• No results found

Nota inzake de verlaging van de grondwaterstand op een tweetal tuinbouwbedrijven in de gemeente Oostvoorne

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nota inzake de verlaging van de grondwaterstand op een tweetal tuinbouwbedrijven in de gemeente Oostvoorne"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BïB\

NN31545 . 0 0 0 9 INSTITUUT VOOR CULTUURTECHNIEK EN WATEEmJISHOTTOI^rARINGGEBOUW

BIBLIOTHEEK DE KAAFF

Droevendaalsesteeg 3a

Inleiding ^ / A ^ V ^

&

6700 A E Wagenmgen

In zijn schrijven nr. L/T 6605 d.d. 11 juli 1958 werd door de directeur

van de Tuinbouw advies gevraagd over een verzoekschrift, dat een tweetal

tuinders te Oostvoorne op 28 augustus 1957 richtten tot H.M. de Koningin. In

dit verzoekschrift voeren genoemde tuinders aan, dat door een te grote

water-onttrekking aan het duingebied door het waterleidingbedrijf van de gemeente

Brielle de grondwaterstand op hun bedrijven zodanig is gedaald, dat van een

lonende exploitatie geen sprake meer kan zijn. In een rapport d.d. 3 juli 1958

werd door de Rijkstuinbouwconsulent Ir. D. Kers Hzn. te Barendrecht een

na-dere beschrijving van de toestand op de betreffende bedrijven gegeven.

.

-

\

Om na te gaan in hoeverre gedurende de laatste jaren een verandering in

! grondwaterstanden in de omgeving van het pompstation is opgetreden, werden

bij het Archief voor Grondwaterstanden T.N.O. te 's-Gravenhage gegevens

opge-vraagd omtrent opgenomen grondwaterstanden. Voorts werden op ons verzoek door

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Brielle de van het duingebied

ont-trokken hoeveelheden water sinds 1947 opgegeven. Deze gegevens zijn in deze

nota verwerkt.

Het verloop van de grondwaterstand van oktober 1952 tot oktober 1956

Op bijlage 1 is de situatie, gegeven in het rapport Kers, opgenomen op

schaal 1 : 25.OOO. Het pompstation is hier aangeduid met P, hot bedrijf van

de heer Dekker met D en dat van de heer Noordermeer met N. De cijfers 1 t/m 6

duiden de plaats aan van grondwaterstandsbuizen, waarvan de opnamen ons

ver-strekt werden door het Archief voor Grondwaterstanden T.N.0.

De ligging van de grondwaterstandsbuizen is zodanig, dat ze naar hun

afstand tot het pompstation verdeeld kunnen worden in drie groepen, te weten:

a. de buizen 1 en 2: vlak bij het pompstation,

b. de buizen 3 en 4 op ongeveer 450 m afstand en beide dicht gelegen bij

de betrokken tuinbouwbedrijven,

c. de buizen 5 en.6 op ongeveer 2 km afstand van het pompstation.

1 1 FEB.1998

CENTRALE LANDBOUWCATALOGUS

176/1058-30(1) liilllïililiillljllï'lllll'll I ) 's "] :'; 1 U

(2)

- 2

Indien zich gedurende de laatste jaren een verandering in de grondwater-standen heeft voorgedaan doordat b.v. meer water is onttrokken door het pomp-station, mag worden aangenomen, dat deze veranderingen het sterkst zijn in de groep a, minder sterk in groep b en niet optreden in groep c. Het laatsto vanwege de grote afstand van deze "buizen tot het pompstation.

Teneinde een eventuele daling van de grondwaterstanden na te gaan, werden allereerst in de bijlagen 2, 3 en 4 het verloop van de grondwaterstanden in

bovengenoemde buizen gedurende de periode oktober 1952 tot oktober 1956 weer-gegeven ten opzichte van N.A.P. De buizen 1 en 2 vertonen een sterke schomme-ling in grondwaterstand. De laagste standen worden met de jaren iets lager. Hetzelfde geldt ook voor de hoogste standen. Dit kan min of meer ook voor de buizen 3 en 4 gezegd worden, hoewel de laagste standen van buis 3 vrij constant

zijn. De buizen 5 en é vertonen een geringere schommeling, speciaal de eerste. Zowel maxima als minima liggen in de verschillende jaren op verschillende hoogten.

Hoewel de buizen 1 en 2 (bijlage 2) wijzen in de richting van een zich in dalende lijn bevindende grondwaterstand, mag hieruit niet zonder meer een con-clusie worden getrokken, omdat hiervoor verschillende oorzaken kunnen zijn. De voornaamste zouden kunnen zijns

1. een verschil in klimatologische omstandigheden (neerslag en verdamping), 2. een verlaging van het polderpeil in het aan de duinen grenzende

ge-bied,

3. een vergroting van de aan het gebied onttrokken hoeveelheid water door de waterleiding.

Teneinde na te gaan of er inderdaad een verlaging van enige betekenis is opgetreden, is het verband tussen de stand in een ver van het pompstation gele-gen buis met die in de dichterbij liggele-gende buizen nagegaan. Deze techniek van het maken van fluctuatiediagrammen is de gebruikelijke bij het onderzoek naar waterstandsdalingen. Hierdoor wordt de invloed van klimatologische verschillen en een eventuele vergrote afvoer naar het polderland geëlimineerd. Een nadere beschouwing van bijlagen 2, 3 en 4 leert, dat het beste verband tussen dichtbij en veraf gelegen buizen verwacht kan worden tussen buis 6 enerzijds en de bui-zen 1 t/m 4 anderzijds. In bijlage 5 zijn dan ook de standen van buis 6 tegen

deze standen uitgezet, waarbij elk jaar, lopend van oktober tot oktober, apart is genomen. De aanduiding "1952" in de legenda van bijlage 5 betekent 15 okto-ber 1952 tot 15 oktookto-ber 1953 enz.

(3)

3

-Op het eerste gezicht bestaat er tussen de buizen 1 en 6 geen enkel ver-hand. Dit is niet zo verwonderlijk, wanneer men bedenkt, dat buis 1 sterk onder invloed staat van het pompstation. Wel is echter opmerkelijk, dat de punten in twee groepen zijn in te delen n.l. voor zomer en winter. In de figuur zijn de winter- en zomerlijnen voor 1952 aangegeven. De winterlijn ligt dan aanmer-kelijk lager.

Een tweede waardevolle aanwijzing volgt uit deze figuren en wel dat voor alle buizen de punten voor de jaren 1953» 1954 en 1955 aanmerkelijk hoger lig-gen dan in het jaar 1952. In eerstlig-genoemde jaren is dus in vergelijking met

buis 6 een aanmerkelijk lagere waterstand opgetreden. Hetzelfde verschijnsel

doet zich, hoewel in mindere mate, voor bij buis J>, terwijl het bij buis 2

nog geringer is en bij buis 4 bijna is verdwenen. De buizen 2 en 4 zijn echter gelegen op de helling naar het vlakke polderland en zullen gedurende het gehele jaar of een groot deel ervan nog enige toevoer van water ontvangen uit de

hoger gelegen delen van het terrein.

Om de gegevens, verkregen omtrent de verlaging van de grondwaterstand, op een overzichtelijker wijze bij elkaar te brengen, werd voor elke buis 1 t/m 4 bet verband met de verre buis 6 uitgezet voor het jaar 1953 (oktober 1952 tot oktober 1953)« Met de aldus verkregen lijnen (zwarte punten in bijlage 5) werd de stand voor de buizen 1 t/m 4 voor alle jaren afgeleid uit de standen van buis 6. De aldus verkregen standen zijn dus die standen, die op zouden tre-den, wanneer de wateronttrekking in de jaren na 1953 dezelfde invloed op de diepte van het grondwater zou hebben gehad als in het jaar 1953« Het verschil tussen deze berekende standen en de werkelijk opgetreden standen zijn an ni+.£«••• zet in bijlage 6.

De grootte van de schommeling om de nullijn voor de periode oktober 1952 tot oktober 1953 geeft een indruk van de afwijking van de punten van de rechte lijn in bijlage 5. Indien de punten in bijlage 5 alle waren gelegen op een rech-te J.ijn, zou ook bijlage 6 een rechrech-te lijn moerech-ten geven, die de daling rech-ten op-zichte van het jaar 1953 aangeeft. Nu blijken vooral de buizen 1 en 3 speciaal in de zomermaanden sterk achter te blijven bij de berekende waarden. Dit wil zeggen, dat de invloed van de variatie in de onttrekking zich ter plaatse van de buizen 1 en 3 in deze periode nogal doet gevoelen. In mindere mate is dit het geval bij de buizen 2 en 4s maar in de laatste komt wel duidelijk een da-lende tendens tot uiting.

(4)

- 5

Uit deze tabel blijkt, dat 1955 gemiddeld iets aan de droge kant is ge-weest. In 1954 daarentegen is alleen de eerste helft droog geweest, hetgeen zich heeft geuit in een sterke daling van de grondwaterstand. Het jaar 1955 is vrij normaal geweest, terwijl 1956 iets te nat was, evenals 1957« In het laatste jaar moet een uitzondering worden gemaakt voor de maanden april tot juni. Over het algemeen zijn bovengenoemde jaren echter niet zodanig droog, dat hieraan de daling in de grondwaterstanden kan worden toegeschreven.

De hydrologische toestand in het gebied

De afvoer van water uit het gebied vindt plaats naar de zee enerzijds en naar het polderland anderzijds. Het centrum van de onttrekking door het water-leidingbedrijf kan in het midden tussen deze twee afvoersystemen gesteld wor-den. Uit de ter beschikking staande gegevens over de grondwaterstanden kan de strook tussen de afvoersystemen gesteld worden op 2.000 m, terwijl de afvoer naar de zee- zowel als de landzijde plaats vindt naar het peil N.A.P.

Ter beschikking staan een drietal boringen van de Geologische Stichting

te Haarlem. De boringen 37c/17 en 37c/l16 werden beide verricht in het

winge-bied nabij het punt P op bijlage 1. De boring 37c/83 is uitgevoerd op het be-drijf van de heer Dekker. Uit alle drie boringen blijkt, dat het profiel tot 6 m diepte bestaat uit duinzand met daaronder een afsluitende kleilaag van + 3 m dik. De gemiddelde hoogte van het terrein is 4 m + N.A.P.

Uit ter beschikking staande gegevens van soortgelijke gronden kan de doorlaatfactor van het pakket worden gesteld op 20 m/etmaal. De afvoer naar de zijkanten kan worden gekarakteriseerd door de vergelijking

o _ 4K (H2-h2)

waarin s = de afvoer in m/etm

K = de doorlaatfactor van het pakket

H = de hoogte van het water boven de ondoorlatende basis midden tussen de systemen

h = de hoogte van het water in de afvoersystemen 1 = de afstand van de zee tot het polderland (2.000 m)

(5)

6

-Aannemende, dat het centrum van de onttrekking midden tussen de beide andere afvoersystemen ligt, geldt voor de waterhoogte z in de omgeving van de onttrekking:

y x

ï -,« cosn

27ikD'

z

_ Q ï

l n

cosh <- + cos J

cosh ~ - cos T

waarm

Q = de onttrekking in m3/etm

kD = 100 m2 voor het onderhavige geval

x en y aijn de coördinaten van het betrokken punt 1 => de afstand tussen de drainage systemen = 2.000 m

De grondwaterstanden geldend voor verochillende afstromende hoeveelheden zijn weergegeven in bijlage 7a« De verlagingen van de grondwaterstand door een bepaalde onttrekking kan uit bovenstaande vergelijking worden berekend voor elk punt van het terrein. Door nu beide stromingen over elkaar te superponeren, kan de werkelijk optredende grondwaterstand in elk punt van het terrein worden berekend. In bijlage 7b is het resultaat weergegeven voor een gemiddelde ont-trekking van 500 m3/dag en een zijdelingse afstroming van 0,5 mm/dag.

Met behulp van de beschikbare grondwaterstanden kan nu omgekeerd de zijde-lingse afstroming worden berekend. Hierbij is uitgegaan van een gemiddelde ont-trekking van 300 m3/dag, terwijl de grondwaterstanden van buis 3 werden benut voor de berekening. In bijlage 8 is het berekende verband tussen zijdelingse afvoer en hoogte van de waterstand in buis 3 aangegeven. De aldus berekende jaarlijkse zijdelingse afstroming is weergegeven in tabel 3» waarbij de ver-damping is gesteld op 0,6 maal die van een vrij wateroppervlak.

Tabel 3. Zijdelingse afvoer, neerslag en verdamping in mm uit het duingebied

oktober-december 1952 ii .» 1 9 55 .. M 1 9 54 .. ii 1955 januari-oktober 1956 afvoer

54

193

183

188

139

verdamping

29

460

437

432

411

neerslag

297

560

837

770

731

176/1058-30(6)

(6)

7

-Over een jaar kan de gemiddelde afstroming gesteld worden op rond 200 mm. In natte jaren kan zij echter groter zijn, vooral bij intensieve regenval. In drogere jaren gaat de onttrekking ten koste van het grondwater, dat in natte jaren weer enigszins wordt aangevuld. Ook hier blijkt de neerslag in de laatste drie jaren vrij hoog te zijn, zodat verandering van de klimatologische omstan-digheden geen invloed gehad kan hebben op de verlaging van de grondwaterstand.

Oorzaken van de opgetreden veranderingen in de grondwaterstanden

Uit de voorgaande paragrafen blijkt, dat de klimatologische gegevens geen invloed gehad kunnen hebben op de in tabel 1 opgegeven dalingen van de

grond-

e-waterstand. Het blijkt n.l. dat de wateronttrekking ongeveer overeenkomt met of groter is dan het verschil tussen neerslag en verdamping. Bij de berekenin-gen kunnen twee oorzaken zijn dat in plaats van een daling een evenwicht wordt berekend. Deze oorzaken zijns

a. de afstroming naar de zijkanten is groter dan werd berekend, doordat de lengte 1 te groot is genomen. Hierover kan moeilijk een uitspraak worden gedaan zonder hiertoe een tijdrovend onderzoek in te stellen; b. de wateronttrekking is groter geweest dan in bijlage 9 is aangegeven.

Hiervoor pleit de relatief steile daling van de waterstanden in buis 1. Het is zeer wel mogelijk, dat de laatste jaren een vergroting van de verbruikte hoeveelheid is verkregen door vernieuwing van pompputten. Het bedrijf had in 1951 in totaal 1031 aansluitingen, hetgeen neerkomt op ongeveer 4«000 inwoners. Bij een watergebruik van 100 l/hoofd per dag komt dit neer op totaal 400 m3/dag, waarbij is afgezien van gebruik door de tuinbouw en de industrie.

De invloed van de grondwaterstandsdaling op de tuinbouwbedrijven

Zoals is uiteengezet, zullen de grondwaterstanden in de duinen in dit ge-bied afhangen van de neerslag, de verdamping, de zijdelingse afvoer en de water-onttrekking door het waterleidingbedrijf. Aangezien de grond op beide bedrijven

bestaat uit een dunne teeltlaag van duinzand met + 2% humus en daaronder

humus-loos of humusarm duinzand zal de-opbrengst sterk af moeten hangen van de water-voorziening.

* Na het gereedkomen van deze nota werden ook nog de grondwaterstanden over 1957 verstrekt. Deze vertonen dezelfde tendens als boven is beschreven.

(7)

8

-Deze gronden zijn sterk afhankelijk van de levering van water uit het grondwater Uit een aan de omgeving gebracht bezoek bleek, dat voor de op de bedrijven optredende grondwaterstand buis 3 representatief mag worden geacht. In tabel 4 is de gemiddelde waterstand in deze buis opgegeven voor de zomermaanden.

Tabel 4. Grondwaterstanden in buis 3 in cm beneden maaiveld

april mei juni juli augustus september gemiddeld

1953 74 87 96 113 115 118 100

1954 119 129 H O 138 99 100 121 1955 90 97 108 121 136 132 114 1956 100 114 125 136 144 146 127 1957 112 124 138 152 145 131 133

Ook uit deze tabel blijkt de gemiddelde grondwaterstand in de zomer met de jaren te dalen. De oorzaak hiervan is een te sterke onttrekking van water aan de grondwatervoorraad in perioden, waarin de verdamping de neerslag overtreft.

Van beide bedrijven zijn alleen de veilingopbrengsten bekend. Dit is echter geen erg objectieve maat voor de produktie van de grond, omdat deze cijfers

sterk afhangen van de prijs van het verbouwde produkt en de aard van dit pro-dukt. Verder blijkt hieruit niet een eventuele vergroting van de kosten om dit produkt te winnen. In bijlage 10 zijn de veilingopbrengsten uitgezet tegen de gemiddelde grondwaterstand. In het geval van het bedrijf van de heer Dekker blijkt een duidelijke oorrelatie, doch hierbij moet bedacht worden, dat dit be-drijf gedeeltelijk door de exploitant is verlaten, omdat de opbrengst niet meer in de kosten van levensonderhoud kon voorzien. Ook wordt om bovengenoemde rede-nen geen verband gevonden tussen veilingopbrengst en het in het betreffende

jaar opgetreden verschil tussen neerslag en verdamping, wat als maat gebruikt kan worden voor de waterbehoefte van de gewassen.

Uit tabel 4 mag wel worden geconstateerd, dat er schade is opgetreden door

te lage waterstanden, omdat de grondwaterstand zich bevindt in die zone, waarin al of geen capillaire aanvoer van water uit het grondwater door een klein ver- . schil in grondwaterstand wordt beheerst.

(8)

9

-Hoe groot deze schade is, kan echter niet zonder meer worden vastgesteld, omdat het verband tussen watergebruik en opbrengst enerzijds niet voldoende be-kend is voor deze gronden en de daarop verbouwde tuinbouwgewassen, anderzijds dit geheel doorkruist wordt door van jaar tot jaar optredende klimatologische verschillen. Een juist inzicht in de grootte van de schade zal alleen kunnen worden verkregen door een zorgvuldige analyse van de veilingopbrengsten van deze en soortgelijke bedrijven.

Conclusie

Op de onderhavige bedrijven is vanaf 1952 tot 1956 een grondwaterstands-daling van 20 à 30 cm opgetreden, welke grondwaterstands-daling zich in 1957 heeft voortgezet. Gezien de op de bedrijven optredende grondwaterstanden zal dit zeker gevolgen hebben gehad voor de opbrengst van de gewassen. De oorzaak van de daling moet worden geweten aan een snellere afvoer of onttrekking van het water. Voor een

snellere afvoer kunnen geen oorzaken worden gevonden uit de ter beschikking staande gegevens. Voor een sterkere onttrekking pleit een relatief steile daling van de waterstanden in de buizen vlak bij het onttrekkingscentrum. Een nauwge-zette administratie van de onttrokken hoeveelheden water zou nodig zijn om een inzicht te verkrijgen in de samenhang tussen de oppompcapaciteit van het water-leidingbedrijf en de grondwaterstandsvariâtie op de betreffende tuinbouwbe-drijven.

De werkelijke schade, opgetreden door de grondwaterstandsdaling, kan niet uit de beschikbare veilingopbrengsten worden vastgesteld, omdat deze afhanke-lijk zijn van verschillende factoren. Een juiste bepaling van de schade is

onzes inziens alleen mogelijk door een zorgvuldige analyse van de veilingcijfers (opbrengst van de verschillende produkten en de prijs daarvan) van de onder-havige en soortgelijke bedrijven.

(9)

Ill CD < - J m »5 ' s * I 1 " ^•t

(10)
(11)

co CO < r5

m

^^ < Z

+

n CM

2

"öS > 'o o

E

c/> 3 CQ Q_ < O Z <\j

+ 1

E

o O o

1 1

<c

r~

o o 0 0 c

-1 -1

*>2

- ' ' < o o o o o CD i n «<f co CM 1 1 1 _..J-~"'""'n"'*

-*n. j

L>/^

^**^^^^ o

> 1

o o ~" -: : CO -D m <J) r~ < O H - 3

k

co 10 * 3 X ) < t 10 => JD LfJ in \ i O > _ _ _ ^ À CL < Z

+

CM

5

CV _> 'o o

E

en to CO - *

o.

<

z

+ 1

E CD O co

c

1

o LD CO \ / *»""

•H^r-o •H^r-o -J co co co

11

o CM CO

1

o r— CO

1

o o co

1

o O ) CM

1

O 0 0 CM

1

O f » CM | o CD CM

I

-C • D CM LO

LO CV 1 z LU O Z Z LU O <

o

z o 3 O x WO I oc LU • — < Z LU LU z I u LU l— of 3 _ i 3 u O O > 3 3 i/1 Z

(12)

«4-LU CD <

m

^ « j Q. < Z

+

m CM CN • o Tu > ' 5 D

E

CO

m

Q. < o Z O )

E

o o 00 - ' 1 ' o c-1 o o CO LT> | | O O O O v* CO CM T-1 T-1 T-1 T-1 - ^ -; —_ o o 1 o o ^ LO r -< —> O

z

z

LU O < Ü

z

o

3 O I to 3 I LU < LU

z

I

u

LU ^— tu 3 -_ i 3 U of O O > 3 3 t— ft Z

(13)

CNi n >* ir) I D: CD C£ Ç£ <£ ü i „ . « . ml LU < r> œ > \ „ CN m - * u i UI LD i n LO O ) O ) OJ CJ1

f

-c o IN Cl J U 1 LD m m in , - i en 01 en en y.' o • o a 001 en 3 00 > £ i E O 1 O lO m ! O in m i

s

m 1 o n m i o ÏN ro t o m O-J in en o in en -j in m in en en e o U5 CD l ! I ! i I »' •*» ^

(14)

BULAGE 6

BUIS 1

' i ' ' ' ' l I l I l I l l I l I 1 l I 1 I — i — i — l — i i I i I i i i I I I _ _ I i _ i i i i I i I

A J O J A J O J A J O J A J O

(15)

B'JL AGE 7 o m 6 5 - h3 2

-y/////////////////////////////////////////////////////////////////^^

BULAGE 7 b

(16)

BULAGE 8

Afvoer naar zijkant mm/etm.

U.Ö

0.7

0.6

0,5

0,4

0,3

0.2

0,1

I /

— /

I I I I I

-100

100 200 300 400 500

hoogte buis 3 (cm 4 N A P )

(17)

B'JLAGE 9

4 3

10 m

\L

11

10

9

8

7

6

5

4

3

2

1

™ ~ ~™

I

• •

-i..

• •

'46 '47 '48 '49 '50 '51 '52 '53 'Si. '55 '56 '57

jaar

jaarlijks onttrokken hoeveelheid water van het

waterleiding-bedrijf Brielle (opgave B en W )

(18)

UI

o

< _ l

m

o >

E

i

E

o T3 c o -4-> UI -1 < tt)

I

•o c o o CO cc UI UI

Z

01 UI o au o o en

E

a> en o CM

"ën

in en c a> i _

a.

o

f"

> o o o 0 0 o o o r-o o o ( O

o

o

o

ir» o ' o o •o-o o

o

z

z

UI

o

<

o

z o O I S2 I ac ai < u i UI -e» O o, ui en c 0) l _ X I CL o o •4-o o CM LU

z

I

u

Ui -OÉ 3 _! 3 U ai O O > 3 3 Z > o o CM O o o CM O O CD O O CM *"" O o o * -o 0 0

(19)

LU CD <

m

ce LU LU

z

ce LU O CC

o

o

O ) ui en c a> i_ J O Q. O

E

E

z

i > o co o o co o CM 0) > O o o 00 o o o

e-*

o o o CO o o o in O ' o o o co cc LU *T LU Û "ai c in en c <u l _ X) Q . O . E1 > o o -4-(SI o (O ro o o co 2 Ui O 2 Ui O <

o

2 Q Z> O i J2 z> <

z

I

u

u i t— os r> • — _ i r> ai O O > 3 2 O CN o o o CM O O lO O O CM O " O 00 O 00

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Furthermore, the endophytic effect was evaluated on the aphid population growth with intrinsic rate of increase, plant response towards RWA herbivory, plant damage rate post

Vernieuwende initiatieven die tijdens de lockdown ontstonden, waren ener- zijds initiatieven die naar verwachting vooral bruikbaar zijn in crisistijd. Anderzijds ontstonden

of outputfile voor het conversationeel werken en tevens een output- file te definiëren waarop de uiteindelijke resultaten geschreven worden. Een voorbeeld

In this study, lymph nodes were sectioned at 2 mm intervals longitudinally and with serial sectioning, metastatic disease was detected within the first four H&amp;E­stained

De voorlopige resultaten wijzen uit dat composten plagen kunnen bevorderen, een droge mulchlaag plagen kan remmen, bepaalde organische materialen bodemroofmijten bevorderen.

bij een vaste kapitaalgoederenvoorraad, zal een verlaging van het werkgeversgedeelte van de sociale premies tot gevolg hebben, dat er overgeschakeld zal worden op een

Kijkt men naar de gebruikscijfers binnen het eerste kwartaal, het meervoudig beroep dat binnen de termijn van drie maanden valt, dan valt uit de naar verhouding lage anticumulatie

[Proceedings of the Second International Seminar of the International Association for Landscape Ecology (Münster BRD»), Schreiber, K.F., Ed., Schöningh, Paderborn, 49-50..