• No results found

De empirische onderbouwing van het good lives model : een scoping review

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De empirische onderbouwing van het good lives model : een scoping review"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De empirische onderbouwing van het Good Lives Model:

een scoping review

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam Naam: R.H. Oostendorp Studentnummer: 11891629 Begeleiders: prof. dr. G.J.J.M. Stams & dr. F.B. van Rooij Amsterdam, juli 2019

(2)

Abstract

In the past thirty years, the principles of the Risk-Need-Responsivity-model (RNR) have been dominant to prevent recidivism in crime. However, the RNR-model is highly criticized for lack of attention to the basic human needs that underlie an optimal personal fulfillment of someone’s life. Recent research shows that the principles of the Good Lives Model (GLM) contribute positively to this shortcoming of the RNR approach. However, the empirical foundation for the GLM is minimal so far. An intervention according to GLM is based on eleven primary goods. The aim of the current scoping review is to examine whether there is sufficient empirical support for the primary goods of GLM in the existing literature. The findings only consider meta-analyses and systematic reviews. A literature search in PsycINFO was performed and 1272 studies were found, upon which 14 studies were included. We have only found some preliminary empirical support for the primary good spirituality. For the primary good excellence in work and play we found a relationship with delinquency, but not supporting GLM. For eight primary goods we did not found empirical support in meta-analyses and systematic reviews. Nevertheless, for five of them we have found some meta-analyses and systematic reviews that shows a relationship between the primary good and secondary outcome measures related to delinquency. This review shows that the operationalization of the primary goods of GLM is insufficient, so that it is currently not possible to substantiate the GLM empirically on the basis of meta-analyses and systematic reviews.

(3)

Inleiding

Criminaliteit is een containerbegrip voor alle gedragingen die door de wet zijn verboden (Kalidien & De Heer-de Lange, 2010). Hoewel er een continue daling van criminaliteit is geconstateerd in zowel Nederland alsook in andere Westerse landen, blijven de

criminaliteitscijfers hoog (Smit et al., 2018). In 2018 zijn in Nederland 783.290 misdrijven geregistreerd door de politie (CBS, 2019). Het daadwerkelijke aantal misdrijven is groter, aangezien er een onbekend aantal misdrijven is dat onzichtbaar blijft en niet wordt meegenomen in de statistieken, het zogenoemde dark number (De Koster, 2010).

In Nederland wordt een groot deel van de misdrijven gepleegd door recidivisten. Dit zijn personen die al eerder zijn veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten en opnieuw met justitie in aanraking komen (Wartna, 2009). In 2013 kwamen er in Nederland 31.168 volwassen gedetineerden vrij. Daarvan recidiveerden er 51,0% binnen drie jaar (WODC, 2018).

Gezien het grote aantal recidivisten, is de vraag al jaren hoe men recidive op een

effectieve manier kan terugdringen. Het blijkt voor delinquenten moeilijk om te stoppen met het plegen van strafbare feiten. Het voorkomen van deze terugval is een belangrijk onderdeel van het justitiële beleid (Weijters, Verweij, & Tollenaar, 2017). Er zijn inmiddels vele theorieën en standpunten geformuleerd met betrekking tot dit thema (Smit et al., 2018).

De theorie die de afgelopen dertig jaar dominant is ter voorkoming van recidive is het Risk-Need-Responsivity (RNR) model van Andrews en Bonta (2010b) (Andrews, Bonta, & Wormith, 2011; Looman & Abracen, 2013; Ward, 2012). Deze rehabilitatietheorie gaat er van uit dat een strafrechtelijke interventie een zo gunstig mogelijk effect zal bereiken indien wordt voldaan aan drie principes (Andrews et al., 2011). Het eerste principe is het risicoprincipe, wat inhoudt dat de intensiteit van een interventie afhankelijk moet zijn van het recidiverisico van de delinquent. Het tweede principe van het RNR-model is het behoefteprincipe, wat inhoudt dat de

(4)

inhoud van de interventie moet aansluiten op de dynamische risicofactoren van de delinquent, ook wel de criminogene behoeften genoemd. Dit zijn veranderbare kenmerken en

omstandigheden van mensen en hun omgeving die bijdragen aan delinquentie, en daardoor een voorspellende waarde kunnen hebben ten aanzien van recidive. Het derde principe van het RNR-model is het responsiviteitsprincipe, wat inhoudt dat een interventie rekening moet houden met bijvoorbeeld de leerstijl en/of motivatie van de delinquent (Andrews & Bonta, 2010b).

Verschillende meta-analyses hebben bewijs gevonden voor de effectiviteit van interventies waarin de RNR-principes zijn geïmplementeerd (Andrews & Bonta, 2010b). Interventies die de RNR-principes hebben geïmplementeerd worden geassocieerd met een significante vermindering van recidive, tot wel 35% (Andrews & Bonta, 2010a).

Veelgehoorde kritiek op het RNR-model is dat het niet duidelijk is waarom toepassing van de RNR-principes leidt tot positieve interventie-uitkomsten, alleen dat het werkt (Boone, 2016). Daarnaast heeft het RNR-model volgens Ward en Stewart (2003) geen aandacht voor de basale menselijke behoeften die ten grondslag liggen aan een optimale persoonlijke vervulling van iemand zijn leven. Ook wordt de rol van behandelmotivatie en een therapeutische relatie geminimaliseerd volgens Ward en Maruna (2007) en Ward, Vess, Collie en Gannon (2006). Daarnaast zou er teveel worden gefocust op risicomanagement en is er kritiek op het gebrek aan aandacht voor positieve factoren in het leven van de delinquent (Looman & Abracen, 2013; Ward & Brown, 2004).

Volgens het cumulatieve ontwikkelingsmodel van Loeber, Slot, & Stouthamer-Loeber (2008) wordt de kans op delinquentie vergroot door aanwezige risicofactoren. Echter, positieve factoren in verschillende leefdomeinen van het individu kunnen tegenwicht bieden aan deze risicofactoren en daarmee de kans op delinquentie verlagen. Het is daarom belangrijk om beide factoren inzichtelijk te maken gedurende de behandeling van delinquenten, om op die manier bij

(5)

te dragen aan de effectiviteit van de interventie (Ward, Yates, & Willis, 2012). Ondanks deze kennis hebben interventies gebaseerd op de RNR-principes weinig aandacht voor positieve factoren in het leven van de delinquent, en ligt de focus voornamelijk op de behandeling van risicofactoren (Ward & Brown, 2004; Ward & Stewart, 2003).

Met de kennis over de invloed van positieve factoren, heeft Ward in 2002 het Good Lives Model (GLM) geïntroduceerd, als reactie op de negatieve invalshoek van het RNR-model op de behandeling van delinquenten ter voorkoming van recidive (Boone, 2016). Het GLM is een algemeen rehabilitatiekader voor toepassing bij alle soorten van crimineel gedrag. Het model is ontwikkeld vanuit de strength-based theorie (Ward, 2002a; Ward et al., 2012). Interventies gebaseerd op de strength-based theorie leggen tijdens de behandeling de nadruk op

zelfbeschikking en de sterke kanten van een individu, en verplaatsen de aandacht voor zwakke en/of zieke kanten van een individu naar de achtergrond (Rapp, 1998).

Het doel van het GLM is om het recidiverisico terug te dringen en delinquenten hulp te bieden bij het verkrijgen van een persoonlijk zinvol en bevredigend leven (Ward & Fortune, 2013; Willis, Ward, & Levenson, 2014). Om dit te bereiken heeft het GLM een dubbele focus: in de behandeling van delinquenten is aandacht voor de individuele risico’s op recidive, maar tegelijkertijd ook voor de persoonlijke eigenschappen en ervaringen van een delinquent die hem kunnen ondersteunen bij het bereiken van een leven dat meer voldoening geeft en dat voor de persoon zelf betekenisvol is(Ward, 2012; Ward et al., 2012; Whitehead, Ward, & Collie, 2007).

Volgens het GLM kan het recidiverisico van delinquenten op een effectieve manier worden verminderd door hen hulp te bieden bij de invulling van hun primary goods (Ward & Fortune, 2013). Dit wordt gedaan aan de hand van een individueel good lives treatment plan, waarin elf primary goods zijn uitgewerkt (Ward, 2012). Primary goods kunnen gedachten,

(6)

van een individu persoonlijk waardevol te maken. Ze vertegenwoordigen de kernwaarden en prioriteiten van een individu. Alle mensen zouden de neiging hebben om deze primary goods op te zoeken en/of te vervullen omdat ze intrinsiek gunstig zullen zijn voor het individu (Boone, 2016; Ward, 2002b; Ward et al., 2012).

De elf primary goods zijn als volgt: 1) leven, 2) kennis, 3) voortreffelijkheid in spel, 4) voortreffelijkheid in werk, 5) zelfstandigheid, 6) innerlijke vrede, 7) vriendschap, 8)

gemeenschap, 9) spiritualiteit, 10) geluk en 11) creativiteit (Ward & Gannon, 2006). Een

uitwerking van de primary goods met hun mogelijke bijbehorende secondary goods is uitgewerkt in Tabel 1, waar voortreffelijkheid in spel en voortreffelijkheid in werk zijn samengevoegd tot één primary good (Willis, Prescott, & Yates, 2013, p.6). Secondary goods zijn de concrete middelen of activiteiten die nodig zijn om primary goods te bereiken (Willis et al., 2014).

Tabel 1

Primary goods, gemeenschappelijk levensdoel, definities en mogelijke secondary goods

Primary Good Gemeenschappelijk

levensdoel Definitie Mogelijke Secondary Goods

Leven (gezond leven

en functioneren) Leven: leven en overleven Zorgen voor fysieke gezondheid en/of veilig overleven

Gezond dieet volgen, regelmatig bewegen, specifieke

gezondheidsproblemen aanpakken, geld verdienen of stelen om huur te betalen of te voorzien in elementaire overlevings- of

veiligheidsbehoeften. Kennis Kennis: leren en weten Op zoek naar kennis

over zichzelf, andere mensen, het milieu of specifieke onderwerpen.

Het bijwonen van school, trainingen of cursussen, zelfstudie (bijv. lezen), begeleiden of coachen van anderen, het bijwonen van een behandelings- of rehabilitatieprogramma. Voortreffelijkheid in

werk en spel Goed zijn in werk en spel Streven naar excellentie en meesterschap in werk, hobby’s en vrijetijdsbesteding.

Werkzaam zijn of vrijwilligerswerk doen in zinvol werk, vooruitgaan in je carrière; een sport beoefenen, een

muziekinstrument bespelen, kunst en handwerk.

(7)

Primary Good Gemeenschappelijk levensdoel

Definitie Mogelijke Secondary Goods

Voortreffelijkheid in agency (autonomie en zelfgerichtheid)

Persoonlijke keuze en

onafhankelijkheid Op zoek naar onafhankelijkheid en autonomie, het volgen van je eigen weg in het leven.

Het ontwikkelen en volgen van levensplannen, assertief zijn, controle hebben over andere mensen, anderen misbruiken of manipuleren. Innerlijke rust (vrijheid

van emotionele onrust en stress)

Gemoedsrust De ervaring van emotioneel evenwicht; vrijheid van emotionele onrust en stress.

Oefening, meditatie, gebruik van alcohol of andere drugs, seks en andere activiteiten die helpen emoties te beheersen en stress te verminderen. Verbondenheid (intimiteit, romantiek, en familiaire relaties) Relaties en

vriendschappen Het delen van hechte en wederzijdse banden met andere mensen, inclusief relaties met intieme partners, familie en vrienden.

Tijd doorbrengen met familie en/of vrienden, hebben van een intieme relatie met een ander persoon.

Gemeenschap Gemeenschap: deel

uitmaken van een groep Deel uitmaken van of behoren tot een groep mensen die

gemeenschappelijke interesses, zorgen en waarden delen.

Behoren tot een serviceclub*, vrijwilligersgroep of sportteam; lid zijn van een bende.

Spiritualiteit (betekenis en doel vinden in het leven)

Spiritualiteit: betekenis

hebben in het leven Betekenis en doel hebben in het leven; deel uitmaken van een groter geheel.

Deelnemen aan religieuze activiteiten (bijv. kerk bezoeken, bidden),

deelnemen aan groepen met een gemeenschappelijk doel (bijv. milieubewegingen).

Geluk Geluk De wens om geluk en

plezier te ervaren. Socializen met vrienden, films kijken, seks, spannende activiteiten, alcohol drinken, drugs gebruiken.

Creativiteit Creativiteit De wens om iets te creëren, dingen anders te doen of nieuwe dingen te proberen.

Schilderkunst, fotografie en andere soorten artistieke expressie; deelnemen aan nieuwe of ongebruikelijke activiteiten.

Noot: Adapted from Yates and Prescott (2011a, 2011b), and Yates et al. (2010). The primary good that has been suggested as being separated into two primary goods (i.e., Excellence in Work and Excellence in Play; Purvis, 2010). Aangepast van “The Good Lives Model (GLM) in Theory and Practice”, van Willis, G.M, Prescott, D.S, & Yates, P.M., 2013, Sexual Abuse in Australia and New Zealand, 5, p. 6. *Serviceclub: vrijwillige non-profitorganisatie.

Het GLM wordt in toenemende mate internationaal toegepast in behandelprogramma’s voor delinquenten (Purvis, Ward, & Willis, 2011). Meerdere studies ondersteunen het gegeven dat de implementatie van GLM-principes in interventies voor delinquenten bijdraagt aan betrokkenheid van de delinquent en aan het tot stand komen van een positieve therapeutische

(8)

relatie (Ward, 2012). Eerder uitte Ward en Maruna (2007) en Ward et al. (2006) kritiek op het RNR-model door de minimale rol die deze twee aspecten zouden spelen in het RNR-model. Volgens hen wordt deze tekortkoming van het RNR-model nu opgelost door het GLM.

Gebaseerd op voorlopig onderzoek suggereren Gannon, King, Miles, Lockerbie en Willis (2011) dat wanneer het GLM op de juiste manier wordt geïntegreerd, de effectiviteit van interventies die de RNR-principes hebben geïmplementeerd, kan verbeteren. Daarnaast beweren Ward en Maruna (2007) dat door de implementatie van de GLM-principes in het RNR-model, verdere

recidivereductie mogelijk is.

Ondanks de positieve bevindingen worden er sinds de introductie van het GLM kanttekeningen geplaatst bij het model en is er veel discussie gevoerd over de waarde van het model. Tot nu toe is het onduidelijk wat voor effect het GLM op recidive heeft, terwijl verminderen van het recidiverisico één van de fundamentele interventiedoelstellingen van het GLM is (Ward et al., 2012). Andrews en Bonta (2011) vragen zich af wat de meerwaarde van het GLM is ten opzichte van het RNR-model, aangezien positiviteit geen exclusieve eigenschap is van het GLM (Andrews & Bonta, 2010b). Daarnaast stellen zij dat aandacht voor het vergroten van het (emotioneel) welzijn weliswaar wordt geassocieerd met recidivereductie, maar alleen wanneer de interventie de RNR-principes heeft geïmplementeerd. Verder is het volgens Andrews et al. (2011) en Looman en Abracen (2013) onduidelijk wat de empirische basis van het GLM is, wat de implementatie van het model bemoeilijkt. Willis et al. (2014) voegen daar aan toe dat de operationalisatie van het GLM onvoldoende is en er weinig bekend is over hoe de kernbeginselen worden gehanteerd binnen interventies die het GLM aanhangen.

Samengevat geeft het GLM een voorlopig positieve bijdrage aan de tekortkomingen van de RNR-benadering voor de behandeling van delinquenten (Willis, Yates, Gannon, & Ward, 2012), maar is de empirische ondersteuning onvoldoende (Andrews et al., 2011; Looman &

(9)

Abracen, 2013). Echter, een behandeling dient een theoretische en empirische onderbouwing te hebben (van Yperen, Veerman, & Bijl, 2017) en om deze reden is het van groot belang om de empirische onderbouwing van het GLM te versterken. Wanneer de ondersteuning sterk genoeg is, kan er in de toekomst wellicht worden gekeken naar de mogelijkheid om interventies meer in te richten op de principes van het GLM, mogelijkerwijs in combinatie met het RNR-model. Dit zal, gezien de voorlopige bevindingen, mogelijk leiden tot een verdere reductie van recidive en daarmee een groot maatschappelijk probleem.

Het lijkt om deze reden zinvol om de beschikbare wetenschappelijke literatuur over de afzonderlijke primary goods samen te brengen, om zo een concreter beeld te creëren over de empirische achtergrond van het GLM. De onderzoeksvraag is als volgt: “Voor welke primary

goods van het Good Lives Model is een empirische onderbouwing beschikbaar in de bestaande wetenschappelijke literatuur?”.

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden wordt in het huidige onderzoek een scoping

review uitgevoerd, met als doel om de empirische onderbouwing voor het GLM te onderzoeken,

aan de hand van de primary goods. De verwachte uitkomst van het huidige onderzoek is dat er voor meerdere primary goods stevige empirische onderbouwing beschikbaar is in de bestaande wetenschappelijke literatuur in de vorm van meta-analyses en systematische reviews, om de relatie tussen recidive en/of delinquentie en de betreffende primary good te ondersteunen.

Methode

Voor de huidige studie is een scoping review uitgevoerd om een overzicht te creëren van de beschikbare wetenschappelijke literatuur over de primary goods van het Good Lives Model. Een scoping review kan mogelijk de empirische onderbouwing van de afzonderlijke primary goods van het GLM versterken door de literatuur gestructureerd samen te vatten en te

(10)

categoriseren. Op die manier ontstaat er een concreter beeld over de primary goods in relatie tot recidive en/of delinquentie (Grant & Booth, 2009). Het Preferred Reporting Items for Systematic Reviews and Meta-analysis - Extension for Scoping Reviews (PRISMA-ScR) is aangehouden voor de huidige scoping review. PRISMA-ScR is ontwikkeld volgens de gepubliceerde richtlijnen van het EQUATOR-network (Tricco et al., 2018).

Voor het huidige onderzoek is per primary good onderzocht of er literatuur in de vorm van een meta-analyse of systematische review beschikbaar is, wat kan bevestigen dat er een verband is tussen de betreffende primary good en recidive en/of delinquentie. Er is gekozen voor het includeren van enkel meta-analyses en systematische reviews om op die manier krachtig bewijs te vinden voor de beantwoording van de onderzoeksvraag. De geïncludeerde studies moesten in het Engels zijn geschreven, zijn gepubliceerd in een wetenschappelijk peer-reviewed tijdschrift en over (in ieder geval een aspect van) delinquentie of recidive gaan. Voor de

systematische reviews geldt dat zowel kwalitatieve als kwantitatieve studies zijn geïncludeerd, zodat er geen relevant onderzoek ontbreekt. Er zijn studies geïncludeerd die een aspect behorende tot de primary good hebben onderzocht in relatie tot recidive en/of delinquentie. Daarnaast zijn studies geïncludeerd die de primary good hebben onderzocht in relatie tot recidive of delinquentie als uitkomstmaat. Ook zijn interventiestudies geïncludeerd die gefocust waren op het

interveniëren van een primary good, of die een primary good als uitkomstmaat van de interventie hebben onderzocht. Studies werden uitgesloten als het onderzoek enkel gericht was op

zedendelinquentie.

Het literatuuronderzoek voor de huidige studie is verricht in de elektronische database PsycINFO. De zoekstrategie in PsycINFO is in overleg met een bibliothecaresse van de Universiteit van Amsterdam vastgelegd en besproken met de twee begeleiders van de huidige studie. De definitieve zoekstrategie is weergegeven in de bijlage. Voor de primary good ‘geluk’

(11)

werd aan de hand van de eerste zoekstrategie geen studie gevonden. Er is toen gekozen om ook de keerzijde van geluk mee te nemen in de zoekstrategie: ongelukkig zijn.

Het literatuuronderzoek in PsycINFO resulteerde in 1272 studies. Deze studies zijn geëxporteerd naar het programma Zotero (Roy Rosenzweig Center for History and New Media, z.d.). In Zotero werden de studies ontdubbeld, waarna er in totaal 1261 studies over bleven. Deze studies zijn geëxporteerd naar Rayyan voor een eerste beoordeling (Qatar Computing Research Institute, 2016). Om te bepalen of de studies voldeden aan de inclusiecriteria zijn alle titels en

abstracts gelezen. Na de beoordeling bleven in totaal 85 studies over. Deze studies zijn in zijn

geheel gelezen om er zeker van te zijn dat ze relevant waren voor het huidige onderzoek. Na deze tweede beoordeling bleven in totaal 14 unieke studies over die zijn geïncludeerd om de primary goods empirisch te onderbouwen, dan wel te ontkrachten. In Figuur 1 is het literatuuronderzoek weergegeven aan de hand van een data flow diagram. Voor drie primary goods (gemeenschap, creativiteit en geluk) zijn alle gevonden studies geëxcludeerd.

Resultaten

De belangrijkste kenmerken van de geïncludeerde studies zijn in Tabel 2 weergegeven aan de hand van de volgende eigenschappen: auteur(s) en publicatiejaar; studiedesign, inclusief het aantal geïncludeerde studies; overzicht van de participanten; het onderwerp van onderzoek; de constructen met een uitleg indien nodig; en de effect sizes indien gegeven. De effectgroottes zijn weergegeven aan de hand van de Power Primer van Cohen (1992). De studie van De Claire en Dixon (2017) bleek relevant voor zowel de primary good ‘leven’ als voor ‘verbondenheid’. Deze studie is in de tabel weergegeven bij ‘leven’. Daarnaast bleek de studie van Woods, Breslin en Hassan (2017) relevant voor zowel de primary good ‘leven’ als voor ‘voortreffelijkheid in werk en spel’. Deze studie is in de tabel weergegeven bij ‘voortreffelijkheid in werk en spel’.

(12)

Ide nt if ic at io n Sc re eni ng Inc lus ion E ligi bi lit y

Resultaten verkregen door zoekstrategie in PsycINFO

(n = 1272)

Resultaten na ontdubbelen (n = 1261)

Titels en abstracts gescreend (n = 1261)

Volledige studie gelezen voor beoordeling

(n = 85)

Studies geïncludeerd in scoping review

(n = 14)

Zoekresultaten geëxcludeerd (n = 1176 )

Studies geëxcludeerd, met redenen (n = 67): - verkeerd studiedesign - studie niet in het Engels

- verkeerde populatie

(13)

De resultaten worden per primary good weergegeven. Indien er meerdere studies zijn gevonden, wordt de volgende volgorde aangehouden: eerst wordt de primary good in relatie tot de uitkomstmaat van de studie besproken (recidive, delinquentie, criminaliteit, dan wel

desistance). Vervolgens worden, indien gevonden, de interventiestudies besproken die zich

specifiek richten op de behandeling van de betreffende primary good. Binnen deze tweedeling zullen eerst de studies ten aanzien van jeugdigen en/of adolescenten worden besproken, en vervolgens de studies met betrekking tot volwassenen.

Leven. Er is geen meta-analyse of systematische review gevonden die een directe relatie

tussen leven, zoals omschreven als primary good, en recidive of delinquentie als uitkomstmaat heeft onderzocht. Wel zijn er twee systematische reviews gevonden die een aspect van leven hebben onderzocht, namelijk het welzijn en welbevinden van gedetineerden. Woods et al. (2017) hebben onderzoek gedaan naar de impact van sportinterventies op het psychische welbevinden van gedetineerden vanaf 15 jaar oud. Dit onderzoek is uitgevoerd aan de hand van een

systematische review waarin veertien studies, zowel kwantitatieve- als kwalitatieve studies, zijn geïncludeerd. De interventies hadden een verschillende duur: van twintig intensieve weken, tot tweewekelijkse behandeling gedurende negen maanden. In twaalf studies werd een positief effect gevonden van sportinterventies op het psychisch welbevinden, twee studies vonden geen

significant effect. Alle kwantitatieve studies laten een sterk verband zien tussen het psychisch welbevinden van gedetineerden en sportinterventies. Er wordt geen gemiddeld effect gegeven. De kwalitatieve studies vonden verbeteringen op de aspecten zelfconcept, zelfvertrouwen,

zelfrespect, positief denken, stress en angst. De onderzoekers concludeerden dat sportinterventies een positief effect hadden op het psychisch welbevinden van gedetineerden. Ondanks de

(14)

kwaliteit van de studies. Vervolgonderzoek zou volgens Woods et al. (2017) van betere kwaliteit moeten zijn om de belangrijkste mechanismen die van invloed zijn op het effect te identificeren. Verder voerden De Claire en Dixon (2017) een systematische review uit naar tien studies die de impact van familiebezoek in de gevangenis op drie aspecten hebben onderzocht,

waaronder het welzijn en de recidive van zowel jeugd- als volwassen gedetineerden. Er moet worden opgemerkt dat de studies betreffende het welzijn inconsistenties vertoonden aangezien de onderzoekspopulaties verschilden. Desondanks wordt geconcludeerd dat het ontvangen van bezoek in de gevangenis een aanzienlijk positief effect heeft op het welzijn van mannelijke jeugdgedetineerden en vrouwelijke gedetineerden. Mannelijke jeugddelinquenten die in hun eerste twee maanden detentie bezoek ontvingen van hun ouders, rapporteerden een snellere afname van depressieve klachten dan degenen die geen bezoek van hun ouders ontvingen. Voor gedetineerde moeders, in de leeftijd van 19 tot 44 jaar, geldt dat hoe minder bezoek zij van hun kinderen ontvingen, hoe hoger de scores op depressieve klachten waren. Wat betreft het effect van gevangenisbezoek op recidive laat één studie zien dat de gedetineerden die bezoeken ontvingen 30,7% minder kans hadden op recidive dan degenen die geen bezoek ontvingen. Omdat deze studie volgens De Claire en Dixon (2017) van goede kwaliteit is, concluderen zij dat het risico op recidive over het algemeen lijkt af te nemen door het ontvangen van

gevangenisbezoek.

Kennis. Er is geen meta-analyse of systematische review gevonden die een directe relatie

tussen kennis, zoals omschreven als primary good, en recidive of delinquentie als uitkomstmaat heeft onderzocht. Wel zijn er studies gevonden die een aspect van deze primary good hebben onderzocht. Zo hebben Pyle, Flower, Fall en Williams (2016) een systematische review

uitgevoerd naar de risicofactoren voor delinquentie voor jeugdgedetineerden op het individuele domein. Zij bestudeerden in totaal 85 studies. Daarvan hadden 27 studies betrekking op

(15)

schoolprestaties, wat tot één van de individuele risicofactoren wordt gerekend. Uit de kwalitatieve review naar deze studies blijkt onder andere dat de schoolprestaties van

jeugdgedetineerden gemiddeld één standaarddeviatie onder het populatiegemiddelde liggen. Daarnaast blijkt dat het gemiddelde opleidingsniveau van jeugdgedetineerden enkele jaren onder het gemiddelde niveau ligt. De belangrijkste bevinding uit het onderzoek is dat veel

jeugdgedetineerden laag presteren op schoolvaardigheden, kampen met schoolse achterstanden/beperkingen en veelal speciaal onderwijs volgen.

Verder hebben Savage, Ferguson en Flores (2017) een meta-analyse uitgevoerd naar de relatie tussen schoolprestaties en fysieke agressie en gewelddadig gedrag. Zij includeerden 36 studies met zowel gedetineerden als niet-gedetineerden uit de algemene populatie. De

onderzoekers vonden een significant negatief verband tussen schoolprestaties en geweld, wat betekent dat minder goede schoolprestaties werden geassocieerd met meer gewelddadig gedrag. Echter, volgens de richtlijn van Cohen (1992) is het een klein verband. Daarnaast vonden Savage et al. (2017) dat daders van een geweldsdelict significant lagere scores hadden op

schoolprestaties ten opzichte van niet-gewelddadige daders. Ook dit is een klein verband (Cohen, 1992).

Daarnaast voerden Sander, Patall, Amoscato, Fisher en Funk (2012) een meta-analyse uit naar het effect van interventies voor jeugddelinquenten op hun schoolprestaties in verschillende settingen, zoals op school, in de justitiële jeugdinrichting en in de gemeenschap. Zij vonden in eerder onderzoek dat gedragsinterventies voor de normale populatie een positief effect hadden op zowel gedrag als schoolprestaties. Sander et al. (2012) onderzochten aan de hand van vijftien studies of dit ook geldt voor de populatie jeugddelinquenten. Zij vonden slechts een klein positief effect (Cohen, 1992) en concludeerden het volgende: gedragsinterventies die zijn ontworpen met het doel om gedrag zodanig te beïnvloeden dat delinquente gedragingen zullen afnemen, zijn

(16)

voor jeugddelinquenten niet effectief in het verbeteren van schoolprestaties. Ook de interventies die wél een specifieke academische component bevatten bleken niet effectief in het bevorderen van de schoolprestaties van jeugddelinquenten. Volgens de auteurs is het duidelijk dat er een relatie is tussen schoolprestaties en delinquentie, maar moet er meer onderzoek worden gedaan naar de ‘hoe’ en ‘waarom’ van deze relatie om interventies hierop aan te passen en te verbeteren.

Voortreffelijkheid in werk en spel. Er is geen meta-analyse of systematische review

gevonden die de relatie tussen werk en recidive of delinquentie als uitkomstmaat heeft

onderzocht. Wel hebben Visher, Winterfield en Coggeshall (2005) een meta-analyse uitgevoerd naar het effect van programma’s die gericht zijn op werkgelegenheid en beroepsonderwijs op recidive bij ex-gedetineerden. Het doel van deze verschillende programma’s is om werkeloosheid onder ex-gedetineerden te verminderen. De onderzoekers analyseerden aan de hand van acht studies wat het effect van dergelijke programma’s is op recidive bij ex-gedetineerden. De meeste programma’s zijn uitgevoerd in een residentiële setting en sommige programma’s duurden voort na de detentieperiode. De programma’s waren gevarieerd. Voorbeelden hiervan zijn:

gedetineerden kregen na vrijlating een werkeloosheidsuitkering, gedetineerden kregen tijdens detentie arbeidsbemiddeling, gedetineerden kregen tijdens detentie sollicitatietraining,

gedetineerden kregen een stageplek aangeboden. Visher et al. (2005) concluderen het volgende: de programma’s gericht op werkgelegenheid en beroepsonderwijs hadden geen significant effect op de recidive van ex-gedetineerden. Wel benadrukken de onderzoekers dat een evaluatie van de meest veelbelovende programma’s vanaf de jaren negentig ontbreekt in hun studie.

Wat betreft het aspect ‘spel’, zoals omschreven als primary good, is er een meta-analyse gevonden die de relatie tussen sport en jeugddelinquentie als primaire uitkomstmaat heeft onderzocht. Spruit, van Vugt, van der Put, van der Stouwe en Stams (2016) voerden een meta-analyse uit naar de relatie tussen sportparticipatie en jeugddelinquentie. Jeugddelinquentie werd

(17)

omschreven als een overtreding van de wet buiten de sportcontext. De onderzoekers analyseerden 51 studies. Ze onderzochten verschillende kenmerken van sport en delinquentie. Zo onderzochten ze de rol van het type sport: teamsport versus individuele sport. Deze eigenschap bleek een bepalende rol te spelen in de relatie tussen sportparticipatie en jeugddelinquentie: degenen die een individuele sport beoefenden werden als meer delinquent bevonden dan de degenen die aan een teamsport deelnamen. Daarnaast werd onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten van criminaliteit. Echter, geen van de specifieke soorten criminaliteit was significant gerelateerd aan sportparticipatie. Spruit et al. (2016) concluderen dat er geen significant verband is tussen sportparticipatie en jeugddelinquentie, wat betekent dat degenen die deelnemen aan sport niet meer of minder delinquent zijn dan degenen die geen sport uitoefenen.

De studie van Woods et al. (2017) is weergegeven bij de primary good ‘leven’ omdat de uitkomstmaat ‘welbevinden’ een aspect is met betrekking tot deze primary good. Aangezien sport ook een secondary good van ‘voortreffelijkheid in werk en spel’ kan zijn, wordt de studie hier ook genoemd.

Verder onderzochten Daykin, De Viggiani, Pilkington en Moriarty (2012) wat de impact van het maken van muziek op het welzijn, de gezondheid en het gedrag van jonge delinquenten is, in de leeftijd van 11 tot 25 jaar. Dit is gedaan aan de hand van een systematische review waarin elf studies, zowel kwantitatief als kwalitatief, zijn geïncludeerd.Een muziekinterventie of therapie kan onderdelen bevatten zoals rappen, zingen, het schrijven van liedjes of

muziektechnologie. De studie onderzocht geen directe relatie met recidive, maar toont wel positieve resultaten voor de self-efficacy van jonge delinquenten. Degenen die alleen

muziektherapie kregen en degenen die muziektherapie en cognitieve gedragstherapie kregen, vertoonden significant hogere scores op self-efficacy, in vergelijking met degenen die alleen cognitieve gedragstherapie of een alternatieve behandeling kregen.

(18)

Samenvattend toonden deelnemers van muziektherapie verbeteringen op school- en werkprestaties, depressie en gemoedstoestand, woede en self-efficacy. Echter, Daykin et al. (2012) besluiten dat de bestaande onderzoeken naar de invloed van muziektherapie op jeugddelinquenten niet van voldoende kwaliteit zijn om daadwerkelijk de effectiviteit van de therapie te bepalen. Desondanks kan de impact van muziektherapie op het welzijn, de gezondheid en het gedrag van jonge delinquenten als positief worden beschouwd. De review suggereert dat het maken van muziek een belangrijk instrument kan zijn ter preventie van delinquent gedrag.

Voortreffelijkheid in agency. Er is geen meta-analyse of systematische review gevonden

die een directe relatie tussen agency, zoals omschreven als primary good, en recidive of

delinquentie als uitkomstmaat heeft onderzocht. Wel is er een studie die deze relatie bespreekt als onderdeel van een bredere studie. Rodermond, Kruttschnitt, Slotboom en Bijleveld (2016)

voerden een systematische review uit naar de factoren die van invloed zijn op desistance bij vrouwelijke delinquenten in vergelijking met mannelijke delinquenten. Desistance kan worden omschreven als het moment waarop een persoon definitief stopt met het plegen van criminele activiteiten, of als het proces naar de definitieve stop toe. Rodermond et al. (2016) bestudeerden 44, zowel kwantitatieve- als kwalitatieve studies. Daarbij onderzochten ze voor verschillende dimensies de dynamische factoren, waaronder agency, die een onderdeel kunnen zijn van desistance. De invloed van agency op desistance werd in meerdere studies significant bevonden. Zij concluderen dat voor vrouwelijke delinquenten het volgende geldt wat betreft desistance: gevoelens van agency en keuzevrijheid, het hebben van een nieuw perspectief op het leven en de afspraak met jezelf om te veranderen draagt bij aan het proces van desistance.

Innerlijke rust. Er is geen meta-analyse of systematische review gevonden die een directe

relatie tussen innerlijke rust en recidive of delinquentie als uitkomstmaat heeft onderzocht. Wel is er een systematische review gedaan naar het effect van boeddhistische interventies (waaronder

(19)

mindfulness interventies) op gedetineerden, met recidivereductie als uitkomstmaat

(Buddhist-derived interventions, BDI) (Shonin, Van Gordon, Slade, & Griffiths, 2013). Een secundaire

uitkomstmaat van deze studie is het vermogen om te ontspannen. De onderzoekers hebben acht kwantitatieve interventiestudies geïncludeerd, die verschillende soorten BDI’s hebben

bestudeerd. Shonin et al. (2013) stellen dat de deelnemers aan de boeddhistische interventies een significante verbetering toonden op vijf criminogene variabelen, waaronder het vermogen om te ontspannen. Verder was het opvallend dat een aantal studies aantoonden dat BDI’s effectief waren voor de behandeling van verslavingsproblematiek onder gedetineerden. Daarnaast stellen de onderzoekers dat zij geen uitspraak kunnen doen over de mate van recidivereductie door de invloed van BDI’s, omdat de kwaliteit van de studies dermate slecht was. Desondanks wordt er geconcludeerd dat boeddhistische interventies mogelijk een positief effect kunnen hebben op gedetineerden. Volgens de auteurs is het essentieel dat de methodologische kwaliteit van de studies wordt verbeterd.

Verbondenheid. De eerder beschreven studie van De Claire en Dixon (2017) (zie bij

primary good ‘leven’) heeft niet de directe relatie tussen verbondenheid en recidive of

delinquentie als uitkomstmaat bestudeerd. Toch verdient het aandacht om ook bij verbondenheid deze studie te benoemen. Gevangenisbezoeken zijn tijdens detentie namelijk bij uitstek een middel om relaties te onderhouden (Bales & Mears, 2008), wat betrekking heeft op de primary good ‘verbondenheid’ zoals omschreven in Tabel 1.

Verder is er voor de primary good ‘verbondenheid’ geen meta-analyse of systematische review gevonden die een directe relatie tussen verbondenheid en recidive of delinquentie als uitkomstmaat heeft onderzocht. Wel is er een studie die deze relatie bespreekt als onderdeel van een bredere studie: Cottle, Lee en Heilbrun (2001) voerden een meta-analyse uit om de

(20)

waren al eerder gearresteerd voor een delict. De onderzoekers analyseerden 22 studies. Ze gebruikten acht domeinen van voorspellers, waaronder een familiedomein. Familiaire relaties behoren tot de primary good ‘verbondenheid’ zoals omschreven in Tabel 1. De onderzoekers concluderen dat het domein ‘delictgeschiedenis’ de grootste voorspeller was voor recidive, gevolgd door het domein ‘familie’. Uit het onderzoek blijkt dat er zes aspecten zijn die een significante voorspeller waren voor recidive op het familiedomein: slachtoffer zijn van fysiek of seksueel misbruik; één-oudergezin; het aantal uithuisplaatsingen; familieproblemen; een

ineffectieve besteding van vrije tijd; en het hebben van delinquente peers. Het effect van deze familie-aspecten op de recidive van jeugdigen is klein, maar significant (Cohen, 1992).

Gemeenschap. Er is geen meta-analyse of systematische review gevonden die een directe

relatie tussen gemeenschap en recidive of delinquentie als uitkomstmaat heeft onderzocht.

Spiritualiteit. Voor de primary good ‘spiritualiteit’ zijn een systematische review en een

meta-analyse gevonden die de relatie tussen spiritualiteit en delinquentie en criminaliteit hebben onderzocht. Spiritualiteit is een breed begrip. Zo kan religie een aspect van spiritualiteit zijn, zoals omschreven in Tabel 1. Johnson, De Li Larson en McCullough (2000) voerden een systematische review uit om de literatuur over de relatie tussen religie en jeugddelinquentie systematisch in kaart te brengen, te evalueren en te beoordelen. Zij bestudeerden veertig studies en beschrijven het volgende: dertig studies vinden een negatief effect van religie op delinquentie. Dit betekent een afname in het delinquente gedrag. Twee studies vinden een positief effect (toename delinquent gedrag); drie studies vinden een interactie-effect; en vijf studies vinden geen effect. Aan de hand van deze resultaten concluderen Johnson et al. (2000) dat religiositeit over het algemeen leidt tot een afname van delinquente gedragingen. Dit komt vooral voort uit de meest nauwkeurige studies die vier of meer dimensies van religie hebben gemeten. Echter, de onderzoekers benadrukken dat de methodologische kwaliteit van de studies naar de relatie tussen

(21)

religie en delinquentie vaak zwak is. Er is volgens hen onderzoek nodig van betere kwaliteit om hardere uitspraken te kunnen doen over deze relatie.

Daarnaast hebben Baier en Wright (2001) een meta-analyse uitgevoerd naar het effect van religie op criminaliteit. Zij analyseerden zestig studies, met onder andere religieuze participanten uit de algemene populatie en studenten van universiteiten. Zij concluderen dat religieuze

overtuigingen en gedragingen een klein, maar significant protectieve werking hebben op crimineel gedrag van individuen (Cohen, 1992). Het lijkt er dus op dat de religieuze

overtuigingen kunnen leiden tot een afname van criminele gedragingen, maar het bewijs is zwak. Verder hebben Schaefer, Sams en Lux in 2016 een meta-analyse (vijftien studies)

uitgevoerd naar het effect van religieuze gevangenisinterventies op attitudeverandering en wangedrag van volwassen gedetineerden. Een religieuze interventie bestaat volgens hen uit één of meerdere van de volgende aspecten: kerkelijk leiderschap; geloofsonderwijs; Bijbelstudie; spirituele counseling; en eredienst. Uit hun meta-analyse blijkt dat een religieuze interventie een kleine, maar significante vermindering teweegbrengt in de criminele attitude en wangedragingen van delinquenten (Cohen, 1992). De onderzoekers stellen dat spiritualiteit zich waarschijnlijk niet zelfstandig vertaalt naar een substantiële gedragsverandering die zou leiden tot recidivereductie. Zij concluderen dat religieuze interventies een bescheiden maar belangrijke verandering

teweegbrengen in de attitude en het gedrag van gedetineerden (Schaefer et al., 2016).

Geluk. Er is geen meta-analyse of systematische review gevonden die een directe relatie

tussen geluk en recidive of delinquentie als uitkomstmaat heeft onderzocht.

Creativiteit. Er is geen meta-analyse of systematische review gevonden die een directe

(22)

Tabel 2

Overzicht van de geïncludeerde studies per primary good

Auteurs Studiedesign Participanten Onderzoek Constructen Effect sizes indien gegeven

Leven Woods, Breslin, & Hassan (2017) Systematische review, 14 studies (9 kwantitatief, 5 kwalitatief), tussen 1982-2016. N = 614, waarvan 86% man. Gedetineerden vanaf 15 jaar oud in VS, UK, Australië, Italië, Canada.

Sample sizes: 2-105.

Impact van sport-based interventions (SBI) op het psychische welbevinden van gedetineerden. Interventies varieerde van 20 weken fulltime tot 2 uur sport per week gedurende 9 maanden.

Twaalf verschillende

meetinstrumenten gebruikt om het welbevinden te meten.

Definitie sport:

“Sport means all forms of physical activity which, through casual and organised participation, aim at expressing or improving physical fitness and mental well-being, forming social relationships or obtaining results in competitions at all levels” (Council of Europe, 2001, p.3).

De Claire &

Dixon (2017) Systematische review, 10 kwantitatieve studies, tussen 2002-2013. 4 studies beschreven welzijn, 1 studie recidive. Gedetineerden in Noord-Amerika. Sample sizes: 98-14.000.

Evaluatie van alle studies die sinds 1991 zijn gepubliceerd en die de impact van gevangenisbezoek van familieleden onderzoeken op drie aspecten: 1: welzijn van gedetineerden;

2: overtreden van regels; 3: recidive.

Welzijn is bepaald door: stress, depressie, suïcidaal en

zelfbeschadigend gedrag. Recidive is gemeten binnen een follow-up van 2 jaar na vrijlating volgens officiële data.

Kennis Pyle, Flower, Fall, & Williams (2016) Systematische review, 85 studies tussen 1979-2013. Voor schoolprestaties zijn 27 studies geïncludeerd, zowel kwantitatieve als kwalitatieve studies. Gedetineerde jeugdigen in de VS tussen de 11-18 jaar.

De U.S. Office of Juvenile Justice and Delinquency Prevention (OJJDP) gebruikt vier domeinen van risicofactoren voor delinquentie bij jeugdigen: individueel, school, leeftijdsgenoten en familie. In deze studie wordt het

Risicokenmerken op individueel niveau: geestelijke gezondheid, persoonlijkheid, psychologische problemen, emotionele gedrags- en sociale uitdagingen, cognitief-intellectuele ontwikkeling, schoolprestaties, slachtoffer verleden en middelengebruik.

(23)

Auteurs Studiedesign Participanten Onderzoek Constructen Effect sizes indien gegeven

individuele domein bestudeerd om te bepalen wat de risicokenmerken voor delinquentie op dit domein zijn voor jeugdigen in Amerika. Savage, Ferguson, & Flores (2017) Meta-analyse, 36 studies tussen 1979-2010.

24 studies: steekproef uit de algemene populatie. 12 studies: gedetineerden. Sample sizes: 20-14.977. De relatie tussen schoolprestaties en fysiek agressief of gewelddadig gedrag.

Schoolprestaties kunnen zowel Amerikaanse schoolniveaus betreffen, maar ook andere

indicatoren voor schoolsucces zoals de beoordeling van reken- of leestoetsen.

De gemiddelde ES voor de relatie tussen schoolprestatie en geweld is significant: r = -.143.

Gewelddadige daders hebben een significant lagere score op

schoolprestaties in vergelijking met niet-gewelddadige daders:

gemiddelde ES van r = -.117. Sander, Patall,

Amoscato, Fisher, & Funk (2012) Meta-analyse, 15 studies tussen 1976-2005. Jeugdigen in de VS in verschillende settingen: school, justitiële jeugdinrichtingen en de algemene populatie. Sample sizes: 19-417.

Effect van interventies – ontwikkeld voor jeugddelinquenten – op schoolprestaties. De effecten van interventies die zijn ontworpen om jeugddelinquentie te verminderen in drie verschillende settingen, op drie verschillende uitkomsten. Uitkomstmaten: schoolprestaties,

schoolbezoek en schoolattitudes. Het gemiddelde effect van interventies voor jeugddelinquenten op schoolprestaties is

d = .12, voor schoolbezoek en schoolattitudes respectievelijk d = .11 en d = .19.

Voortreffelijkheid in werk en spel

Visher, Winterfield, & Coggeshall (2005) Meta-analyse, 8 studies, tussen 1971-1994. Amerika: > 6000 volwassenen en

jeugdigen van 16/17 jaar die in contact zijn geweest met

strafrechtelijk systeem. Sample sizes: > 200.

De empirische resultaten over de effectiviteit van programma’s gericht op werkgelegenheid en beroepsonderwijs (community employment programs) op recidive bij ex-gedetineerden.

Recidive is gemeten aan de hand van arrestaties door officiële cijfers, maar ook zelf-rapportage cijfers zijn meegenomen.

Het programma moest minimaal één van de volgende aspecten bevatten:

- werk-toewijzing/plaatsing; - vakopleiding/beroepsonderwijs;

De acht verschillende programma’s die zijn onderzocht tonen geen significant effect op de kans van recidive bij ex-gedetineerden, de gemiddelde ES is r = 0.03.

(24)

Auteurs Studiedesign Participanten Onderzoek Constructen Effect sizes indien gegeven

Follow-up periode varieerden van 6 tot 36 maanden.

- sociale hulpverlening; - orthopedagogisch onderwijs; - training in levensvaardigheden. Spruit, van

Vugt, van der Put, van der Stouwe, & Stams (2016) Multilevel meta-analyse, 51 studies, tussen 1969-2014. N = 132.366 adolescenten. Gemiddelde leeftijd in de samples: tussen 12-18 jaar. In 92% van de studies is delinquentie gemeten door zelf-rapportage. In 8% van de studies door officiële cijfers.

Wat is de relatie tussen sportparticipatie en jeugddelinquentie en wat zijn mogelijk modererende factoren?

Jeugddelinquentie is crimineel gedrag als in een overtreding van de wet buiten de sportcontext. Andere soorten afwijkend gedrag zijn uitgesloten, zoals agressie of middelengebruik.

Soorten criminaliteit: algehele criminaliteit;

vermogenscriminaliteit;

vandalisme; geweldscriminaliteit; kleine criminaliteit.

Er is geen significant verband tussen sportparticipatie en jeugddelinquentie (r = .005). Daykin, de Viggiani, Pilkington, & Moriarty (2012) Systematische review, 11 studies (6 kwantitatief, 5 kwalitatief), tussen 1998-2010. Jeugdgedetineerden en jeugdigen die een risico lopen op delinquentie, tussen de 11-25 jaar in UK, Australië, Canada, VS en Zuid-Afrika. De onderzoekspopulatie verbleef in justitiële jeugdinrichtingen en mildere instellingen met vrijheidsbeperkingen. Sample sizes: 11-150.

Wat is de impact van muziek maken op het welzijn, de gezondheid en het gedrag van jonge daders die een risico lopen op delinquent gedrag?

Muziek interventies: rappen, zingen, liedjes schrijven en muziek technologie.

De kwantitatieve studies vergeleken: toegenomen vertrouwen, zelfrespect, self-efficacy, opleiding/werkprestaties, dyslexie, interpersoonlijke relaties, sociale vaardigheden, mentaal welzijn, emotie, humeur en woede. Uit de kwalitatieve studies kwamen 6 belangrijke thema's kwamen voort: identiteit; empowerment'; de rol van rapmuziek en

hiphopcultuur; culturele relevantie; expressie en duurzaamheid en middelen. Voortreffelijkheid in agency Rodermond, Kruttschnitt, Slotboom, & Bijleveld (2016) Systematische review, 44 studies (32 kwantitatief, 12 Volwassen vrouwelijke gedetineerden in verschillende landen: Nederland, Australië, Zijn desistance-theorieën, die gebaseerd zijn op mannelijke delinquenten,

Dynamische factoren die een onderdeel zijn van het desistance-proces bij vrouwelijke

delinquenten. Dimensies: familie,

(25)

Auteurs Studiedesign Participanten Onderzoek Constructen Effect sizes indien gegeven

kwalitatief) tussen

1994-2013. VS, Noorwegen, Polen, Spanje, Schotland.

Sample sizes: 20- 208.296.

ook van toepassing op

vrouwelijke delinquenten? sociaal, individueel, mentale gezondheid, drugs en financieel.

Innerlijke rust Shonin, Van Gordon, Slade, & Griffiths (2013) Systematische review, 8 kwantitatieve interventiestudies tussen 1983-2012. Van de 8 studies onderzochten 2 studies mindfulness-based interventies, vier VM-studies (Vipassana Meditation) en 2 studies onderzochten andere meditatie interventies. Volwassenen in detentie met een variërend strafblad, voornamelijk mannen. 7 studies in VS, 1 in Taiwan uitgevoerd.

Effectiviteit van Buddhist-derived interventions - Boeddhistische interventies (BDI’s) in gevangenissen op recidive.

Primaire uitkomstmaat: reductie recidivecijfers.

Secundaire uitkomstmaat: negatief effect, middelengebruik, woede en vijandigheid, vermogen om te ontspannen, en zelfrespect en optimisme (bepaald a.d.h.v. zelfrapportage).

De boeddhistische interventies opereren via een mechanisme van ‘naakte acceptatie’ en

transformatief bewustzijn van het ‘huidige’ moment. Mindfulness vormt de basis van een aantal boeddhistische interventies. Mindfulness: doelgericht, moment tot moment, niet-oordelend bewustzijn.

Verbondenheid

Cottle, Lee, & Heilbrun (2001) Meta-analyse, 22 studies tussen 1983-2000. N = 15.265 jeugdigen (83% jongens) in VS tussen de 12 en 21 jaar die tenminste één keer zijn gearresteerd. Sample sizes: 45-9176.

Wat zijn de voorspellers van recidive bij jeugdigen?

Acht domeinen van voorspellers: demografische informatie; delictgeschiedenis; familie- en sociale factoren; educatie factoren; intellectuele- en prestatiescores; geschiedenis van middelengebruik; klinische factoren; en een formele risicobeoordeling.

Zeven voorspellers domein familie: slachtoffer fysiek of seksueel misbruik, één-oudergezin, ouderlijke pathologie, aantal

Voor 6 van de 7 voorspellers van recidive door het domein ‘familie’ zijn de resultaten significant (r = gemiddelde ES):

- Slachtoffer fysiek of seksueel misbruik (r = .11)

- Eénoudergezin (r = .07)

- Aantal uithuisplaatsingen (r = .18) - Familieproblemen (r = .23) - Effectief besteden van vrije tijd (r = -.23)

(26)

Auteurs Studiedesign Participanten Onderzoek Constructen Effect sizes indien gegeven

uithuisplaatsingen,

familieproblemen (zoals slechte relaties tussen familieleden), vrijetijdsbesteding, delinquente peers.

Voor ouderlijke pathologie is geen significant effect gevonden op recidive (r = .05). Spiritualiteit Johnson, De Li, Larson, & McCullough (2000) Systematische review, 40 kwantitatieve studies tussen 1985-1997. Sample sizes: 123-34.129, gemiddelde van 2324.

De status van de literatuur, met betrekking tot de relatie tussen religiositeit en jeugddelinquentie systematisch beoordelen en evalueren.

Religiositeit werd gemeten aan de hand van zes dimensies:

attendance, salience, denomination, prayer, Bibble study & religious activities.

Baier & Wright

(2001) Meta-analyse, 60 studies tussen 1969-1998. Onderscheid tussen algemene criminaliteit en non-victim crime: 60% van de studies onderzocht non-victim crime. VS – zowel religieuze studenten van hogescholen en universiteiten, als religieuzen uit de algemene populatie. 62% van de studies hadden meer vrouwen dan mannen in hun sample. Sample sizes: 84-30.150.

Het effect van religie op

criminaliteit. Non-victim crime: alcohol en drugsmisbruik. Religieuze overtuigingen en gedragingen hebben een significant afschrikwekkend effect op het criminele gedrag van individuen, met een gemiddelde ES van r = -.12. Schaefer, Sams, & Lux (2016) Meta-analyse, 15 studies tussen 1987-2010. Gedetineerden in de VS en internationale populatie. Gemiddelde leeftijd 34 jaar. Sample sizes: 38-11.789.

Effect van religieuze gevangenis-interventies op aanpassing van de gedetineerde, gemeten door attitudeverandering en disciplinaire overtredingen/wangedrag. Attitudeverandering en disciplinaire overtredingen/wangedragingen.

Religieuze interventies brengen een significante vermindering teweeg in de criminele attitude en

wangedragingen van delinquenten, met een gemiddelde ES van d = -.23.

(27)

Discussie

Het doel van de huidige studie was om middels een scoping review aan de hand van meta-analyses en systematische reviews de empirische onderbouwing voor het Good Lives Model te onderzoeken. De primary goods van het GLM zijn hier in de huidige studie leidend in geweest. Er wordt geconcludeerd dat er op basis van meta-analyses en systematische reviews geen stevige empirische onderbouwing voor het GLM is gevonden. Het gebrek aan empirische onderbouwing bevestigt de bevindingen van Andrews et al. (2011), Looman en Abracen (2013) en Willis et al. (2014).

In de huidige studie zijn weinig relevante meta-analyses en systematische reviews gevonden met betrekking tot de primary goods. Er zijn slechts drie studies gevonden die een primary good in relatie tot recidive, delinquentie of criminaliteit als uitkomstmaat hebben

onderzocht. Daarnaast zijn vier interventiestudies geïncludeerd, hoewel geen van deze studies het effect van de behandeling van de primary good op recidive of delinquentie als primaire

uitkomstmaat heeft onderzocht.

Desondanks is er voor de primary good ‘spiritualiteit’ empirische onderbouwing gevonden in onder andere een systematische review. Daaruit blijkt dat religiositeit over het algemeen samenhangt met een afname van delinquente gedragingen bij jeugdigen (Johnson et al., 2000). Daarnaast concluderen Baier en Wright (2001) in hun meta-analyse dat religieuze

overtuigingen en gedragingen een protectieve uitwerking hebben op criminele gedragingen van individuen. Echter, 60% van de geïncludeerde studies onderzocht alcohol- en drugsgebruik als vorm van criminaliteit, waardoor de conclusie van Baier en Wright (2000) niet generaliseerbaar is naar criminaliteit in het algemeen. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het feit dat de studies gedateerd zijn. Het is aannemelijk dat de invloed van religie in het algemeen is veranderd de afgelopen twintig jaar en daarmee ook de invloed op criminaliteit. Concluderend

(28)

geven deze twee studies enig empirische onderbouwing voor de primary good ‘spiritualiteit’. Daarnaast is er voor ‘voortreffelijkheid in werk en spel’ een meta-analyse gevonden van Spruit et al. (2016) waarin zij concluderen dat er geen significant verband bestaat tussen sportparticipatie en jeugddelinquentie. Hiermee wordt de empirische onderbouwing voor de primary good ‘voortreffelijkheid in werk en spel’ juist ontkracht.

Verder zijn er voor de primary goods ‘leven’, ‘kennis’, ‘voortreffelijkheid in agency’, ‘innerlijke rust’ en ‘verbondenheid’ geen meta-analyses of systematische reviews gevonden die een directe relatie tussen de betreffende primary good en recidive/delinquentie als uitkomstmaat hebben onderzocht. Desondanks zijn er studies gevonden die een relatie aantonen tussen

bovenstaande primary goods en secundaire uitkomstmatengerelateerd aan delinquentie. Echter, deze studies geven geen stevige empirische ondersteuning voor de primary goods.

Daarnaast zijn voor drie primary goods (geluk, gemeenschap en creativiteit) geen meta-analyses of systematische reviews gevonden die een relatie tussen de betreffende primary good en recidive of delinquentie als uitkomstmaat hebben onderzocht.

Uit het huidige onderzoek is gebleken dat de primary goods niet duidelijk gedefinieerd en geoperationaliseerd zijn, wat de zoekstrategieën in het literatuuronderzoek heeft beïnvloed. Willis et al. (2014) bevestigden al eerder dat de operationalisatie onvoldoende is. Hierdoor is de

afbakening van de primary goods binnen het GLM onduidelijk. Zo lijken enkele primary goods elkaar te overlappen, zoals blijkt door de studies van De Claire en Dixon (2017) en Woods et al. (2017). Daarnaast lijken andere primary goods juist te beperkt omschreven. Zo zou geluk een onderdeel kunnen zijn van ‘leven’, onder andere aangezien geluk vaak in relatie wordt gebracht met welbevinden (Andersson, 2008).

Aangezien Andrews et al. (2011), Looman en Abracen (2013) en Willis et al. (2014) in hun studies stellen dat de onderbouwing voor het GLM onvoldoende is, is er in de huidige studie

(29)

gekozen voor een intensieve methode in de zoektocht naar empirische onderbouwing voor het GLM. De keuze voor een scoping review als onderzoeksdesign is een sterke eigenschap van de huidige studie. Dit gaf de mogelijkheid om per primary good te onderzoeken wat er tot nu toe aan literatuur beschikbaar is, en het op een dergelijke manier per primary good te categoriseren en weer te geven (Grant & Booth, 2009). Hierdoor is ruimte gecreëerd voor een brede interpretatie van de resultaten, doordat zowel kwalitatieve- als kwantitatieve overzichtsstudies zijn

geïncludeerd. Ondanks de intensieve zoekmethode en brede interpretatie van de resultaten van het huidige onderzoek, ontbreekt vooralsnog een stevige empirische onderbouwing voor de rol van de primary goods met betrekking tot recidivereductie.

Mogelijk is het nagenoeg ontbreken van empirisch bewijs voor het GLM in de huidige studie te wijten aan het includeren van alleen meta-analyses en systematische reviews. Hoewel meta-analyses en systematische reviews zorgen voor de sterkste vorm van bewijs, is het nadeel dat er geen ruimte is om individuele studies te includeren die de primary goods in relatie tot recidive, dan wel delinquentie zouden kunnen ondersteunen. Mogelijk zijn er voor bepaalde primary goods wel individuele studies beschikbaar, die zich lenen om geïntegreerd te worden in overzichtsstudies, waardoor alsnog bewijs gevonden zou kunnen worden voor het GLM op bepaalde onderdelen.

Er zijn verschillende kanttekeningen die gemaakt dienen te worden bij de huidige studie. Zo is het opmerkelijk dat tenminste vier van de geïncludeerde studies benadrukken dat de

kwaliteit van de geïncludeerde studies laag is (Daykin et al., 2012; Johnson et al., 2000; Shonin et al., 2013; Woods et al., 2017). Daarnaast is het opgevallen dat de termen criminaliteit, recidive en delinquentie als synoniemen van elkaar worden gebruikt, terwijl de begrippen in betekenis van elkaar verschillen. Hierdoor wordt een vergelijking van de resultaten bemoeilijkt. Daarnaast wordt de term ‘desistance’ regelmatig gebruikt om het moment waarop een persoon definitief

(30)

stopt met het plegen van criminele activiteiten, of als het proces naar de definitieve stop te beschrijven, zoals in de studie van Kruttschnitt, Slotboom en Bijleveld (2016). Het wordt aangeraden deze term in vervolgonderzoek mee te nemen.

Naast de kanttekeningen van het huidige onderzoek, is er een beperking die niet

onbesproken kan blijven: de keuze voor de uitvoering van het literatuuronderzoek in slechts één database. Dit kan worden beschouwd als een beperking omdat er wellicht relevante studies zijn gemist uit andere databases, zoals Crime and Justice van The Campbell Collaboration, met een focus op systematische reviews over criminaliteit en delinquentie

Naar aanleiding van de huidige studie is de belangrijkste aanbeveling om de primary goods van het GLM beter te operationaliseren. Vervolgens kan er meer wetenschappelijk

onderzoek worden gedaan naar de beschikbaarheid van individuele studies met betrekking tot de afzonderlijke primary goods. Per primary good kunnen de individuele studies worden

geïntegreerd door overzichtsstudies uit te voeren, zoals meta-analyses en systematische reviews. Deze manier van onderzoek kan wellicht in de toekomst worden vervolgd door een scoping review uit te voeren naar alle meta-analyses en systematische review met betrekking tot de primary goods. Uiteindelijk is het dan wellicht mogelijk om meer empirische onderbouwing voor het GLM in zijn geheel te vinden.

Verder is het opvallend dat het onderwerp gehechtheid niet aan bod komt in het GLM, terwijl bekend is dat een onveilige gehechtheid of gebrek aan gehechtheid een risicofactor is voor delinquentie (Hoeve et al., 2012). Een aanbeveling is om verder uit te zoeken wat dit onderwerp kan betekenen voor het GLM.

Een aanbeveling is om voorzichtig te zijn met gebruik van het GLM in de behandeling van delinquenten tot het moment dat er meer onderbouwing voor het model beschikbaar is. Willis et al. (2014) stellen dat een misleidende operationalisering van de GLM kan resulteren in een

(31)

ineffectieve behandeling en uiteindelijk hogere recidivecijfers. Wanneer we effectieve

hulpverlening willen bieden aan delinquenten aan de hand van een effectieve interventie, is het van belang dat de interventie ook goed onderbouwd is (van Yperen, Veerman, & Bijl, 2017).

Concluderend laat het huidige onderzoek zien dat de operationalisatie van de primary goods van het GLM onvoldoende is, waardoor het op dit moment niet mogelijk is om aan de hand van meta-analyses en systematische reviews het GLM empirisch te onderbouwen. De vraag is of dit na een juiste operationalisatie van de primary goods en vervolgonderzoek wel mogelijk is. Ondanks deze beperkingen, is er enig empirische onderbouwing gevonden voor de primary good ‘spiritualiteit’.

(32)

Literatuur

Andersson, P. (2008). Happiness and health: Well-being among the self-employed. The Journal

of Socio-Economics, 37(1), 213-236. https://doi.org/10.1016/j.socec.2007.03.003

Andrews, D.A., & Bonta, J. (2010a). Rehabilitating criminal justice policy and practice.

Psychology, Public Policy, and Law, 16(1), 39-55. doi:10.1037/a0018362

Andrews, D.A., & Bonta, J. (2010b). The psychology of criminal conduct (5th ed.). New Providence, NJ: LexisNexis Matthew Bender.

Andrews, D.A., Bonta, J., & Wormith, J.S. (2011). The Risk-Need-Responsivity (RNR) Model: Does Adding the Good Lives Model Contribute to Effective Crime Prevention? Criminal

Justice and Behavior, 38(7), 735-755. doi:10.1177/0093854811406356

Baier, C.J., & Wright, B.R.E. (2001). “If You Love Me, Keep My Commandments”: A Meta-Analysis of the Effect of Religion on Crime. Journal of Research in Crime and

Delinquency, 38(1), 3-21. doi:10.1177/0022427801038001001

Bales, W.D., & Mears, D.P. (2008). Inmate Social Ties and the Transition to Society: Does Visitation Reduce Recidivism? Journal of Research in Crime and Delinquency, 45(3), 287–321. doi:10.1177/ 0022427808317574

Boone, M.M. (2016). Effectiviteit van straffen. In: Criminologie en strafrecht. Boom Studieboeken criminologie & veiligheid. Den Haag: Boom criminologie. 215-247. CBS. (2019, 8 februari). Geregistreerde criminaliteit; soort misdrijf, regio [Dataset].

Geraadpleegd op 12 februari 2019, van https://opendata.cbs.nl/statline/

Cohen, J. (1992). A power primer. Psychological Bulletin, 112(1), 155-159. doi: 10.1037/0033-2909.112.1.155

(33)

Cottle, C.C., Lee, R.J., & Heilbrun, K. (2001). The Prediction of Criminal Recidivism in Juveniles: A Meta-Analysis. Criminal Justice and Behavior, 28(3), 367-394. https://doi.org/10.1177/0093854801028003005

Council of Europe. (2001). Recommendation No. R. (92) 13 REV of the committee of ministers of

members states on the revised European sports charter (Strasbourg, France).

Daykin, N., de Viggiani, N., Pilkington, P., & Moriarty, Y. (2013). Music making for health, well-being and behavior change in youth justice settings: A systematic review. Health

Promotion International, 28(2), 197-210. https://doi.org/10.1093/heapro/das005 De Claire, K., & Dixon, L. (2017). The Effects of Prison Visits from Family Members on

Prisoners’ Well-being, Prison Rule Breaking, and Recidivism: A Review of Research Since 1991. Trauma, Violence & Abuse, 18(2), 185-199. doi:10.1177/1524838015603209 De Koster, M. (2010). Jongeren en criminaliteit. Tijdschrift voor Criminologie, 52(3), 310-319. Gannon, T.A., King, T., Miles, H., Lockerbie, L., & Willis, G.M. (2011). Good lives sexual

offender treatment for mentally disordered offenders. British Journal of Forensic

Practice, 13(3), 153-168. doi:10.1108/14636641111157805

Grant, M.J., & Booth, A. (2009). A typology of reviews: an analysis of 14 review types and associated methodologies. Health Information and Libraries Journal, 26(2), 91-108. doi:10.1111/j.1471-1842.2009.00848.x.

Hoeve, M., Stams, G.J.J.M., van der Put, C.E., Dubas, J.S., van der Laan, P.H., & Gerris, J.R.M. (2012). A Meta-Analysis of Attachment to Parents and Delinquency. Journal of Abnormal

Child Psychology, 40(5), 771-785. https://doi.org.10.1007/s10802-011-9608-1

Johnson, B.R., De Li, S., Larson, D.B., & McCullough, M. (2000). A Systematic Review of the Religiosity and Delinquency Literature: A Research Note. Journal of Contemporary

(34)

Kalidien, S. N., & De Heer-de Lange, N. E. (2010). Criminaliteit en rechtshandhaving 2009. Geraadpleegd van https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/cenr-2009.aspx

Loeber, R., Slot, N.W. & Stouthamer-Loeber, M. (2008). A cumulative developmental model of risk and promotive factors. In: R. Loeber, N.W. Slot, P.H. van der Laan & M. Hoeve (eds.). Tomorrow’s criminals. Farnhame: Ashgate, 133-164.

Looman, J., & Abracen, J. (2013). The Risk Need Responsivity Model of Offender

Rehabilitation: Is There Really a Need For a Paradigm Shift? International Journal of

Behavioral Consultation and Therapy, 8(3-4), 30-36. doi:10.1037/h0100980

Purvis, M., Ward, T., & Willis, G. M. (2011). The Good Lives Model in Practice: Offence Pathways and Case Management. European Journal of Probation, 3(2), 4-28. Pyle, N., Flower, A., Fall, A.M., & Williams, J. (2016). Individual-Level Risk Factors of

Incarcerated Youth. Remedial and Special Education, 37(3), 172-186. doi:10.1177/0741932515593383

Rapp, C.A. (1998). The Strengths Model: Case Management with People Suffering from Severe and Persistent Mental Illness. New York, NY: Oxford University Press.

Rodermond, E., Kruttschnitt, C., Slotboom, A., & Bijleveld, C.C.J.H. (2016). Female desistance: A systematic review. European Journal of Criminology, 13(1), 3-28.

doi:10.1177/1477370815597251

Roy Rosenzweig Center for History and New Media. (z.d.). Zotero | Your personal research

assistant [Software]. Geraadpleegd op 10 maart 2019, van https://www.zotero.org/

Qatar Computing Research Institute. (2016). Rayyan QCRI, the Systematic Reviews web app. Geraadpleegd op 24 april 2019, van https://rayyan.qcri.org/welcome

Sander, J.B., Patall, E.A., Amoscato, L.A., Fisher, A.L., & Funk, C. (2012). A meta-analysis of the effect of juvenile delinquency interventions on academic outcomes. Children and

(35)

Youth Services Review, 34(9), 1695-1708.

http://dx.doi.org/10.1016/j.childyouth.2012.04.005

Savage, J., Ferguson, C.J., & Flores, L. (2017). The effect of academic achievement on

aggression and violent behavior: A meta-analysis. Aggression and Violent Behavior, 37, 91-101. doi:/10.1016/j.avb.2017.08.002

Schaefer, L., Sams, T., & Lux, J. (2016). Saved, Salvaged, or Sunk: A Meta-Analysis of the Effects of Faith-Based Interventions on Inmate Adjustment. The Prison Journal, 96(4), 600-622. doi:10.1177/0032885516650883

Shonin, E.S., Van Gordon, W., Slade, K., & Griffiths, M.D. (2013). Mindfulness and other Buddhist-derived interventions in correctional settings: A systematic review. Agression

and Violent Behavior, 18(3), 365-372. https://doi.org/10.1016/j.avb.2013.01.002

Smit, P.R., Ghauharali, R., van der Veen, H.C.J., Willemsen, F., Steur, J., te Velde, R.A., van der Vorst, T., & Bongers, F. (2018). Tasten in het duister. Een verkenning naar bronnen en

methoden om de aard en omvang van de criminaliteit te meten. Den Haag: WODC.

Cahier 2018-21a.

Spruit, A., van Vugt, E., van der Put, C., van der Stouwe, T., & Stams, G. J. (2015). Sports Participation and Juvenile Delinquency: A Meta-Analytic Review. Journal of Youth and

Adolescence, 45(4), 655–671. https://doi.org/10.1007/s10964-015-0389-7

Tricco, A. C., Lillie, E., Zarin, W., O'Brien, K. K., Colquhoun, H., Levac, D., . . . Straus, S. E. (2018). PRISMA Extension for Scoping Reviews (PRISMA-ScR): Checklist and

Explanation. Annals of Internal Medicine, 169(7), 467. https://doi.org/10.7326/m18-0850 Van Yperen, T., Veerman, J.W., & Bijl, B. (2017). Zicht op effectiviteit. Handboek voor

resultaatgerichte ontwikkeling van interventies in de jeugdsector. Nederland: Uitgeverij

(36)

Visher, C.A., Winterfield, L., & Coggeshall, M.B. (2005). Ex-offender Employment Programs and Recidivism: A Meta-Analysis. Journal of Experimental Criminology, 1(3), 295–315.

https://doi.org/10.1007/s11292-005-8127-x

Ward, T. (2002a). Good lives and the rehabilitation of offenders: Promises and problems. Aggression and Violent Behavior, 7(5), 513–528.

https://doi.org/10.1016/S1359-1789(01)00076-3

Ward, T. (2002b). The Management of Risk and the Design of Good Lives. Australian

Psychologist, 37(3), 172–179. https://doi.org/10.1080/00050060210001706846

Ward, T. (2012). The rehabilitation of offenders: Risk management and seeking good lives.

Japanese Journal of Offender Rehabilitation, 1, 57–76.

Ward, T., & Brown, M. (2004). The good lives model and conceptual issues in offender rehabilitation. Psychology, Crime & Law, 10(3), 243–257.

https://doi.org/10.1080/10683160410001662744

Ward, T., & Fortune, C.A. (2013). The Good Lives Model: Aligning Risk Reduction with Promoting Offenders’ Personal Goals. European Journal of Probation University of

Bucharest, 5(2), 29-46. https://doi.org/10.1177/206622031300500203

Ward, T., & Maruna, S. (2007). Rehabilitation: beyond the risk assessment paradigm. London, UK: Routledge. doi:10.4324/9780203962176

Ward, T., & Gannon, T.A. (2006). Rehabilitation, etiology, and self-regulation: The comprehensive good lives model of treatment for sexual offenders. Aggression and

Violent Behavior, 11, 77-94. doi:10.1016/j.avb.2005.06.001

Ward, T., & Stewart, C.A. (2003). The Treatment of Sex Offenders: Risk Management and Good Lives. Professional Psychology: Research and Practice, 34(4), 353-360.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Although several traits are associated with the significant increases in yield potential of green revolution varieties of wheat and rice, the most important

Firstly, based on explanations pointing towards busyness and upper-class cohesion, I predicted a negative relationship between social networks and monitoring (hypothesis 1).

1) De rapportage over de nieuwe methode van Pro Rail voor de toerekening van de kosten aan het minimumtoegangspakket bevat geen tarieven voor de vergoeding

• Bij combinaties van middelen in suikerbieten anders dan BOGT of BOPT zijn PS1"waarden > 65 gemeten vanaf 3 dagen na behandeling indicatief voor een goed effect op

Organische materialen kunnen de weerbaarheid tegen plagen en ziekten vergroten, maar in sommige gevallen de aantasting juist versterken.. In dit project bestuderen we de principes

(b) Calculated magnetisation profile along the c axis in the cuprate layer in proximity of the interface for different values of the external magnetic field and antiferromagnetic J A

zijn de namen die door de respondenten zijn ingevuld, maar die zelf de enquête niet hebben.

For all three Trp570 mutants the hydrolysis activity increased, as evidenced by the increased intensity of peak 1 in the HPAEC-PAD profile (Figure 3A), whereas the hydrolytic