• No results found

Auditor specialisatie, accounting conservatisme en audit fees

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Auditor specialisatie, accounting conservatisme en audit fees"

Copied!
77
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Amsterdam Business School

Auditor specialisatie, accounting conservatisme en audit fees

Naam: J.C. (Lisa) de With Studentnummer: 11361298

Thesis supervisor: dhr. P. Ghazizadeh Datum: 25 juni 2018

Aantal woorden: 15.711

MSc Accountancy & Control, studierichting Accountancy

Faculteit Economie & Bedrijfskunde, Universiteit van Amsterdam

(2)

2 Statement of Originality

This document is written by student J.C. (Lisa) de With who declares to take full responsibility for the contents of this document.

I declare that the text and the work presented in this document is original and that no sources other than those mentioned in the text and its references have been used in creating it.

The Faculty of Economics and Business is responsible solely for the supervision of completion of the work, not for the contents.

(3)

3

Samenvatting

Het doel van deze empirische studie is om te beoordelen of accounting conservatisme een mediërende variabele is voor de relatie tussen auditor specialisatie en audit fees. Deze empirische studie onderzoekt dus of door middel van het toevoegen van de variabele accounting conservatisme het effect tussen de oorzaak (auditor specialisatie) en het gevolg (audit fees) beter verklaard kan worden en of deze toevoeging de relatie sterker maakt. Voorgaand wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat er een positieve associatie bestaat tussen auditor specialisatie en de audit fee. Auditor specialisatie leidt immers tot voordelen voor de cliënt waardoor de cliënt bereid is een hogere audit fee te betalen. Daarnaast leidt auditor specialisatie tot een betere onderhandelingspositie voor de auditor en besteden gespecialiseerde auditors meer uren aan de audit waardoor de audit fee stijgt. Tevens heeft voorgaand wetenschappelijk onderzoek bewijs geleverd voor een negatieve associatie tussen de toepassing van accounting conservatisme en de audit fee. Een minder conservatief rapporteringssysteem leidt immers tot een stijging in zowel het audit risico als het business risico voor de auditor. Deze verhoogde risico’s zorgen voor een stijging in de audit fee. Aanleiding van deze empirische studie is het ontbreken van wetenschappelijk onderzoek over accounting conservatisme als mediator variabele voor de relatie tussen auditor specialisatie en de audit fee. Derhalve staat de volgende onderzoeksvraag centraal in deze empirische studie: Heeft accounting conservatisme een mediërend effect op de relatie tussen auditor specialisatie en

audit fees? Ter beantwoording van deze onderzoeksvraag is er gebruik gemaakt van data van 2.483

beursgenoteerde bedrijven uit de Verenigde Staten met een big 4 auditor voor de periode 2003 tot en met 2015. In deze empirische studie zijn 14.730 bedrijfsjaren meegenomen. De onderzoeksvraag is beantwoord middels vier hypothesen waarvoor OLS regressies zijn gehanteerd. Het eerste model heeft betrekking op een verwachte positieve associatie tussen auditor specialisatie en audit fees. Deze empirische studie toont aan dat sprake is van een positieve associatie tussen auditor specialisatie en audit fees. Het tweede model heeft betrekking op een verwachte negatieve associatie tussen accounting conservatisme en audit fees. Deze empirische studie toont aan dat sprake is van een negatieve associatie tussen accounting conservatisme en audit fees. Een bedrijf dat een conservatiever accounting regime hanteert betaalt een lagere audit fee aan de auditor. Het derde model heeft betrekking op een verwachte negatieve associatie tussen auditor specialisatie en accounting conservatisme. Deze empirische studie toont geen negatieve associatie aan tussen auditor specialisatie en accounting conservatisme. Een gespecialiseerde auditor vereist dus niet minder accounting conservatisme van de cliënt. Daarentegen toont deze empirische studie wel een significante positieve associatie aan tussen auditor specialisatie en accounting conservatisme.

(4)

4 Een cliënt met een gespecialiseerde auditor heeft een conservatiever accounting regime. Een mogelijke reden hiervoor is dat een cliënt met een gespecialiseerde auditor graag een hogere kwaliteit van de financiële verantwoording wil. Een cliënt die kiest voor een gespecialiseerde auditor associeert een gespecialiseerde auditor met een hogere (waargenomen) audit kwaliteit en om de kwaliteit van de financiële verantwoording verder te verhogen wordt een conservatiever accounting regime toegepast. Het vierde en tevens laatste model van deze empirische studie onderzoekt of accounting conservatisme een mediërend effect heeft op de relatie tussen auditor specialisatie en audit fees. Deze empirische studie toont aan dat accounting conservatisme geen mediator variabele is voor de relatie tussen auditor specialisatie en de audit fee. Het effect van auditor specialisatie op de audit fee verloopt dus niet via accounting conservatisme. De audit fee stijgt niet minder in vergelijking met de situatie waarin de auditor niet is gespecialiseerd. Deze empirische studie kent diverse beperkingen. Ten eerste is het onduidelijk of de stijging in de audit fee door auditor specialisatie wordt veroorzaakt door een stijging in het aantal audit uren of door een stijging in de audit fee tarieven. Daarnaast beperkt deze empirische studie zich tot de big 4 audit kantoren en is er nog geen eenduidige wijze voor het bepalen van auditor specialisatie. Hierdoor is een alternatieve methode wellicht geschikter. Vervolgonderzoek naar auditor specialisatie en audit fees kan zich richten op niet big 4 audit kantoren. Daarnaast kan deze empirische studie nogmaals uitgevoerd worden, met inachtneming van de beperkingen, om een krachtiger model te ontwikkelen voor hypothese 3.

(5)

5

Voorwoord

Voor u ligt de masterscriptie over auditor specialisatie, accounting conservatisme en audit fees. Deze scriptie geeft inzicht in de relatie tussen deze drie accounting concepten. In deze empirische studie is een nieuwe onderzoeksvraag beantwoord ter afronding van de masteropleiding Accountancy & Control, studierichting accountancy, aan de Universiteit van Amsterdam.

In juni 2016 ben ik afgestudeerd aan de Hogeschool Utrecht voor de bacheloropleiding Bedrijfseconomie. Ondanks dat ik enorm trots was op het behalen van de bacheloropleiding, heb ik al jaren de ambitie om registeraccountant te worden. Een logische vervolgstap was dan ook de masteropleiding Accountancy & Control. Inmiddels twee jaar later kijk ik met veel plezier en voldoening terug op deze masteropleiding en ga ik met dezelfde ambitie starten aan de Postmaster Accountancy om zo weer een stap dichterbij het einddoel te komen.

Naast dat ik mijzelf wilde uitdagen met deze masteropleiding, wilde ik dit ook graag combineren met praktijkervaring. Ik heb de masteropleiding dan ook gecombineerd met werken bij BDO. Deze combinatie heb ik als ideaal ervaren om vanuit beide hoeken, theorie en praktijk, kennis te vergaren.

Een dankwoord wil ik uitspreken aan dhr. Ghazizadeh, de scriptiebegeleider van de UvA. Deze begeleiding heeft mede gezorgd voor het resultaat dat voor u ligt. Daarnaast wil ik mijn ouders en vriend bedanken voor hun steun. Zij hebben ervoor gezorgd dat ik gemotiveerd heb kunnen werken aan de afronding van de masteropleiding en dat ik daarmee een stap dichter bij mijn einddoel ben gekomen.

Lexmond, 25 juni 2018

(6)

6

Inhoudsopgave

1 Introductie ... 8 1.1 Achtergrondinformatie ... 8 1.2 Onderzoeksvraag ... 9 1.3 Motivatie ... 10 2 Theoretisch kader ... 11 2.1 Agency theorie ... 11

2.2 Auditor specialisatie en audit fees ... 11

2.3 Accounting conservatisme en audit fees ... 13

2.4 Auditor specialisatie, audit fees en accounting conservatisme ... 15

3 Methodologie ... 17

3.1 Empirische methodologie ... 17

3.2 Steekproef ... 18

3.3 Theoretische concepten en regressiemodellen ... 19

3.3.1 Auditor specialisatie en audit fees ... 19

3.3.2 Accounting conservatisme en audit fees ... 22

3.3.3 Auditor specialisatie en accounting conservatisme ... 26

3.3.4 Auditor specialisatie, audit fees en accounting conservatisme ... 29

4 Data ... 31

4.1 Outliers en missende waarden ... 31

4.2 Database en steekproef ... 31

4.3 Beschrijvende statistiek ... 33

4.4 Normaliteitstoets ... 36

4.5 Correlaties ... 37

4.5.1. Correlatie audit fee en accounting conservatisme ... 39

4.5.2. T-toetsen ... 39

5 Resultaten ... 41

(7)

7

5.1.1 Auditor specialisatie en audit fees ... 41

5.1.2 Accounting conservatisme en audit fees ... 44

5.1.3 Auditor specialisatie en accounting conservatisme ... 47

5.1.4 Mediator accounting conservatisme ... 50

5.2 Robuustheidstoets ... 53 6 Discussie en conclusie ... 54 6.1 Conclusie ... 54 6.2 Beperkingen ... 56 6.3 Aanbevelingen vervolgonderzoek ... 57 Literatuur ... 58 Bijlagen ... 65

Bijlage 1: Overzicht informatie databases per variabele ... 66

Bijlage 2: Boxplots metrische onafhankelijke en afhankelijke variabelen ... 68

Bijlage 3: Overzicht aantal observaties per industrie ... 69

(8)

8

1

Introductie

1.1 Achtergrondinformatie

Diverse onderzoeken zijn verricht naar de determinanten die de hoogte van de audit fee bepalen (Simunic, 1980; Francis, 1984; Firth, 1985; Simon, 1985; Palmrose, 1986; Simon & Francis, 1988). Door inzicht te verkrijgen in deze determinanten kan de auditmarkt geanalyseerd worden (Jubb et al., 1996). Eén van de determinanten die bepalend is voor de hoogte van de audit fee betreft het risico voor de auditor, waarbij het onderscheid bestaat tussen het business risico en het audit risico (Jubb et al., 1996; Colbert, 1991). Onderdeel van het audit risico is het inherente risico dat de auditor heeft als een audit wordt uitgevoerd (Jubb et al., 1996). Ondanks dat voldaan wordt aan de vereisten die gesteld worden aan de uitvoering van een audit, onder andere onafhankelijkheid en competentie, kan een auditor alsnog geconfronteerd worden met procesvoering en kosten als gevolg van reputatieschade (Jubb et al., 1996). Laatstgenoemde betreft het business risico. Ter compensatie van deze risico’s zorgt de auditor dat hij gecompenseerd wordt middels een stijging in de audit fee.

Een ander effect op de audit fee betreft de specialisatie van de auditor. De bestaande wetenschappelijke literatuur toont aan dat auditor specialisatie ook zorgt voor een stijging in de audit fee ((Zerni, 2012; Nagy, 2014; Fergusson et al., 2003; Mayhew & Wilkins, 2003; Huang et al.; 2007; Francis et al., 2005; Casterella et al., 2004; Bae et al., 2018). Het onderzoek van Zerni (2012) onder Zweedse bedrijven toont aan dat de audit fee stijgt als sprake is van een gespecialiseerde engagement partner. De reden hiervan is dat een gespecialiseerde engagement partner geassocieerd wordt met een hogere (waargenomen) audit kwaliteit, waardoor de hogere audit fee wordt gerechtvaardigd. Mayhew & Wilkins (2003) kijken naar het effect van branchespecialisatie, als onderdeel van een differentiatiestrategie, van een accountantskantoor op de audit fees voor een IPO (beursintroductie van een onderneming). Zij concluderen dat accountantskantoren die zich met succes hebben gedifferentieerd in een industrie een sterkere onderhandelingspositie bij hun klanten behouden en hiermee een hogere audit fee kunnen bewerkstelligen. Auditor specialisatie is zowel op audit engagement partner niveau als op nationaal- en kantoorniveau onderzocht (Nagy, 2014). Lowensohn et al. (2007) hebben daarentegen geen bewijs gevonden voor een relatie tussen auditor specialisatie en audit fees in de overheidssector.

Naast het effect van auditor specialisatie op audit fees heeft wetenschappelijk onderzoek nog een effect aangetoond op audit fees, namelijk de toepassing van accounting conservatisme.

(9)

9 Accounting conservatisme kan gedefinieerd worden als een accounting beleid waarbij hogere verificatiestandaarden worden gehanteerd voor het herkennen van goed nieuws dan voor slecht nieuws (Basu, 1997; Watts, 2003). Volgens de beschikbare literatuur leidt de toepassing van accounting conservatisme tot diverse voor- en nadelen (Ruch & Taylor, 2015; Basu, 1997; Watts, 2003; Gigler et al., 2009; Guay & Verrecchia, 2006). Ondanks de voordelen wordt accounting conservatisme niet meer opgenomen als één van de vereiste kwalitatieve karakteristieken voor financiële verslaggeving in het conceptuele framework, doordat het een bias kan hebben op accounting informatie en het de neutraliteit aantast (FASB, 2010). Eén van de voordelen van de toepassing van accounting conservatisme betreft dat dit een negatief effect heeft op de audit fee (Gul et al., 2002; DeFond, 2015). Gul et al. (2002) passen voor dit onderzoek een exogene shock toe in de vorm van een financiële crisis. Het management heeft tijdens een financiële neergang namelijk minder prikkels om conservatief te rapporteren. Eén van de consequenties van minder conservatief rapporteren betreft de stijging in het inherente risico (audit risico) voor de auditor, waardoor de kans op procesvoering en reputatieschade stijgen (Gul et al., 2002; DeFond, 2015). Ter compensatie voor de stijging van deze risico’s voert de auditor een verhoging door in de audit fee (Gul et al, 2002; DeFond, 2015; Venkataraman et al., 2008).

Deze empirische studie breidt deze stroom van accounting onderzoek verder uit door deze twee aangetoonde relaties te combineren in één onderzoek door te kijken naar audit specialisatie, audit fees en accounting conservatisme tezamen. Hiervoor is onderzocht of sprake is van een relatie tussen auditor specialisatie en accounting conservatisme. Daarnaast is onderzocht of accounting conservatisme een mediator variabele is voor de relatie tussen auditor specialisatie en audit fees.

1.2 Onderzoeksvraag

Het doel van deze empirische studie is te beoordelen of accounting conservatisme een mediërende variabele is voor de relatie tussen auditor specialisatie en audit fees. Deze empirische studie onderzoekt dus of door middel van het toevoegen van de variabele accounting conservatisme het effect tussen de oorzaak (auditor specialisatie) en het gevolg (audit fees) beter verklaard kan worden en of deze toevoeging de relatie sterker maakt. Het effect van auditor specialisatie op audit fees kan immers via accounting conservatisme verlopen. Hiervoor dient echter eerst getoetst te worden of er een relatie is tussen auditor specialisatie en accounting conservatisme.

Als er geen sprake is van een relatie tussen auditor specialisatie en accounting conservatisme kan er geen sprake zijn van een mediator variabele.

(10)

10 Deze empirische studie beantwoordt de volgende onderzoeksvraag:

Heeft accounting conservatisme een mediërend effect op de relatie tussen auditor specialisatie en audit fees?

1.3 Motivatie

Eerder onderzoek heeft de relatie tussen de toepassing van accounting conservatisme en audit fees aangetoond (Gul et al., 2002; DeFond, 2015). Dit betreft een negatieve relatie. Anderzijds is de positieve relatie tussen auditor specialisatie en audit fees wetenschappelijk aangetoond (Zerni, 2012; Nagy, 2014; Fergusson et al., 2003; Mayhew & Wilkins, 2003; Huang et al.; 2007; Francis et al., 2005; Casterella et al., 2004). Tot op heden is er echter geen wetenschappelijk onderzoek beschikbaar dat deze twee aangetoonde relaties combineert en onderzoekt of accounting conservatisme een mediërend effect heeft op de relatie tussen auditor specialisatie en audit fees. Deze mediërende variabele kan, als hier statistisch bewijs voor is, de relatie tussen auditor specialisatie en audit fees beter verklaren. Het effect van auditor specialisatie op audit fees kan immers verlopen via accounting conservatisme. Deze empirische studie is dus een aanvulling op voorgaand wetenschappelijk onderzoek. De uitkomsten van deze empirische studie zijn van belang voor academici, investeerders en regelgevers om beter de markt van audit prijzen in de Verenigde Staten te evalueren.

Het onderzoek is als volgt opgebouwd: In hoofdstuk 2 is het theoretisch kader weergegeven waarin de accounting concepten (auditor specialisatie, accounting conservatisme en audit fees) zijn besproken en de hypothesen van dit onderzoek zijn toegelicht. Hoofdstuk 3 betreft de methodologie, waarin uiteen is gezet hoe de onderzoeksvraag beantwoord is. In hoofdstuk 4 is nadere informatie opgenomen over de gebruikte data voor dit onderzoek en is de beschrijvende statistiek weergegeven. In hoofdstuk 5 zijn de resultaten van dit onderzoek weergegeven. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, zijn de conclusie, de beperkingen en de aanbevelingen voor vervolgonderzoek weergegeven.

(11)

11

2

Theoretisch kader

In dit hoofdstuk is bestaande literatuur opgenomen over het onderwerp. Deze literatuur dient als basis voor deze empirische studie over auditor specialisatie, accounting conservatisme en audit fees. Achtereenvolgens worden de agency theorie, de belangrijkste theoretische concepten van deze empirische studie en de hypotheseontwikkeling uiteengezet. Voor deze empirische studie zijn vier hypothesen getoetst.

2.1 Agency theorie

De theorie die van toepassing is op deze empirische studie betreft de agency theorie. Volgens Jensen en Meckling (1976) kan een agency relatie als volgt worden gedefinieerd: “een contract waarbij één of meerdere personen (principaal) een andere persoon of personen (agent) in dienst nemen om bepaalde taken uit te voeren, waarbij de principaal bepaalde beslissingsbevoegdheden delegeert aan de agent”. Als beide partijen optimaal gebruik willen maken van deze relatie dan heeft de principaal goede reden om aan te nemen dat de agent niet altijd in het beste belang handelt van de principaal (Jensen & Meckling, 1976; Eisenhardt, 1989). De principaal kan monitoring kosten maken om zo afwijkingen van het belang van de principaal te beperken. Daarnaast kan de principaal ook andere middelen besteden (bonding kosten) om zekerheid te verkrijgen dat de agent geen acties onderneemt die de principaal schaadt of die ervoor zorgen dat de principaal wordt gecompenseerd als de agent toch ongewenste acties onderneemt (Jensen & Meckling, 1976; Eisenhardt, 1989). Deze kosten tezamen betreffen de agency kosten.

Eén vorm van agency kosten betreft de kosten voor de uitvoering van een audit door een auditor, oftewel de audit fee. Een audit heeft als doel de informatieasymmetrie tussen de principaal (het management van een bedrijf) en de agent (de aandeelhouders) te verminderen (Jensen & Meckling, 1976). De auditor is een onafhankelijke partij die door de controle van de financiële verantwoording de informatieasymmetrie tussen de beide partijen verkleind.

2.2 Auditor specialisatie en audit fees

Auditing wordt gezien als een gedifferentieerde service waarbij een aanzienlijke variatie bestaat tussen de vergoeding voor de inspanningen van de auditor (Zerni, 2012). Eén manier voor de auditor om product differentiatie toe te passen betreft specialisatie (Simunic & Stein, 1987; Liu & Simunic, 2005).

(12)

12 Volgens de psychologische literatuur is sprake van expertise als diegene domein-specifieke kennis bezit die vergaard is middels jarenlange praktijkervaring (Chi et al., 1983; Glaser & Chi, 1988; Glaser & Bassok, 1989; Lapre et al., 2000). Als dit wordt toegepast op het vakgebied van auditing, dan wordt expertise verkregen door middel van het verlenen van diensten aan soortgelijke cliënten. Specialisatie is dus een randvoorwaarde voor het verkrijgen van expertise in een bepaald gebied. De auditor kan specialisatie op diverse niveaus toepassen: op industrieniveau, bedrijven van een bepaalde omvang of bedrijven met eenzelfde risicoprofiel (Simunic & Stein, 1987; Liu & Simunic, 2005). Dit met het doel om de dienst te onderscheiden ten opzichte van de dienst die niet gespecialiseerde auditors leveren aan cliënten. Voor de auditor is het van belang dat deze differentiatie cliënten aantrekt. Deze differentiatie dient voor de cliënt te leiden tot een verhoging in de waarde om een verandering in de audit fee te bewerkstelligen voor de auditor.

De cliënt kan middels de benoeming van een gespecialiseerde auditor het signaal afgeven dat sprake is van een goede kwaliteit van de financiële verantwoording (Zerni, 2012). Dit kan leiden tot een reducering in de agency kosten en daarmee tot meer waarde voor de cliënt. Dit kan tot uitdrukking komen in onder andere het aantrekken van meer winstgevende projecten en het vermijden van de juridische aansprakelijkheid (Zerni, 2012). Diverse wetenschappelijke onderzoeken tonen aan dat cliënten die een hogere audit kwaliteit vragen aan de auditor bereid zijn hiervoor een hogere audit fee te betalen (Carcello et al., 2002; Abbott et al., 2003; Knechel & Willekens, 2006).

De wetenschappelijke literatuur toont aan dat auditor specialisatie zorgt voor een stijging in de audit fee (Zerni, 2012; Nagy, 2014; Fergusson et al., 2003; Mayhew & Wilkins, 2003; Huang et al.; 2007; Francis et al., 2005; Casterella et al., 2004; Bae et al., 2018). Auditor specialisatie leidt immers tot voordelen voor cliënten waardoor zij bereid zijn een hogere audit fee te betalen. Daarnaast concluderen Mayhew & Wilkins (2003) dat industrie specialisatie leidt tot een betere onderhandelingspositie voor de auditor. Het onderzoek van Bae et al. (2018) concludeert daarentegen dat de hogere audit fee niet wordt veroorzaakt door hogere tarieven die de auditor in rekening brengt, maar juist door een toename in de urenbesteding door de auditor. Bae et al. (2018) concluderen dan ook dat gespecialiseerde auditors niet in staat zijn om op efficiëntere wijze een audit uit te voeren in vergelijking met auditors die niet gespecialiseerd zijn.

Voorgaande wetenschappelijke onderzoeken hebben auditor specialisatie in verschillende situaties en op verschillende niveaus beoordeeld. Zerni (2012) concludeert dat specialisatie op audit engagement partner level, specifiek voor audit partner industrie specialisatie en specialisatie in grote bedrijven, zorgt voor een stijging in de audit fee onder Zweedse bedrijven.

(13)

13 Er wordt volgens de gebruikers van de financiële overzichten en door de cliënt waarde gecreëerd door auditor specialisatie. Zij associëren auditor specialisatie met een hogere audit kwaliteit, waardoor een hogere audit fee wordt vergoed aan de auditor. Het onderzoek van Francis et al. (2005) kijkt specifiek naar auditor industrie specialisatie en concludeert dat zowel specialisatie op nationaal als op kantoorniveau leidt tot een stijging in de audit fee. Fergusson et al. (2003) concluderen tevens voorgaande bevindingen van Francis et al (2005). Basioudis en Francis (2007) vinden daarentegen een positieve associatie voor stads-specifieke industrieleiders, maar niet voor nationale industrieleiders. Huang et al. (2007) hebben het onderzoek van Casterella et al. (2004) opnieuw uitgevoerd met recentere data. Beide onderzoeken concluderen dat auditor specialisatie op nationaal niveau voor kleine cliënten leidt tot een stijging in de audit fee. Als echter sprake is van een grote cliënt, de cliënt is relatief groot ten opzichte van de gehele clientèle, dan zorgt dit voor een daling in de audit fee. Lowensohn et al. (2007) hebben specifiek het effect van auditor specialisatie in de overheidssector beoordeeld. Zij concluderen dat er echter geen associatie is tussen beide variabelen.

` Ter verifiëring van de vorige wetenschappelijke onderzoeken wordt in deze empirische studie ook beoordeeld of auditor specialisatie positief geassocieerd is met audit fees.

Dit leidt tot de eerste hypothese, voor deze empirische studie, gerelateerd aan auditor specialisatie en audit fees:

H1: Auditor specialisatie heeft een positieve associatie met audit fees.

2.3 Accounting conservatisme en audit fees

Zoals opgenomen in paragraaf 2.2 toont de wetenschappelijke literatuur een positieve relatie aan tussen auditor specialisatie en audit fees. Vorige wetenschappelijke onderzoeken hebben ook het effect van andere variabelen op de audit fee beoordeeld. Eén van deze variabelen betreft de toepassing van accounting conservatisme. Zowel het onderzoek van Gul et al. (2002) als het recentere onderzoek van DeFond (2015) tonen aan dat de toepassing van accounting conservatisme negatief associeert met de audit fee.

Accounting conservatisme kan gedefinieerd worden als een accounting beleid waarbij hogere verificatiestandaarden worden gehanteerd voor het herkennen van goed nieuws dan voor slecht nieuws (Basu, 1997; Watts, 2003). Hierbij worden dus eerder verliezen verwerkt dan winsten.

(14)

14 Binnen accounting conservatisme wordt een onderscheid gemaakt tussen conditioneel en niet-conditioneel accounting conservatisme (Ruch & Taylor, 2015; Ahmed & Duellman., 2012). Voor deze empirische studie wordt voor de definitie van conditioneel conservatisme aangesloten bij de definitie van Basu (1997). Niet-conditioneel conservatisme vertekent de neerwaartse winst, maar wordt toegepast ongeacht of het nieuws kan worden geverifieerd (Qiang, 2007) en kan zorgen voor een reducering van conditioneel conservatisme in toekomstige perioden (Beaver & Ryan, 2005).

In deze empirische studie wordt onderzocht of conditioneel accounting conservatisme een mediërend effect heeft op de relatie tussen auditor specialisatie en audit fees. Gul et al. (2002) hebben tevens de toepassing van conditioneel accounting conservatisme gehanteerd voor het effect op audit fees. DeFond (2015) heeft zowel het effect van conditioneel als het effect van niet-conditioneel accounting conservatisme beoordeeld op de audit fee. Echter is er geen relatie aangetoond tussen niet-conditioneel accounting conservatisme en de audit fee. De reden hiervoor is dat niet-conditioneel accounting conservatisme geen effect heeft op het business risico voor de auditor. (DeFond, 2015). Ook andere onderzoeken geven aan dat de theoretische en praktische link voor het risico voor procesvoering (Chung & Wynn, 2008) en het risico op het afgeven van een verkeerde verklaring sterker is voor conditioneel accounting conservatisme (Ettredge et al., 2012).

Door de toepassing van een minder conservatief accounting regime stijgt voor de auditor het audit risico (DeFond, 2015). Dit is te wijten aan een stijging in het inherente risico (DeFond, 2015; Gul et al., 2002). De toepassing van een minder conservatief accounting regime kan immers leiden tot meer kans op fouten in de financiële verantwoording (DeFond, 2015; Gul et al., 2002) en zorgt voor een stijging in de informatieasymmetrie tussen de auditor en het management van de cliënt (Kim & Zhang, 2014). Voorgaande zorgt volgens hen voor een stijging in het risico op fouten in de financiële verantwoording en een stijging van de werkzaamheden van de auditor. Door de toepassing van minder accounting conservatisme heeft de auditor een stijging in het business risico (DeFond, 2015; Gul et al., 2002). Een stijging in het business risico heeft voor de auditor als gevolg dat het risico op additionele kosten voor procesvoering of reputatieschade toeneemt (Gul et al., 2002; DeFond, 2015). Auditors worden immers meestal aangeklaagd voor financiële verantwoordingen die niet tijdig slecht nieuws weergeven (Carcello & Palmrose, 1994). Daarnaast kan de toepassing van een minder conservatief accounting regime zorgen voor meer fouten van materieel belang in de financiële verantwoording, waardoor de auditor lastiger nieuwe klanten kan werven of moeite heeft met het behouden van bestaande klanten (Weber et al., 2008).

(15)

15 Auditors geven dan ook de voorkeur aan klanten die een conservatief accounting regime toepassen (Basu, 1997; DeFond & Subramanyam, 1998).

Om het inherente risico, onderdeel van het audit risico, voor de auditor te beperken voert de auditor meer controlewerkzaamheden uit (Felix et al., 2001; O’Keefe et al., 1994; Hackenbrack & Knechel, 1997), die leiden tot een stijging in de audit fee (Gul et al., 2002). Daarnaast stijgt de audit fee doordat de auditor gecompenseerd wil worden voor het business risico. Eén van de determinanten ter bepaling van de audit fee is immers het risico voor de auditor (Jubb et al., 1996; Colbert, 1991).

` Ter verifiëring van de vorige wetenschappelijke onderzoeken wordt in deze empirische studie ook beoordeeld of de toepassing van accounting conservatisme negatief associeert met audit fees.

Dit leidt tot de tweede hypothese, voor deze empirische studie, gerelateerd aan accounting conservatisme en audit fees:

H2: Accounting conservatisme heeft een negatieve associatie met audit fees.

2.4 Auditor specialisatie, audit fees en accounting conservatisme

Hierboven is de aangetoonde positieve relatie tussen auditor specialisatie en audit fees weergegeven. Daarnaast is uiteengezet dat de toepassing van accounting conservatisme leidt tot een daling in de audit fee. Deze empirische studie combineert deze twee relaties en verwacht dat accounting conservatisme een mediator variabele is voor de relatie tussen auditor specialisatie en audit fees.

Zoals besproken in paragraaf 2.3 leidt een stijging in het audit risico en het business risico tot een stijging in de audit fee. Als een cliënt minder accounting conservatisme toepast, dan stijgen deze risico’s. Deze risico’s kunnen echter lager zijn als de auditor is gespecialiseerd. Een auditor die gespecialiseerd is heeft immers meer kennis en ervaring voor het uitoefenen van zijn functie, waardoor de auditor de twee hiervoor genoemde risico’s kan verlagen. De verwachting is dan ook dat een gespecialiseerde auditor minder accounting conservatisme vereist van de cliënt. Dit in vergelijking met een auditor die niet gespecialiseerd is. Een auditor die niet gespecialiseerd is, is immers niet in de gelegenheid om het risico te compenseren middels kennis en ervaring. Een niet gespecialiseerde auditor zal van de cliënt dan ook meer accounting conservatisme vereisen.

(16)

16 Dit leidt tot de derde hypothese, voor deze empirische studie, gerelateerd aan auditor specialisatie en accounting conservatisme:

H3: Auditor specialisatie heeft een negatieve associatie met accounting conservatisme.

Doordat de gespecialiseerde auditor een deel van het risico afdekt met meer kennis en ervaring, is de verwachting dat de audit fee minder stijgt in vergelijking met de situatie waarin de auditor niet gespecialiseerd is. Hierdoor is de verwachting dat accounting conservatisme een mediërende effect heeft op de relatie tussen auditor specialisatie en audit fees. Het effect van auditor specialisatie op de audit fee verloopt dan via accounting conservatisme.

Dit leidt tot de vierde hypothese, voor deze empirische studie, gerelateerd aan het eventuele mediërende effect van conditioneel accounting conservatisme:

H4: De variabele accounting conservatisme heeft een mediërend effect op de relatie tussen auditor specialisatie en audit fees.

(17)

17

3

Methodologie

In dit hoofdstuk is allereerst de empirische methodologie weergegeven en vervolgens is een beschrijving van de steekproef weergegeven. Tenslotte is weergegeven hoe de theoretische concepten worden gemeten en welke regressiemodellen van toepassing zijn voor het toetsen van de vier hypothesen.

3.1 Empirische methodologie

Ter beantwoording van de onderzoeksvraag is databaseresearch uitgevoerd.

Hieronder is het conceptueel model weergegeven van deze empirische studie:

H3 (-) (-) H2

(+) H1

Figuur 1: Conceptueel model

De relatie tussen auditor specialisatie (X) en audit fee (Y) is door voorgaand wetenschappelijk onderzoek al aangetoond (Zerni, 2012; Nagy, 2014; Fergusson et al., 2003; Mayhew & Wilkins, 2003; Huang et al.; 2007; Francis et al., 2005; Casterella et al., 2004; Bae et al., 2018). Ditzelfde geldt voor de relatie tussen accounting conservatisme (M) en audit fees (Y) (DeFond, 2015; Gul et al., 2002). Om te toetsen of er sprake is van een mediator variabele dient eerst de relatie tussen auditor specialisatie (X) en accounting conservatisme (M) aangetoond te worden. Tot slot is een vierde model gehanteerd om te toetsen of accounting conservatisme een mediator variabele is voor de relatie tussen X en Y. Zoals uit het bovenstaande conceptuele model blijkt zijn er dus vier hypothesen getoetst voor deze empirische studie. In het bovenstaande conceptuele model zijn alleen de afhankelijke en de onafhankelijke variabelen opgenomen. Voor de controlevariabelen wordt verwezen naar paragraaf 3.3.

Auditor specialisatie (onafhankelijke

variabele = X)

Audit fee (afhankelijke variabele = Y) Accounting

conservatisme (mediator variabele =

(18)

18 3.2 Steekproef

Voor het uitvoeren van deze empirische studie wordt gebruik gemaakt van een steekproef van beursgenoteerde bedrijven uit de Verenigde Staten. Er zijn drie redenen om dit onderzoek te baseren op beursgenoteerde bedrijven uit de Verenigde Staten. Volgens Hellman (2008) is accounting conservatisme één van de belangrijkste accounting principes in de Verenigde Staten. Daarnaast is veel onderzoek naar accounting conservatisme verricht onder bedrijven afkomstig uit de Verenigde Staten (o.a. Francis et al., 2013; Huang et al., 2007; Casterella et al., 2004). Bovendien is het voor bedrijven uit de Verenigde Staten mogelijk een grotere steekproef te verkrijgen met bedrijven die opereren onder relatief dezelfde omstandigheden.

Voor deze bedrijven uit de steekproef is gebruik gemaakt van de beschikbare financiële informatie en de beschikbare gegevens omtrent de audit en de bijbehorende auditor. Deze gegevens zijn verzameld uit de databases Compustat (WRDS) en Audit Analytics (WRDS). In de Compustat North America database is tevens data opgenomen van Canadese bedrijven. Gezien deze empirische studie zich richt op beursgenoteerde bedrijven uit de Verenigde Staten zijn deze bedrijven niet meegenomen in de steekproef.

Dit onderzoek is gebaseerd op de periode van 2003 tot en met 2015. Vanaf het jaar 2001 zijn bedrijven in de Verenigde Staten verplicht informatie openbaar te maken omtrent de audit fee (Nagy, 2014). Dit is één van de gevolgen van de SEC (Securities and Exchange Commission).

In dit onderzoek wordt, conform de voorgaande onderzoeken over auditor specialisatie, het effect van auditor specialisatie op de audit fee onderzocht voor big 4 audit kantoren (EY, PwC, KPMG en Deloitte). Volgens Ferguson et al. (2003) wordt industrie specifieke kennis binnen een big 4 audit kantoor beter verspreid, omdat kantoor specifieke kennis wordt overgedragen aan andere kantoren in het netwerk van het audit kantoor. Daarnaast hebben de big 4 audit kantoren een groot marktaandeel in de audit markt voor beursgenoteerde bedrijven. Tevens zijn de big 4 kantoren onderling redelijk vergelijkbaar. Om deze reden zijn beurgenoteerde bedrijven die geen big 4 auditor hebben verwijderd uit de steekproef om verwarrende auditor-type effecten uit te sluiten (Zerni, 2012).

Beursgenoteerde bedrijven met een SIC code hoger dan 6000 zijn niet meegenomen in de steekproef. De bedrijven met een SIC code hoger dan 6000 betreffen geen industriële ondernemingen en hebben derhalve een verschillend rapporteringsformat voor de financiële verslaggeving. Het niet meenemen van beursgenoteerde bedrijven met een SIC code hoger dan 6000 in de steekproef is conform de onderzoeken van Casterella et al. (2004) en Huang et al. (2007).

(19)

19 Een nadere beschrijving van de data en de steekproef voor deze empirische studie is opgenomen in paragraaf 4.2.

3.3 Theoretische concepten en regressiemodellen

Om de conceptuele relaties te beoordelen zijn de theoretische concepten geoperationaliseerd. Hieronder is voor iedere hypothese een paragraaf opgenomen voor het operationaliseren van de theoretische concepten. Daarnaast is het bijbehorende regressiemodel dat gebruikt wordt voor het toetsen van de betreffende hypothese weergegeven.

3.3.1 Auditor specialisatie en audit fees Deze paragraaf heeft betrekking op hypothese 1:

H1: Auditor specialisatie heeft een positieve associatie met audit fees.

Voor het theoretische concept auditor specialisatie is in de bestaande wetenschappelijke literatuur het effect van diverse soorten specialisaties van de auditor op de audit fee beoordeeld. De meest gebruikte specialisatie betreft de audit partner specialisatie (Zerni, 2012; Simunic, 1980; Niemi, 2004; Francis et al., 2005; Hay et al., 2006). Anderen wetenschappelijke onderzoeken hebben het effect van nationale en office level specialisatie beoordeeld op audit fees (Francis et al., 2005; Nagy, 2014). Gezien de beschikbaarheid van data en het doel van de hypothese, verifiëring van vorige wetenschappelijke onderzoeken, is voor deze empirische studie aangesloten bij het meten van auditor specialisatie door middel van nationale office level specialisatie. Hiervoor wordt gekeken naar het marktaandeel van een audit kantoor in een bepaalde industrie.

Het regressiemodel dat voor deze empirische studie gehanteerd is, is tevens gehanteerd in voorgaande wetenschappelijke onderzoeken (Huang et al., 2007; Casterella et al., 2004).

▪ Audit fees

(20)

20 ▪ Auditor specialisatie

Voor het meten van auditor specialisatie is de variabele SPECIALIST gehanteerd. Er is sprake van een gespecialiseerde auditor als de betreffende auditor 25 % of meer marktaandeel heeft in een bepaalde industrie in een bepaald jaar.

Voorgaande wetenschappelijke onderzoeken (Casterella et al., 2004; Craswell & Taylor, 1991; Craswell et al., 1995) hebben een percentage van 20 % gehanteerd ter bepaling of sprake is van een gespecialiseerde auditor. Echter hebben deze onderzoeken gekeken naar de big 6 audit kantoren. Gezien er in dit onderzoek wordt uitgegaan van de big 4 audit kantoren is dit percentage aangepast naar 25 %, dit is conform de (1000 [n-1]) formule. De variabele SPECIALIST betreft een dummyvariabele. De variabele neemt een waarde van 1 aan als de auditor meer dan 25 % marktaandeel heeft in een bepaalde industrie. Als de auditor niet meer dan 25 % marktaandeel heeft in een bepaalde industrie neemt de variabele een waarde aan van 0. Industrie is gedefinieerd als de tweecijferige SIC classificatie. Audit kantoren geven geen specifieke informatie over hoe zij industrie specialisatie vormgeven. De beschikbare wetenschappelijke literatuur geeft daarnaast ook geen methode om industrieën te definiëren. Derhalve is de SIC code gekozen als proxy voor het bepalen van industrie specialisatie. Dit is consistent met de huidige onderzoeken over auditor specialisatie. Alle beschikbare bedrijven in Compustat zijn gehanteerd om te bepalen welke auditors industrie specialisten zijn. Het marktaandeel van een auditor voor een specifieke industrie is als volgt berekend: som van de sales van de individuele cliënten in een industrie gedeeld door de som van de sales voor alle bedrijven in de betreffende industrie. Het is mogelijk dat een audit kantoor enkel cliënten heeft in één bepaalde sector, maar geen marktaandeel heeft dat groter is dan 25 %. In dat geval wordt de auditor niet als gespecialiseerd aangemerkt. Gezien in deze paper alleen wordt gekeken naar beursgenoteerde bedrijven met een big 4 auditor is de hiervoor beschreven beperking niet van toepassing. De big 4 audit kantoren richten zich immers niet specifiek op één sector, maar hebben cliënten verspreid over een veelvoud aan sectoren.

▪ Controlevariabelen

De overige variabelen uit het regressiemodel betreffen controlevariabelen. De verwachting is namelijk dat deze controlevariabelen van invloed zijn op de afhankelijke variabele (audit fees). De verwachting is dat de audit fee zal stijgen in relatie tot de omvang (ASSETS) van de cliënt. Voorgaande wetenschappelijke onderzoeken hebben vastgesteld dat audit fee modellen gevoelig zijn voor de omvang van de cliënt (Francis & Stokes, 1986; Craswell et al., 1995; Casterella et al., 2004).

(21)

21 Daarnaast is de verwachting dat de audit fee samenhangt met de complexiteit (SEGMENTS, FOREIGN) en het risico (OPINION, RECINV). Tevens hebben voorgaande wetenschappelijke onderzoeken aangetoond dat de audit fee positief gerelateerd is aan de winstgevendheid (ROI, LOSS) van het bedrijf. Als de financiële conditie van een cliënt beter is, dan is de bereidheid hoger om een hogere audit fee te betalen. De controlevariabele SIC49 is opgenomen omdat uit voorgaand wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de audit fees voor een bedrijf uit de nutsindustrie lager zijn (Simunic, 1980; Palrose, 1986). Ditzelfde is van toepassing voor de controlevariabele SIC48 (Huang et al., 2007). De controlevariabele TENURE controleert voor het effect van de auditor periode op de audit fee.

Het volgende lineaire regressiemodel (OLS regressie) is van toepassing voor het toetsen van hypothese 1:

FEE = α + β1ASSETS + β2SEGMENTS + β3FOREIGN + β4RECINV + (1) β5ROI + β6LOSS + β7OPINION + β8SIC48 + β9SIC49 + β10TENURE +

β11SPECIALIST + ε

Hieronder is een beschrijving opgenomen van de bovenstaande variabelen:

FEE = Audit fees;

ASSETS = De totale activa;

SEGMENTS = Het aantal business segmenten die opgenomen zijn in Compustat; FOREIGN = Het percentage van de totale activa dat buitenlands is;

RECINV = Percentage van de voorraden en de vorderingen van de totale activa; ROI = Return on investment (Netto inkomen gedeeld door de totale activa); LOSS = Dummy variabele, betreft 1 als sprake is van een gerapporteerd verlies over het betreffende jaar, anders 0;

OPINION = Dummy variabele, betreft 1 als sprake is van een audit rapport dat is aangepast voor going concern, anders 0;

SIC48 = Dummy variabele, betreft 1 als de observatie een bedrijf is uit de telecommunicatie industrie (SIC code 48), anders 0;

SIC49 = Dummy variabele, betreft 1 als de observatie een bedrijf is uit de nutsindustrie (SIC code 49), anders 0;

(22)

22 TENURE = De periode van de auditor bij de betreffende cliënt in

jaren;

SPECIALIST = Dummy variabele, betreft 1 als de auditor 25 % of meer marktaandeel heeft in de betreffende industrie in de betreffende jaren;

ε = Foutterm

De data ten behoeve van de audit fees en andere gerelateerde data omtrent de audit is verkregen middels de database Audit Analytics (WRDS). De overige data is verkregen middels de database Compustat Fundamentals (WRDS) en Compustat Historical Segments (WRDS). Voor een nadere beschrijving van de data uit de bovenstaande databases wordt verwezen naar bijlage 1.

3.3.2 Accounting conservatisme en audit fees Deze paragraaf heeft betrekking op hypothese 2:

H2: Accounting conservatisme heeft een negatieve associatie met audit fees.

▪ Audit fees

Voor de operationalisering van het theoretische concept audit fees wordt verwezen naar paragraaf 3.3.1.

▪ Accounting conservatisme

Voor het theoretische concept accounting conservatisme is gekeken naar conditioneel accounting conservatisme. Voor de beargumentering hiervan wordt verwezen naar paragraaf 2.3.

Er is veel onderzoek verricht naar hoe conditioneel accounting conservatisme kan worden gemeten. Vanuit de literatuur zijn hiervoor diverse proxies opgesteld. Wang et al. (2009) geven vijf belangrijke maatstaven weer voor accounting conservatisme. Daarnaast zijn er de volgende modellen: asymmetrische tijdigheid van de winsten van Basu (1997), Ball en Shivakumar’s (2005) asymmetrische “cashflow-to-accruals measure” en de “Market-to-Book ratio”, “de hidden reserve measure” van Penman en Zhang (2002) en de “negative-accruals measure” van Givoly en Hayn (2000). De bovenstaande proxies meten conditioneel accounting conservatisme op een globale wijze en niet specifiek op bedrijfsniveau. De maatstaf van Basu (1997) is de meest geciteerde maatstaf voor het meten van conditioneel accounting conservatisme in de accounting literatuur.

(23)

23 Om het meten van conditioneel accounting conservatisme op bedrijfsniveau mogelijk te maken, hebben Khan en Watts (2009) en Callen et al. (2010) twee bedrijfsspecifieke proxies ontwikkeld voor het meten van conditioneel accounting conservatisme. Gezien het model van Callen et al. (2010) lastig is toe te passen is voor deze empirische studie aangesloten bij Khan en Watts (2009). Het model van Khan en Watts (2009) is gebaseerd op het bekende en vaak toegepaste model van Basu (1997). Aan dit bekende model van Basu (1997) zijn drie onafhankelijke variabelen toegevoegd om het ondernemingspecifieke conditionele accounting conservatisme van een bedrijf te beoordelen per jaar. Hierdoor is het model van Basu (1997) accurater geworden.

Het model van Basu (1997) is gebaseerd op een verschillende reactie op goed en slecht nieuws die verwerkt worden in de winsten van het bedrijf. Voor het meten van goed en slecht nieuws wordt de aandelenprijs als proxy gehanteerd. Er wordt vanuit gegaan dat de aandelenkoers een reflectie is van al de beschikbare informatie. Een negatief rendement op het aandeel geeft aan dat verliezen eerder worden opgenomen dan winsten. Negatieve rendementen op het aandeel zijn meer gerelateerd aan de winsten dan positieve rendementen op het aandeel.

Het volgende model van Basu (1997) is van toepassing voor het meten van conditioneel accounting conservatisme:

XT / PT-1 = β1 + β2NEGT + β3RETT + β4RETT * NEGT + ε (2a)

Hieronder is een beschrijving opgenomen van de bovenstaande variabelen:

XT = Winst per aandeel voor bedrijf I in het fiscale jaar T;

PT-1 = De prijs van het aandeel voor bedrijf I aan het begin van het fiscale

jaar;

RETT = Het rendement van bedrijf I 9 maanden voor het fiscale jaar einde tot drie maanden na het fiscale jaar T;

NEG T = Dummy variabele, betreft 1 als RETT < 0 is, anders 0;

ε = Foutterm

(24)

24 ▪ Size (SIZE): grote bedrijven hebben een beter informatiesysteem en derhalve is sprake van minder informatieasymmetrie in vergelijking met kleinere bedrijven. Givoly et al. (2007) geven aan dat bij grotere bedrijven sprake is van een lagere asymmetrische tijdigheid van de winsten.

▪ Market-to-book (MTB): de market-to-book ratio geeft de verhouding weer tussen de marktwaarde van het vermogen en de boekwaarde van het vermogen. Een conservatiever accounting regime is gerelateerd aan een hogere market-to-book ratio, omdat het sneller rapporteren van verliezen leidt tot een lagere boekwaarde van het vermogen (Watts, 2003). ▪ Leverage (LEV): bedrijven met een groter kredietverschaffer-eigenaar conflict hanteren een

conservatiever accounting regime (Ahmed et al., 2002).

Khan & Watts (2009) maken onderscheid tussen de C-score en de G-score. De G-score meet de tijdigheid van de verwerking van goed nieuws en de C-score meet de tijdigheid van de verwerking van slecht nieuws. De C-score geeft dus de mate van de toepassing van accounting conservatisme weer. Als er conservatiever wordt gerapporteerd stijgt de C-score. De G-score betreft de β4 in het model van Basu (1997) en de C-score betreft de β3 in het model van Basu (1997). Door middel van het invullen van de G-score en de C-score wordt een bedrijfsspecifieke schatting van de mate van de toepassing van accounting conservatisme verkregen. Hiervoor dient echter eerst model 2d van Khan & Watts (2009) gehanteerd te worden. Dit model schat de waarden van μ en λ. Door middel van deze regressiecoëfficiënten is het mogelijk de C-score en de G-score te berekenen.

Het volgende model (C-score) van Khan & Watts (2009) is van toepassing voor het meten van de tijdigheid van slecht nieuws:

C-score T = β3 = μ1 + μ2 SIZET + μ3MTBT + μ4LEVT + ε (2b)

Het volgende model (G-score) van Khan & Watts (2009) is van toepassing voor het meten van de tijdigheid van goed nieuws:

(25)

25 Hieronder is een beschrijving opgenomen van de bovenstaande variabelen:

SIZET = Marktwaarde van het eigen vermogen aan het begin van het jaar; MTBT = Marktwaarde eigen vermogen einde jaar / boekwaarde eigen vermogen

einde jaar;

LEVT = Totaal schulden / totale activa;

ε = Foutterm

Het regressiemodel van Khan en Watts (2009) voor het meten van conditioneel accounting conservatisme op bedrijfsniveau betreft:

XT / PT-1 = β1 + β 2NEGT + RETT * (μ1 + μ2SIZET + μ3MTBT + μ4LEVT) + (2d) NEGT * RETT * (λ1 + λ2 SIZET + λ3 MTBT + λ4 LEVT) + (𝛿1 * SIZET + 𝛿2 *

MTBT + 𝛿3 * LEVT + 𝛿4 * NEGT * SIZET + 𝛿5 * NEGT * MTBT + 𝛿6 * NEGT * LEVT) + ε

Voor de beschrijving van de bovenstaande variabelen wordt verwezen naar de bovenstaande modellen.

▪ Controlevariabelen

Voor de beschrijving van de controlevariabelen wordt verwezen naar paragraaf 3.3.1.

Het volgende lineaire regressiemodel (OLS regressie) is van toepassing voor het toetsen van hypothese 2:

FEE = α + β1ASSETS + β2SEGMENTS + β3FOREIGN + β4RECINV + (2e) β5ROI + β6LOSS + β7OPINION + β8SIC48 + β9SIC49 + β10TENURE +

β11CONS + ε

Hieronder is een beschrijving opgenomen van de bovenstaande variabelen:

FEE = Audit fees;

ASSETS = De totale activa;

(26)

26 ROI = Return on investment (Netto inkomen gedeeld door de totale activa); LOSS = Dummy variabele, betreft 1 als sprake is van een gerapporteerd verlies over het betreffende jaar, anders 0;

OPINION = Dummy variabele, betreft 1 als sprake is van een audit rapport dat is aangepast voor going concern, anders 0;

SIC48 = Dummy variabele, betreft 1 als de observatie een bedrijf is uit de telecommunicatie industrie (SIC code 48), anders 0;

SIC49 = Dummy variabele, betreft 1 als de observatie een bedrijf is uit de nutsindustrie (SIC code 49), anders 0;

TENURE = De periode van de auditor bij de betreffende cliënt in jaren;

CONS = Betreft de uitkomst van de C-score van Khan & Watts van model 2b

(2009);

ε = Foutterm

De data ten behoeve van de audit fees is verkregen middels de database Audit Analytics (WRDS). Voor het verkrijgen van data voor het meten van accounting conservatisme en de controlevariabelen is gebruik gemaakt van de database Compustat Fundamentals Annual (WRDS), Compustat Historical Segments (WRDS) en Compustat Security Monthly (WRDS). Voor een nadere beschrijving van de data uit de bovenstaande databases wordt verwezen naar bijlage 1.

3.3.3 Auditor specialisatie en accounting conservatisme Deze paragraaf heeft betrekking op hypothese 3:

H3: Auditor specialisatie heeft een negatieve associatie met accounting conservatisme.

Deze empirische studie onderzoekt of accounting conservatisme een mediator variabele is voor de relatie tussen auditor specialisatie en audit fees. Daarvoor dient eerst aangetoond te worden of er statistisch bewijs is voor een relatie tussen auditor specialisatie en accounting conservatisme. Pas als deze relatie is aangetoond is het zinvol om te beoordelen of accounting conservatisme een mediërende variabele is voor de relatie tussen auditor specialisatie en audit fees.

(27)

27 ▪ Auditor specialisatie

Voor de operationalisering van het theoretische concept auditor specialisatie wordt verwezen naar paragraaf 3.3.1.

▪ Accounting conservatisme

Voor de operationalisering van het theoretische concept accounting conservatisme wordt verwezen naar paragraaf 3.3.2.

▪ Controlevariabelen

De overige variabelen uit het regressiemodel betreffen controlevariabelen. De verwachting is namelijk dat deze controlevariabelen van invloed zijn op de afhankelijke variabele (accounting conservatisme). Volgens de huidige onderzoeken zijn er diverse determinanten die invloed hebben op accounting conservatisme. De verwachting is dat een bedrijf conservatiever rapporteert als het bedrijf een grotere omvang (SIZE) heeft (Givoly et al., 2007; Khan & Watts, 2003). Een bedrijf met een grotere omvang heeft immers een beter informatiesysteem en tevens meer analisten en derhalve is er sprake van minder informatieasymmetrie. Doordat er sprake is van minder informatieasymmetrie daalt de behoefte naar een conservatief accounting rapporteringsregime. Accounting conservatisme is immers een methode om de informatieasymmetrie te verminderen (Lara et al., 2010), maar bij een bedrijf met een grotere omvang vervullen het informatiesysteem en de analisten tevens deze rol. De verwachting is dat bedrijven met een grotere kredietverschaffer-eigenaar conflict (LEV) een conservatiever accounting rapporteringsregime hanteren (Ahmed et al., 2002). Bij een hogere leverage is de kans op onenigheid tussen de kredietverschaffer en de managers van het bedrijf hoger en dit kan zorgen voor een stijging in de agency kosten. Een conservatief accounting regime kan deze kosten echter beperken. Tevens is er de verwachting dat bedrijven met een hogere market-to-book ratio (MTB) een conservatiever accounting rapporteringsregime toepassen (Khan & Watts, 2003). De market-to-book ratio betreft de verhouding tussen de marktwaarde van het eigen vermogen en de boekwaarde van het eigen vermogen. Door het sneller rapporteren van verliezen, oftewel het toepassen van een conservatief accounting rapporteringsregime, wordt de boekwaarde van het eigen vermogen lager. Volgens Lara et al. (2010) leidt een stijging in het risico op procesvoering (LITA) tot een conservatiever accounting regime. De perioden 1967 – 1975, 1983 – 1995 en 2001 – 2005 worden gezien als een periode waarin sprake is van een hoog risico voor de auditor op procesvoering (Basu, 1997; Holthausen & Watts, 2001; Lara et al., 2010).

(28)

28 Het volgende lineaire regressiemodel (OLS regressie) is van toepassing voor het toetsen van hypothese 3:

CONS = α + β1SIZE + β2MTB + β3LEV+ β4LITA+ β5SPECIALIST + ε (3)

Hieronder is een beschrijving opgenomen van de bovenstaande variabelen:

CONS = Regressiecoëfficiënt (β1) per beursgenoteerd bedrijf uit de steekproef op basis van het model van Basu (1997);

SIZE = De marktwaarde van het eigen vermogen aan het begin van het jaar; MTB = Marktwaarde eigen vermogen einde jaar / boekwaarde eigen vermogen

einde jaar;

LEV = Totaal schulden / totale activa;

LITA = Dummy variabele, betreft 1 als sprake is van een periode waarin er een hoog risico is voor de auditor op procesvoering, anders 0;

SPECIALIST = Dummy variabele, betreft 1 als de auditor 25 % of meer marktaandeel heeft in de betreffende industrie in de betreffende jaren;

ε = Foutterm

Zoals uit het bovenstaande blijkt zijn de variabelen SIZE, MTB en LEV zowel opgenomen in de afhankelijke variabele CONS alsmede in het uiteindelijke regressiemodel (3) voor het toetsen van hypothese 3. Het is mogelijk hiervoor een robuustheidstoets uit te voeren door middel van het ranken van de C-score. Deze toets is voor deze empirische studie echter niet uitgevoerd. Dit is opgenomen als een beperking van deze empirische studie in hoofdstuk 6.

De data ten behoeve van het meten van auditor specialisatie is verkregen middels de database Compustat Fundamentals Annual (WRDS). Voor het verkrijgen van data voor het meten van accounting conservatisme en de controlevariabelen is gebruik gemaakt van de database Compustat Fundamentals Annual (WRDS), Compustat Historical Segments (WRDS) en Compustat Security Monthly (WRDS). Voor een nadere beschrijving van de data uit de bovenstaande databases wordt verwezen naar bijlage 1.

(29)

29 3.3.4 Auditor specialisatie, audit fees en accounting conservatisme

Deze paragraaf heeft betrekking op hypothese 4:

H4: De variabele accounting conservatisme heeft een mediërend effect op de relatie tussen auditor specialisatie en audit fees.

Om te beoordelen of accounting conservatisme een mediërend effect heeft op de relatie tussen auditor specialisatie en audit fees zijn de regressiemodellen van de paragrafen 3.3.1 en 3.3.2 gecombineerd.

Middels dit regressiemodel kan worden beoordeeld of het effect van auditor specialisatie op audit fees verloopt via de variabele accounting conservatisme.

Het volgende lineaire regressiemodel (OLS regressie) is van toepassing voor hypothese 4:

FEE = α + β1ASSETS + β2SEGMENTS + β3FOREIGN β4RECINV + ` (4) β 5ROI + β6LOSS + β7OPINION + β8SIC48 + β9SIC49 + β10TENURE +

β11SPECIALIST + β12CONS + ε

Voor een beschrijving van de variabelen wordt verwezen naar de paragrafen 3.3.1 en 3.3.2.

Als accounting conservatisme een mediator variabele is voor de relatie tussen auditor specialisatie en audit fees, dan is de regressiecoëfficiënt van de variabele SPECIALIST lager in vergelijking met de regressiecoëfficiënt voor de variabele SPECIALIST van vergelijking 1.

Als sprake is van een significante verandering van de waarde van β11 dan is accounting conservatisme een mediërende variabele voor de relatie tussen auditor specialisatie en audit fees en wordt hypothese 4 dus ondersteund.

Bovenstaand model betreft een vereenvoudigd model voor het bepalen of sprake is van een mediator variabele. Er zijn andere mogelijkheden hiervoor, zoals bijvoorbeeld de methode die gehanteerd wordt in het wetenschappelijke onderzoek van Lee et al. (2012).

(30)

30 Een geavanceerde wijze om te bepalen of sprake is van een mediator variabele is voor deze empirische studie niet toegepast. Dit is opgenomen als een beperking van deze empirische studie in hoofdstuk 6.

(31)

31

4

Data

In dit hoofdstuk zijn de outliers en missende waarden beoordeeld. Tevens is een beschrijving opgenomen van de database en de steekproef. Daarnaast is voor alle gehanteerde variabelen in deze empirische studie een beschrijvende statistiek weergegeven. Verder is een normaliteitstoets uitgevoerd. Tot slot is de correlatie tussen de gehanteerde variabelen weergegeven.

4.1 Outliers en missende waarden

Zoals blijkt uit de beschrijvende statistiek zijn er geen missende waarden in de dataset die gehanteerd is voor deze empirische studie. Voor de onafhankelijke en de afhankelijke metrische variabelen van deze empirische studie is een boxplot opgenomen in bijlage 2. De metrische onafhankelijke en afhankelijke variabelen van deze studie betreffen CONS en FEE. De variabele SPECIALIST betreft een dummyvariabele. De boxplots tonen aan dat er bij de metrische variabelen sprake is van enkele outliers. Om de resultaten van deze empirische studie niet te laten beïnvloeden door enkele outliers is besloten deze betreffende observaties te verwijderen. Voorgaande is zichtbaar in tabel 1.

4.2 Database en steekproef

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van data van beursgenoteerde bedrijven uit de Verenigde Staten en de bijbehorende auditors. Zoals beschreven in paragraaf 3.2 is, is de data verzameld uit Compustat Fundamentals (WRDS), Compustat Security Monthly (WRDS), Compustat Historical Segments en Audit Analytics (WRDS). De empirische studie is gebaseerd op de periode van 2003 tot en met 2015. In bijlage 1 van deze empirische studie is per variabele opgenomen welke informatie uit de verschillende databases is gebruikt.

Tabel 1 geeft de details weer over de steekproef selectie en het elimineringsproces:

(32)

32 TABEL 1

Steekproef selectie in bedrijfsjaren

Aantal bedrijven na matching 98.274 Dit betreft de matching tussen Compustat Fundamentals, Audit Analytics en Compustat Segments.

Min: Missende data 22.827 Als er sprake is van missende data is de betreffende observatie verwijderd.

Min: SIC > 6000 29.417 Observaties met een SIC code hoger dan 6000 zijn verwijderd, doordat dit financiële instellingen betreffen. Voor de

onderbouwing zie paragraaf 3.2.

Min: FY niet 31/12 18.914 Observaties met een boekjaar dat niet eindigt op 31/12 zijn verwijderd. Dit is conform Huang et al. (2007) en

Casterella et al. (2004).

Min: Geen big 4 auditor 8.773 Observaties met een niet big 4 auditor zijn verwijderd. Voor de onderbouwing zie paragraaf 3.2.

Min: Missende data accounting 3.599 Observaties waarvoor niet voldoende data conservatisme beschikbaar is voor het meten van

accounting conservatisme zijn verwijderd.

Min: Outliers 14 Outliers zijn verwijderd (zie 4.1).

(33)

33 De uiteindelijke steekproef bestaat uit 2.483 bedrijven met een totaal aan 14.730 bedrijfsjaren.

Zoals blijkt uit tabel 1 zijn alle observaties met een SIC code boven de 6000 verwijderd uit de steekproef. Bedrijven met een SIC code boven de 7000 zijn echter geen financiële instellingen, maar dienstverlenende bedrijven, publieke administratie en niet te classificeren bedrijven. Dit is opgenomen als een beperking van deze empirische studie in hoofdstuk 6.

4.3 Beschrijvende statistiek

In de onderstaande tabel is de beschrijvende statistiek weergegeven van de metrische variabelen die in deze empirische studie zijn gehanteerd:

TABEL 2

Beschrijvende statistiek metrische variabelen

Variabele Obs. Gem. Std. Min Max Scheefheid Gepiektheid

FEE 14.730 3.128,24 5.112,86 6,77 57.000,00 4,25 27,50 ASSETS 14.730 9,05 27,72 0,00 402,67 6,94 63,67 SEGMENTS 14.730 7,56 5,54 1,00 57,00 1,20 5,25 FOREIGN 14.730 0,50 0,34 0,00 1,00 -0,58 1,75 RECINV 14.730 0,22 0,17 0,00 1,00 1,02 3,93 ROI 14.730 -0,01 0,51 -15,07 46,45 47,86 4.952,60 TENURE 14.730 8,73 5,01 0,00 21,00 0,43 2,41 CONS 14.730 0,03 4,71 -33,17 116,82 14,82 296,30 SIZE 14.730 8,15 25,03 0,00 504,24 7,35 80,23 MTB 14.730 2,89 46,71 -4.027,24 1.575,70 -37, 15 4.044,36 LEV 14.730 0,55 0,48 0,00 24,14 24,97 1.050,95

De eenheid van de variabelen FEE, ASSETS en SIZE is aangepast om de leesbaarheid van tabel 2 te verhogen. De eenheid van deze variabelen voor het gemiddelde, de standaarddeviatie, het minimum en het maximum is in duizendtallen.

(34)

34 In de bovenstaande tabel zijn de belangrijkste statistische grootheden opgenomen van alle metrische variabelen die gehanteerd worden in deze empirische studie. De statistische grootheden die zijn opgenomen in de tabel betreffen het gemiddelde, de standaarddeviatie, het minimum, het maximum, de scheefheid en de gepiektheid. Voor elk van de variabelen zijn er 14.730 observaties aanwezig, derhalve is de dataset van deze empirische studie volledig. Uit deze beschrijvende statistiek blijkt dat de afhankelijke variabelen CONS en FEE niet normaal verdeeld zijn. De scheefheid en de gepiektheid van de afhankelijke variabelen vallen immers niet binnen de statistische range van +1,96 en -1,96. De controlevariabelen van deze empirische studie zijn tevens niet normaal verdeeld, met uitzondering van de variabele FOREIGN.

Uit tabel 2 blijkt dat het maximum 57 segmenten betreft. Door de wijze waarop er data is verzameld uit Compustat Segments kunnen er dubbeltellingen zijn opgenomen. Gezien het maximum 57 betreft, lijkt dit waarschijnlijk. Dit is opgenomen als een beperking in hoofdstuk 6.

Uit de beschrijvende statistiek blijkt dat de audit fee varieert van 6.767 tot 57 miljoen dollar. De totale activa verschilt tevens enorm per bedrijf. Zoals blijkt uit tabel 2 (FOREIGN) zijn er bedrijven met geen buitenlandse activa en bedrijven die enkel buitenlandse activa hebben. De variabele RECINV varieert tussen de 0 en de 1. Bij 0 zijn er geen voorraden en vorderingen. Bij 1 betreffen de voorraden en de vorderingen de totale activa. De ROI geeft de return on investment weer. Uit de tabel blijkt dat het bedrijf met het maximum een netto inkomen heeft dat enorm hoog is in vergelijking met de totale activa. De periode van de auditor bij de betreffende cliënt verschilt tussen de 0 en de 21 jaar. De marktwaarde van het eigen vermogen (SIZE) varieert tussen de 0 en de 504.240 dollar. De beschrijvende statistiek geeft weer dat de variabele MTB een bedrijf (het maximum) heeft waarbij de marktwaarde van het eigen vermogen 1.575 keer zo groot is als de boekwaarde van het eigen vermogen. De variabele LEV toont aan dat er bedrijven zijn zonder schulden in de steekproef. En dat er bedrijven zijn die 24 keer zo veel schulden hebben als totale activa. Dit betreffen hevig gefinancierde bedrijven.

In de onderstaande tabel is de beschrijvende statistiek weergegeven van de niet metrische variabelen die in deze empirische studie zijn gehanteerd:

(35)

35 TABEL 3

Beschrijvende statistiek niet metrische variabelen

Variabele Obs. Mediaan Modus Gemiddelde

LOSS 14.730 0 0 0,29 OPINION 14.730 0 0 0,03 SIC 48 14.730 0 0 0,07 SIC 49 14.730 0 0 0,07 SPECIALIST 14.730 1 1 0,52 LITA 14.730 0 0 0,27

In de bovenstaande tabel zijn de belangrijkste statistische grootheden opgenomen van alle niet metrische variabelen die gehanteerd worden in deze empirische studie. De statistische grootheden die zijn opgenomen in de tabel betreffen de mediaan, de modus en het gemiddelde. Alle niet metrische variabelen betreffen dummyvariabelen. Voor elk van de variabelen zijn er 14.730 observaties aanwezig. De variabele SPECIALIST is de onafhankelijke variabele. De overige variabelen betreffen controlevariabelen.

Uit deze tabel blijkt dat 52 % van de big 4 auditors is gespecialiseerd en derhalve dus een marktaandeel van 25 % of meer heeft in een bepaalde industrie en in een bepaald jaar. Meer dan de helft van de bedrijven uit de steekproef heeft dus een gespecialiseerde auditor. Daarnaast blijkt dat 29 % van de bedrijven een verlies heeft gerapporteerd en 3 % van de audit rapporten is aangepast voor going concern. Van de bedrijven uit de steekproef heeft 7 % een sic code 48 (telecommunicatie industrie) en 7 % een sic code 49 (nutsindustrie). Van de totale steekproef heeft 27 % van de observaties een periode (1967 – 1975, 1983 – 1995 en 2001 – 2005) waarin er sprake is van een hoog risico voor de auditor op procesvoering.

(36)

36 4.4 Normaliteitstoets

Om een regressieanalyse te kunnen uitvoeren is het van belang dat de afhankelijke en de onafhankelijke variabelen normaal zijn verdeeld. In deze empirische studie zijn er twee afhankelijke en onafhankelijke metrische variabelen, te weten: audit fee (FEE) en conditioneel accounting conservatisme (CONS). De overige variabelen van deze empirische studie betreffen de controle variabelen. Door middel van de niet parametrische Kolmogorov-Smirnov toets is getoetst of de waarnemingen normaal verdeeld zijn. Andere manieren voor het toetsen van de normaal verdeling betreffen een visuele inspectie (door middel van een histogram) of door te kijken naar de scheefheid en de gepiektheid van de waarnemingen. Bij de Kolmogorov-Smirnov toets zijn de hypothesen als volgt:

H0: De variabele is normaal verdeeld. H1: De variabele is niet normaal verdeeld.

Als er sprake is van een p-waarde kleiner dan 5 % dan wordt de 0-hypothese verworpen en daarmee de alternatieve hypothese ondersteund.

De Kolmogorov-Smirnov toets voor de afhankelijke variabele FEE en CONS:

TABEL 4

Kolmogorov-Smirnov toets FEE en CONS

Variabele Statistiek Vrijheidsgraden P-waarde

Fee 0,271 14.730 0.000 **

Ln(FEE) 0,018 9.231 0.000 **

CONS 0,397 14.730 0.000 **

Ln(CONS) 0,054 9.231 0.000 ** * Significant op het niveau van 5 % ** Significant op het niveau van 1 %

(37)

37 Uit bovenstaande toets kan worden geconcludeerd dat de afhankelijke variabele FEE niet normaal verdeeld is, gezien de p-waarde significant is op het niveau van 1 %. Ook het logaritme van de variabele FEE is niet normaal verdeeld.

Uit de bovenstaande toets kan tevens worden geconcludeerd dat de afhankelijke en tevens onafhankelijke variabele CONS niet normaal verdeeld is, gezien de p-waarde significant is op het niveau van 1 %. Ook het logaritme van de variabele CONS is niet normaal verdeeld.

Gezien de Kolmogorov-Smirnov toets aantoont dat beide afhankelijke variabelen, ook bij de toepassing van een logaritme, niet normaal verdeeld zijn, kan dit als een beperking van deze empirische studie worden gezien. Voor een nadere beschrijving van de beperkingen wordt verwezen naar hoofdstuk 6. De steekproef heeft daarentegen een voldoende omvang (N = 2.483).

In hoofdstuk 5 is een robuustheidstoets opgenomen. In deze robuustheidstoets is voor de variabelen ASSETS, CONS en FEE een logaritme gehanteerd.

4.5 Correlaties

Op de volgende pagina is de Pearson correlatiematrix weergegeven. Zoals uit de Pearson correlatiematrix blijkt is voor de meeste variabelen sprake van een correlatie op grond van een 1 % of 5 % significantieniveau (*). De Pearson correlatiematrix toont de lineaire samenhang aan tussen de variabelen. Voor het uitvoeren van een correlatie is het van belang dat de variabelen metrisch zijn. Anders dient er gebruik te worden gemaakt van een andere variant van de Pearson correlatiematrix. De correlatie geeft niet aan welke variabele de oorzaak is en welke variabele het gevolg is.

In deze empirische studie zijn de variabelen FEE en CONS afhankelijke variabelen en zijn de variabelen SPECIALIST en CONS onafhankelijke variabelen. De variabele SPECIALIST is echter niet metrisch en derhalve is daarvoor een t-toets uitgevoerd.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit onderzoek richt zich op de relatie tussen de audit quality en audit fee, waarbij gebruik zal worden gemaakt van de audit fee van Big-4 organisaties bij gecontroleerde

Daarnaast betekent dit dat auditor tenure een negatieve invloed heeft op de hoogte van de audit fee en dat deze dus naar mate de relatie tussen de klant en de accountant langer

corporate governance has a moderating effect on the relation between CEO narcissism and auditor choice, as companies with a stronger corporate governance are more likely to choose a

Het advies van de werkgroep waarmee het bestuur heeft ingestemd luidt kort samengevat als volgt: investeer in een online platform voor Audit Magazine en breng daarnaast twee keer

ISO 26000 is weliswaar een richtlijn en geen norm (en dus ook niet bedoeld voor certificering), maar de richtlijnen geven de auditor wel handvatten voor het opzetten van een

Volgens mij hebben we internal auditors nodig die oog hebben voor en kennis hebben van menselijk gedrag en menselijk falen. Auditors die in ieder geval belangstelling hebben voor

Met andere woorden, inzicht geven in de betekenis van ontwikkelingen binnen ons vakgebied, inclusief handvatten en voor­ en nadelen voor het vak van internal auditor.. Zo was

De accentverlegging naar pro-actieve internal auditing betekent dat de succesvolle auditor om effectief te kunnen functioneren als consultant - dat wil zeggen voorstellen