internet. Delicten waarbij internet een rol speelt worden geschaard onder de noemer “cybercrime”. Cybercrime is een overkoepelend begrip en wordt beschreven als “criminaliteit op of via het internet” (NSCS, 2012). Bij strafbare activiteiten kunnen jongeren zowel het slachtoffer (doelwit) als de pleger (dader) van een online delict zijn (Leukfeldt, Domenie, & Stol, 2010). In de literatuur over

cybercrime wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen cybercrime in enge- en ruime zin. Onder cybercrime in enge zin worden strafbare gedragingen verstaan die niet zonder tussenkomst of gebruik van ICT gepleegd hadden kunnen worden. Hierbij moeten de ICT-middelen het voornaamste doel zijn. Bij cybercrime in ruime zin worden ICT-ICT-middelen gebruikt als ondersteuning voor het plegen van anderszins traditionele criminaliteit (Hulst & Van der Neve, 2008).

Kortom, de toenemende mate van internetgebruik onder jongeren maakt dat jongeren ook illegale en strafbare feiten kunnen plegen op het internet. Met strafbare feiten worden strafbare cybergedragingen bedoeld, oftewel, gedragingen op het internet die strafbaar zijn volgens de Nederlandse wetgeving, zoals hacking, phishing (internetfraude), vernieling (virus), oplichting, belediging, smaad/laster, grooming (het op internet benaderen van kinderen met als doel seksueel misbruik) en stalking (Kerstens & Stol, 2012). Dat de

Nederlandse overheid de bestrijding van cybercrime belangrijk vindt, blijkt wel uit het feit dat er meer geld voor onderzoek op dit terrein vrijkomt vanaf 2018 (Rijksoverheid, 2017), echter laat de huidige Nederlandse wetgeving met betrekking tot cybercrime volgens onderzoeken van het Team High Tech Crime te wensen over (Oerlemans, Custers, Pool, & Cornelisse, 2016). Volgens hen is het zeer gecompliceerd geworden om criminele activiteiten op het internet te traceren voor vervolging, omdat het voor online criminelen eenvoudig is om digitale sporen te wissen (Opstelten, 2012).

De Nederlandse samenleving wordt tegenwoordig steeds vaker geconfronteerd met online strafbare feiten gepleegd door jongeren (Zaagsma, de Graaf, & Kloppenburg, 2013). Een voor de hand liggende oorzaak is dat jongeren van deze generatie meer (online)middelen tot hun beschikking hebben om verbinding aan te gaan met hun omgeving (Kerstens & Stol, 2012). Daarnaast lijken de grenzen tussen wat goed en fout is op het internet niet altijd even

(5)

duidelijk. Seksueel getinte gedragingen, zoals het verspreiden van naaktfoto’s, lijken bijvoorbeeld een onderdeel van hedendaags (seksueel) experimenteergedrag en het wordt mogelijk geacht dat een groot deel van de jongeren niet weet dat dit strafbaar is (Kerstens & Stol, 2012). Daarbij is het voor jongeren laagdrempeliger om online te communiceren dan in ‘real life’. De laagdrempeligheid van het online communiceren komt door het ontremmende en anonieme karakter van het internet (Politie Nederland, 2013). Wanneer individuen zich bij online communicatie ontremd zouden voelen, spreekt men ook wel van het ‘disinhibitie-effect’ (Suler, 2014). Het feit dat men niet in elkaars ogen kijkt en elkaars directe reacties niet kunnen zien, maakt dat jongeren online meer durven. Dit gebeurt zowel in goede als in slechte zin. Volgens de Politie Nederland (2013) is het internet een belangrijke

ontmoetingsplek voor jongeren die tegenwoordig doorlopend online en bereikbaar zijn. Het leggen van (nieuwe) contacten gebeurt grotendeels online en online vindt ook vergelijking met anderen plaats, en jongeren bepalen zo hun identiteit. Dit wordt ook wel de ‘24/7 schoolpleindynamiek’ genoemd (Politie Nederland, 2013).

Livingstone en Haddon (2009) geven aan dat jongeren online meer risico lopen naarmate zij gemakkelijker toegang hebben tot internet, daar meer tijd doorbrengen en zich met een veelvoud aan online activiteiten bezighouden. Daarbij is Nederland in vergelijkend onderzoek in 21 Europese landen geclassificeerd als een ‘high online risk country’ voor jongeren, omdat de meeste Nederlandse jongeren toegang hebben tot internet en daar ook veel tijd doorbrengen (Bauwens, Lobe, Segers, & Tsaliki, 2009).

Online technologieën bieden jongeren nieuwe educatieve en sociale mogelijkheden, echter is tegelijkertijd de Nederlandse samenleving bezorgd over de risico’s gerateerd aan internetgebruik (Kerstens & Stol, 2012). Het is mogelijk dat het voor jongeren onduidelijk is welke online gedragingen strafbaar zijn en welke niet. Ook lijken de normen en waarden van jongeren online te verschuiven, wanneer we dat vergelijken met de offline wereld (Kerstens & Stol, 2012). Mogelijk lijkt het internet voor jongeren soms een medium zonder wetten, regels en grenzen. ‘Online disinhibitie’ speelt hierbij ook een rol, namelijk het feit dat je je online ‘slachtoffer’ en het effect op hem of haar niet direct ziet. Het gebrek aan kennis van jongeren over de strafbaarheid van online deviant gedrag is wellicht beduidend groter dan men denkt, en zou kunnen samenhangen met het vertonen van online risicogedrag. Risicogedrag is door Boyer (2006) gedefinieerd als ‘engagement in behaviors that are associated with some probability of undesirable results’ (Kerstens & Stol, 2012). Online risicogedragingen zijn omschreven als gedragingen of handelingen van jongeren op het internet die het risico met zich meebrengen dat deze gedragingen of handelingen hen persoonlijk leed veroorzaken

(6)

(Kerstens, 2015). Voorbeelden van online risicogedragingen zijn het delen van persoonlijke informatie op het internet, het maken van onbeschofte/gemene opmerkingen op het internet, het in gesprek gaan met iemand online, en online seksueel risicogedrag. Deze

risicogedragingen zijn afkomstig uit het onderzoek van Ybarra, Mitchell, Finkelhor en Wolak (2007). Volgens hen gaat het veelvuldige internetgebruik van jongeren, net zoals andere aspecten in het leven, gepaard met risico’s en gevaren. Daarbij is gevonden dat onervaren en naïeve jongeren een makkelijker doelwit zijn om bijvoorbeeld online geconfronteerd te worden met seksuele verzoeken en intimidaties (Aftab, 2000). Wanneer ervan wordt uitgegaan dat een gebrek aan kennis over de strafbaarheid van deviante gedragingen online samengaat met onervarenheid en naïviteit dan kan tevens een verband verwacht worden tussen een gebrekkige kennis over de strafbaarheid en het nemen van meer online risico’s (in de vorm van het vertonen van online risicogedrag). In een onderzoek van de Rijksoverheid (2016) naar roken is wel eens een enigszins vergelijkbaar verband tussen ‘kennis’ en

risicogedrag gezien, namelijk, in de lagere sociale klassen bleek een gebrek aan kennis over de mogelijke schadelijkheid en de risico’s van roken zichtbaar te zijn en in die lagere sociale klassen werd ook meer gerookt. Er is echter nog weinig bekend over de kennis over de

strafbaarheid van online gedragingen en de samenhang met het gedrag online bij jongeren.

In huidig onderzoek zal in de eerste plaats gekeken worden of het opleidingsniveau van de jongeren (en hun geslacht) een rol speelt in zowel de kennis over de strafbaarheid van online deviante gedragingen als in het vertonen van online risicogedrag. De resultaten van huidige studie kunnen worden gebruikt om te achterhalen waar de hiaten in de kennis omtrent de strafbaarheid van online deviante gedragingen met name liggen, of ze samenhangen met opleidingsniveau, en of we met interventies waarmee de kennis van jongeren omtrent online strafbaarheid wordt vergroot, wellicht ook de kans op online risicogedrag zouden kunnen verminderen. In dit onderzoek staan dan ook de volgende onderzoeksvragen centraal:

1. Verschillen jongeren met verschillende opleidingsniveaus in de kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag?

2. Verschillen jongeren met verschillende opleidingsniveaus in de gemiddelde mate van online risicogedrag?

3. Zijn er sekseverschillen in de mate van kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag?

4. Zijn er sekseverschillen in risicovol gedrag op internet?

5. Is er een samenhang tussen de mate van kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag en risicovol gedrag op internet?

(7)

6. Modereert het opleidingsniveau het verband tussen de kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag en risicovol gedrag op internet1?

Op basis van de hiervoor beschreven literatuur is een eerste verwachting van dit onderzoek dat er nog weinig juiste kennis is over de strafbaarheid van online deviant gedrag onder de jongeren bestaat (Kerstens & Stol, 2012). De veronderstelling is tevens dat de kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag verschilt voor jongeren met praktisch en meer theoretische opleidingsniveaus. De verwachting is dat jongeren met een meer theoretische opleidingsniveau meer juiste kennis hebben over de strafbaarheid van online

cybergedragingen dan jongeren met een praktisch opleidingsniveau (Kerstens & Stol, 2012). Een tweede verwachting is dat er een verschil is tussen jongeren met een praktisch en een theoretisch opleidingsniveau in de mate waarin zij online risicogedrag vertonen. Jongeren met een praktisch opleidingsniveau zullen naar verwachting meer online risicogedrag laten zien dan jongeren met een theoretisch opleidingsniveau (Ybarra et al., 2007). Een derde

verwachting van dit onderzoek is dat er een significant sekseverschil is tussen de jongeren met betrekking tot de kennis over de strafbaarheid van online deviante gedragingen en online risicogedrag. Op basis van het onderzoek van Kerstens en Stol (2012) waaruit blijkt dat met name meisjes meervoudig slachtoffer zijn van online incidenten en jongens grotendeels de dader zijn, is de verwachting dat jongens meer kennis tot hun beschikking hebben en dat jongens minder online risicogedrag laten zien in vergelijking met meisjes. Een vierde verwachting van dit onderzoek is dat er een negatieve samenhang is tussen de mate van kennis over de strafbaarheid van online deviante gedragingen en risicogedrag op internet. Dat wil zeggen, jongeren die minder juiste kennis hebben over de strafbaarheid van online deviant gedraging zullen naar verwachting meer risicogedrag op internet vertonen. Tot slot zijn er geen sterke aanwijzingen om een moderator-effect van opleidingsniveau op het verband tussen de kennis over de strafbaarheid van online deviante gedragingen en online risicogedrag te verwachten, maar het is mogelijk dat het verwachte negatieve verband tussen de (juiste) kennis en het online risicogedrag nog sterker bestaat bij jongeren met een praktisch

opleidingsniveau (mede vanwege een mogelijk grotere variatie in risicogedrag binnen die groep).

Methode Participanten

Voor de dataverzameling zijn in totaal 38 scholen benaderd om mee te doen aan het

1Bij het analyseren van onderzoeksvraag zes is het ‘sekseverschil’ niet meegenomen als moderator. De

onderzoeksvragen met betrekking tot ‘sekseverschil’ als variabele zijn namelijk in een later stadium toegevoegd aan het onderzoek.

(8)

onderzoek, waarvan negen scholen instemden (23.7%). Van die negen scholen zijn in totaal 959 jongeren benaderd voor deelname aan het onderzoek. Een inclusiecriterium was dat de scholieren 12 tot en met 18 jaar oud moesten zijn. De deelnemende scholieren volgden onderwijs op het vmbo (kader, beroepsgericht, gemengd en theoretische leerweg), havo, vwo of gymnasium. Van vier jongeren gaven de ouders aan geen toestemming te geven voor medewerking aan het onderzoek. Daarnaast gaven 13 jongeren bij het invullen van de vragenlijst alsnog geen toestemming voor het verder invullen van de vragenlijst. Uit het databestand zijn vervolgens nog eens 59 jongeren verwijderd, omdat zij niet voldeden in verband met leeftijd, opleidingsniveau en/of omdat een geboortedatum ontbrak. Uiteindelijk zijn N = 886 jongeren opgenomen in het databestand. De totale onderzoeksgroep bestond uit

n = 452 jongens (51.0%) en n = 434 meisjes (49.0%).De leeftijd van de jongeren varieerde van 12.8 jaar tot en met 18.2 jaar met een gemiddelde van 14.5 jaar. De jongeren volgden onderwijs op verschillende niveaus, waarvan in totaal n = 285 jongeren het vmbo. Het vmbo is verder onder te verdelen in vier verschillende niveaus, waarvan n = 42 jongeren vmbo-basis beroepsgerichte leerweg volgden (4.7%), n = 109 jongeren volgden vmbo-kader

beroepsgerichte leerweg (12.3%), n = 57 jongeren volgden vmbo gemengde leerweg (6.4%) en n = 77 jongeren volgden vmbo theoretische leerweg (8.7%). Daarnaast volgden n = 151 jongeren havo-onderwijs (17.0%), n = 416 jongeren vwo-onderwijs (46.9%). Tot slot waren er n = 34 jongeren die een ander opleidingsniveau (3.8%) volgden, zoals het gymnasium of tweetalig vwo. In dit onderzoek wordt een onderscheid gemaakt in twee groepen, namelijk praktisch- of meer theoretisch opgeleide participanten. Hierin zijn het basis, vmbo-kader, gemengde leerweg en theoretische leerweg samengenomen als de groep ‘praktisch opgeleid’ (0) en havo en vwo als de groep ‘meer theoretisch opgeleid’ (1).

Instrumenten

Voor het verzamelen van de data is een online vragenlijst gebruikt. Deze vragenlijst bestond uit meerdere onderdelen (zie hieronder).

De mate van kennis van strafbaarheid van online deviant gedrag is gemeten door

middel van de Kennis Strafbaarheid Online Deviant Gedrag-Jongeren (KSODG-J; Wissink, De Wit, Van der Ploeg, & Hovenga, 2017) vragenlijst. Deze vragenlijst bestaat uit 7

stellingen. In eerste instantie hebben de begeleider en de auteur van deze master thesis een aantal stellingen geformuleerd. Deze zijn voorgelegd aan een jurist in opleiding en een

beroepsadvocaat. Op basis van hun feedback zijn vervolgens de 7 stellingen geformuleerd die in huidige studie zijn gebruikt (het ging daarbij om de kennis van jongeren over de

(9)

overigens op het moment van schrijven nog steeds van kracht was). De vragen bestonden uit 7 beschrijvingen van online gedrag en daarbij de vraag of de jongeren dachten dat ze

aangeklaagd en veroordeeld konden worden voor dat gedrag. De vragen konden beantwoord worden met 1 = nee, dat kan nooit, 2 = ja, dat zou kunnen en 3 = weet ik niet. Een voorbeeld van een stelling luidt: ‘Kun je aangeklaagd en veroordeeld worden voor het verplaatsen of stelen van goederen in een virtuele wereld (games), waarvoor betaald is met echt geld?’. Bij zes van de zeven stellingen was het juiste antwoord ‘ja, dat zou kunnen’. Bij één stelling was het juiste antwoord ‘nee, dat kan nooit’. De antwoorden zijn gecodeerd en indien nodig getransformeerd naar de volgende coderingen: 1 = het antwoord (of de kennis) was juist en 0 = het antwoord (of de kennis) was onjuist of de adolescent wist het niet (zie bij de resultaten sectie Tabel 1 voor de inhoud van de zeven stellingen). De uitkomstmaat is een optelsom van de zeven coderingen, met daarbij minimaal 0 (geen enkel item juist) als score en maximaal 7 (alle items juist).

Online risicogedrag is gemeten met negen items van de ‘Youth Internet Safety

Survey’ (YISS) (Ybarra, Mitchell, Finkelhor, & Wolak, 2007). De vragen zijn voor dit onderzoek vertaald naar het Nederlands en daarbij deels aangepast naar de hedendaagse tijd, wat resulteerde in de ‘Jeugd Internet Veiligheid Vragenlijst’ (Wissink & Rutten, 2017). De vragen konden beantwoord worden op een antwoordschaal met als antwoordcategorieën: 1 = nooit, 2 = 1 keer, 3 = 2 keer, 4 = 3-6 keer en 5 = 6 keer of vaker. De vragen hadden

betrekking op hoe vaak iemand het afgelopen half jaar online bepaald gedrag had vertoond. Met online gedrag wordt bedoeld datgeen wat op het internet via de

computer/laptop/tablet/smartphone, maar ook op Facebook/Google/WhatsApp/Snapchat etc., en in games gebeurt. Een hogere score betekende een hogere mate van online risicogedrag. Hierbij werd een gemiddelde score over de 9 items berekend. De Cronbach’s alfa voor deze schaal in eerder onderzoek was α = .84 (Michell & Jones, 2012) en in het huidige onderzoek α = .73 (zie bij de resultaten sectie Tabel 2 voor de inhoud van de negen items van de YISS). Procedure

Alle participanten hebben vrijwillig deelgenomen aan het onderzoek. Voorafgaand zijn de ouders van alle participanten benaderd middels een brief. Ouders kregen de mogelijkheid om aan te geven als ze liever niet wilden dat hun kind mee zou doen aan het onderzoek.

Bij de onderzoekgroep werd een online vragenlijst afgenomen, via het programma Qualtrics. Het invullen van de vragenlijst vond plaats op de middelbare school tijdens een mentoruur of een andere willekeurige les. Gemiddeld deden de participanten 20-30 minuten over het invullen van de vragenlijst. Vooraf kregen alle participanten dezelfde instructies en

(10)

werd hen tevens vermeld dat alle antwoorden vertrouwelijk en anoniem verwerkt zouden worden. Ook was de mogelijkheid gecreëerd dat deelnemers tijdens het onderzoek alsnog zouden kunnen afzien van participatie.

Data-analyse

Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen zijn verschillende analyses uitgevoerd. Onderzoeksvraag 1: ‘Verschillen jongeren met verschillende opleidingsniveaus in de kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag?’, werd onderzocht met behulp van een t-toets. Onderzoeksvraag 2: ‘Verschillen jongeren met verschillende opleidingsniveaus in de gemiddelde mate van online risicogedrag?’, werd ook onderzocht met behulp van een t-toets. Onderzoeksvraag 3: ‘Zijn er sekseverschillen met betrekking tot de mate van kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag?’, werd onderzocht met behulp van een t-toets. Onderzoeksvraag 4: ‘Zijn er sekseverschillen in risicovol gedrag op internet?’ werd ook onderzocht met behulp van een t-toets. Onderzoeksvraag 5: ‘Is er een samenhang tussen de mate van kennis over de strafbaarheid van online deviante gedragingen en risicovol gedrag op internet?’, werd onderzocht met behulp van een Pearson’s correlatietest. Ten slotte werd voor onderzoeksvraag 6: ‘Modereert het opleidingsniveau het verband tussen de kennis over de strafbaarheid van online deviante gedragingen en het online risicogedrag?’, een split-half correlatietest uitgevoerd en een correlatie verschiltoets.

Resultaten

Beschrijvende gegevens

In Tabel 1 worden per item de percentages weergegeven van jongeren die ieder item waarmee de kennis over de strafbaarheid van online deviante gedragingen van jongeren werd gemeten juist hadden beantwoord (Goed) en de jongeren die het fout hadden beantwoord of hadden aangegeven dat ze het niet wisten (Fout of weet niet).

Tabel 1.

Kennis over de strafbaarheid van online deviante gedragingen (N = 887; Kennis Strafbaarheid Online Deviant Gedrag- Jongeren; KSODG-J, Wissink e.a., 2017).

Item: “Je kunt aangeklaagd en veroordeeld worden...”

Goed Fout of weet niet

1. …voor het verspreiden van een naaktfoto van een middelbare school leerling via WhatsApp, als hij/zij dat niet wou.

82.7% 17.3%

(11)

filmpje op social media waarop een jongere in elkaar geslagen wordt.

3. … voor het verplaatsen of stelen van goederen in een virtuele wereld (games), waarvoor betaald is met echt geld.

53.2% 46.8%

4. … wanneer je iemand continu bedreigt en stalkt via social media.

80.9% 19.1%

5. … wanneer je een leerling continu online pest en dit in groepsverband gebeurt.

55.4% 44.6%

6. … wanneer je geregeld filmpjes op social media bekijkt waarin jongeren met elkaar vechten.

46.7% 53.3%

7. … wanneer je je leraar/lerares met opzet dwars zit en zijn/haar boze reactie filmt en online zet.

56.3% 43.7%

Opm. In overleg met juristen is vastgesteld dat op basis van item 6 het ten tijde van afname van de vragenlijst niet mogelijk was om aangeklaagd en veroordeeld te worden. Op basis van de overige items was dat destijds wel het geval.

In Tabel 2 worden de percentages per item waarmee het online risicogedrag is gemeten weergegeven.

Tabel 2.

Jeugd Internet Veiligheid Vragenlijst (N = 887; Youth Internet Safety Survey: Jeugd Internet Veiligheid Vragenlijst, Wissink & Rutten, 2017).

Item: “Hoe vaak heb jij het afgelopen halfjaar…”

Nog nooit 1 keer of vaker

1. Persoonlijke informatie online gezet?

25.3 % 74.7%

2. Persoonlijke informatie

verstuurd naar iemand die je online hebt ontmoet?

65.4% 34.6%

3. Online onbeschofte of gemene opmerkingen naar iemand gemaakt?

54.0% 46.0%

4. Het internet gebruikt om iemand op wie je boos was lastig te vallen

(12)

of voor schut te zetten?

5. Iemand in je contactenlijst gehad die je niet persoonlijke kende?

43.6% 56.4%

6. Online mensen ontmoet? 65.3% 34.7%

7. Over seks gepraat met iemand die je alleen online kent?

91.3% 8.7%

8. Met opzet een 18+ website bezocht?

69.0% 31.0%

9. Foto’s, video’s, films of software gedownload via een file-sharing programma?

64.0% 36.0%

Verschillen jongeren met verschillende opleidingsniveaus in de kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag?

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden of jongeren met verschillende opleidingsniveaus in de mate van (juiste) kennis verschillen met betrekking tot de strafbaarheid van online deviante gedragingen, is gebruik gemaakt van een t-toets voor onafhankelijke steekproeven. Hierbij is het opleidingsniveau als onafhankelijke variabele opgenomen en de kennis over de

strafbaarheid van online deviante gedragingen (somscore) als de afhankelijke variabele. De Levene’s test wees uit dat er niet sprake was van een gelijkheid in varianties, F = 28.383, p < .001. Om die reden is gekeken naar de resultaten van de t-toets waarbij gecorrigeerd is voor ongelijke varianties. Uit de resultaten van deze (tweezijdige) t-toets bleek dat praktisch opgeleiden (M = 3.80; SD = 1.99) significant minder juiste kennis met betrekking tot de strafbaarheid van online deviante gedragingen hadden dan meer theoretisch opgeleiden (M = 4.53; SD = 1.59), t = -5.37, p < .000.

Verschillen jongeren met verschillende opleidingsniveaus in de gemiddelde mate van online risicogedrag?

Voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag is wederom gebruik gemaakt van een t-toets voor onafhankelijke steekproeven. Hierbij is het opleidingsniveau als onafhankelijke variabele opgenomen en de mate van online risicogedrag als afhankelijke variabele. De Levene’s test wees uit dat er bij deze variabele wel sprake was van gelijkheid in varianties, F = 1.213, p = .271. Uit de resultaten van deze (tweezijdige) t-toets is gebleken dat er geen significant verschil was in de mate van online risicogedrag tussen de praktisch opgeleiden (M = 1.89, SD = .78) en de meer theoretisch opgeleiden (M =1.97, SD = .73), t = -1.48, p = .141.

(13)

Zijn er sekseverschillen met betrekking tot de mate van kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag en risicovol gedrag op internet?

Voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag is gebruik gemaakt van een t-toets voor onafhankelijke steekproeven. Hierbij is het geslacht als afhankelijke variabele opgenomen en de mate van kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag als onafhankelijke variabele. De Levene’s test wees uit dat er geen sprake was van gelijkheid in varianties, F = 8.161, p < .004. Uit de resultaten van de tweezijdige gecorrigeerde t-toets is gebleken dat meisjes (M = 4.52, SD = 1.65) significant meer juiste kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag hadden dan jongens (M = 4.10, SD = 1.86), t = -3.56, p < .000.

Zijn er sekseverschillen in risicovol gedrag op internet?

Ook voor het beantwoorden van deze onderzoeksvraag is gebruik gemaakt van een t-toets voor onafhankelijke steekproeven. Hierbij is het geslacht als afhankelijke variabele opgenomen en de mate van risicovol gedrag op internet als onafhankelijke variabele. Met betrekking tot sekseverschillen in risicovol gedrag op internet, wees de Levene’s test uit dat er geen sprake was van gelijkheid in varianties, F = 32.428, p < .000. Uit de resultaten van de tweezijdige gecorrigeerde t-toets is gebleken dat meisjes (M = 1.77, SD = .64) significant minder risicogedrag rapporteerden in vergelijking met jongens (M = 2.11, SD = .81), t = 7.08,

p <.000).

Is er een samenhang tussen de mate van kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag en risicogedrag op internet?

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden of er een verband is tussen de mate van kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag en de mate van risicovol gedrag op internet is gebruik gemaakt van een Pearson’s correlatietest. Met een Pearson’s correlatietest wordt een (positief of negatief) (niet oorzakelijk) verband getoetst tussen twee variabelen (Brace, Kemp, & Snelgar, 2016). De resultaten lieten een niet significant verband zien tussen de mate van juiste kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag en risicogedrag op internet, r(874) = .043, p = .209.

Modereert het opleidingsniveau het verband tussen de mate van kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag en het online risicogedrag?

Voor het beantwoorden van de laatste onderzoeksvraag is gebruik gemaakt van een split-half correlatieanalyse en een correlatie verschiltoets. De resultaten lieten ook geen significant verband zien tussen de kennis over de strafbaarheid van online deviante gedragingen en de mate van online risicogedrag voor praktisch opgeleiden, r(n = 284) = -.002, p < .970, en ook geen significant verband voor meer theoretisch opgeleiden r(n = 558) = .047, p < .267. Met

(14)

een correlatie verschiltoets is vervolgens nog wel onderzocht of deze twee correlaties (voor praktisch- en meer theoretisch opgeleiden) significant van elkaar verschilden, maar dit bleek ook niet het geval, z = .67, p = .503. Dit betekent dat jongeren van de praktische- en

theoretische opleidingsniveaus niet significant van elkaar verschillen in het verband tussen de kennis over de strafbaarheid van online deviante gedragingen en online risicogedrag. Oftewel, voor zowel jongeren van de praktische opleidingsniveaus, als voor jongeren van de

theoretische opleidingsniveaus is het niet zo dat een gebrekkige kennis over de strafbaarheid van cybercrime gedragingen samenging met meer online risicogedrag.

Discussie

In deze studie werd onderzocht in hoeverre jongeren met verschillende opleidingsniveaus in de kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag verschilden. Uit de resultaten blijkt dat er inderdaad een significant verschil is tussen de jongeren van de verschillende

opleidingsniveaus in hun kennis met betrekking tot de strafbaarheid van cybergedragingen (d.w.z. dat de jongeren van een meer theoretisch opleidingsniveau meer kennis tot hun beschikking hebben wat betreft de strafbaarheid van cybergedragingen dan jongens van een meer praktisch opleidingsniveau). Er is geen significant verschil gevonden tussen de jongeren van de verschillende opleidingsniveaus in de mate van online risicogedrag. De hypothese dat er een verband zou zijn tussen het opleidingsniveau van de jongeren en de mate van het vertonen van online risicogedrag wordt hiermee niet ondersteund. Er zijn in de huidige studie wel, zoals verwacht, sekseverschillen gevonden in de mate van kennis over de strafbaarheid van online deviante gedragingen van jongeren, namelijk: meisjes bleken significant meer juiste kennis over de strafbaarheid van online deviante gedragingen te bezitten dan jongens. In de huidige studie zijn er tevens significante sekseverschillen gevonden in de mate waarin de jongeren online risicovol gedrag op het internet vertonen. Jongens bleken namelijk een significant hogere mate van online risicogedrag te rapporteren dan meisjes. Daarnaast is in deze studie onderzocht in hoeverre jongeren weten wat strafbare cybergedragingen zijn en of de mate van deze kennis samenhangt met de mate waarin de jongeren online risicogedrag rapporteerden. De resultaten komen niet overeen met de hypothesen, namelijk dat hier een significant verband tussen zou zijn. Ook de laatste hypothese, waarbij werd gesteld dat het opleidingsniveau mogelijk als moderator zou fungeren in het verband tussen de kennis over de strafbaarheid van online deviante gedragingen en de mate van online risicogedrag, werd niet bevestigd. Hieronder zullen de resultaten nader besproken worden.

Het gevonden resultaat dat er een verband is gevonden tussen het opleidingsniveau van de jongeren en de mate van kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag komt

(15)

overeen met de verwachting. De hypothese dat de kennis over de strafbaarheid van online deviante gedragingen per opleidingsniveau zou verschillen en de verwachting dat jongeren met een meer theoretisch opleidingsniveau meer kennis zouden hebben over de strafbaarheid van online cybergedragingen, dan jongeren met een meer praktisch opleidingsniveau, wordt hiermee ondersteund.

Daarnaast is er in deze studie onderzoek gedaan naar het verschil tussen de jongeren van de verscheidene opleidingsniveaus in de mate van online risicogedrag. Uit de resultaten blijkt dat dit verschil niet significant was. Daarbij is uit de huidige studie niet gebleken dat het opleidingsniveau het verband tussen de kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag en risicovolgedrag op internet modereert. Dat wil zeggen dat het voor zowel jongeren van de praktische opleidingsniveaus, als voor jongeren van de meer theoretische

opleidingsniveaus niet zo is dat een gebrekkige kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag samenging met meer online risicogedrag. De verwachting was dat jongeren met een praktisch opleidingsniveau meer online risicogedrag zouden laten zien dan jongeren met een theoretisch opleidingsniveau. Deze verwachting was gebaseerd op resultaten van het onderzoek van Kerstens en Stol (2012), waarin online slachtoffer- en plegerschap onder jongeren werd onderzocht en gevonden werd dat hoger opgeleiden in verhouding minder als slachtoffer in aanraking komen met online incidenten dan lager opgeleiden.

Een mogelijke reden voor het niet vinden van een significant verband tussen de kennis over de strafbaarheid van de jongeren en de mate van online risicogedrag, kan zijn doordat jongeren mogelijk het gevoel hebben dat het niet uitmaakt of iets strafbaar is of niet, omdat er (tot nu toe) weinig consequenties worden ervaren door de jongeren. Het deviante gedrag wordt mogelijk überhaupt niet ontdekt door ouders, leerkrachten, politie, justitie

(Hammerstein, 2018). Mogelijk is er momenteel bij de volwassenen sprake van een te afwachtende houding, handelingsverlegenheid of een gebrek aan kennis, waardoor jongeren online hun gang kunnen gaan. Wellicht is er in de Nederlandse samenleving een duidelijker beleid nodig met daarbij consequenties wanneer regels overtreden worden.

Daarnaast zijn er in de huidige studie, zoals verwacht, sekseverschillen gevonden in de mate van kennis over de strafbaarheid van online deviante gedragingen van jongeren. Echter is uit de resultaten het tegenovergestelde gebleken dan vooraf werd gedacht, namelijk dat jongens meer kennis tot hun beschikking zouden hebben en minder online risicogedrag zouden laten zien. Uit de resultaten blijkt echter dat meisjes significant meer kennis over de strafbaarheid van online deviante gedragingen tot hun beschikking hebben dan jongens en significant minder risicovol gedrag rapporteerden. De huidige resultaten omtrent

(16)

sekseverschillen en de mate van kennis over de strafbaarheid van online deviante gedragingen en risicovolgedrag op internet, zouden mogelijk verklaard kunnen worden, doordat meisjes al preventief gewaarschuwd worden in allerlei campagnes tegen online grooming en sexting (Trouw, 2017). In Amsterdam heeft de gemeente in december 2017 bijvoorbeeld de campagne ‘Het Gesprek’ gelanceerd in samenwerking met Qpido. Deze

bewustwordingscampagne richtte zich op ‘sexting’. De campagne creëerde kennis over het onderwerp, de risico’s en de gevolgen van het verspreiden van naaktfoto’s of andere seksueel getinte foto’s van kinderen. Ze probeerden hiermee handvatten te geven om het gesprek tussen ouder en kind op een laagdrempelige manier te openen. Dat jongeren en met name meisjes tegenwoordig wellicht al sterk preventief gewaarschuwd worden, zou onder andere kunnen zijn voortgekomen uit de resultaten van het onderzoek van Kerstens en Stol (2012). Zij haalden in hun onderzoek namelijk aan dat met name meisjes meervoudig slachtoffer waren van online incidenten waarbij grotendeels jongens de daders waren. Met online

incidenten werden risicovolle seksuele activiteiten bedoeld. Gezien de grotere gebreken in de kennis van jongens en de hogere mate van online risicogedrag laten de huidige resultaten echter zien dat de jongens ook zeker niet vergeten moeten worden als het gaat om de kennis omtrent de strafbaarheid van online deviante gedragingen en online risicogedrag.

Preventiestrategieen lijken zich daardoor zowel op meisjes als op jongens te moeten richten, en daarbij ook aandacht te moeten besteden aan het bijbrengen van kennis over de

strafbaarheid van diverse online gedragingen bij de jongeren, en dat hier mogelijk ook consequenter naar gehandeld zal moeten worden vanuit instituten zoals scholen, politie en beleidsmakers.

Uit de resultaten blijkt dat er geen significant verband is gevonden tussen de mate van juiste kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag en de mate waarin jongeren risicovol gedrag op internet rapporteerden. Ook is gebleken dat dit voor zowel jongeren van de praktische opleidingsniveaus, als voor jongeren van de theoretische opleidingsniveaus geldt (m.a.w. dat het niet zo is dat een gebrekkige kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag samenging met meer online risicogedrag). De hypothese, dat er een verband zou zijn tussen de kennis van jongeren over strafbare cybergedragingen en risicovol gedrag op internet; namelijk hoe meer kennis des te minder online risicogedrag, wordt hiermee niet ondersteund. Het gevonden resultaat komt niet overeen met de resultaten van soortgelijk onderzoek van Defoe (2016). Interessant is echter dat volgens Defoe (2016) niet alleen het gebrek aan kennis bepaald risicogedrag in de hand werkt, maar ook de gelegenheid om risicovol gedrag te vertonen zou meespelen In het onderzoek van Defoe (2016) kwam naar

(17)

voren dat jongeren het schoolvoorbeeld zijn van mensen die buitensporig veel risico nemen en waarbij jongens meer risicogedrag lieten zien, dan meisjes. De sociale gelegenheid om risicogedrag te vertonen is tevens vaak aanzienlijk groter bij adolescenten dan bij kinderen (risk opportunity). Volgens haar heeft dit haar weerslag gehad in de wettelijke

minimumleeftijd voor het kopen van alcohol en tabak. Dergelijke maatregelen, zoals het aanpakken van de minimumleeftijd, beperken het speelveld voor het risicogedrag van

jongeren. ‘In 2013 rookte 27.1 procent van de 16-jarigen. Het jaar daarop waarin het kabinet

de minimumleeftijd verhoogde naar 18 jaar, was dit percentage 17.6%’, aldus Defoe (2016,

p. 12). Wellicht is het onderzoek van Defoe (2016) niet helemaal te vergelijken met het huidig onderzoek, aangezien in huidig onderzoek de gelegenheid misschien nog wel bepalender is dan de kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag. De Nederlandse jongeren groeien immers op in een gedigitaliseerde samenleving waardoor ze continu in de ‘sociale gelegenheid’ zijn om online grenzen op te zoeken. Geffen, Gumbs, Feltzer, Van der Vlugt en Hellings (2005) ondersteunen in hun onderzoek de gedachte dat de sociale gelegenheid wellicht bepalender is dan de kennis van jongeren als het gaat om risicogedrag. In het

onderzoek van De Smet en Mahjoub (2008) kwam ook naar voren dat de mate van regels van ouders over wat jongeren online mogen doen (bepalend voor ‘de gelegenheid’), samenhing met het plegen van diverse cybercrimes (zoals hacking, sexting en online bedreiging). In hun onderzoek werd duidelijk dat een groot deel (34%) van de Nederlandse jongeren geen

beperkingen opgelegd kreeg door hun ouders, aangaande online gedrag (Wissink & Stams, 2018). Dit sluit ook aan bij datgene wat de gelegenheidstheorie veronderstelt, namelijk dat het plegen van delicten vooral afhangt van actuele situatie-specifieke kenmerken (Van der Laan & Blom, 2006). Daarbij nemen bij jongeren de contacten met (delinquente) leeftijdsgenoten toe, waardoor ze eerder in staat zullen zijn en daardoor ook vaker in de gelegenheid komen om delinquent gedrag te vertonen. Ook is het plegen van online strafbare feiten alleen nog maar vereenvoudigt vanwege het geringe (volwassen) toezicht en het ontbreken van

daadwerkelijke consequenties bij het begaan van online deviant gedrag. Met andere woorden: jongeren ‘komen overal mee weg’ of hebben in ieder geval mogelijk dat gevoel en geen gevoel van controle vanuit volwassenen. Zo kan het zo zijn dat ze weinig weten over wat strafbaar is online, maar dat dat in wezen niet de reden is dat ze online risicogedrag vertonen. Dat kan namelijk mogelijk sterker worden ingegeven door ‘de gelegenheid’: ‘het kan (zonder gestraft te worden), dus ik doe het’. Nader onderzoek zou meer duidelijkheid moeten geven over deze mogelijke verklaringen voor het niet vinden van een verband tussen de kennis over de strafbaarheid en het online risicogedrag. Het lijkt erop dat, alhoewel er soms wel (vage)

(18)

regels worden gehanteerd door ouders, maar ook door de overheid, er zeer weinig

consequenties gesteld worden. Mogelijk leidt dit ertoe dat er ook geen verband is tussen wat de jongeren weten (‘we weten dat het eigenlijk niet mag’) en wat ze doen (‘iedereen doet het’ en ‘er volgen geen reprimandes’). Aangezien dit alles echter nog zeer speculatief is, is

vervolgonderzoek nodig om deze mogelijke verklaring verder te onderzoeken.

Een andere mogelijke verklaring voor het ontbreken van een significant verband tussen de mate van juiste kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag en risicovol gedrag op internet kan gezocht worden in het meetinstrument. Mogelijk is er bij de KSODG-J vragenlijst (Wissink et al., 2017) sprake van een ‘diffuse meting’. In dit onderzoeksinstrument is namelijk de kennis met betrekking tot de strafbaarheid van zeer diverse cybergedragingen samengenomen, terwijl die gedragingen en de kennis daarover heel verschillend kan zijn. Hierdoor is het mogelijk dat het meetinstrument een vertroebeld effect heeft laten zien en er wellicht wel verbanden zouden zijn wanneer er naar afzonderlijke items uit de vragenlijst zou worden gekeken. Uit recente analyses van Wissink en Stams (2018) blijkt namelijk dat er wel een verband is tussen de kennis over de strafbaarheid en de mate van het plegen van strafbaar cybercrimineel gedrag. Dit dus, in tegenstelling tot het verband tussen de kennis over de strafbaarheid en het vertonen van het meer algemenere risicogedrag (Wissink & Stams, 2018). Als jongeren ongestraft de wat minder ernstige online deviante gedragingen kunnen vertonen kan dit wellicht een eerste stap zijn naar ernstigere online gedragingen

(cybercrimes), en dat is zorgelijk. Om die reden is het belangrijk om meer onderzoek te doen naar hoe jongeren denken over de wettelijke strafbaarheid van diverse (minder ernstig en ernstig) online deviante gedragingen, en hoe zij denken over de manier waarop daar nu naar gehandeld wordt door ouders, op scholen en vanuit beleid en justitie. Meer duidelijkheid en het stellen van consequenties lijkt gewenst.

Beperkingen huidig onderzoek

De huidige studie heeft echter wel een aantal beperkingen die onder de aandacht dienen te komen. Een eerste beperking van het huidige onderzoek is het feit dat gebruik gemaakt wordt van een onderzoeksinstrument, namelijk de KSODG-J vragenlijst, dat nog niet verder getest is. Het blijft lastig om te spreken van ‘de kennis’ van jongeren over alle diverse online deviante gedragingen heen. De gedragingen zijn mogelijk te divers, en de kennis over de strafbaarheid van die gedragingen ook. Mogelijk is het beter om niet te werken met een geaggregeerde meting, maar met afzonderlijke kennisitems, die verbonden worden aan afzonderlijke online deviante gedragingen (dus: hangt de kennis over de strafbaarheid van

(19)

sexting samen met het plegen van sexting en: hangt de kennis over de strafbaarheid van hacking samen met het plegen van hacking). Vervolgonderzoek kan zich hierop richten. Daarnaast is er in het huidige onderzoek enigszins sprake van een beperking, omdat alleen gegevens zijn verzameld van leerlingen op scholen die bereid waren om mee te werken aan dit onderzoek. Het is mogelijk dat op de scholen die hiertoe bereid waren ook al meer aandacht is geweest voor dit onderwerp en dat daardoor bijvoorbeeld de kennis van de leerlingen ook al beter was. Aan de andere kant, het is ook mogelijk dat met name scholen waar deze thematiek problemen geeft hebben meegewerkt, dan zou je kunnen veronderstellen dat de leerlingen in de steekproef juist meer online risicogedrag vertonen en minder juiste kennis hebben. Eén en ander zou elkaar ook nog kunnen opheffen. Omdat er helaas

afhankelijkheid van de medewerking van scholen was, is hier verder weinig over te zeggen. Het is wel zo dat de scholen die aan de huidige studie hebben meegewerkt verspreid waren over heel Nederland, maar de selectie kan dus mogelijk tot een enigszins vertekend beeld hebben geleid. Een onderzoek bij volledige random geselecteerde scholen en leerlingen zou een oplossing zijn (maar is in de praktijk helaas vaak niet haalbaar).

Aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Uit de resultaten van het huidige onderzoek komt een aantal aanbevelingen naar voren voor soortgelijk onderzoek in de toekomst. Zo is het aan te raden om in het vervolg de Kennis Strafbaarheid Online Deviant Gedrag-Jongeren (KSODG-J; Wissink, De Wit, Van der Ploeg, & Hovenga, 2017) vragenlijst, zoals reeds beschreven, zodanig door te ontwikkelen zodat er ook goed gekeken kan worden naar de kennis over de strafbaarheid van afzonderlijke

cybergedragingen (bv. van sexting, hacking, online bedreiging, stalking, online

identiteitsdiefstal). Omdat de regelgeving nog niet zeer eenduidig is, en veranderlijk, is dit echter niet eenvoudig. Ook zou er in het vervolg, met betrekking tot de KSODG-J vragenlijst, naar de verbanden met diverse items van risico- of cybercrimineel gedrag kunnen worden gekeken. Tot slot zou er in vervolgonderzoek bij het gebruik van de KSODG-J vragenlijst onderscheid kunnen worden gemaakt tussen de jongeren die aangeven dat ze de kennis ontbreken (‘ik weet niet of dit strafbaar is’) en de jongeren die foutieve kennis hebben (die denken dat strafbare gedragingen niet strafbaar zijn). Uit de resultaten is weliswaar geen significant verband gevonden tussen de mate van kennis over de strafbaarheid van online deviant gedrag en het online risicogedrag van de jongeren, echter laten de resultaten wel zien dat een groot deel van de jongeren het simpelweg niet weet of bepaalde cybergedragingen strafbaar zijn of niet. Uit achtergrond analyses blijkt verder dat het mogelijk wel uitmaakt of de jongeren zich bewust zijn van het feit dat zij niet weten wat strafbare cybergedragingen

(20)

zijn, of dat zij denken dat en bepaalde gedraging niet strafbaar is, terwijl het wel strafbaar is. In vervolgonderzoek gericht op de doorontwikkeling van de KSODG-J vragenlijst zou hier verder naar gekeken kunnen worden.

Ondanks dat het huidig onderzoek bijgedragen heeft aan het beschikbare kwantitatieve onderzoek naar het verschil tussen jongens en meisjes in de mate van online risicogedrag, is niet gekeken of deze verschillen ook leeftijd afhankelijk waren. Het is mogelijk dat er in vervolgonderzoek significante leeftijdsverschillen zullen worden gevonden in de mate van het (gerapporteerd) online risicogedrag door jongeren. Tot slot zou het voor vervolgonderzoek interessant zijn om te kijken of de opvoeding van jongeren een rol speelt in de verklaring van de mate waarin zij online risicogedrag vertonen. Uit een onderzoek van Van Rooij en Van den Eijnden in 2007 is gebleken dat er verbanden zijn tussen de opvoeding van ouders en het online gedrag van jongeren, maar recente gegeven zijn schaars (e.g. Wissink & Stams, 2018).

Concluderend kan worden gesteld dat uit de resultaten van de huidige studie is

gebleken dat een groot deel van de betrokken jongeren op middelbare scholen verspreid over heel Nederland niet goed weten wanneer online deviant gedrag strafbaar is en wanneer niet. Daarbij liet huidige studie zien dat er, ondanks dat meisjes significant minder online

risicogedrag lieten zien dan jongens, alsnog in behoorlijke mate online risicogedrag wordt gerapporteerd onder middelbare school scholieren. In huidige studie is verder bediscussieerd dat deze resultaten mogelijk te maken hebben met meerdere factoren, namelijk mogelijk met het gebrek aan regels door ouders over wat de jongeren mogen doen online, maar mogelijk ook door de overheid én met het feit dat er momenteel zeer weinig consequenties gesteld lijken te worden in de Nederlandse samenleving wanneer het gaat om online deviant gedrag gepleegd door jongeren. Met dit onderzoek wordt verder aandacht gevraagd voor de gedachte dat jongens niet uit het oog moeten worden verloren wanneer het gaat om online risicogedrag en de gebrekkige kennis hierover.

(21)

Literatuur

Aftab, P. (2000). The parent’s guide to protecting your children in cyberspace. New York: McGraw-Hill. American Psychiatric Association.

Bauwens, J., Lobe, B., Segers, K., & Tsaliki, L. (2009). A shares responsivity: similarities and diferences in the factors that shape online risk experiences for children in Europe.

Journal of Children and Media, 3, 316-330.

Brace, N., Kemp, R., & Snelgar, R. (2016). SPSS for psychologists. Palgrave: New York Centraal Bureau voor de Statistiek (2017). Internetgebruik onder jongeren. Geraadpleegd

van http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?

Defoe, I. N. (2016): The Puzzle of Adolescent Risk Taking: An experimental-longitudinal

investigation of individual, social and cultural influences. Utrecht: Universiteit

Utrecht.

Damme, van, T. (2017). Vlaamse tiener pleegt zelfmoord na online verspreiding naaktfoto.

Algemeen Dagblad. Geraadpleegd van, https://www.ad.nl/buitenland/vlaamse- tiener-

pleegt- zelfmoord-na-online-verspreiding-naaktfoto~ac1470a3/

George, D., & Mallery, P. (2010). SPSS for windows step by step: A simple guide and

reference. Boston: Pearson.

Geel, van, M., Vedder, P., & Tanilon, J. (2014). Relationships between peer victamization, cyberbylling, and suicide in children and adolescents. Geraadpleegd van,

https://jamanetwork.com/journals/jamapediatrics/fullarticle/1840250

Geffen, van, C.L.W., Gumbs, T. T., Feltzer, M. J. A., Vlugt, van der, H., & Hellings, E. (2005). Relatie tussen persoonlijkheidseigenschappen en risicogedrag

bij Antilliaanse jongeren op Curaçao. Afstudeerrichting Kinder- en Jeugdpsychologie. Tilburg: Universiteit van Tilburg.

Haddon, L., & Stald, G (2009). A cross-national European analysis of press coverage of

children and the Internet. London LSE: EU Kids Online.

Heijden, van der, P.G.M., Cruyff, M., & Gils, van, H.C. (2016). Dark number jeugdige daders in Nederland van gedigitaliseerde criminaliteit en cybercriminaliteit.

Universiteit van Utrecht. Geraadpleegd van https://www. wodc.nl/binaries/2581_Volledige_Tekst_tcm28-288015.pdf

Hulst, R.C., & Neve, van der, R.J.M. (2008). High-tech crime, soorten criminaliteit en hun

daders. WODC-rapport, Meppel: Boom Juridische uitgevers.

Kerstens, J. (2015). Youth and Cybersafety. Youth being at risk and being a risk on

(22)

Kerstens, J., en Stol, W. (2012). Jeugd en Cybersafety. Online slachtoffer- en daderschap

onder Nederlandse jongeren. Den-Haag: Boom Lemma uitgevers.

Kowalski, R.M., Giumetti, G.W., Schroeder, A.N., & Lattanner, M.R. (2014). Bullying in the digital age: A critical review and meta-analysis of cyberbullying research among youth. Psychological Bulletin, 140 (4), 1073-1137. doi:10.1037/a0035618

Kowalski, R., Limber, S., & Agatson, P. (2008). Cyberbullying: Bullying in the digital age. Malden: Blackwell Publishers.

Laan, A.M. van der, & Blom, M. (2005). Jeugddelinquentie: risico en bescherming:

jeugdmonitor zelfgerapporteerde jeugdcriminaliteit. Den Haag: WODC Ministerie

voor Welzijn, Gezondheid en Sport.

Politie Nederland, (2013). Politie, aandachtsgebied ‘Jeugd- en jeugdgroepen’. Pingen, whatsappen, tweeten, taggen en liken. Sociale media en schoolveiligheid. Geraadpleegd van, http://www.wegwijzerjeugdenveiligheid.nl/fileadmin/

w/wegwijzerjeugdenveiligheid_nl/oudesite/doc/school/lokaal_beleid/Sociale-Media- e n-Schoolveiligheid.pdf

Miljoenennota, (2018). Geraadpleegd van; https://digitalehofstad.wordpress. com/category/miljoenennota-2018/

Mitchell, K.J., & Jones, L.M. (2012). Youth Internet Safety Study: Methodology Report. Durham, NH: Crimes against Children Research Center.

Nationaal Cyber Security Centrum. (2012). Handreiking Cybercrime: van herkenning tot aangifte. Geraagdpleegd van https://www.ncsc.nl/actueel/nieuwsberichten/ publicatie-cybercrime.html

Opstelten, I.W. (2012). Wetgeving bestrijding cybercrime. Ministerie van Veiligheid en Justitie. Geraadpleegd van, file:///Users/Doutsen/Downloads/wetgeving- bestrijding-cybercrime-1.pdf

OECD (2011). The protection of children online: Risks faced by children online and policies

to protect them. OECD Publishing: OECD Digital Economy Papers, No. 179.

Oerlemans, J.J., Custers, B. H. M., Pool, R. L. D., & Cornelisse, R. (2016). Cybercrime en

witwassen Bitcoins, online dienstverleners en andere witwasmethoden bij banking malware en ransomware. Boom: Meppel.

Leufeldt, E.R., Domenie, M.L., & Stol, W. (2010). Verkenning cybercrime in Nederland

2009. Den Haag: BJU.

(23)

London: EU Kids Online.

Livingstone, S., Gorzig, A., & Olafsson, K. (2011). Disadvantaged children and online risk. London: Report, EU Kids Online network.

Livingstone, S., Haddon, L., Olaffsson, K., & Simoes, J.A. (2011). Risks and safety

on the internet: The perspective of European children. Full Findings. LSE,

London: EU Kids Online.

Rijksoverheid (2017). Cybercriminaliteit bestrijden. Geraadpleegd van,

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/cybercrime/cybercriminaliteit-bestrijden Rijksoverheid (2016). Kennis Nederlanders over gevaren meeroken. Geraadpleegd van,

https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2016/07/14/kennis-nederlanders- over-gevaren-mee-roken-laag

Smet, de, S., & Mahjoub, S. (2008). Op het scherp van het net: Een verkennende studie over jongeren, internet en betaalseks. Anderlecht: Impresor.

Suler, J. (2004). The online disinhibition effect. CyberPsychology & Behavior, 7(3), 321-326. Van Rooij, A. J., en Van den Eijnden, R. J. J. M. (2007). Monitor Internet en Jongeren 2006

en 2007. Ontwikkelingen in Internetgebruik en de Rol van Opvoeding (Monitor Internet and Youth 2006 and 2007. Developments in Internet Use and the Role of Parenting). IVO Reeks, Rotterdam: IVO.

Vissers, P. (2017). Sexting en grooming: wat als achter my little pony een potloodventer schuilgaat? Trouw. Geraagdpleegd van https://www.trouw.nl/samenleving/sexting-en-grooming -wat-als-achter-my-little-pony-een-potloodventer-schuilgaat-~acea7c02/ Wissink, I., & Rutten, A.E. (2017). Jeugd Internet Veiligheid Vragenlijst. Amsterdam:

Universiteit van Amsterdam (UvA.

Wissink, I., & Stams, G.J. (2018, juni). Adolescents and cybercrimes (sexting, hacking, cyberbullying, online threat): the associations with individual, parental and other developmental outcome variables. The European Association for Forensic Child &

Adolescent Psychiatry, Psychology & other involved professions (EFCAP) Congress.

Congress georganiseerd door EFCAP, Venice.

Wissink, I., De Wit, T., Van der Ploeg, D.A, & Hovenga, I. (2017). Kennis Strafbaarheid

Online Deviant Gedrag-Jongeren vragenlijst (KSODG-J vragenlijst). Amsterdam:

Universiteit van Amsterdam.

Ybarra, M. L., Mitchell, K. J., Finkelhor, D., & Wolak, J. (2007). Internet prevention messages. Targeting the right online behaviors. Archives of Pediatric and Adolescent

(24)

Zaagsma, M., de Graaf, H., & Kloppenburg, S. (2013). Jeugd & Cybersafety. Hoe je online

risico’s kunt voorkomen of beëindigen, vanuit het perspectief van jongeren.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

3 Nu sociale media een steeds groter onderdeel worden van de leefwereld van jongeren is het voor jongerenwerkers niet langer voldoende alleen offline actief te zijn.. In de

Maar zij kunnen ook verwijzen naar de informatie op de landelijke website.” De informatie is in twee categorieën onderverdeeld, namelijk voor kinderen van 8 tot 12 jaar en

Het doel van het Actieprogramma is het stimuleren en faciliteren van projecten en initiatieven van relevante ketenpartners (zoals ervaringsdeskundigen en naasten, gemeente,

richt zich op hoe jongerenwerkers in de online leefwereld individuele en groepen (kwetsbare) jongeren kunnen vinden, contact met hen kunnen maken, een betekenisvolle relatie

De meeste deelnemers (82%) wensen dat digitaal contact tussen bewoners en hun naasten blijvend wordt toegepast, naast persoonlijk contact.. ✓ Vooral bij bewoners zonder dementie

De mate waarin ouders stress ervaren hangt niet samen met de leeftijd van de jongere, noch met de internetvaardigheden van de ouders, maar wel met de mate waarin ouders het

• Toch zijn hier nog heel wat vragen en onzekerheden over bij ouders en leerkrachten. ‘Jongeren

Tot slot willen we weten of de jongeren die alleen een virus hebben verstuurd of iemand online hebben bedreigd, afwijken qua achtergrondkenmerken van jongeren die geen of