• No results found

Een herhaling van zetten. De motieven van journalisten die overstappen naar de communicatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een herhaling van zetten. De motieven van journalisten die overstappen naar de communicatie"

Copied!
86
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een herhaling van zetten

De motieven van journalisten die overstappen naar de communicatie

Vincent Sondermeijer Studentnummer 11111771 Masterscriptie Journalistiek en Media Universiteit van Amsterdam Februari 2017 Scriptiebegeleider: dr. M.A.E. Prenger

(2)
(3)

3 Inhoudsopgave

1. Inleiding 4

2. Theoretisch kader 7

2.1 De relatie tussen journalisten en PR-medewerkers 7 2.2 Veranderingen in de werkvelden van de journalistiek en de PR 10 2.3 Journalistiek en PR komen dichter bij elkaar te liggen 12 2.4 Baantevredenheid en overstapmotieven van journalisten 14

2.5 Veronderstellingen 17

3. Methodologische verantwoording 19

4. Onderzoeksresultaten en analyse 24

4.1 Resultaten van de enquête 24

4.1.1 De respondenten 24

4.1.2 Redenen voor de overstap 25

4.1.3 Na de overstap 26

4.2 Analyse van de enquêteresultaten 27

4.3 Reacties in de enquête 29

4.3.1 Reacties na enquêtevragen over overstapmotieven 29 4.3.2 Reacties na enquêtevragen over werk na overstap 31

4.4 Interviews 32

4.4.1 Salaris, baanzekerheid en doorgroeimogelijkheden 32 4.4.2 Werkplezier en andere intrinsieke motieven 36

4.4.3 Was de overstap een gok? 41

4.4.4 Na de overstap 42

5. Conclusie 47

6. Literatuur 53

Bijlagen

Bijlage I – Vragenlijst enquête 57

Bijlage II – Vragenlijst semigestructureerde interviews 64

(4)

4 1. Inleiding

Het blijft toch een taboe onder journalisten: uit het vak stappen en de oversteek maken naar de communicatie. Verloochening van de beroepsidealen, je ziel verkopen aan de duivel – het zijn slechts een paar van de negatieve kwalificaties die onder journalisten en op redactievloeren over zulke loopbaanveranderingen worden gebezigd. Dat de gemiddelde journalist heeft het niet zo heeft op communicatielui en dat er tussen de twee beroepsgroepen een natuurlijk vijandschap bestaat, is een klassiek verhaal. Een onuitwisbaar stukje journalistieke folklore. Het PR-gilde zou in de ogen van journalisten immers maar één doel hebben, en dat zijn de financiële en commerciële belangen van het bedrijf of de instelling waarvoor zijn leden werkzaam zijn. Liegen, draaien en manipuleren zouden geoorloofde methoden zijn om de zaak van de baas in een goed daglicht te stellen. Heel anders dan de journalisten, die zichzelf zien als nobele, onpartijdige en uiterst nauwkeurige waakhonden van de democratie.

Het bovenstaande beeld is natuurlijk enigszins gechargeerd. Maar dat de relatie tussen PR en

journalistiek al minstens honderd jaar haar ingewikkelde – en af en toe moeizame – kanten kent, lijkt een gegeven.1 Desondanks houden veel journalisten er naast hun baan of freelanceklus bij een krant, tijdschrift, website, tv-programma, radiozender, omroep of een ander medium een tweede job in de PR op na. In 2008 bleek bijna 40 procent van de Duitse freelancejournalisten ook actief te zijn in de PR of de marketing.2 Zo kunnen ze bijvoorbeeld hun inkomsten opkrikken met lucratieve klussen als het schrijven van een jaarverslag of het opnemen van een gesponsorde reportage, zodat ze meer (financiële) ruimte hebben om daarnaast hun zuiver journalistieke werk te blijven doen.

Er is ook een groep journalisten die nog een stap verder gaat. Zij verdelen hun tijd niet, of niet langer, tussen journalistiek en PR, maar kiezen ervoor een complete overstap te maken. Ze zeggen hun journalistenloopbaan vaarwel, en gaan fulltime aan de slag als woordvoerder, PR-medewerker, communicatieadviseur of redacteur van een custom publishing-uitgave. Ze stappen uit een vak waarbij voor veel mensen die erin zitten een sterke beroepsidentiteit hoort, en gaan werken in een branche waarin men vaak heel anders naar zichzelf kijkt.3 Of, zoals hun voormalige medejournalisten dan volgens het klassieke beeld van antipathie tussen reporter en woordvoerder zouden zeggen: ze lopen over naar de Dark Side.

1 Denise E. Delorme, Fred Fedler, ‘Journalists’ hostility towards public relations: an historical analysis’, Public

Relations Review 29 (2003) 100.

2 Michael Meyen, Nina Springer, ‘Freie Journalisten in Deutschland. Berufsstruktur, Selbstverständnis, Arbeitszufriedenheit und Auftragsentwicklung 2008.’, rapport in opdracht van de Duitse journalistenvakbond (2008) 4.

3 Niina Niskala, Pertti Hurme, ‘The other stance: Conflicting professional self-images and perceptions of the other profession among Finnish PR professionals and journalists’, Nordicom Review 35 (2014) 105.

(5)

5

Over die mensen gaat deze scriptie. Waar komt hun rigoureuze carrièreswitch vandaan? Of, meer precies:

Welke overstapmotieven drijven Nederlandse journalisten die een volledige loopbaanswitch maken naar de communicatiebranche?

Dat is de hoofdvraag van dit onderzoek.

Onderzoek naar deze vraag is in het buitenland al gedaan, zoals verderop te lezen is in het theoretisch kader. In Nederland is echter nog erg weinig bekend over de redenen waarom journalisten ervoor kiezen in de PR te gaan werken. Deze studie moest inzicht geven in dat vraagstuk. De kwestie is relevant voor de journalistiek, om twee redenen. Ten eerste werpt ze licht op de problemen in het vakgebied, dat vandaag de dag niet bekend staat om zijn ruime, goed toegeruste arbeidsmarkt, waar mediaorganisaties het moeilijk hebben en waar het aantal werkloosheidsuitkeringen al jaren toeneemt.4 Motieven die journalisten hebben om over te stappen naar de communicatie, vertellen waarschijnlijk ook veel over hun onvrede met de journalistiek. Ten tweede kan het onderzoek nieuwe kennis opleveren over de positie van en de relatie tussen de journalistiek en PR in Nederland. Wanneer er binnen de journalistiek factoren spelen die journalisten uit het vak drijven, terwijl er in de PR juist omstandigheden heersen die hen aantrekken, is het interessant om die factoren te kennen en te weten wat precies hun invloed is. De wisselwerking tussen journalistiek en communicatie is per slot van rekening een cruciaal onderdeel van de vrije persvoering.

Het onderzoek kwam tot stand in nauwe samenwerking met Milo van Bokkum, die tegelijkertijd min of meer dezelfde onderzoeksvraag onderzocht. Afgesproken werd dat zijn onderzoek zich vooral zou richten op de intrinsieke factoren die aan een overstap konden bijdragen: werkplezier, gevoelens van autonomie, bevrediging van creatieve behoeftes. Dit onderzoek zou zich daarentegen juist gaan richten op de meer extrinsieke overstapmotieven. Dan gaat het over carrièreoverwegingen als salaris,

baanzekerheid en doorgroeimogelijkheden. Vanuit die invalshoek kon de hoofdvraag gespecificeerd worden in de volgende drie deelvragen:

1. In hoeverre maken carrièreoverwegingen (salaris, baanzekerheid, doorgroeimogelijkheden) deel uit van de overstapmotieven?

2. Spelen deze carrièreoverwegingen een andere rol bij de overstap richting PR van journalisten die een vast dienstverband hebben, dan bij journalisten die freelancen of een onder een tijdelijk dienstverband werken?

3. In welke mate zijn overgestapte journalisten in hun communicatiebaan tevredener over carrièreoverwegingen als salaris, baanzekerheid en doorgroeimogelijkheden?

(6)

6

De hoofdvraag en de deelvragen zijn in twee delen onderzocht. Eerst via een enquête onder communicatieprofessionals die vroeger werkzaam zijn geweest als journalist. Dat onderzoek, verspreid via belangenvereniging voor mensen in de PR-branche Logeion en via het uitsturen van persoonlijke e-mails, is uiteindelijk ingevuld door ongeveer vijftig respondenten. Zes van hen deden daarna mee aan het tweede deel van het onderzoek, een serie semigestructureerde interviews. De interviewvragen waren bedoeld als toelichting op de resultaten van de enquête. Uiteindelijk konden aan de hand van de enquête en de interviews de hoofdvraag en de deelvragen worden beantwoord. Hoofdstuk twee schetst de theoretische achtergrond van het onderzoek. De geschiedenis van de relatie tussen journalisten en PR-medewerkers komt aan bod in paragraaf 2.1, gevolgd door de veranderingen die gaandeweg in de journalistiek in de communicatie plaats vonden (2.2) en de manier waarop beide vakgebieden dichter bij elkaar kwamen te liggen (2.3). Dan volgt in paragraaf 2.4 een overzicht van het onderzoek dat reeds is verricht naar de overstapmotieven van PR-lieden die vroeger journalist waren. Daaruit kan de voorlopige conclusie worden getrokken dat geld en andere

carrièreoverwegingen inderdaad een rol spelen bij de sprong van journalistiek naar communicatie. Op basis van die bevinding wordt een viertal veronderstellingen wordt opgesteld (paragraaf 2.5).

Hoofdstuk drie zet daarna de methodologische opzet van het onderzoek uiteen. Vervolgens komen in hoofdstuk vier uitgebreid de resultaten van de enquête en de interviews aan bod. De uitkomsten worden geanalyseerd, en er wordt bepaald wat ze precies betekenen voor de geldigheid van de veronderstellingen. De conclusie, hoofdstuk vijf, vat de uitkomsten samen en koppelt hun betekenis terug naar de bestaande theorie, de deelvragen en de hoofdvraag.

Belangrijk om te vermelden is dat ik als onderzoeker niet volledig boven de materie stond: ik ben zelf journalist. Communicatiewerk doen trekt me niet direct aan. Van het verdedigen van uiteindelijk vooral commerciële belangen van een organisatie of bedrijf, word ik niet erg enthousiast. Ik zou het erg moeilijk vinden als ik in situaties terecht te kwam, waarin ik zaken moet communiceren waar ik niet achter sta, dingen moet goedpraten waarvan ik weet dat ze verkeerd zijn, of halve waarheden moet verkondigen alleen omdat dat goed uitkomt voor het imago van mijn werkgever. Het is een zaak waar ik voor en tijdens dit onderzoek veel over heb nagedacht. Ik heb zo hard mogelijk geprobeerd mijn persoonlijke opvattingen te scheiden van mijn wetenschappelijke werk aan deze scriptie, zodat er bijvoorbeeld geen bevooroordeeldheid doorklonk in de enquêtevragen. Ik denk dat ik daarin goed geslaagd ben. Sterker nog: door met een open vizier dit onderzoek in te gaan, is mijn kijk op het communicatievak uiteindelijk milder geworden. Ik kwam erachter dat bovenstaande visie op het PR-werk misschien een te simplistische is. Ik kan me nu veel beter inleven in journalisten die overstappen naar de PR dan toen ik aan het onderzoek begon.

(7)

7 2. Theoretisch kader

Dit hoofdstuk behandelt de bestaande literatuur die relevant is voor de onderzoeksvragen. Allereerst komen onderzoeken aan bod die gaan over de relatie tussen PR-medewerkers en journalisten, en de geschiedenis van die verhouding. Zien zij elkaar als vijanden? Daarna gaat het hoofdstuk in op de veranderingen die de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden in de journalistiek en de PR. In welke opzichten zijn deze werkvelden er anders uit gaan zien? Vervolgens is het in lijn met die vraag interessant na te gaan welke gevolgen de veranderingen in de werkvelden hebben gehad voor de positie die de journalistiek en de PR ten opzichte van elkaar innemen. Hoe convergeren de rollen van journalisten en PR-mensen? Tot slot zoomt dit hoofdstuk in op onderzoeksmateriaal dat het dichtst bij de kern van de onderzoeksvraag komt: studies die gaan over baantevredenheid van journalisten. Wat is er tot dusver bekend over de redenen waarom journalisten aan de slag gaan in de PR?

2.1 De relatie tussen journalisten en PR-medewerkers

Al ten tijde van de Eerste Wereldoorlog hadden journalisten met PR-medewerkers te maken. Reclame-inkomsten waren toen al belangrijk voor kranten.5 Volgens Lucarelli ontstond er in die jaren

vijandigheid tussen de pers en de PR. In een onderzoek uit 1993 stelde zij dat dit onder andere kwam doordat er na de Eerste Wereldoorlog in de Verenigde Staten een tekort aan ruimte was in kranten. PR-mensen kwamen te boek te staan als ‘spacegrabbers’, die uit waren op gratis reclameruimte, ten koste van ruimte voor journalistieke inhoud.6 Toch moesten kranten vaak wel samenwerken met de PR. Zonder het materiaal dat de PR-mensen hen aanleverden, zouden journalisten een hoop feiten en informatie mislopen die ze nodig hadden voor hun verslagen.7 In de tweede helft van de twintigste eeuw bleef de invloed van PR op berichtgeving in kranten toenemen.8

Meer onderzoekers ontwaren een vijandige relatie tussen journalistiek en PR. Een belangrijk onderzoek is dat van DeLorme en Fedler uit 2003, waarin zij de historische wortels van de slechte verstandhouding bloot legden. Volgens het onderzoek verpestte de eerste generatie PR-mensen het beeld dat journalisten van hen hadden, door er nogal agressieve methoden op na te houden. Ze ‘liepen redacties op’, ‘probeerden journalisten te manipuleren’, of trachtten journalisten ‘om te kopen met cadeaus’, allemaal voor gratis publiciteit – het spacegrabben van Lucarelli. Op die manier ontstonden er onder journalisten al vroeg negatieve denkbeelden over PR-medewerkers.9 DeLorme en Fedler legden ook uit hoe het kan dat de negatieve gevoelens al zo lang stand houden. Dat kwam bijvoorbeeld

5 Susan Lucarelli, ‘The newspaper industry’s campaign against spacegrabbers, 1917-1921’, Journalism Quarterly 70-4 (1993) 884.

6 Lucarelli, ‘Spacegrabbers’, 883.

7 Jim Macnamara, ‘The continuing convergence of journalism and PR: new insights for ethical practice from a three-country study of senior practitioners’, Journalism & Mass Communication Quarterly 93-1 (2016) 121. 8 Ibidem.

(8)

8

doordat het voor bedrijven al die tijd nu eenmaal goedkoper en effectiever was PR-mensen verhalen te laten pluggen bij journalisten, dan reclameruimte te kopen in de krant. Journalisten zagen liever het laatste. Hun frustratie daarover werd versterkt door gevoelens van jaloezie. De journalisten hadden de indruk dat hun arbeidsvoorwaarden slechter waren dan die van mensen in de PR. Daarnaast vonden journalisten zichzelf en hun werk eerlijker, eervoller en belangrijker.10 DeLorme en Fedler zagen dat de vijandige kijk van journalisten op PR-mensen gedurende de twintigste eeuw niet was afgenomen. De onzekerheid in de krantenwereld zou daar in de toekomst geen verandering in gaan brengen, voorspelden de onderzoekers.11 Finse journalisten dachten in 2014 in elk geval nog een stuk negatiever over de professionele rol van PR-werkers dan de PR-werkers zelf – andersom gold dat trouwens ook.12 Lucarelli, DeLorme en Fedler zijn niet de enige onderzoekers die een slechte verhouding tussen journalisten en PR-mensen hebben vastgesteld. Zo bleek in 2005 uit een onderzoek van Wright dat een meerderheid van de docenten die in de Verenigde Staten les gaven in PR en communicatie, te maken kreeg met onder meer decanen of afdelingshoofden die vooroordelen hadden over het PR-vak.

Journalisten en docenten journalistiek waren het meest bevooroordeeld van allemaal.13 Ook een studie van Tilley en Hollings onder Nieuw-Zeelandse journalisten toonde aan dat de aversie tegen PR-mensen voor veel journalisten niet slechts een grap is, maar serieus.14 In de Verenigde Staten kwam de slechte verhouding tussen journalistiek en PR de afgelopen decennia uit minstens 150 onderzoeken naar voren.15 Een analyse die Sallot en Johnson (2006) uitvoerden van meer dan vierhonderd

interviews met journalisten tussen 1991 en 2004, liet zien dat de journalisten die geïnterviewd waren tussen 2002 en 2004 net zulke vijandige gevoelens tegenover PR-mensen hadden als de journalisten die geïnterviewd waren tussen 1991 en 1996.16 Wat dat betreft sluit hun onderzoek dus aan bij de stelling van DeLorme en Fedler dat de vijandigheid niet afneemt. De vijandigheid blijkt onder Zweedse journalisten in het bijzonder gericht tegen journalisten die overstappen naar de PR, onderzochten Fredriksson en Johansson (2014). Enkel jonge journalisten, freelancers en vooral rechtsgeoriënteerde journalisten waren minder vijandig.17 Journalisten die overstappen naar de PR of

10 DeLorme, Fedler, ‘Journalists’ hostility towards public relations’, 113. 11 Idem, 114.

12 Niskala, Hurme, ‘The other stance’, 105.

13 Donald K. Wright, ‘We have rights too: examining the existence of professional prejudice and discrimination against public relations’, Public Relations Review 31 (2005) 101.

14 Elspeth Tilley, James Hollings, ‘Still stuck in “A love-hate relationship”: Understanding journalists’ enduring and impassioned duality towards public relations.’, ANZCA Conference, Power and Place, Wellington (2008) 17-18.

15 James E. Grunig, ‘Journalism and public relations in the United States’, in B. Merkel, S. Russ-Mohl, G. Zavaritt (eds.), A complicated, antagonistic and symbiotic affair: journalism, public relations and their struggle for public

attention (Lugano, 2007) 101-114.

16 Lynne M. Sallot, Elizabeth A. Johnson, ‘Investigating relationships between journalists and public relations practitioners: working together to set, frame and build the public agenda, 1991-2004’, Public Relations Review 32 (2006) 151.

17 Magnus Fredriksson, Bengt Johansson, ‘The dynamics of professional identity’, Journalism Practice 8-5 (2014) 585.

(9)

9

er een PR-bijbaan op nahouden, zijn zich vaak bewust van het spanningsveld tussen de twee

vakgebieden waarin ze opereren en het risico op botsende belangen. Vooral journalisten die eigenlijk vinden dat een journalist geen PR-werk hoort te doen, hebben daardoor minder werkplezier.18

Vaak hebben de onderzoekers het over een ‘haat-liefdeverhouding’ tussen journalisten en PR-mensen. Aan de ene kant is er de vijandigheid, aan de andere kant hebben de journalisten PR ook nodig, voor verhaalideeën, informatie en toegang tot belangrijke personen.19 Charron (1989) constateerde dat journalisten en PR-mensen eigenlijk continu ‘onderhandelen’ over hun onderlinge rolverdeling.20 De relatie tussen journalistiek en PR is goed te omschrijven als tegelijkertijd antagonistisch en

symbiotisch.21 Larsson (2009) spreekt van een ‘relatie van uitwisseling en wederzijdse afhankelijkheid’.22

Aan de andere kant staan verschillende onderzoekers die het beeld van een journalistieke professie die grotendeels vijandig is tegenover het PR-vak hebben ontkracht of afgezwakt, met name de afgelopen twintig jaar. Maar ook daarvoor al, bleek bijvoorbeeld uit een onderzoek van Brody (1984) dat verslaggevers in Memphis, Tennessee een minder grote hekel aan PR-lieden hadden dan het gebruikelijke verhaal deed vermoeden.23 De afgelopen twee decennia kwamen uit andere studies vergelijkbare resultaten. Cameron, Sallot en Curtin vonden dat ‘aannames van openlijke vijandigheid waarschijnlijk overdreven zijn en te veel generaliseren’.24 Shaw en White kwamen erachter dat docenten journalistiek niet veel negatiever over de relatie journalistiek-PR dachten dan docenten aan PR-opleidingen.25 Ook onderzoeken in Nederland, Chili en Italië vonden geen grote mate van aversie tussen journalisten en PR-mensen.26 In 2016 sloten Vercic en Colic zich met hun onderzoek onder

18 Romy Fröhlich, Thomas Koch, Magdalena Obermaier, 'What’s the harm in moonlighting? A qualitative survey on the role conflicts of freelance journalists with secondary employment in the field of PR’, Media, Culture &

Society 35-7 (2013) 809-810; Thomas Koch, Magdalena Obermaier, ‘Blurred lines: German freelance journalists

with secondary employment in public relations’, Public Relations Review 40 (2014) 473; Magdalena Obermaier, Thomas Koch, ‘Mind the gap: consequences of inter-role conflicts of freelance journalists with secondary employment in the field of public relations’, Journalism 16-5 (2015) 625.

19 Jim Macnamara, ‘Journalism-PR relations revisited: The good news, the bad news, and insights into tomorrow’s news’, Public Relations Review 40 (2014) 740.

20 Jean Charron, ‘Relations between journalists and public relations practitioners: cooperation, conflict and negotiation’, Canadian Journal of Communications 14-2 (1989) 52.

21 Macnamara, ‘Journalism-PR relations revisited’, 740.

22 Larsåke Larsson, ‘PR and the media. A collaborative relationship?’ Nordicom Review 30 (2009) 131. 23 E.W. Brody, ‘Antipathy between PR, journalism exaggerated’, Public Relations Review 10-4 (1984) 11. 24 Glen T. Cameron, Lynne M. Sallot, Patricia A. Curtin, ‘Public relations and the production of news: a critical review and theoretical framework’, in Brant R. Burleson (ed.), Communication Yearbook, Vol. 20 (Thousand Oaks, 1997) 111–155.

25 Thomasena Shaw, Candace White, ‘Public relations and journalism educators’ perceptions of media relations’, Public Relations Review 30 (2004) 501.

26 Peter Neijens, Edith Smit, ‘Dutch public relations practitioners and journalists: antagonists no more’, Public

Relations Review 32 (2006) 232; Claudia Mellado, Folker Hanusch, ‘Comparing professional identities, attitudes

and views in public communication: A study of Chilean journalists and public relations practitioners’, Public

Relations Review 37 (2011) 390; Chiara Valentini, ‘Do public relations and journalism’s converging roles affect

(10)

10

Kroatische journalisten bij die bevindingen aan. ‘Het heet algemene kennis te zijn dat er een haat-liefdeverhouding is tussen de twee beroepen, maar deze studie laat zien dat het misschien tijd is die aanname te herzien’, concludeerden zij. Volgens Vercic en Colic hebben vooral PR-medewerkers een onjuiste blik op de relatie journalistiek-PR. Zo dachten de PR-mensen in het onderzoek dat

journalisten een hoge dunk hadden van hun eigen beroep, terwijl de journalisten in werkelijkheid veel onzekerder waren. Daarnaast meenden de PR-lieden dat de journalisten geen hoge pet ophadden van de PR, en van de invloed die de PR heeft op het publieke imago van een bedrijf. Ook in deze gevallen schatten de PR-mensen de mening van de journalisten te laag in.27

2.2 Veranderingen in de werkvelden van de journalistiek en de PR

Het speelveld waarop de media actief zijn, verandert continu. Deze veranderingen zijn in de 21ste eeuw echter ingrijpender dan ooit, betoogt Macnamara (2010). Hij legt uit dat media en journalistiek in wezen bestaan uit twee componenten: een technische component, en een component van culturele praktijken die ontstaat rondom die technologie. Beide componenten hebben zowel betrekking op de productie van nieuws, als op de distributie en/of consumptie ervan. De afgelopen eeuwen zijn de technologieën van productie en distributie/consumptie enorm veranderd, schrijft Macnamara, maar de culturele waarden van de journalistiek zijn in grote lijnen ongewijzigd gebleven (al werd de

journalistiek wel onpartijdiger in zijn productie). En de technologische veranderingen vonden ook altijd plaats op één gebied tegelijkertijd: op het gebied van productie (bijvoorbeeld technieken om foto’s af te drukken) óf op het gebied van distributie (televisie-uitzendingen via antennes en zendmasten). In de 21ste eeuw veranderde dit alles volgens Macnamara. Door de opkomst van het internet en nieuwe media, veranderen voor het eerst in de geschiedenis gelijktijdig zowel de technologieën van productie én distributie/consumptie, als de culturele praktijken van productie én consumptie. Macnamara vergelijkt het met vier rivieren die samenkomen: ‘Het resultaat is een woest kolkende stroomversnelling, die niet te stoppen is en soms onvoorspelbare gevolgen heeft.’28

Welke gevolgen de steeds verder digitaliserende wereld voor de journalistiek en media heeft gehad, zet Bird (2009) uiteen. Zij legt uit dat steeds minder mensen kranten lezen – vroeger was het afsluiten van een krantenabonnement een vanzelfsprekend onderdeel van het volwassen worden, nu niet meer. Mensen bepalen daarnaast zelf wanneer zij hun nieuws consumeren. Ze zijn niet meer gebonden aan de ochtendkrant of aan het 8-uur-Journaal. In plaats daarvan komt het nieuws tot hen in een ‘continue stroom van informatie-bytes’. Via computers en telefoons staan ze onafgebroken in verbinding met de gebeurtenissen in de wereld. Ze horen net zo snel over een groot nieuwsfeit van een vriend, als van het

27 Ana Tkalac Vercic, Violeta Colic, ‘Journalists and public relations specialists: a coorientational analysis’, Public

Relations Review 42 (2016) 522.

28 Jim Macnamara, The 21st Century Media (R)evolution. Emergent Communication Practices (New York, 2010)

(11)

11

journaal. Door die veranderingen – en ook door de opkomst van het ‘citizen journalism’29 – zijn er volgens Bird steeds minder banen voor professionele journalisten. Bij kranten en TV-zenders vallen grote ontslagen.30 Dat heeft er ook mee te maken dat veel journalistieke organisaties op zoek zijn naar een nieuwe verdienmodel, nadat hun advertentie-inkomsten danig zijn geslonken. Veel adverteerders zijn tegenwoordig vooral online actief, omdat zij hun doelgroepen daar beter kunnen aanspreken.31 Wat overigens niet weg neemt dat zelfs in de online-journalistiek het aantal banen afneemt.32 Verschillende onderzoekers vinden dan ook dat er in de journalistiek sprake is van een crisis. ‘De journalistiek verkeert in een ernstige crisis, wellicht de meeste ernstige in haar bestaan’, schreef Bardoel in 2010.33 Nielsen (2016) spreekt van een ‘drievoudige crisis’. Hij onderscheidt een economische crisis, een professionele (waarin verschillen journalisten eigenlijk met, pakweg,

tekstschrijvers? Is journalistiek wel een op zichzelf staand beroep?) en een ‘crisis van vertrouwen’ (het vertrouwen in de media onder de bevolking is laag).34 De afgelopen twee decennia is de journalistiek een steeds kleinere rol gaan spelen in de publieke communicatie, zegt Donsbach (2014). Waar mensen het over hebben en wat hun mening is, baseren ze minder en minder op professionele journalistiek.35 Voor de PR heeft de opkomst van het internet intussen ook gevolgen gehad. PR is minder afhankelijk geworden van de journalistiek, schrijven Lloyd en Toogood (2015). Aandacht (vooral positieve) in traditionele media is nog altijd waardevol, maar er zijn veel andere manieren bijgekomen waarop PR-mensen hun doel kunnen bereiken. ‘Every organisation is a media organisation’, wordt ook wel gezegd. Bedrijven en instellingen kunnen via sociale media, websites en hun eigen (papieren) publicaties hun boodschap onder de aandacht brengen. Dat is ook nodig: het internet heeft de wereld heel transparant gemaakt. Wanneer een bedrijf of instelling iets slechts doet, ligt dat binnen de kortste keren op straat. Zaken verhullen of negatieve publiciteit voorkomen, is bijna onmogelijk geworden. Reputatieschade ligt daardoor altijd op de loer. PR-mensen moeten daar dus continu mee bezig zijn, zowel reactief als proactief. Daarbij komen internet en sociale media goed van pas.36

29 Macnamara, The 21st Century Media (R)evolution, 212.

30 Elizabeth S. Bird, ‘The future of journalism in the digital environment’, Journalism 10-3 (2009) 293-294. 31 C.W. Anderson, Emily Bell, Clay Shirky, Post-Industrial Journalism: Adapting to the Present, rapport van het TOW Center for Digital Journalism, Columbia University, New York (2014) 1-19.

32 Bird, ‘The future of journalism in the digital environment’, 293-294.

33 Jo Bardoel, ‘Journalistiek moet zich durven onderscheiden. Toekomst voor de professie in een multimediale omgeving’, Tijdschrift voor communicatiewetenschap 38-3 (2010) 233.

34 Rasmus Kleis Nielsen, ‘The many crises of Western journalism: a comparative analysis of economic crises, professional crises, and crises of confidence’, in Alexander, Jeffrey C., Elizabeth Butler Breese, María Luengo (ed.), The Crisis of Journalism Reconsidered. Democratic Culture, Professional Codes, Digital Future (New York, 2016) 82-96.

35 Wolfgang Donsbach, ‘Journalism as the new knowledge profession and consequences for journalism education’, Journalism 15-6 (2014) 661.

36 John Lloyd, Laura Toogood, Journalism and PR, News media and public relations in the digital age (Londen, 2015) vii-viii, 46-47.

(12)

12

2.3 Journalistiek en PR komen dichter bij elkaar te liggen

Volgens Lloyd en Toogood zoeken de journalistiek en PR allebei nog naar hun plek in het veranderde en gedigitaliseerde medialandschap. ‘Ze moeten hun verhouding opnieuw kalibreren. […] Geen van beide partijen kan nog invloed uitoefenen zoals vroeger. De twee kampen – die zo lang van elkaar afhankelijk waren – opereren nu op een veel drukker speelveld. Het is in deze nieuwe arena nog niet duidelijk wie er als winnaar uit de bus zal komen.’37 Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de professionele rollen van journalisten en PR-medewerkers steeds dichter bij elkaar komen te liggen. Met name Macnamara’s onderzoek laat dat zien. Voor een studie uit 2014 ondervroeg hij

Amerikaanse, Britse en Australische journalisten en PR-medewerkers over hun visie op de relatie tussen de twee werkvelden. Daaruit leek te komen dat er van convergentie juist geen sprake is: de meeste ondervraagden verwierpen het beeld van een symbiotische verhouding tussen PR en

journalistiek. Ze vonden dat journalistiek en PR naast elkaar opereren als twee gescheiden werelden, met heel verschillende rollen, die niet met elkaar mogen worden verward. Een beetje onderlinge spanning is zelfs goed, zeiden de participanten. Maar volgens Macnamara hadden vooral de journalisten een vervormd beeld van hun relatie met PR-mensen, en de invloed van PR op hun verslaggeving. Hun visie van wat PR was beperkte zich tot persberichten en publiciteitsmails. Woordvoerders die ze goed kenden en die ze vaak spraken, belandden dikwijls op hun lijstje van experts en ‘goede contacten’. Hen zagen de journalisten niet meer als PR-medewerkers. In

werkelijkheid was er volgens Macnamara juist sprake van een ‘toenemend gebrek aan transparantie en steeds grotere convergentie tussen journalistiek en PR’.38

Op basis van hetzelfde onderzoek publiceerde Macnamara in 2016 nog een paper, waarin hij stelt dat de invloed van PR op de media groot is, en groeit. Macnamara wijst twee belangrijke oorzaken aan die ervoor zorgen dat het onderscheid tussen journalistiek en PR op sommige plekken lastiger te maken is. Hij duidt op de opmars van betaalde inhoud, zoals gesponsorde interviews in kranten, betaalde

programmasegmenten in praatprogramma’s of commerciële posts op blogs. Daarnaast wijst Macnamara erop dat noodlijdende mediabedrijven er steeds vaker toe overgaan hun journalisten en middelen te verhuren aan bedrijven. Die gebruiken hen voor het produceren van eigen, commerciële mediapublicaties, waarbij de associatie met het journalistieke moedermedium wel blijft bestaan (Macnamara noemt een project van The Atlantic en General Electric als voorbeeld, maar denk ook aan de maandelijkse zorgbijlage van de Volkskrant).39 Een studie van Koch (2016) laat overigens wel zien dat de meeste redacteuren die deze zogenoemde ‘custom publicaties’ maken, zichzelf overwegend als

37 Lloyd, Toogood, Journalism and PR, 113-114. 38 Macnamara, ‘Journalism-PR relations revisited’, 747. 39 Macnamara, ‘Continuing convergence’, 133-134.

(13)

13

PR-medewerker ziet. Slechts 13 procent beschouwde zichzelf meer als journalist. De helft vond dat hun werk wezenlijk verschilt met dat van een journalist.40

Ook uit andere onderzoeken valt af te leiden dat journalisten en PR-medewerkers in hun professionele opvattingen niet erg van elkaar verschillen. Sallot, Steinfatt en Salwen kwamen er in 1998

bijvoorbeeld achter dat journalisten en PR-mensen professionals waren die vanuit vergelijkbare waarden naar de nieuwsgaring keken.41 Uit een onderzoek van Mellado en Hanusch (2011) onder Chileense journalisten en PR-lieden bleken de twee kampen meer overeenkomsten dan verschillen met elkaar te hebben. Ze voelden zich onderdeel van dezelfde beroepsgroep. Mellado en Hanusch stelden een ‘vervaging van de grens tussen journalistiek en PR op het gebied van beroepsidentiteit’ vast.42 Ook wat betreft de waarde die ze aan ethiek hechten, verschillen journalisten en PR-medewerkers volgens een scriptieonderzoek van Nyberg en Gabrielsson (2016) weinig van elkaar. Voor beide groepen staat voorop dat de informatie die ze publiceren, waar moet zijn. Hun ethische opvattingen baseren de journalisten en PR-lieden allemaal overwegend op hun eigen ‘innerlijke kompas’. Alle deelnemers aan het onderzoek op een na zeiden zelfs dat ze een overstap naar de andere beroepsgroep puur vanuit de beroepsethiek gezien niet konden uitsluiten.43

Een andere factor die erop wijst dat de journalistiek en PR steeds meer naar elkaar toe groeien, is de toenemende mate waarin journalisten voor hun berichtgeving afhankelijk zijn van PR-informatie. Dat komt voor een deel doordat steeds minder journalisten (door geldgebrek bij mediabedrijven), steeds meer nieuws moeten leveren (door de onstilbare honger naar nieuws die het internet creëert). Om aan die behoefte te voldoen, moeten media wel gebruik maken van de tips en persberichten die de PR hen aanreikt. Bij kranten vindt vooral PR vanuit overheidswege en van NGO’s aftrek.44 Amerikaanse journalisten schatten in 2006 dat 44 procent van het nieuws door PR is beïnvloed, maar gezien

Macanamara’s bevindingen (2016) over journalisten die zich niet goed bewust zijn van hun relatie met PR-medewerkers, zal dat percentage wellicht nog aan de lage kant zijn.45 Ook een studie van

onderzoekers van de Universiteit van Cardiff toont de afhankelijkheid van journalisten van PR-materiaal aan. Minder dan de helft van de verhalen in Britse kranten die werden onderzocht, bleek op geen enkele wijze gebaseerd op PR. 19 procent van de krantenverhalen bestond (vrijwel) geheel uit

40 Thomas Koch, ‘Journalism or public relations? A quantitative survey of custom publishing editors in Germany’, Public Relations Review 42 (2016) 348.

41 Lynne M. Sallot, Thomas M. Steinfatt, Michael B. Salwen, ‘Journalists’ and public relations practitioners’ news values: perceptions and cross-perceptions’, Journalism & Mass Communication Quarterly 75-2 (1998), 372-374.

42 Mellado, Hanusch, ‘Comparing professional identities’, 390.

43 Anna Nyberg, Emma Gabrielsson, ‘The journalist, the PR practitioner and ethical dilemmas. Similarities and differences in the perception of what’s right and wrong’, bachelorscriptie aan de Universiteit van Karlstad (Zweden) (2016) 3-4.

44 Kate Nicholas, ‘Truth, public relations and the media’, in Hobsbawm, Julia (ed.), Where the Truth Lies. Trust

and Morality in PR and Journalism (Londen, 2006) 167-169.

(14)

14

PR-informatie.46 (PR-mensen blijken de mate van succes die ze hebben bij het pluggen van hun boodschap hoger in te schatten dan journalisten.47) Dat journalisten gebruik maken van PR-materiaal, wil echter niet zeggen dat zij die informatie ook letterlijk overnemen. Curtin trok uit haar diepte-interviews met Amerikaanse journalisten (1999) de conclusie dat de economische druk op de media niet als gevolg heeft dat PR meer invloed heeft op de journalistiek. Volgens haar maakten journalisten alleen gebruik van PR-informatie op manieren die de PR-doelen van de betreffende bedrijven of instellingen niet ondersteunden.48 Haar onderzoek vond echter plaats vóór de explosieve groei van het internet. Of haar bevindingen nog steeds opgaan in het huidige, radicaal veranderde medialandschap, is de vraag.

2.4 Baantevredenheid en overstapmotieven van journalisten

Ontevredenheid over hun baan bij journalisten die actief zijn in het medialandschap van de 21ste eeuw, kan verschillende oorzaken hebben. Daarmee zijn er dus ook verschillende redenen denkbaar waarom journalisten overstappen naar de PR. Om te beginnen maakt het feit dat de twee werkvelden naar elkaar toe groeien een overstap makkelijker. In dat licht bezien is het ook denkbaar dat sommige journalisten niet naar zichzelf en hun beroep kijken als ‘hoeders van de democratie’, of een

gelijksoortig idealistisch gezichtspunt. Zij zien de PR gewoon als een andere baan, die niet radicaal verschilt van de journalistiek. Daardoor wordt een overstap minder speciaal.

Andere journalisten gaan in de PR werken omdat ze daar het gevoel te hebben dichter bij de macht te staan. Weer andere journalisten hadden voorafgaand aan hun overstap om uiteenlopende redenen geen plezier meer in hun baan.49 Koch en Obermaier (2014) kwamen dan ook tot de conclusie dat er journalisten zijn die de overstap naar de PR maken omdat zij het PR-werk simpelweg leuker vinden. De helft van de journalisten uit hun onderzoek doet PR-werk omdat ze dat ‘interessant en plezierig’ vinden.50 In een studie van Koch onder PR-medewerkers die bij custom publicaties werken (2016), bleken twee op de drie ondervraagden niet liever als journalist te willen werken, als daar hetzelfde salaris tegenover zou staan dat ze als PR-medewerkers ontvingen.51

46 Justin Lewis, Andrew Williams, Bob Franklin, James Thomas, Nick Mosdell, ‘The quality and independence of British journalism. Tracking the changes over 20 years’, onderzoeksrapport van de Universiteit van Cardiff (Wales), 3-4.

47 Sallot, Steinfatt, Salwen, ‘Journalists’ and public relations practitioners’ news values’, 366; Larsson, ‘PR and the media’, 131.

48 Patricia A. Curtin, ‘Reevaluating public relations information subsidies: market-driven journalism and agenda-building theory and practice’, Journal of public relations research 11-1 (1999) 53.

49 Fred Fedler, Tom Buhr, Diane Taylor, ‘Journalists who leave the news media seem happier, find better jobs’,

Newspaper Research Journal 9-2 (1988) 20-22.

50 Koch, Obermaier, ‘Blurred lines’, 473. 51 Koch, ‘Journalism or public relations?’, 350.

(15)

15

Uit veel onderzoeken blijkt dat ontevredenheid over carrièreaspecten als salaris, baanzekerheid en doorgroeimogelijkheden ook een grote boosdoener is bij journalisten die ontevreden zijn over hun werk.52 (Tevredenheid met het salaris hangt in het algemeen af van de hoogte van dat salaris, de secundaire arbeidsvoorwaarden, loonsverhogingen, de betalingsstructuur in het bedrijf en de

betrouwbaarheid van de loonadministratie.53) Deze ontevredenheid drijft sommige journalisten weg uit de journalistiek, vaak met als bestemming een baan in de PR.

Dat salaris bijvoorbeeld van belang was bij de overstap, blijkt uit verschillende studies. Zoals een onderzoek uit 1977 onder journalisten in Colorado, waarin de journalisten werd gevraagd of zij een overstap naar de PR zouden overwegen als daar een hoger salaris tegenover zou staan. Zes op de tien journalisten stonden open voor een switch. Slechts 5 procent van de ondervraagde journalisten zou om andere dan financiële redenen overwegen om PR-medewerker te worden.54 In een onderzoek onder 82 voormalige journalisten in Florida, uitgevoerd in 1988, was een laag salaris de meest voorkomende reden om de journalistiek gedag te zeggen. Ook een gebrek aan doorgroeimogelijkheden speelde een rol, zij het een kleinere. 45 procent van de ondervraagde ex-journalisten werkte nu in de PR. In hun nieuwe baan hadden zij het meestal uitstekend naar hun zin, en dat kwam vooral door geld: 72 procent ging meer verdienen. Veel respondenten meldden daarnaast dat zij meer baanzekerheid en

carrièreperspectief hadden in de PR.55 Financiële motieven komen ook naar voren als reden om over te stappen naar de PR in een onderzoek van Olson uit 1989 naar baantevredenheid onder journalisten en PR-mensen in de omgeving van San Francisco. De helft van de ondervraagde PR-medewerkers was vroeger journalist geweest, en voor ruim een kwart van hen was ontevredenheid over hun inkomsten de belangrijkste drijfveer om van loopbaan te wisselen.56 De PR-mensen uit hetzelfde onderzoek bleken een stuk tevredener over hun salaris. (Bij journalisten uit de studie die ontevreden waren over hun baan, bleek dat overigens weer niet door de hoogte van hun loon te komen, maar door een gebrek aan autonomie tijdens hun werk.)57

Ook recenter onderzoek wijst op lage verdiensten als motief voor journalisten om PR-werk te gaan doen, in dit geval niet full-time, maar als bijbaan. Vooral in Duitsland zijn de afgelopen tien jaar studies verschenen die dit aantonen, waaronder werk van Isabelle Buckow (2011) en Siegfried

52 Steve Paulussen, ‘Technology and the tranformation of news work: are labor conditions in (online) journalism changing?’, in Eugenia Siapera, Andreas Veglis (ed.), The Handbook of Global Online Journalism (2012) 192-193. 53 Herbert G. Henemann, Donald P. Schwab, ‘Pay satisfaction: it’s multidimensional nature and measurement’,

International journal of psychology 20 (1985) 129.

54 Oguz Nayman, Blaine K. McKee, Dan L. Lattimore, ‘PR personnel and print journalists: a comparison of professionalism’, Journalism Quarterly 54-3 (1977) 493.

55 Fedler, Buhr, Taylor, ‘Journalists who leave the news media seem happier, find better jobs’, 20-22. 56 Laury D. Olson, ‘Job satisfaction of journalists and PR personnel’, Public Relations Review 15-4 (1989) 43. 57 Olson, ‘Job satisfaction of journalists and PR personnel’, 41-42.

(16)

16

Weischenberg (2006).58 Ook interviews van Fröhlich, Koch en Obermaier (2013) met 18 Duitse freelancejournalisten die ook PR-werk verrichtten, tonen aan dat de journalisten dat voornamelijk deden omdat ze met hun journalistieke werk alleen de kost niet konden verdienen. Daarnaast speelden de grotere hoeveelheid beschikbaar werk en de daarmee verbonden sterkere baanzekerheid een rol.59 Freelance-journalisten lijken wat tevredener te zijn over hun inkomsten dan journalisten in vaste dienst. Dat kwam uit een onderzoek uit 2009 onder Amerikaanse journalisten. Freelancers verdienen gemiddeld meer, en waren ook positief over de hoeveelheid werk die er voor hen beschikbaar was. Aan de andere kant voelden journalisten met een vaste baan zich aanzienlijk meer tevreden over hun baanzekerheid.60 Ook een enquête onder vrouwelijke freelancejournalisten uit 2011 toonde aan dat de freelancers tevreden waren over hun verdiensten; even tevreden als hun mannelijke collega’s

overigens.61

Journalisten die nadenken over een overstap naar de PR, lijken bovendien vaak bij voorbaat al te weten dat in de communicatie meer geld te verdienen valt. Onderzoek suggereert namelijk dat onder alle journalisten – niet alleen diegenen die zich oriënteren op het PR-vak – de indruk leeft dat in de communicatie beter betaald wordt. Zo blijkt de negatieve houding die journalisten dikwijls ten aanzien van PR-personeel hebben, deels te verklaren uit de perceptie die onder veel journalisten leeft dat mensen in de PR een stuk meer verdienen.62 Tilley en Hollings beschreven het in hun studie uit 2008 als volgt: ‘De beschuldigende vinger richting de PR verschaft journalisten een uitlaatklep voor hun eigen gevoelens van ontevredenheid’. Die ‘ontevredenheid’ staat onder andere voor de ontevredenheid van de journalisten over hun salaris en hun werkomstandigheden.63

Naast ontevredenheid over het salaris, komen andere factoren naar voren uit bestaand onderzoek: het idee dat er in de journalistiek niet genoeg mogelijkheden lagen om door te groeien en dat er te weinig baanzekerheid was. Oftewel, dat de journalistiek in essentie geen toekomstperspectief bood.

Bijvoorbeeld in het onderzoek van Olson onder journalisten in San Francisco, waar een gebrek aan doorgroeimogelijkheden een factor van belang was voor ongeveer een op de acht respondenten die van de journalistiek naar de PR waren overgestapt.64 En ook bij een studie uit 1992 onder ruim 1300 Amerikaanse krantenjournalisten. Slechts de helft wilde dat zijn kinderen ook journalist zouden worden. Dat lag overwegend aan ‘slechte promotiekansen’, en ook aan ‘belabberde salariëring’. Maar

58 Isabelle Buckow, Freie Journalisten und ihre berufliche Identität: Eine Umfrage unter den Mitgliedern des

Journalistenverbands Freischreiber (Wiesbaden, 2011); Siegfried Weischenberg et al., Die Souffleure der Mediengesellschaft: Report über die Journalisten in Deutschland (Konstanz, 2006).

59 Fröhlich, Koch, Obermaier, ‘Whats the harm in moonlighting?’, 817.

60 Kathleen M. Ryan, ‘The performative journalist. Job satisfaction, temporary workers and American television news’, Journalism 10-5 (2009) 655-657.

61 Brian L. Massey, Cindy J. Elmore, ‘Happier working for themselves?’, Journalism Practice 5-6 (2011) 672. 62 Sallot, Johnson, ‘Investigating relationships’, 154.

63 Tilley, Hollings, ‘Still stuck in “A love-hate relationship”’, 11-17. 64 Olson, ‘Job satisfaction of journalists and PR personnel’, 43.

(17)

17

de journalisten hadden ook geen rooskleurig beeld van de toekomst van de krant. “De branche is op sterven na dood”, zei een van de respondenten. ‘Being a newspaper reporter is like being a cowboy on a dinosaur ranch’, zei een andere.65

2.5 Veronderstellingen

Hoewel niet elke hedendaagse journalist er een uitgesproken vijandig oordeel jegens PR-lieden op zal nahouden, maakt de wetenschappelijke literatuur duidelijk dat de relatie tussen pers en PR al minstens een eeuw behoorlijk dynamisch en gespannen is, en gekenschetst wordt in de nodige negatieve stereotyperingen. Beide kampen hebben elkaar nodig bij het uitoefenen van hun professie, terwijl hun belangen vaak tegengesteld zijn. Veel journalisten hebben vooroordelen over PR-mensen, en

andersom. Een overstap van de journalistiek naar de PR ligt in dat klimaat niet direct voor de hand. Daarom is het misschien niet verwonderlijk dat journalisten die de oversteek wagen, soms de nodige kritiek krijgen van hun voormalige collega’s.

Zowel het journalistieke werkveld als het werkveld van de PR is met name de afgelopen twee decennia het decor geweest van enorme veranderingen, niet op de laatste plaats economische, ingegeven door de opkomst van nieuwe digitale media. De kloof tussen de pers en PR is daardoor kleiner geworden. De dagelijkse praktijk en de professionele opvattingen van journalisten en PR-medewerkers zijn dichter bij elkaar komen te liggen. Misschien dat de sprong naar de andere zijde daardoor kleiner is geworden. Hoe het ook zij: journalisten maken de overstap naar de PR om tal van redenen, maar de wetenschappelijke literatuur suggereert dat voor veel van hen carrièreaspecten als slechte baanzekerheid, lage doorgroeikansen en lage salarissen een belangrijke motivatie zijn. Veel journalisten zijn over deze zaken niet tevreden. Een deel van de afgunst die sommige journalisten voelen jegens PR-lieden, valt te verklaren uit het feit dat zij denken dat PR-medewerkers een stuk meer verdienen. En inderdaad, PR-medewerkers lijken ook tevredener met hun salaris. Onder journalisten zijn het de freelancers die blijer lijken met hoeveel ze verdienen, terwijl de reporters in vaste dienst tevredener lijken met hun baanzekerheid.

Vrijwel al het bovenstaande onderzoek heeft betrekking op journalisten en PR-medewerkers buiten Nederland. De bedoeling van dit onderzoek was vast te stellen in hoeverre de bevindingen uit de bestaande literatuur ook geldig zijn in Nederland. Dat is gebeurd aan de hand van de volgende vier veronderstellingen:

V1. Carrièreaspecten als baanzekerheid, doorgroeimogelijkheden en salaris vormen een belangrijk deel van de motivatie voor journalisten om over te stappen naar de PR.

65 Ted Pease, ‘Newsroom 2000, Not my kid! Journalists leery of industry’s future’, Newspaper Research Journal 13-1/2 (1992) 35-39.

(18)

18

V2. Journalisten hebben het idee dat baanzekerheid, doorgroeimogelijkheden en salaris in de PR beter zijn.

V3. Freelance-journalisten zijn vooral overgestapt voor betere werkzekerheid en voor de secundaire arbeidsvoorwaarden; journalisten in vaste dienst omdat ze ontevreden waren over hun salaris.

V4. Nu ze in de PR werken, zijn de voormalige journalisten tevredener over hun baanzekerheid, doorgroeimogelijkheden en salaris.

(19)

19 3. Methodologische verantwoording

De veronderstellingen zijn allereerst getoetst aan de hand van een enquête onder PR-mensen die in het verleden werkzaam zijn geweest als journalist. De vragenlijst voor deze enquête is grotendeels

gebaseerd op de vragenlijst uit een onderzoek van Ryan (2009) naar werktevredenheid onder

Amerikaanse tv-journalisten.66 Ryans vragenlijst stoelt voor een groot deel op een vragenlijst van Price en Wulff (2005), die op zijn beurt weer een afgeleide is van de Minnesota Satisfaction Questionnaire en een enquête van Weaver en Wilhoit (1996).67 De vragenlijst van Ryan is aangepast en aangevuld zodat het mogelijk werd te meten waarom journalisten de overstap hebben gemaakt en of die overstap het beoogde effect heeft gehad.

De respondenten moesten eerst antwoord geven op algemene vragen, over zaken als leeftijd,

opleidingsniveau, dienstverband. Bij vragen als die laatste twee was van tevoren een codering in een aantal antwoordcategorieën bedacht, om de antwoorden achteraf in de statistische analyse te kunnen betrekken. Daarna volgden algemene vragen over de arbeidsomstandigheden waaronder de

respondenten werk(t)en in hun tijd als journalist, en nu als PR-medewerker. Aan bod kwamen dienstverband, contractduur en aantallen opdrachtgevers. Respondenten werden ook gevraagd in te vullen of hun salaris na de overstap was gestegen, gedaald of gelijk gebleven, en in die eerste twee gevallen met hoeveel procent.

Vervolgens kregen de respondenten een aantal stellingen voorgelegd die hun redenen voor de overstap van de journalistiek naar de PR toetsten. Alle stellingen waren geformuleerd als aanvulling op de opening ‘Ik ben overgestapt van de journalistiek naar de PR, omdat…’. Een vervolg daarop was bijvoorbeeld ‘…Ik niet tevreden was over mijn salaris als journalist.’ De respondenten konden op een Likert-schaal van 1 (sterk mee oneens) tot en met 7 (sterk mee eens) aangeven in hoeverre ze zich in de stellingen konden vinden. Na de stellingen over overstapmotieven volgde nog een tweede groep stellingen. Deze hadden betrekking op het effect dat de overstap gehad heeft. Deze stellingen sloten aan bij de opening ‘Nu ik ben overgestapt van de journalistiek naar de PR…’, en vulden die

bijvoorbeeld aan met ‘…Ben ik tevredener over mijn salaris.’ Aan het einde van de twee blokken met stellingen hadden de respondenten telkens de gelegenheid in een kader een korte toelichting te geven. Het invullen van deze vakken was niet verplicht. Tot slot kregen de respondenten de vraag hun werktevredenheid als journalist en als PR-persoon met een cijfer van 1 tot 10 te beoordelen. Het idee achter deze vraag was om aan de hand van een cijfer te kunnen beoordelen in hoeverre de

respondenten tevreden waren over hun overstap. Een punt van aandacht was daarbij wel dat de

66 Ryan, ‘The performative journalist’, 662-664.

67 Cindy J. Price, Shaun S. Wulff, ‘Does sex make a difference? Job

satisfaction of television network news correspondents’, Women's Studies in Communication 28-2 (1996) 207-234; D.H. Weaver, G.C. Wilhoit, The American journalist: a portrait of U.S. news people and their work (Bloomington, 1985).

(20)

20

deelnemers hun werktevredenheid als journalist per definitie achteraf beoordeelden. De perceptie van hun arbeidsplezier kan daardoor mogelijk gekleurd zijn.68

De enquête is eerst verspreid met hulp van Logeion, de Nederlandse beroepsorganisatie voor communicatieprofessionals. Zij hebben de link naar het onderzoek op hun website www.logeion.nl gezet, en gedeeld in hun groep op LinkedIn en op hun Twitter-account. De links gingen vergezeld van berichten die opriepen mee te doen aan een afstudeeronderzoek over PR-mensen met ervaring in de journalistiek. Ruim drieduizend PR-lieden zijn lid van Logeion.69 Zij zijn niet allemaal in het verleden werkzaam geweest als journalist. Om respondenten die niet relevant zijn voor het onderzoek makkelijk uit de resultaten te filteren, zijn twee controlevragen toegevoegd aan de enquête (Bent u in het

verleden werkzaam geweest als journalist? Bent u nu (deels) werkzaam als journalist?). De

respondenten kregen deze vragen te zien voordat zij aan de daadwerkelijke enquête begonnen. Als zij bij de eerste vraag ‘nee’ aankruisten en/of bij de tweede vraag ‘ja’, hield de enquête op. Een nadeel van het winnen van respondenten via deze digitale kanalen (website, LinkedIn, Twitter) is dat niet zeker is of mensen die via deze media op de enquête zijn gestuit, representatief zijn voor alle naar de PR overgestapte journalisten. Het is mogelijk dat er een groep overgestapte journalisten is, die nooit op deze media kijkt en daardoor buiten de enquête is gevallen, al mag redelijkerwijs worden

aangenomen dat de overgrote meerderheid van de journalisten en PR-medewerkers vandaag de dag actief is op internet en dus regelmatig op minstens een van de drie media komt. Dat neemt niet weg dat respondenten zoeken via Logeion nog een ander nadeel heeft: niet alle PR-mensen zijn lid van deze organisatie, zodat ook degenen die om die reden niet op haar website of sociale media komen, mogelijk ook buiten de boot zijn gevallen.

Hoe dan ook bleek het aantal mensen dat op de Logeion-oproepen reageerde en de enquête invulde, erg klein. Er kwamen slechts acht bruikbare responses binnen. Om toch aan voldoende respondenten te komen, is via LinkedIn (zoekopdracht: ‘woordvoerder’) een grote lijst samengesteld met namen en emailadressen van communicatiemedewerkers die vroeger in de journalistiek werkten. Alle mensen op de lijst, ongeveer honderd in totaal, kregen een persoonlijke email waarin ze werden gevraagd de enquête in te vullen. Op deze oproep kwam meer reactie. In totaal vulden 59 mensen de vragenlijst in. In 47 gevallen leverde dat bruikbare resultaten op.

De resultaten van de enquête zijn ingevoerd in het statistiekenprogramma SPSS. Van de uitkomsten van elke stelling is een analyse gemaakt, om te bepalen in hoeverre respondenten het eens waren met de stelling. De stellingen werden vervolgens onderverdeeld per veronderstelling. Aan de hand van die verdeling konden de veronderstellingen met behulp van de uitkomsten van de relevante vragen en stellingen worden getoetst. Zo was het mogelijk na te gaan of carrièreaspecten als salaris,

68 Zie voor de complete vragenlijst Bijlage I.

(21)

21

doorgroeimogelijkheden en baanzekerheid inderdaad zwaarder wogen bij een overstap dan factoren op het gebied van intrinsieke motivatie.

Om meer inzicht te krijgen in de motieven en beweegredenen achter de enquêteresultaten, kwamen de toelichtingen van pas die sommige respondenten hadden ingevuld in de twee daarvoor bestemde, niet verplichte vakken. Als aanvulling daarop, zijn in de weken na de enquête interviews gehouden met zes respondenten. Onderaan de enquête kregen de ondervraagden de vraag of ze bereid waren mee te werken aan zo’n interview – als ze dat waren, konden ze hun emailadres invullen. Dertig deden dat. De zes interviewkandidaten werden uit die groep geselecteerd op basis van de mate waarin hun antwoorden overeen kwamen met de belangrijkste uitkomsten van de enquête. De gedachte daarachter was dat ze beter inzicht konden geven in de beweegredenen achter de resultaten, naarmate hun

antwoorden meer overeen kwamen met het gemiddelde. De geïnterviewden werden via de telefoon onderworpen aan een semigestructureerd interview. Van tevoren was een korte vragenlijst opgesteld, die de gesprekken zo goed mogelijk langs de belangrijke thema’s moest leiden.70 De geïnterviewden kregen bijvoorbeeld de vraag in hoeverre salaris een rol had gespeeld in hun overstap. Om ervoor te zorgen dat er geen overstapmotieven buiten beeld zouden blijven, waren er echter ook open vragen opgenomen in de lijst, waarbij de deelnemers de ruimte kregen om zelf hun verhaal te doen. Zo begon elk interview met de vraag aan de respondent om ‘kort het verhaal achter zijn/haar overstap te

vertellen’. Door met die vraag te openen, kon zeker worden gesteld dat het antwoord van de deelnemer niet was beïnvloed door eerder gestelde vragen over salaris, baanzekerheid of

doorgroeimogelijkheden.

De zes interviews, die een kwartier tot twintig minuten duurden, zijn woordelijk getranscribeerd, en daarna volledig geanonimiseerd.71 De analyse van de interviews vond vervolgens plaats via een methode die is geïnspireerd op de gefundeerde theoriebenadering van Strauss en Anselm.72 De gefundeerde theoriebenadering heeft twee belangrijke kenmerken. Ten eerste worden er pas theorieën gevormd nadat de onderzoeksdata zijn verzameld. Ten tweede lopen de processen van

dataverzameling en –analyse parallel aan elkaar, en niet zoals gebruikelijk in serie. Dat eerste kenmerk was op dit onderzoek van toepassing. De uitspraken van de geïnterviewden zijn aan de hand van de transcripties onderverdeeld in alles bij elkaar elf categorieën, die bijvoorbeeld ingingen op

doorgroeimogelijkheden, werkplezier en salaris. Via dit systeem van codering was het mogelijk om uitspraken die verschillende interviewkandidaten over eenzelfde onderwerp deden, met elkaar te vergelijken. Het tweede kenmerkende aspect van de gefundeerde theoriebenadering – het doorgaan

70 Zie voor de complete lijst met interviewvragen Bijlage II.

71 Zie voor de complete transcripties Bijlage III. De namen en contactgegevens van de geïnterviewden zijn op aanvraag beschikbaar, en dan alleen wanneer de contactpersonen akkoord gaan met de verstrekking daarvan. 72 Alan Bryman, Social Research Methods (Oxford, 2008).

(22)

22

met de dataverzameling na de eerste ronde van data-analyse, waarbij de aangetroffen

antwoordcategorieën sturend zijn voor nieuwe interviews – is bij dit onderzoek niet toegepast.

Belangrijke kanttekening bij deze interviews – en bij kwalitatief onderzoek in het algemeen – is dat de bevindingen geen empirische waarde hebben, en zich niet lenen voor het trekken van brede, algemeen geldende conclusies. De externe validiteit van de interviews is niet heel hoog, ook door het

betrekkelijk lage aantal dat is uitgevoerd. Dat is echter geen al te groot probleem, omdat de

gesprekken bedoeld waren als verduidelijking bij de enquête – de interviewkandidaten waren immers mensen die de vragenlijst hadden ingevuld. Vanuit dat perspectief bezien, hadden de interviews voor dit onderzoek dus wel degelijk een grote waarde.

Drie zaken beïnvloedden de externe validiteit van de enquête. Allereerst het aantal respondenten dat hem op zo’n manier invulde dat het resultaat bruikbaar was – 47 in totaal. Dat aantal is niet bijzonder hoog. Het onderzoek was sterker geweest als een paar honderd of zelfs meer dan duizend overgestapte journalisten de vragenlijst hadden ingevuld. Vanwege praktische en tijdsbeperkingen bij de

verspreiding van de enquête behoorde dat echter niet tot de mogelijkheden. Waarmee nog niet gezegd is dat de onderzoeksresultaten waardeloos zijn: het aantal respondenten was bijvoorbeeld groot genoeg om een significant verschil tussen de werktevredenheid voor en na de overstap te kunnen berekenen. Als tweede kan de manier waarop de deelnemers aan het onderzoek zijn geworven – via sociale media als Twitter en LinkedIn – invloed hebben gehad op de samenstelling van de onderzoekspopulatie. Mogelijk bestaat er een groep communicatieprofessionals van onbekende grootte die niet op al deze platforms actief is, en die dus buiten het onderzoek is gevallen. In dat geval zou de externe validiteit van de onderzoeksresultaten twijfelachtig zijn. Daar valt echter tegenin te brengen dat juist van communicatiemensen mag worden verwacht, vereist zelfs door hun werkgever, dat ze online aanwezig zijn – zeker in een tijd waarin sociale media überhaupt al heel belangrijk en veelgebruikt zijn. Naar alle waarschijnlijkheid heeft de wijze van selectie geen al te grote negatieve invloed gehad op de representativiteit van de steekproef. Ten derde bestond de mogelijkheid dat vooral ex-journalisten die positief of juist negatief dachten over hun overstap, geneigd waren mee te doen aan het onderzoek. Misschien gingen overstappers die niet tevreden waren over hun carrièreswitch het onderzoek bijvoorbeeld liever uit de weg omdat ze het pijnlijk of ongemakkelijk te worden geconfronteerd met hun beslissing. Andersom is het ook mogelijk dat deze groep juist liever aan het onderzoek meewerkte dan tevreden overstappers, omdat het hen een kans bood hun onvrede kenbaar te maken.

De interne validiteit van zowel de enquête als van de interviews werd mogelijk aangetast door de mogelijkheid dat de ondervraagden sociaal wenselijke antwoorden gaven in plaats van eerlijke. Vooral bij vragen over zaken als salaris lag dat gevaar op de loer. Respondenten en interviewkandidaten kunnen het idee hebben gehad dat geld een minder nobel overstapmotief vormt dan bijvoorbeeld werkuitdaging. Mogelijk lieten zij hun antwoorden bewust of onbewust door die overtuiging

(23)

23

vervormen. In het geval van de interviewkandidaten – die allemaal antwoordden dat de hoogte van hun salaris geen rol speelde bij de overstap – lijkt dat desondanks niet het geval te zijn geweest. Ze aarzelden niet toen hen naar het belang van hun salaris voor hun overstap werden gevraagd, en hadden direct een gedecideerd antwoord klaar. Bovendien vertelden ze een overtuigend verhaal over de beweegredenen die volgens hen wel achter de carrièreswitch schuil gingen. En in het geval van de enquêterespondenten kan het feit dat invullen van de vragenlijst anoniem was, een verzachtend effect hebben gehad. Wie zich anoniem waant, is wellicht sneller geneigd tot het geven van eerlijke

antwoorden. Al ging dat effect dan weer verloren voor de dertig respondenten die hun emailadres invulden zodat ze benaderd konden worden voor een vervolginterview.

In het verlengde van het geven van sociaal wenselijke antwoorden, lag een tweede bedreiging voor de interne validiteit: cognitieve dissonantie. Er bestond een kans dat sommige geïnterviewden eigenlijk ontevreden waren over hun overstap van journalistiek naar communicatie, maar die toch achteraf goed praatten voor zichzelf. Veel mensen vinden het immers onbewust prettiger rationele argumenten te vinden waarom hun keuze tóch de juiste was, in plaats van aan zichzelf toe te geven dat ze een verkeerde beslissing hebben genomen. Zo bezien was het dus mogelijk dat de antwoorden die de geënquêteerden en de geïnterviewden gaven, een beeld schetsten van hun overstap dat positiever was dan de werkelijkheid.

Een andere bedreiging voor de interne validiteit van het onderzoek was het feit dat de nadruk in de enquête erg lag op twee soorten overstapmotieven: motieven die te maken hadden met

carrièreoverwegingen, en motieven die te maken hadden met werkplezier en andere intrinsieke

factoren. Daardoor is het mogelijk dat andere beweegredenen aan de aandacht zijn ontglipt. Maar deze zwakte is hopelijk ondervangen met de interviews, waarin de ondervraagden de vrije ruimte kregen zelf de beweegredenen achter hun overstap toe te lichten. Op die manier werden eventuele lacunes in de vragenlijst zichtbaar, en werden de enquêteresultaten voorzien van een extra laag van duiding. Tot slot was voor de interne validiteit de reponse rate van de benaderde PR-mensen van belang. Het soort mensen dat niet reageert op een oproep om aan een enquête deel te nemen, verschilt vaak van het soort mensen dat er wel op ingaat. Zo ontstaat een vertekening van de onderzoekresultaten als heel veel benaderde mensen de vragenlijst niet invullen. In het geval van dit onderzoek, bereikten de oproepen van Logeion in potentie duizenden mensen, waarvan er slechts acht reageerden. Daar was de response rate dus laag. Dit probleem werd echter opgeheven doordat van de ongeveer honderd mensen die vervolgens een persoonlijke mail ontvingen, grofweg de helft naar aanleiding daarvan het onderzoek invulde. Alles bij elkaar is de response rate dus hoog genoeg om van een representatieve

(24)

24 4. Onderzoeksresultaten en analyse

In dit hoofdstuk komen de resultaten van het onderzoek aan bod. De betekenis van de resultaten wordt geanalyseerd. Eerst zijn de uitkomsten van de enquête onder PR-mensen met een verleden als

journalist aan de beurt. De opmerkingen die sommige respondenten hebben ingevuld tijdens de enquête geven vervolgens wat meer inzicht in de motieven en beweegredenen achter de enquêteresultaten. Tot slot worden de uitkomsten besproken van de semigestructureerde diepte-interviews met zes ex-journalisten die de enquête hebben ingevuld. In beide gevallen zijn de analyses onderverdeeld per deelvraag/veronderstelling.

4.1 Resultaten van de enquête 4.1.1 De respondenten

In totaal vulden 59 mensen de enquête in. 12 van hen vielen af, door technische storingen in de enquêtesoftware, doordat zij de enquête niet hadden afgemaakt, of doordat uit de selectievragen bleek dat zij geen volledige overstap van PR naar journalistiek hadden gemaakt. Van de 47 uiteindelijke respondenten waren 30 man en 17 vrouw. Hun gemiddelde leeftijd was 43,1 jaar. Gemiddeld waren de respondenten 11,5 jaar werkzaam geweest als journalist, en werkten ze nu 7,9 jaar in het PR-vak. 29 van hen volgden een journalistiekopleiding. Degenen die dat niet deden, studeerden af in zeer uiteenlopende vakgebieden, zoals rechten, politieke communicatie of Duitse taal en cultuur. Het opleidingsniveau was onder de respondenten gelijk verdeeld: 24 rondden als hoogste opleiding het HBO af, 23 het WO.

In hun tijd als journalist hadden de meeste respondenten een vast contract (30). Aanzienlijk minder respondenten werkten als journalist onder een tijdelijk contract (5), als freelancer (7) of tegelijkertijd onder vast contract én als freelancer (3). Acht respondenten vulden bij ‘Dienstverband als journalist’ het vakje ‘anders, namelijk:’ in. In de meeste gevallen leverde dat geen relevante nieuwe informatie op, en hadden de respondenten niet goed begrepen waarvoor het vakje bedoeld was. Zij pasten eigenlijk binnen de categorieën die al in de enquête stonden. In de aantallen hierboven zijn zij meegerekend. Twee respondenten voerden dienstverbanden in die niet bij de geboden opties stonden. Eén werkte op een nul-urencontract, een ander had een tijdelijk contract én freelancebetrekkingen. De acht mensen die ‘anders, namelijk:’ aankruisten, kregen bepaalde enquêtevragen die specifiek gericht waren op journalisten met een (vast/tijdelijk) contract of freelancers niet te zien. Dat was achteraf gezien soms wel de bedoeling geweest, omdat sommigen wel in deze categorieën vielen. Dit probleem speelde een minder grote rol bij de vraag welk dienstverband de ex-journalisten in de PR hebben. Vier kruisten ‘anders, namelijk:’ aan. Twee waren zelfstandig ondernemer geworden, twee vielen eigenlijk onder de categorieën in de enquête. Van de 43 overige respondenten werkten er 33

(25)

25

onder een vast contract, drie meer dan voorheen dus. Voor de rest hadden 4 respondenten een tijdelijk contract, werkten 5 respondenten als freelancer en combineerden 2 respondenten het

freelancersbestaan met een vast contract.

4.1.2 Redenen voor de overstap

Uit de antwoorden die de respondenten gaven op in totaal 33 stellingen, moesten de motieven achter hun overstap van journalistiek naar PR duidelijk worden. De respondenten moesten de stellingen beantwoorden op een Likertschaal, die zeven gradaties kende. De antwoorden zijn vervolgens in SPSS gecodeerd, en wel als volgt: ‘Sterk mee oneens’=1, ‘Mee oneens’=2, ‘Licht mee oneens’=3,

‘Neutraal/geen mening’=4, ‘Licht mee eens’=5, ‘Mee eens’=6, ‘Sterk mee eens’=7. Om uit te vinden wat er precies uit de ingevulde stellingen naar voren komt, was het nodig per stelling de mediaan van de antwoordcoderingen te berekenen. Dat is gebeurd in SPSS. Hieronder staan de resultaten.

Tabel 1

Ik ben als journalist overgestapt naar de pr, omdat… N Mediaan* Ik niet tevreden was over mijn inkomsten als journalist. 47 2

Ik wist dat ik in de PR meer kon verdienen. 47 2

Ik onvoldoende baanzekerheid had als journalist. 34 2

Ik te weinig doorgroeimogelijkheden had bij de werkgever waar

ik onder contract stond. 34 5

Er te weinig andere banen beschikbaar waren in de journalistiek. 34 5 Ik ontevreden was over mijn secundaire arbeidsvoorwaarden

(pensioenopbouw, arbeidsongeschiktheidsregelingen, vakantie-uren, vrije dagen).

34 2

Ik te weinig journalistieke freelance-opdrachten had. 8 2 Mijn freelance-opdrachten te onregelmatig waren verspreid. 8 2 Ik te weinig zich had op een contract bij een van mijn

freelance-opdrachtgevers. 8 2

Ik als freelancer geen arbeidsongeschiktheidsverzekering en

pensioen kon betalen. 8 2

Ik meende dat de baanzekerheid, doorgroeimogelijkheden en

secundaire arbeidsvoorwaarden in de PR beter zouden zijn. 47 3 Ik mijn creativiteit niet voldoende kwijt kon in de journalistiek. 47 3 Ik niet het gevoel had dat ik vrij was in mijn onderwerpkeuze. 47 2

(26)

26

Ik geen inhoudelijke voldoening (meer) haalde uit het werk als

journalist. 47 5

Ik niet het gevoel had dat ik bijdroeg aan positieve

veranderingen in de wereld, terwijl ik dat wel wilde. 47 3

Ik dichter bij de macht wilde werken. 47 2

Het beroep van PR-medewerker mij leuk leek. 47 5

Ik voor een organisatie wilde werken met een maatschappelijk

doel. 47 5

Ik altijd al geïnteresseerd was in werk in de PR-branche. 47 5 Ik de PR en de journalistiek als twee complementaire vormen

van informatieverspreiding zag. 47 5

Ik de professionele rol van PR-medewerker niet fundamenteel

vond verschillen van die van journalist. 47 3

*Respondenten konden antwoord geven op een Likertschaal, waarbij gold 1=sterk mee oneens, 2=mee oneens, 3=licht mee oneens, 4=neutraal/geen mening, 5=licht mee eens, 6=mee eens, 7=sterk mee eens.

Zaken (zie tabel 1) die voor de respondenten de belangrijkste rol speelden bij hun overstap naar de PR, waren een gebrek aan doorgroeimogelijkheden (mediaan van 5, oftewel ‘Licht mee eens’), een tekort aan andere banen in de journalistiek (5) en een matige inhoudelijke voldoening uit het journalistieke vak (5). Even hoog scoorden wat dat betreft de stellingen dat PR-werk de respondent leuk leek (5); dat de respondent voor een organisatie met een maatschappelijk doel wilde werken (5); dat de respondent altijd al geïnteresseerd was geweest in werk in de PR-branche (5); en dat de respondent PR en

journalistiek als twee kanten van dezelfde informatiemedaille zag (5).

Juist minder belangrijk waren ontevredenheid over het salaris (2, oftewel ‘Niet mee eens’), het idee dat er in de PR meer geld te verdienen was (2), en onvoldoende baanzekerheid in de journalistiek (2). Hetzelfde gold voor ontevredenheid over secundaire arbeidsvoorwaarden, te weinig of te

onregelmatige verspreide freelanceopdrachten, niet genoeg kans op een vaste aanstelling bij een freelance-opdrachtgever, als freelancer geen pensioen en verzekering kunnen betalen, een gebrek in vrijheid van onderwerpkeuze en dichter bij de macht willen werken (ook allemaal een mediaan van 2). De antwoorden op de overige stellingen leverden een mediaan van 3 (‘Licht mee oneens’) op.

4.1.3 Na de overstap

Na hun overstap naar de PR (zie tabel 2) waren de respondenten het over het algemeen het meest eens met de stellingen dat hun overstap de juiste keuze was geweest (mediaan van 6, oftewel ‘Mee eens’), dat ze meer doorgroeimogelijkheden hadden (6), en dat ze tevredener waren over hun

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

indien een harmonisatie zich immers slechts tot de accijnzen zou beperken, worden de landen die het zwaartepunt op de indirecte belastingen leggen, dubbel bevoorbeeld; de

TE NAALDWIJK. Praktijkervaringen Winterkorakommers in het seizoen 1962 - I963.. In aansluiting op het vorige seizoen is wederom nafegaan welke ervaringen de tuinders bij de teelt

KEY WORDS/PHRASES CUSTOM CULTURE COMPLEXITY CONSTITUTION UBUNTU MODERNITY TRADITIONAL TRANSFORMATION AFRICAN AFROCENTRIC XHOSA CULTURE CUSTOMARY LAW SPATIAL PLANNING

The key question is, “to what extent are mass media and new technologies used to contextualize the growth of the churches in the DRC?” The study focussed on the

De verklarende variabelen in het fixed model waren: − Tijdstip van het protocol − Tijdstip2 − Leeftijd van het kuiken − Leeftijd2 − Conditie van het kuiken − ‘50%-hoogte’

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe

- Vrouwelijke burgemeesters tenderen meer naar de sociale kant van het ambt, mannen meer naar de kant van planning/control en ordening. - Meer dan mannelijke burgemeesters

In de enquête is aan de scholen waarbij doordecentralisatie van financiële middelen voor nieuwbouw heeft plaatsgevonden (in ons onderzoek 34 PO scholen en 32 VO.. scholen) de