• No results found

GEOCOMmunicatie 22 over geologische giganten: dieren, consequenties van verweringsprocessen, raadselachtige gaten in de zeebodem, inslagkraters en oprispingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "GEOCOMmunicatie 22 over geologische giganten: dieren, consequenties van verweringsprocessen, raadselachtige gaten in de zeebodem, inslagkraters en oprispingen"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

37 AFZETTINGEN WTKG23 (2), 2002

GEOCOMmunicatie 22

over

geologische giganten:

dieren, consequenties

van

verweringsprocessen,

raadselachtige gaten

in de

zeebodem,

inslagkraters

en

oprispingen

A.J.+(Tom)

vanLoon*

Inleiding

Evolutie

van

de maximale

lichaamsgrootte

Eenvan de vragen waarvoor

biologen

en

paleon-tologen

zich

gesteld

zien iswaarom

sommige

dier-groepenreuzensoorten bevattenenandereniet.Het was al

langer

bekend datreuzen ophet land alleen

zijn

ontstaan toen ergrotecontinenten bestonden. Een

alge-meenaanvaarde

verklaring

daarvoor ontbrak

overigens

tot nutoe. Nieuw onderzoek

geeft

meerinzichten

wijst

bo-vendien uitdat de

grootste

landdieren ook alle

planten-eters waren,endatze

koudbloedig

waren.

AmerikaanseenAustralische onderzoekers

analyseerden

hiertoe gegevensvande

grootste planten-

envleeseters

van30 eilandenencontinenten

(dus

doorwater

omringde

- en dus

biogeografisch geïsoleerde

-

landmassa’s).

Voor

elkvandeze

gebieden

kekenze naarde

grootste

(gewervel-de)

landdieren dienog

leven,

of- indien groter- naarde grootstesoorten die binnen de laatste 65.000

jaar zijn

uit-gestorven.

Uit hun

analyses blijkt

dat,voor eenlandmassa

van een

bepaalde grootte,

de

grootste warmbloedige

plan-teneter

altijd

groterwas/is dan degrootste

warmbloedige

vleeseter;

het

gaat daarbij

wat

gewicht

betreft zelfs

ruw-wegom eenfactor 10! Eenzelfde relatie

lijkt

tebestaan tussen

koudbloedige planten-

envleeseters.Omdaterveel minder

koudbloedige

dan

warmbloedige

reuzenonder de

gewervelde

landdieren

zijn, zijn

de gegevensvoor

koud-bloedige

reuzen

overigens betrekkelijk

schaars. Dezeer

schaarse

(3!)

gegevensvoor

koudbloedige planteneters

wijzen

erop datze

groter zijn

dan de

warmbloedige

plan-teneters.

Op

basis vandeze gegevensvoor

(sub)recente

soorten

zijn

de onderzoekers nagegaanwat dit kan heb-ben betekendvoor de

ontwikkeling

vanreuzensoorten.

Daarbij

maaktenze

gebruik

van

wiskundige

relaties die

zetussende diverse gegevens hadden

vastgesteld.

Eenvandeeerstevragen die

opkomt,

is

natuurlijk

waarom

de

grootste

vleeseters zoveel kleiner

zijn

dan degrootste

planteneters.

Hetantwoordop die vraagis echter al be-kend:

bij

iederestap

omhoog

in de

voedselketen,

neemt de hoeveelheid voedsel in een

bepaald gebied

afmet

on-geveer90%.Vleeseters vinden opeeneilandduseen hoe-veelheid voedsel

(in

devormvan

prooidieren)

die slechts

10% isvandehoeveelheid voedsel

(planten)

die de

prooi-dieren zelfter

beschikking

hebben. Alserevenveel

jagers

als

prooidieren voorkomen,

kan het

gemiddelde

lichaams-gewicht

van de

jagers

dus slechts zo’n10%vandatvan

de

prooidieren bedragen.

Dat dat ook voor de

reuzen-soorten

geldt,

is niet

onlogisch.

Dat verklaartechter nog nietwaarom de maximale

li-chaamsgrootte

in de

loop

vande

geologische

geschiede-nis ook direct verbandhieldmetde

grootte

van de

toen-malige

continenten.

Hierbij speelt volgens

de onderzoe-kerseenrol dat de

grootte

van eencontinent verband moet houden methet aantal individuenvan een reuzensoort;

dat

kanmenzich inderdaadvoorstellenwanneer een con-tinent

(of

eiland)in

zijn

totaliteithet

woongebied

vormt

voorde desbetreffendereuzensoort;ieder individu moet

immers ruimtehebbenom voldoende voedselte

bemach-tigen,

maar de individuenmoetenelkaar ook weer kun-nen vinden,

bijvoorbeeld

omteparen. De onderzoekers laten op deze gegevens enkele

wiskundige bewerkingen

los,

envinden daneen

wiskundig

verbandtussende

grootte

van eenlandmassaen de maximale

lichaamsgrootte.

Die relatietesttenze

uit,

wat niet

goed mogelijk

bleekvoor

amfibieënen

reptielen (bij gebrek

aan

gegevens),

maar

welvoor

zoogdieren.

Daarvoor bleek de

gevonden

relatie

zeer

goed

optegaan, behalvevoor

betrekkelijk

kleine ei-landenwaarde

grootse zoogdieren

minder dan 100 g zou-Het veldseizoen is weer

aangebroken,

en iedere

recht-geaarde

WTKG’er is

natuurlijk allang

met

zijn veldspullen

naarexotische oorden vertrokken. Of

gaat

dat gauw doen.

Niets

lezen,

en zeker geen

Afzettingen. Graven,

zeven,

spoelen.

Dat ispashet echte werk. Maar dan

toch,

’s

a-vonds,

misschieneven eenblik in

Afzettingen,

en

mis-schien zelfs weleveneenblik in deze nieuwe

aflevering

vanGEOCOMmunicatie.Ook ik gatrouwensop

pad:

het

verre

Spanje

lokt. Niet als

vakantie-oord,

zelfs niet als

veldwerkgebied,

maar

‘gewoon’

alseennieuw thuis. Ik verhuiseropkorte

termijn

naartoe

(zie

alvast

mijn

tijde-lijke postadres).

Naar de

Spaanse

kust. Niks zandstrand

(afgezien

vaninwatkleine

baaien),

maarechte rotskusten. Zo keer ikterugnaar eenoude

hobby (?):

hard-rock

geo-logie.

Dandurf ikmehelemaal nietmeeronderWTKG’ers tevertonen, of zouden dietoch ookeenzwak hebbenvoor ‘harde’

geologische nieuwtjes.

Dat

lijkt

erwel op,

gezien

dereacties op

mijn

eerdere

bijdragen

aan

Afzettingen’.

Toch zal ik daarover een

tijdje

mee

stoppen. Nog

een

jaartje,

misschien. Endanzal Larsvanden Hoek Ostende het alleen moetendoen.

Tenzij

er weer eennieuweauteur

opstaat,

met

zijn eigen

nieuwe

aanpak,

frisse ideeënen een

eigen stijl.

Omvoor

eeuwig

in hetWTKG-archiefte worden

vastgelegd

als rubrieksauteur. En wiezoudie kans

op

eeuwige

roem nuwillen laten

lopen? Gigantische

roem! Daaromdeze

keer,

als

lekkermakertje,

wat

bijdragen

over

gigantische

zaken. Maarniet alle

lekkermakertjes zijn

lek-ker. Dat

blijkt hopelijk

uit het

laatste

onderdeel;een

(2)

AFZETTINGENWTKG 23(2). 2002 38

den mogen wegen; in die

gevallen

bleken toch

zoogdie-ren van zo’n 100 gvoorte komen

(dat

houdt

waarschijn-lijk

verhandmetde relatief

grote oppervlakte

- endus het

relatiefgrote warmteverlies-vankleine

dieren).

Maardat

de echtereuzensoortenalleen op

betrekkelijk grote

conti-nentenkonden ontstaan,wordt uit hun relatie wel

duide-lijk.

Gaat ditnuook opvoor

bijv.

de reuzendinosauriërs

(die

tenslotte

geen

zoogdieren waren)?

De onderzoekers

zijn

dat

nagegaanvoor zesreuzensoortenwaarvanhet

gewicht

van

volgroeide exemplaren redelijk nauwkeurig

bekend

is. Van dezezessoortenwaren erdrie vleeseters

(Tyranno-saurusrex,

Giganotosaurus

caroliniien Caracharodonto-saurus

saharicus)

endrie

planteneters (Sauroposeidon

pro-teles, Argentinosaurus

huincluensisen Paralititan

stro-men).

Het

blijkt

datdeze soorten alleindeordevan hon-derdmaal zwaarderwarendan uit de

vastgestelde

relaties kan worden

berekend,

ervan

uitgaand

dat alle betrokken soorten

warmbloedig

waren. Indienze

koudbloedig

wa-ren,was hun

gewicht

nog

altijd

zo’n tienmaal

groter

dan uit devoor

zoogdieren gevonden

verbandenzoukunnen worden

afgeleid.

Hierbij

is hetgrootste

probleem natuurlijk

dezwaarst be-kende

dinosauriër,

de

planteneter Argentinosaurus

huin-cluensis,

die zo’n73.000

kg

moethebben

gewogen.De zwaarstbekende

vleeseter, Giganotosaurus carolinii,

die zich

mogelijk

ookmet

Argentinosaurus voedde,

moetzo’n 9000

kg

hebben gewogen. Deze reuzendinosauriërs leef-den weliswaar opeengroot continent

(beide

soorten be-volkten Zuid-Amerika zo’n 180

miljoen jaar geleden),

maar datwas niet

groter

dan nu: het

uiteendrijven

van

AfrikaenZuid-Amerikawasal

begonnen.

Het

grote

super-continent

Pangea

bestond dus nietmeerten

tijde

vandeze reuzensoorten.

Bumessen

zijn

mede-onderzoekersgevenniettemineen

mogelijke verklaring.

In het

Krijt (144-65

miljoen jaar

geleden)

was de concentratievan

koolzuurgas

(C0

2

)

in de atmosfeertottienmaalzo

hoog

als nu. Maurervoegt daaraantoedat de

verdeling

van de continentenover de aarde

tijdens

het

Krijt

bovendien

zodanig

wasdat slechts

weinig

gebieden

eenkoel klimaathadden.Dit betekent dateenveelgroterdeelvande aarde dannu een

gematigd

warm of

tropisch

klimaat

had,

waardooreen

groot

deel

vande aardeeen

uitzonderlijk weelderige vegetatie kende,

waardooreropeenlandmassavan

bepaalde

groottemeer

planteneters (en

zekermeer

reuzensoorten)

kondenleven dan

gedurende

hetgrootstedeelvan de laatste 250

mil-joen jaar

het

geval

was.En dus kondenerookmeer

reuzen-jagers

wonen.

Het is een

hypothese

die

volgens

Maurer

getest

zou

kun-nen worden doornate

gaan of op

tropische

eilandende grootste voorkomendesoorten zwaarder

zijn

dan opeven grote eilanden inkouderezones.

Referenties: 1,5

Continentale

verwering blijkt

verantwoor-delijk

voorzwarte

ollemoedergesteenten

Veel aardolie is ontstaan in zwarte schalies

(‘versteen-de

kleien’),

diehun kleur dankenaande

grote

hoe-veelheid

organisch

materiaal. Dat deze op de zeebodem

gevormde

zwarte schalies zoveel

organisch

materiaal be-vatten

(waaruit

voor eendeel olieengas

ontstond),

werd totnutoe

geïnterpreteerd

alseen

bewijs

daterin het

sedi-mentop dezeebodem geen

rotting

kon

optreden

door ge-brekaanzuurstof. Grote delenvandeoceanenlekendan ook - diverse malen in de

aardgeschiedenis

- verstoken

van

zuurstofrijk

water.De oorzaak daarvan werd

gezocht

in het

circulatiepatroon

vandezeestromen,

waarbij

wei-nig zuurstofrijk oppervlaktewater

naarde

diepte

zonk.

Een onderzoek van

geologen

van deUniversiteit van

Califomiaen de U.S.

Geological Survey wijst

echterop

een heel andere

ontstaansgeschiedenis

van dezwarte schalies diezo

belangrijk zijn

voorde olie-industrie. Het

zou

volgens

hen niet gaanom eensediment dat

zijn

bij-zondere

eigenschappen

danktaan het

stromingspatroon

in de oceanen,maar aande

bijzondere verwering

die op de continenten

plaatsvond.

De

achterliggende redenering

is dat

bij

die

verwering

kleimineralenontstonden die door rivieren naar zee werden

afgevoerd,

en dat die kleimi-neralen in staatwaren om

grote

hoeveelheden kool-waterstoffenaanzich te binden.

Deonderzoekerskwamentotdeze conclusie

(die, bij

aan-vaarding

doorde

geologische gemeenschap,

de

interpre-tatievan de

aardgeschiedenis aanzienlijk

zal

veranderen)

door

analyse

vanzwarteschalies uithet

Laat-Krijt (97-65

miljoen jaar geleden)

vande

Verenigde

Staten. Ze

von-den

hierbij

dat dezwarteschalies worden

gekenmerkt

door

een

hoog gehalte

aanhetkleimineraal smectietenhet daar-aanverwantekleimineraal

‘mixed-layer’

smectiet. De kris-tallenvan dezekleimineralenvormendunne

plaatjes

die

dus,

ten

opzichte

vanhun

volume,

eengrote

oppervlakte

hebben

(800

m2per

gram).

Demineralenkunnen

gemak-kelijk organische

stoffenaanzich

binden,

envanwegehun

grote

werkzame

oppervlakte zijn

dat

bij

smectiet

grote

hoeveelheden.

Daarbij

worden deze

organische

stoffen beschermdtegende oxidatie

(rotting)

die

gewoonlijk

in

zuurstofrijk

water

plaatsvindt.

Bij

andere kleimineralen is de werkzame

oppervlakte

veel

geringer. Bij

de veel vaker voorkomendekleimineralen iUietenkaolinietis dat

bijv.

‘slechts’ 30m2per gram, resp. minder dan 20m2per gram. Deze mineralen

zijn

dus veel minder in staatom

organisch

materiaalvan

afgestorven organismen

dat op dezeebodemterechtkomttebehoedenvoor

verrotting.

De

onderzoekers,

dieeen

analogie

trekken metde klei-sedimentatie in de

huidige zeeën,

menendat de

samen-stelling

vande op de zeebodem

aanwezige

kleimineralen daaromvan

groot belang

isvoor de variatie in

organisch

materiaal inde zeebodem.Zeschattendat de aardvande kleimineralendezevariatievoor ongeveer85% kan ver-klaren. Omdat de klei inzee

(vrijwel) geheel

bestaatuit

(3)

39 AFZETTINGEN WTKG 23 (2), 2002

die

kleideeltjes

op het land

(behalve

in de

gewoonlijk

re-latiefsmalle

laaglandkustgebieden)

vooralontstaan door

verwering,

zoude hoeveelheid

organisch

materiaal in de zeebodem dus de

weerslag

vormen van de

verwering

op het land.

Die

verwering hangt

afvandiverse facetten. Uiteraardvan

de aard van de aan

verwering blootgestelde

gesteenten, maarvooral ookvande

klimaatomstandigheden.

Die

ge-venslechts zelden

aanleiding

totde

vorming

vansmectiet op

grote sphaal.

De zwarte schalieszouden daarom in feite

tamelijk uitzonderlijke klimaatomstandigheden

weerspie-gelen,

die

gigantische consequenties

hebbenvoorde

hui-dige

olievoorraden.

Referentie:

3

Raadselvankraters in zeebodem wordt alleenmaar

groter

Het

blijkt

een

gigantische vergissing: dekraterachtige

structuren die opde bodemvandiverse zeeën-ook

de Noordzee-

voorkomen, zijn

niet

(zoals

totnutoewerd

aangenomen)

ontstaan doordat uit het

onderliggende

se-diment

grote

bellengas

(in

het

bijzonder methaan)

of vloei-stof

zijn

ontsnapt.Dat

blijkt

uit onderzoek datdoor Ame-rikaanse onderzoekers is

uitgevoerd bij

zulke structuren die onderaan de continentale

helling

voor de kust van

Califomië voorkomen.

Deze structuren, die

‘pockmarks’

worden

genoemd, zijn

op veel

plaatsen aangetroffen

waarmetseismische appa-ratuur

gezocht

werdnaarolieen

gas. Pockmarks

blijken

in veldenvoortekomen van vaak vele honderden vier-kante kilometers. De

‘kraters’,

diemetelkaarkunnen

zijn

vergroeid,

kunnen eendoorsnedevan enkelehonderden meters

bereiken,

maar

zijn altijd ondiep (tot

ca. 10

m),

hebbeneenvlakke

bodem,

ensteile wanden.

Het onderzochte

gebied

is

ongeveer560km 2

grootenbevat zo’n1500

pockmarks.

In 19 hiervan

zijn boringen gezet,

zowel in het vlakkebinnendeelalsopde steile

flanken;

verder

zijn

ermetop afstand bediende

vaartuigjes

video-opnames

gemaakt

om nate gaan ofertekenenvan

ont-snappende

gassen of vloeistoffentevinden

zijn.

Daartoe is ook het water in de

pockmarks

endaarboven

geanaly-seerd op hetvoorkomenvan o.a.methaan.

Uit de

boringen blijkt

dat het hele

gebied

isbedekt met

fijne siltpakketten (2-64 micron),

endat het materiaal in

enbuiten de

pockmarks

identiek is. Het sediment vertoont geen

aanwijzingen

daterooiteenvloeistof ofgas door-heen

gekomen

is.Uitradiometrische

ouderdomsdateringen

(met C-14)

vanhet

organische

materiaal indebodem

blijkt

datervoor de hele

periode

waarin

dateringen

metdeze techniek betrouwbaar

mogelijk zijn (de

laatste

45.000jaar)

eenvoortdurendesedimentatie heeft

plaatsgevonden

met eensnelheidvanongeveer 10cmper

1000jaar.

Dit isniet verschillendvoorbinnenenbuiten de

pockmarks.

De concentratiesvan

opgeloste anorganische koolstof,

sul-faat,

chlorideenammonium in het

poriënwater wijken

niet afvan die in het zeewater, en veranderen slechts heel

weinig

mettoenemende

diepte;

dit

wijst

opeen

geringe

biochemischeactiviteit. De

geringe veranderingen

metde

diepte

maken het ookzeer

onwaarschijnlijk

dater in de bovenste 100 m vanhet

sedimentpakket

gas

voorkomt;

tevens is het hierdoor

onwaarschijnlijk

dater vloeistof-stromen

optreden.

De onderzoekers concluderen dat de

pockmarks

meerdan 45.000

jaar

oud

zijn,

daterthans geen activiteit in

op-treedt,

endat erook

geheel

geen

aanwijzingen zijn

voor

het vroeger op deze

plaatsen opstijgen

vangas of vloei-stof. De totnutoe

aangenomen

verklaring

voorhet ont-staanvan dezestructurenkan dus niet

juist zijn.

Zo heeft dit onderzoekeennieuw raadsel

geschapen.

Referentie:

6

Asteroïden

sloegen onvoorstelbaar grote

kraters in de aarde

Kratersgroterdan continenten. Diemoeten

volgens

David

Kring (Laboratorium

voorMaan-enPlanetair

Onderzoekvan de Universiteitvan

Arizona)

enBarbara

Cohen

(Geologische Afdeling

van deUniversiteit van

Tennessee)

omstreeks

3,9 miljard jaar geleden

op aarde

zijn

ontstaan. Ze waren het

gevolg

van een regen van

asteroïden

(vaste

brokken

ruimtemateriaal,

die veel

zwaar-derensterker

zijn

dan

kometen,

die in feitebestaan uit

ijsmassa’s

metdaarinvaakwat

ruimtegruis).

Ze komentotdie conclusie op basisvan onderzoekvan

inslagkraters

op de maan, Marsen

Jupiter,

en vande

ana-lyse

vanmaanmonsters. Al die hemellichamenvertonen

grote

aantallen

inslagkraters,

die

goed

bewaard

zijn

ge-bleven doordater

bij gebrek

aan eendichteatmosfeer- en

daarom ookeen

gebrek

aanwater -

nauwelijks

erosie-processen konden

plaatsvinden.

Diverse

studies, waarbij

maanmonsters metradiometrische methoden werden

ge-dateerd,

hadden al

uitgewezen

datveel

grote

kratersopde

maanzo’n

3,9 miljard jaar geleden

moeten

zijn

ontstaan. Veel

inslagkraters

op Mars zoudeneen

gelijke

ouderdom

hebben,

en

mogelijk

die op

Jupiter

ook. Dat

wijst

eropdat onszonnestelseltoen een‘wolk’van

hemellichamenpas-seerde.

Onderzoekaanmaanmateriaal

wijst

uit dat minimaaleen

van de grote

inslagkraters

moet

zijn gevormd

dooreen

asteroïde,

en dat maakt het

waarschijnlijk

dat de hele ‘zwerm’ hemellichamenwaar onszonnestelsel zich

des-tijds

doorheen

bewoog,

uit asteroïden bestond. Als dat inderdaadhet

geval

isgeweest,moeten dieasteroïdentoen ook op aardevoor een enormaantal

inslagen

hebben

ge-zorgd.

Van demaan

zijn

uit de desbetreffende

periode

1700

inslagkraters

meteendoorsnedevan meerdan20 km

be-kend,

waaronder 15 meteendiametervan300-1200 km.

Diemoeten

zijn gevormd

ineen

periode

van20-200

mil-joen jaar.

Uit die gegevensis,

rekening

houdendmetde

(4)

40 AFZETTINGENWTKG23 (2), 2002

grotere

omvangvande aardeende sterkere

aantrekkings-krachtvan de

aarde,

teberekenen datertoen tenminste 22.000

inslagkraters

groterdan 20 kmenzo’n 40meteen

doorsnedevan1000 kmmoeten

zijn gevormd.

Enkelekra-ters zouden zelfs 5000 km

groot zijn

geweest,dus

groter

dan de meeste

huidige

continenten.

Heteffect dat dezevastebrokstukken op de aarde had-den,moetuiteraard dramatisch

zijn

geweest.

Volgens

de onderzoekers is de regenvan asteroïdenervoor

verant-woordelijk

dater

letterlijk

geensteenopaardemeer over-eind bleef: alle

gesteenten

smolten op of veranderden

zo-danig

datzenietmeerherkenbaar

zijn.

Datverklaart vol-gens henwaarom erop aarde nooit ouderegesteenten

zijn

gevonden.

De

asteroïdenregen

kan

volgens

Kring

en Cohenechternogveelmeerinvloed opde

aardgeschiede-nis hebben

gehad.

Zo zoudener

bij

de

inslagen

heel

goed

hydrothermale systemen (hete waterige oplossingen)

kun-nen

zijn

ontwikkeld die de

geochemische

ontwikkeling

van de aarde hebben

versneld,

en

mogelijk

anders doen

verlopen

dan zonderhetbombardementhet

geval

zou

zijn

geweest.

Momenteelgaanveelonderzoekerservanuit dat

zulke

hydrothermale

systemeneen

geschikt

milieu vor-menvoor hetontstaan van

primitief

leven

(veel

primi-tieve

organismen

die de laatste

j

aren

zijn

ontdekt

bij

vul-kaanachtige

structuren

(de zogeheten

black

smokers)

op dezeebodemzouden zelfszulke

primitieve

‘oer-organis-men’ kunnen

vertegenwoordigen).

Daardoor zouden in-slaande

hemellichamen,

hoewelzezelf geen

organische

materialen

meevoerden,

toch indirect

verantwoordelijk

kunnen

zijn

geweestvoorhet ontstaanvan het leven op aarde. Datereen verband tussen het bombardementen

het leven op aarde

is,

wordt ook

gesuggereerd

door de

tijdsrelatie:

de oudst bekende

organismen

stammen van

omstreeks

3,85 miljard jaar geleden,

dus ‘slechts’ zo’n50

miljoen jaar

nahetasteroïden-bombardement.

Referentie:

4

Fossiele braakballen

Wekennen braakballenvantalvan dieren:uilenen

andere

roofvogels

wetenzode

botten,

verenenandere onverteerbaredelenvan in hun

geheel doorgeslikte

prooidieren

weer

kwijt

teraken.Katten spugen

regelma-tig

haarballen

uit,

bestaande uit haar datze

bij

het zich-zelfschoonlikken hebben

binnengekregen.

En

potvissen

spugen

regelmatig

de hardedelen

uit

van de

octopussen

dieeen hoofdbestanddeel

van hun voedsel uitmaken. Braakballen

zijn

dus niet ongewoon,maarfossiele braak-ballen

zijn

dat wel.

Eigenlijk

is ergeen enkele bekend

waarvan de aardonomstreden is.

Nu

ligt

er

opnieuw

een

claim,

endatisnogeen heel

bij-zondereook.

Engelse aardwetenschappen

hebben

name-lijk

in een

kleigroeve bij Peterborough

belemnieten

ge-vonden;

de toen uiteraardnogonversteende

schelpen

zou-den

zijn uitgespuugd

dooreen dier dat hen levendhad

ingeslikt.

Datmoeteenmarien

reptiel zijn

geweest,

waar-schijnlijk

een

ichthyosauriër.

Peter

Doyle (Universiteit

van

Greenwich)

enJason Wood

(Open Universiteit) zijn

errotsvastvan

overtuigd

dat de belemnieteneen

tijdje

hebben

doorgebracht

ineenmaag.

Zeconcluderen datuit

putjes

opde

schelpen

dieze

toe-schrijven

aancorrosie door maagzuur. De

putjes

kunnen

moeilijk

anders dan door

aantasting

worden

verklaard,

maardie

aantasting

kan niet door het leefmilieu

zijn

ver-oorzaakt,

want

andere

belemnietenvertonende

putjes

niet. Bovendien

gaat

het

bij

de

aangetaste exemplaren

om

juve-niele

vormen,waterop

wijst

datzegeen

natuurlijke

dood stierven in dewarmekustwateren waarin ze160

miljoen

jaar geleden

leefden.

Volgens Doyle

kunnen de belemnieten niet

zijn uitgepoept;

de, schelpen

zoudenhetdarmkanaalvan hun

‘gastheer’

dan

zodanig beschadigd

hebben dat die het nietzou

heb-ben

overleefd;

ook zelf zoudenze erdan niet

ongeschon-den vanaf

zijn gekomen.

Dan moetde conclusie dus

zijn

dat de

schelpen

weer

zijn uitgespuugd.

Referentie:

2

Geraadpleegde

literatuur

1

Bumess, G.P., Diamond,

J. &

Flannery, T.,

2001.

Dinosaurs,

dragons,

and dwarfs: the evolutionof maximal

body

size.

Proceedings

of the National

Aca-demy

ofSciences

98,

p. 14518-14523.

2

Holden,

C.

(ed.)

Fossil vomit.Science

295,

p. 1459. 3

Kennedy, MJ., Pevear,

D.R. &

Hill, R.J.,

2002. Mine-ral surfacecontrol of

organic

carbon in black shale.

Science

295,

p.657-660.

4

Kring,

D.A. &

Cohen, B.A.,

2002.

Cataclysmic

bom-bardment

throughout

theinner solarsystem3.9-4.0 Ga. Journal of

Geophysical

Research 107

(E2)

4-1 - 4-6.

5

Maurer, B.A.,

2002.

Big thinking.

Nature

415,

p. 489-491.

6

PauII,

C.,

Ussler

EB, W., Maher, N., Greene, H.G.,

Rehder, G.,

Lorensen,T. &

Lee, H.,

2002. Pockmarks off

Big Sur,

Califomia. Marine

Geology 181,

p. 323-335.

*A.J.

(Tom)

vanLoo n, Geocom B.V., Postbus

336,

6860AH

Oosterbeek,

email:

tom.van.loon@wxs.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

generalisable. b) To perhaps employ a different type of sampling method and even a larger sample size. c) In order to understand the various dimensions of forgiveness, it

Die filosofies- opvoedkundige mandaat (grondslag) van die Pretorius-kommissie was tweërlei van aard: dat “die Christelike beginsel in onderwys en op- voeding erken, openbaar en

Eind juli werd daar de eerste aantasting gevonden, begin augustus had vrijwel elk bedrijf met suzuki-fruitvlieg te maken.. In de loop van september werd met regelmaat zware

Werd de behandeling met dit middel voorafgegaan door 24 uur weken in water, dan werkte deze stof niet op de mate van ontkieming in het donker (7).. De werking

Zo kunnen archeolo- gen ontdekken waar grondstoffen in Romeins glaswerk vandaan kwamen, maar ook kun je kijken of wijn uit de Bourgogne echt in die streek is geprodu-

Andere redenen om te stoppen met beheer zijn de wrede manieren waarop de dieren worden gedood, zoals de verdrinkingsvallen, waarin de dieren een langzame dood sterven..

Vanaf maart heeft het waterschap Hunze & Aa’s op verschillende plaatsen vallen voor muskusratten preventief geplaatst in het stedelijk water in Groningen.. Omdat het