• No results found

De earningsstrippingmaatregel en de vrijheid van vestiging

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De earningsstrippingmaatregel en de vrijheid van vestiging"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De earningsstrippingmaatregel en de vrijheid van vestiging

Masterscriptie Fiscale Economie

De earningsstrippingmaatregel en de vrijheid van vestiging

Naam:

R. (Rowena) van Temmen

Studentnummer:

12231843

Studierichting:

Master Fiscale Economie

Faculteit:

Amsterdam School of Economics

Scriptiebegeleider:

dhr. prof. dr. D.M. (Dennis) Weber

Scriptiecoördinator:

dhr. prof. dr. mr. E.J.W. (Edwin) Heithuis

Datum:

juli 2020

Kan sprake zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van de

vestigingsvrijheid bij toepassing van de earningsstrippingmaatregel

van artikel 15b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 in

grensoverschrijdende situaties?

(2)

1

Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Rowena van Temmen, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd. De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

2

Inhoudsopgave

Verklaring eigen werk ... 1

Lijst met afkortingen ... 4

1. Inleiding ...5

1.1 Aanleiding van het onderzoek ...5

1.2 Probleemstelling ... 6

1.3 Opzet van het onderzoek ... 6

2. De earningsstrippingmaatregel ... 8

2.1 Inleiding ... 8

2.2 De aanleiding van de earningsstrippingmaatregel ... 8

2.2.1 BEPS Actiepunt 4: Limiting Base Erosion Involving Interest Deductions and Other Financial Payments ... 8

2.2.2 De Anti-Tax Avoidance Directive 1 ... 9

2.3 Doel van de earningsstrippingmaatregel ... 10

2.4 De Nederlandse implementatie van de earningsstrippingmaatregel ... 11

2.4.1 Artikel 15b Wet VPB ... 11

2.4.2 Uitwerking earningsstrippingmaatregel... 11

2.4.3 Groepsregelingen ... 13

2.4.4 Uitzonderingen ... 14

2.4.5 Vergelijking met andere EU-lidstaten ... 14

2.5 Deelconclusie ... 15

3. De Wet spoedreparatie fiscale eenheid ... 17

3.1 Inleiding ... 17

3.2 De fiscale eenheid ... 17

3.2.1 Artikel 15 Wet VPB ... 17

3.2.2 Vergelijking met regelingen in andere EU-lidstaten ... 18

3.2.3 De fiscale eenheid in grensoverschrijdende situaties ... 20

3.3 Aanleiding van de spoedreparatie ... 21

3.3.1 Europees Hof van Justitie 22 februari 2018 ... 21

3.3.2 De fiscale eenheid na de spoedreparatie ... 22

3.3.3 De renteaftrekbeperkingen na de spoedreparatie ... 22

3.4 Deelconclusie ... 23

4. Het Europees toetsingskader ... 25

4.1 Inleiding ... 25

4.2 Europees recht... 25

4.2.1 Verdragsvrijheden ... 25

(4)

3

4.2.3 Rechtvaardigingsgronden discriminatie of belemmering ... 27

4.3 Rechtspraak Hof van Justitie van de Europese Unie ... 27

4.3.1 X Holding ... 27 4.3.2 Futura Participations ... 28 4.3.3 Saint-Gobain ... 28 4.3.4 Bachmann ... 29 4.3.5 Lankhorst-Hohorst ... 30 4.4 Conclusie ... 30

5. Toepassing earningsstrippingmaatregel in grensoverschrijdende situaties ... 32

5.1 Inleiding ... 32

5.2 Toepassing earningsstrippingmaatregel op de fiscale eenheid – consolidatie van de winst ... 32

5.2.1 Situatie A binnenlandse situatie ... 32

5.2.2 Situatie B grensoverschrijdende situatie ... 33

5.3 Toepassing earningsstrippingmaatregel op de fiscale eenheid – consolidatie van de rente ... 34

5.3.1 Situatie A binnenlandse situatie ... 34

5.3.2 Situatie B grensoverschrijdende situatie ... 36

5.4 Toepassing earningsstrippingmaatregel op vaste inrichtingswinst ... 36

5.4.1 Buitenlandse vaste inrichting met hoofdhuis in Nederland ... 37

5.4.2 Binnenlandse vaste inrichting met hoofdhuis in het buitenland ... 38

5.5 Conclusie ... 39

6. Toetsing earningsstrippingmaatregel ... 40

6.1 Inleiding ... 40

6.2 Algemene toetsing earningsstrippingmaatregel ... 40

6.2.1 Objectieve vergelijkbaarheid ... 41

6.3 Toetsing artikel 15b Wet VPB ... 42

6.3.1 Belemmering van de vestigingsvrijheid ... 42

6.3.2 Rechtvaardigingsgronden ... 43

6.4 Toetsing ATAD1 richtlijn ... 45

6.4.1 Belemmering van de vestigingsvrijheid ... 46

6.4.2 Rechtvaardigingsgronden ... 46 6.5 Conclusie ... 48 7. Eindconclusie ... 49 7.1 Inleiding ... 49 7.2 Conclusie ... 49 Literatuurlijst ... 52

(5)

4

Lijst met afkortingen

A-G Advocaat-Generaal

art. Artikel

ATAD Anti Tax Avoidence Directive

ATAD1 Anti Tax Avoidence Directive 1  Richtlijn (EU) 2016/1164 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt

BEPS Base Erosion and Profit Shifting

BNB Beslissingen in Belastingzaken; vanaf 1953

bv besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid EBITDA Earnings Before Interest Deprecation and Amortization EFTA European Free Trade Association

EG Europese Gemeenschap

EU Europese Unie

ESA EFTA Surveillance Authority

FED Fiscaal Tijdschrift FED

HR Hoge Raad der Nederlanden

HvJ Hof van Justitie

HvJ EU Hof van Justitie van de Europese Unie (vanaf 1 december 2009)

HvJ EG Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (tot 1 december 2009) MBB Maandblad Belasting Beschouwingen

NDFR Nederlandse Documentatie Fiscaal Recht

nr. Nummer

OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

p. Pagina

par. Paragraaf

r.o. Rechtsoverweging

TFO Tijdschrift Fiscaal Ondernemingsrecht

Stcrt. Staatscourant

v.i. Vaste inrichting

VPB Vennootschapsbelasting

VWEU Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie Wet VPB Wet op de Vennootschapsbelasting 1969

(6)

5

1. Inleiding

1.1 Aanleiding van het onderzoek

Het Hof van Justitie heeft op 22 februari 20181 uitgesproken dat het Nederlandse verbod op een

grensoverschrijdende fiscale eenheid kan leiden tot situaties die strijdig zijn met de vrijheid van vestiging. Na deze uitspraak is een wetsvoorstel gedaan om de Nederlandse regeling van de fiscale eenheid te ‘repareren’. De Wet spoedreparatie fiscale eenheid is op 17 mei 2019 in werking getreden. Deze wet voorziet onder andere in een wijziging van art. 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet VPB). De ‘wegdenkgedachte’, waarbij een aantal regelingen moet worden toegepast ‘als ware er geen fiscale eenheid’, is ingevoerd in artikel 15 lid 16 Wet VPB en heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2019.

Bovenstaande betekent onder andere dat interne leningen zichtbaar moeten worden gemaakt voor de berekening van de renteaftrekbeperking van artikel 10a Wet VPB. Zo ontstaat een gelijke behandeling van binnenlandse- en grensoverschrijdende situaties.

Op 1 januari 2019 is tevens in art. 15b Wet VPB een nieuwe (rente)aftrekbeperking opgenomen: de earningsstrippingmaatregel. Deze maatregel is de Nederlandse implementatie van een Europese antibelastingontwijkingsrichtlijn, ATAD1. De earningsstrippingmaatregel heeft als doel het voorkomen en bestrijden van winstverschuiving en grondslaguitholling door middel van rentebetalingen. De earningsstrippingmaatregel is een generieke bepaling, dat wil zeggen voor iedere belastingplichtige voor de Wet VPB van toepassing. Ingeval van een fiscale eenheid wordt de maatregel toegepast op het niveau van de fiscale eenheid, en niet per vennootschap afzonderlijk.

De vraag is nu waarom is gekozen voor het toepassen van de maatregel op het niveau van de fiscale eenheid. Het is mogelijk dat de moedervennootschap in een fiscale eenheid een voordeel kan behalen door leningen en de daarover betaalde rente van haar dochtermaatschappij niet mee te rekenen, terwijl dit niet mogelijk is voor een Nederlandse moedermaatschappij met een EU-dochtermaatschappij. De staatssecretaris heeft tot op heden niet aangegeven waarom interne leningen voor de toepassing van bijvoorbeeld art. 10a Wet VPB zichtbaar moeten worden gemaakt en deze verplichting voor art. 15b Wet VPB niet geldt.

Het onderzoek is gericht op recente wetswijzigingen in de Wet VPB en op Europese belastingrichtlijnen. De focus van dit onderzoek ligt op de earningsstrippingmaatregel en het al dan niet wegdenken van de fiscale eenheid. De uitkomsten van dit onderzoek zijn relevant omdat tot op heden nog geen duidelijkheid

(7)

6

is met betrekking tot de mogelijke situaties die kunnen ontstaan bij de uitwerking van de earningsstrippingmaatregel.

1.2 Probleemstelling

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt:

Kan sprake zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van de vestigingsvrijheid bij toepassing van de earningsstrippingmaatregel van artikel 15b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 in grensoverschrijdende situaties?

Om tot de beantwoording van de hoofdvraag te komen, zijn de volgende deelvragen geformuleerd:

 Wat is de aanleiding en de werking van de earningsstrippingmaatregel in de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969?

 Waaruit bestaan de spoedreparatiemaatregelen en wat zijn de gevolgen voor de toepassing van de Nederlandse fiscale wetgeving inzake renteaftrekbeperkingen?

 Wanneer is sprake van een ongerechtvaardigde belemmering van de vestigingsvrijheid?  Hoe verhouden salderingsvoordelen zich tot de earningsstrippingmaatregel?

1.3 Opzet van het onderzoek

Doel van het onderzoek is om erachter te komen of de toepassing van artikel 15b Wet VPB in grensoverschrijdende situaties zou kunnen zorgen voor een situatie die strijdig is met de vrijheid van vestiging. Uitkomst van het onderzoek zou duidelijkheid moeten geven aan de praktijk over de uitwerking van art. 15b Wet VPB in verschillende binnenlandse situaties en de verschillen in de situatie van een Nederlandse fiscale eenheid versus die van een Nederlandse moedermaatschappij met een dochtermaatschappij in een andere EU-lidstaat.

Allereerst zal in deze scriptie gebruik worden gemaakt van beschrijvend onderzoek. Er zal aandacht worden besteed aan een beperkt aantal kenmerken of elementen die van belang zijn voor het onderwerp van de scriptie. Om bestaande kennis te verzamelen zal literatuuronderzoek worden gedaan. Dit literatuuronderzoek zal leiden tot een kritische bespreking van de meest relevante informatie met betrekking tot het onderwerp.

Om ook toetsend onderzoek te kunnen uitvoeren is de volgende verwachting geformuleerd:

Artikel 15b Wet VPB kan ongunstiger uitpakken wanneer deze wordt toegepast in een grensoverschrijdende situatie waarin geen fiscale eenheid kan worden gevormd.

(8)

7

Deze verwachting zal worden getoetst door cijfermatige uitwerkingen te maken en door rechtsvergelijkend onderzoek te doen. De cijfermatige uitwerkingen zullen de uitkomst van de toepassing van art. 15b Wet VPB bij verschillende situaties weerspiegelen.

Het rechtsvergelijkend onderzoek zal betrekking hebben op de vergelijking van de Wet spoedreparatie fiscale eenheid en art. 15b Wet VPB met wet- en regelgeving van andere EU-landen. Gekeken zal worden of verschillende landen met betrekking tot deze onderwerpen ook iets hebben geregeld en of Nederland het in vergelijking tot deze landen anders zou kunnen doen.

(9)

8

2. De earningsstrippingmaatregel

2.1 Inleiding

Earnings stripping is een veelgebruikte tactiek die door multinationals wordt gebruikt om (hoge) binnenlandse belastingen te vermijden door renteaftrekposten te creëren op een lening uit een gunstiger belastingregime om zo de vennootschapsbelasting te verlagen.

Voordat wordt ingegaan op de toetsing van art. 15b Wet VPB aan de vrijheid van vestiging, komt in dit hoofdstuk eerst de earningsstrippingmaatregel als zodanig aan bod. Daarbij wordt dieper ingegaan op de begrippen gebruikt in de earningsstrippingmaatregel, zodat aan het einde van dit hoofdstuk helder is wat de earningsstrippingmaatregel precies inhoudt. De earningsstrippingmaatregel wordt besproken zoals opgenomen in de Anti-Tax Avoidance-richtlijn2 (hierna: ATAD1). In de richtlijn wordt expliciet verwezen

naar het BEPS Actieplan. De onderdelen van de richtlijn zijn gebaseerd op best practices uit BEPS Action 4: Limiting Base Erosion Involving Interest Deductions and Other Financial Payments (hierna: BEPS Actiepunt 4). Zodoende wordt allereerst gekeken naar de invulling van BEPS Actiepunt 4. Dit hoofdstuk bevat daarnaast de Nederlandse implementatie van de earningsstrippingmaatregel. Tot slot wordt de Nederlandse implementatie van de earningsstrippingmaatregel vergeleken met die van andere EU-lidstaten. Daarbij wil ik opmerken dat, in verband met de afbakening van dit onderzoek, de Nederlandse implementatie van de earningsstrippingmaatregel als zodanig verder niet zal worden beoordeeld.

2.2 De aanleiding van de earningsstrippingmaatregel

2.2.1 BEPS Actiepunt 4: Limiting Base Erosion Involving Interest Deductions and Other

Financial Payments

Tax planning op Europees en internationaal niveau brengt grondslaguitholling en winstverschuiving met zich mee. Dit is mogelijk door de verschillen tussen de winstbelastingstelsels van de verschillende landen waarin een multinational opereert. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna: OESO) is in 2015 met een actieplan gekomen om wereldwijd grondslaguitholling en winstverschuiving te bestrijden, het BEPS-actieplan3. De OESO is een internationaal

samenwerkingsverband om gezamenlijke sociale en economische problemen op te lossen en internationaal beleid af te stemmen.

Actiepunt 4 van het BEPS-actieplan ziet op een gemeenschappelijke aanpak in de vorm van een beperking van winstdrainage door renteaftrek. Multinationale ondernemingen kunnen hun wereldwijde belastingheffing verlagen door in groepsverband verschillende financieringsvormen op te zetten en zo een

2 Richtlijn Europese Unie 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016

(10)

9

renteaftrek te genereren die hoger is dan de totale rentelasten die zij verschuldigd is aan derden. In het actiepunt worden drie basisscenario’s genoemd:

 Multinationals die leningen van derden en de daarbij behorende rentebetalingen plaatsen in landen met een hoog belastingtarief;

 Multinationals die intra-groepsleningen gebruiken om renteaftrekposten te genereren die hoger zijn dan de werkelijke rentelasten die worden betaald aan derden;

 Multinationals die financiering door derden of groepsmaatschappijen gebruiken om belastingvrije rentebaten te genereren.

In het actiepunt worden regels aanbevolen die de netto renteaftrek van een entiteit linken aan het niveau van economische activiteit binnen het rechtsgebied. De economische activiteit wordt gemeten aan de hand van belastbare inkomsten vóór rentebaten en -lasten, afschrijvingen en amortisatie (EBITDA). In actiepunt 4 worden drie regels genoemd:

 Een renteaftrekbeperking tot een bepaald percentage van de EBITDA van de groepsmaatschappij;  Een groepsratio-regel waardoor een entiteit rentekosten kan aftrekken afhankelijk van de

relatieve netto rente/ EBITDA ten opzichte van de wereldwijde groep; en  Gerichte regels om specifieke risico's aan te pakken.

Het is de bedoeling dat landen de regels voor renteaftrekbeperkingen opnemen in hun nationale wetgeving of hun huidige wetgeving zodanig aanpassen dat deze overeenkomen met de aanbevelingen van actiepunt 4.

2.2.2 De Anti-Tax Avoidance Directive 1

De Europese Commissie heeft vanuit het oogpunt van een snelle en gecoördineerde implementatie van de maatregelen, genoemd in het BEPS-actieplan, in januari 2016 een voorstel gepresenteerd voor een richtlijn, de Anti Tax Avoidance Directive (ATAD), om bepaalde aanbevelingen van de OESO in de EU toe te passen. Op 12 juli 2016 is de EU-richtlijn tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks invloed hebben op de werking van de interne markt tot stand gekomen. De Raad van de EU benadrukt dat belasting moet worden betaald daar waar waarde en winsten worden gegenereerd4. Indien de lidstaten individuele maatregelen zouden implementeren zou dit

kunnen leiden tot verschillen tussen de vennootschapsbelastingstelsels en komt er geen einde aan de verschuivingen van winst en verstoringen binnen de interne markt van de EU. De richtlijnen stellen minimumnormen om op die manier toch de bescherming tegen agressieve tax planning op de interne markt van de EU te verhogen. De ATAD-richtlijn beoogt onder andere de verlaging van belasting door middel van excessieve rentebetalingen binnen concernverband, tegen te gaan. Deze richtlijn bevat vijf

(11)

10

bepalingen die zijn vormgegeven als minimumstandaarden. Dit betekent dat de lidstaten van de EU de bepalingen zwaarder mogen implementeren in de nationale wet dan voorgeschreven in de richtlijn. Artikel 4 van de ATAD1-richtlijn schrijft als minimumstandaard een earningsstrippingmaatregel voor. De onderdelen van de algemene earningsstrippingmaatregel zijn hoofdzakelijk gebaseerd op best practices uit het, BEPS-actieplan van de OESO5. De mate van renteaftrek wordt, zoals aanbevolen in

BEPS-actiepunt 4, bepaald aan de hand van een percentage van de EBITDA. De specifieke renteaftrekmaatregelen van iedere lidstaat afzonderlijk kunnen naast deze earningsstrippingmaatregel blijven bestaan.

2.3 Doel van de earningsstrippingmaatregel

Het doel van de earningsstrippingmaatregel is het voorkomen van grondslaguitholling door excessieve renteaftrek. De maatregel is een manier om belastingontwijking te voorkomen en te streven naar een meer gelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen. Ter verduidelijking wordt hieronder een voorbeeld gegeven:

Afbeelding 1 Interest limitation6. Wanneer het hoofdkantoor, een vennootschap gevestigd in de EU, een dochtervennootschap opricht in een laag belast land en deze dochtervennootschap vervolgens een lening aan het hoofdkantoor verstrekt, heeft het hoofdkantoor de mogelijkheid om de betaalde rente af te trekken van haar hoog-belaste winst, terwijl de renteopbrengsten niet of laag belast zijn bij de dochtervennootschap.

Door de invoering van de earningsstrippingmaatregel, wordt de aftrek van rente beperkt tot een bepaald percentage van de EBITDA. Dit kan betekenen dat het hoofdkantoor in de EU niet alle rente in mindering kan brengen op haar winst, waardoor er een hogere belastbare winst ontstaat en de effectieve belastingdruk hoger wordt.

5 Onder andere aangegeven in de preambule van de Richtlijn Europese Unie 2016/1164 van de Raad van 12 juli

2016

6 Overgenomen van de website van de Europese Commissie

(12)

11

2.4 De Nederlandse implementatie van de earningsstrippingmaatregel

2.4.1 Artikel 15b Wet VPB

Per 1 januari 2019 is de earningsstrippingmaatregel opgenomen in art. 15b Wet VPB. Het Nederlandse kabinet heeft er dus voor gekozen om het implementeren van de richtlijn niet uit te stellen tot 2024 (art. 11 lid 6 ATAD1). Daarnaast is gekozen voor een maatregel die verder gaat dan de minimumstandaarden van de ATAD17.

De earningsstrippingmaatregel van art. 15b Wet VPB beperkt de aftrekbaarheid van de per saldo verschuldigde rente op derden- en concernleningen. Dit saldo is het positieve verschil tussen de rentelasten en rentebaten ter zake van geldleningen. In art. 15b lid 1 Wet VPB is bepaald dat het saldo aan renten niet in aftrek komt voor zover dat meer bedraagt dan:

a. 30% van de gecorrigeerde winst; of b. € 1 miljoen.

De earningsstrippingmaatregel geldt per belastingplichtige. Indien maatschappijen deel uit maken van een fiscale eenheid, wordt de regel toegepast op het niveau van deze fiscale eenheid. Dit betekent dat de drempel van 1 miljoen geldt voor de fiscale eenheid als geheel.

2.4.2 Uitwerking earningsstrippingmaatregel

Om te bepalen welk bedrag in een jaar op grond van de earningsstrippingmaatregel in art. 15b Wet VPB niet aftrekbaar is, kan het beste het volgende stappenplan worden gevolgd8:

1) Het bepalen van het saldo aan renten; 2) Het bepalen van de gecorrigeerde winst; en 3) Het bepalen van de niet-aftrekbare rente. Hieronder zullen deze stappen kort worden toegelicht.

Saldo aan renten – stap 1

Lid 2 van art. 15b Wet VPB luidt als volgt:

“Het saldo aan renten is het bedrag aan rentelasten ter zake van geldleningen verminderd met het bedrag aan rentebaten ter zake van geldleningen, welke rentelasten en rentebaten zonder toepassing van dit artikel en vóór toepassing van de artikelen 15be en 15bf in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de in een jaar genoten winst. Het saldo aan renten bedraagt ten minste nihil.”

De belangrijkste begrippen in dit lid zijn ‘geldlening’ en ‘rente’. In art. 15b lid 6 Wet VPB worden deze begrippen verder gedefinieerd.

7 Kamerstukken II 2018/19, 35030, 3, p. 9

8 mr. G.C. van der Burgt, Prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis, L.S. Rijff LL.M (2019). ATAD1 EU-richtlijn inzake

(13)

12

Het gaat bij het begrip geldlening niet alleen om een overeenkomst van geldlening in de civielrechtelijke zin. De fiscale kwalificatie van de geldvertrekking is leidend. Dat wil zeggen, dat als fiscaal een lening wordt gekwalificeerd als een vertrekking van eigen vermogen, er geen sprake is van een geldlening voor de toepassing van art. 15b Wet VPB.

Het kabinet onderschrijft een economische uitleg van de begrippen ‘rentelasten en rentebaten’. Rente betreft de vergoeding voor het ter beschikking stellen van geld9. Rentelasten worden bij de berekening

van het saldo aan renten alleen meegenomen indien en voor zover zij na toepassing van andere specifieke renteaftrekbeperkingen (zoals die van art. 10a Wet VPB) nog van de winst aftrekbaar zijn. Indien dit niet het geval zou zijn geweest, dan zou een bepaalde rentelast dubbel in aanmerking worden genomen. Tot slot vallen op grond van art. 15b lid 6 onderdeel b en c Wet VPB kosten die verband houden met het aantrekken van de lening, kosten voor het afdekken van rente- en valutarisico’s en valutaresultaten op de lening en de rente ook onder de definitie ‘rente’.

Nu duidelijk is wat moet worden verstaan onder ‘rente’ kan het saldo aan renten worden berekend, simpelweg door de volgende formule:

Totale rentelasten jaar x – Totale rentebaten jaar x

Het saldo aan renten bedraagt ten minste nihil. Ingeval de totale rentebaten in een jaar hoger zijn dan de totale rentelasten heeft art. 15b Wet VPB geen effect.

Gecorrigeerde winst – stap 2

Uitgangspunt bij het bepalen van de gecorrigeerde winst is de naar fiscale maatstaven bepaalde winst van belastingplichtige. Dit leidt ertoe dat bijvoorbeeld voordelen uit hoofde van een deelneming waarop de deelnemingsvrijstelling (art. 13 Wet VPB) van toepassing is, automatisch ook niet behoren tot de gecorrigeerde winst. Aan de andere kant geldt ook dat niet-aftrekbare kosten zoals bijvoorbeeld gemengde kosten (art. 8 Wet VPB jo 3.14 Wet IB) ook automatisch zorgen voor een hogere gecorrigeerde winst. Om van de winst tot de gecorrigeerde winst te komen worden een aantal correcties gemaakt, deze worden genoemd in lid 3 van art. 15b Wet VPB en leiden tot de volgende berekening:

Fiscale winst

+ Afschrijvingen op bedrijfsmiddelen

+ Afwaarderingen tot lagere bedrijfswaarde van bedrijfsmiddelen -/- Terugname van eerdere afwaarderingen tot lagere bedrijfswaarde + Rentesaldo

= Gecorrigeerde winst Niet-aftrekbare rente – stap 3

(14)

13

Op grond van lid 1 van art. 15b Wet VPB bedraagt de niet-aftrekbare rente het deel van de rente dat hoger is dan 30% van de gecorrigeerde winst of 1 miljoen. Als drempel wordt de hoogste van deze twee bedragen gebruikt. Te verduidelijking wordt hieronder een voorbeeld gegeven:

Het saldo aan renten bedraagt 100 miljoen en de gecorrigeerde winst bedraagt 200 miljoen. 30% van 200 miljoen = 60 miljoen

60 miljoen is meer dan 1 miljoen, waardoor de drempel 60 miljoen bedraagt. De niet-aftrekbare rente wordt als volgt berekend: 100 miljoen – 60 miljoen = 40 miljoen

De niet aftrekbare rente wordt aangeduid als het financieringskostensurplus en kan onbeperkt worden doorgeschoven naar volgende jaren op grond van art. 15b lid 5 Wet VPB en komt in aftrek voor zover het saldo aan renten in een jaar lager is dan de drempel van lid 1 van het artikel.

2.4.3 Groepsregelingen

Artikel 4 lid 5 van de ATAD1 richtlijn beschrijft twee optionele groepsregelingen. Lidstaten kunnen ervoor kiezen om voor bepaalde belastingplichtigen de hoofdregel van de earningsstrippingmaatregel te combineren met één van deze twee regelingen10. De equity escape rule (art. 4 lid 5 onderdeel a ATAD1

richtlijn) biedt de mogelijkheid tot volledige aftrek van de financieringskostensurplus indien de ratio tussen het eigen vermogen en het balanstotaal van de belastingplichtige niet meer dan twee procentpunten lager is dan de overeenkomstige ratio van het gehele concern.

De groepsratio-regel (art. 4 lid 5 onderdeel b ATAD1 richtlijn) houdt er rekening mee dat belastingplichtigen die tot een groep behoren relatief met meer vreemd vermogen kunnen zijn gefinancierd11. Allereerst wordt een ratio bepaald door het financieringskostensurplus van het concern ten

opzichte van derden te verdelen over de EBITDA van het concern. Vervolgens wordt de ratio van het concern vermenigvuldigd met de in lid 2 van art. 4 ATAD1 richtlijn berekende EBITDA van de belastingplichtige. In Actie 4 par. 131 t/m 139 van het BEPS-rapport worden mogelijke benaderingen beschreven om het financieringskostensurplus van de groep te bepalen.

Het gaat bij beiden regelingen om een voor de financiële boekhouding geconsolideerd concern waar belastingplichtige onderdeel van is. In art. 15b Wet VPB is noch de equity-escape, noch de groepsescape opgenomen.

10 Snoeij, R. en Helvoirt, J.H.A.M. van, ‘Een uiteenzetting van de Europese renteaftrekbepaling uit de

ATA-richtlijn’, FED 2016/108 – Paragraaf 5

11 Snoeij, R. en Helvoirt, J.H.A.M. van, ‘Een uiteenzetting van de Europese renteaftrekbepaling uit de

(15)

14

2.4.4 Uitzonderingen

Artikel 4 van de ATAD1 richtlijn biedt de lidstaten tevens de mogelijkheid om bepaalde uitzonderingen te implementeren. Ten eerste kunnen onafhankelijke vennootschappen (geen onderdeel van een geconsolideerde groep, geen vaste inrichtingen en/of dochtermaatschappijen) van de maatregel worden uitgesloten. Ten tweede kan een uitzondering worden opgenomen voor financiële ondernemingen, zoals banken en verzekeringsmaatschappijen. Ten derde, bestaat de optie om leningen die worden gebruikt om lange termijn projecten voor openbare infrastructuur te financieren uit te sluiten. Als overgangsregeling kan daarnaast nog worden opgenomen dat leningen die aangegaan zijn voor 17 juni 2016 worden uitgesloten voor de berekening van het financieringskostensurplus.

In het Besluit van 24 oktober 2019 tot inwerkingtreding van art. IIA van de Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking is aangegeven dat art. 15b Wet VPB niet van toepassing is op geldleningen die verband houden met de financiering van bij ministeriële regeling aan te wijzen bestaande langlopende openbare-infrastructuurprojecten. Het gaat om projecten die verband houden met algemene openbare infrastructuur zoals wegen, tunnels, bruggen en sluizen12. Het kabinet heeft verder gekozen om geen

uitzonderingen en geen overgangsrecht op te nemen.

2.4.5 Vergelijking met andere EU-lidstaten

Vanaf 2019 hebben een aantal landen renteaftrekbeperkende regels aangenomen of zijn zij bezig hun nationale wetgeving aan te passen aan de aanbevelingen van actiepunt 413. Over het algemeen leidt de

renteaftrekbeperking tot een beperkte renteaftrek van 30 procent van de inkomsten van de belastingplichtige (EBITDA).

Onderstaand is een vergelijking gemaakt tussen de Nederlandse implementatie en die van een aantal EU-lidstaten14.

Lidstaat Verschil met Nederland betreft de implementatie van de earningsstrippingmaatregel Duitsland - De drempel is 30% van de EBITDA of 3 miljoen (in plaats van 1 miljoen).

- De Zinsschranke is van toepassing op Duitse vennootschappen, maar ook op personenvennootschappen, als ook op privépersonen.

- Groepsescape mogelijk.

- Uitzondering voor onafhankelijke vennootschappen.

- Geen uitsluiting van leningen voor langlopende openbare infrastructuurprojecten.

12 Wetsvoorstel implementatie ATAD1, paragraaf 2.2.7

13 http://www.oecd.org/tax/beps/beps-actions/action4/

(16)

15

België15 - De drempel is 30% van de EBITDA of 3 miljoen (in plaats van 1 miljoen).

- Er wordt rekening gehouden met overgangsrecht. Indien een lening is aangegaan voor 17 juni 2016 valt deze niet onder de maatregel.

- Uitzondering voor onafhankelijke vennootschappen. - Wel uitsluiting van financiële ondernemingen.

Italië16 - De drempel is 30% van de EBITDA. Geen andere franchise.

- Wel uitsluiting van financiële ondernemingen.

Spanje - Geen uitsluiting van leningen voor langlopende openbare infrastructuurprojecten. - Wel uitsluiting van financiële ondernemingen.

Frankrijk - Groepsescape mogelijk.

- Overgangsperiode. De reeds bestaande regels kunnen toegepast worden tot 1 januari 2024.

- Uitzondering voor onafhankelijke vennootschappen. Polen - Geen toepassing op groeps- of fiscale eenheid niveau.

- Slechts 5 jaar voortwentelen.

- Wel uitsluiting van financiële ondernemingen.

2.5 Deelconclusie

In dit hoofdstuk zijn de hoofdlijnen van de earningsstrippingmaatregel en de implementatie van deze maatregel in de Nederlandse wetgeving aan bod gekomen. Daarmee kan een antwoord worden gegeven op de eerste deelvraag: Wat is de aanleiding en de werking van de earningsstrippingmaatregel in de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969?

De earningsstrippingmaatregel is een implementatie van de Europese ATAD1 richtlijn. De richtlijn en de Nederlandse wet zijn uiteindelijk mede gebaseerd op het BEPS Actiepunt 4. Het doel van de earningsstrippingmaatregel is het voorkomen van grondslaguitholling

De maatregel wordt toegepast op het niveau van de fiscale eenheid, nu er ook gekozen kon worden voor een toepassing per belastingplichtige afzonderlijk. Dit is naar mijn mening opvallend, aangezien er kortgeleden juist voor is gekozen om andere renteaftrekbeperkingen (zoals art. 10a Wet VPB) van toepassing te laten zijn als ware er geen fiscale eenheid. Mogelijk kan deze keuze toch worden gerechtvaardigd.

15 Hervorming vennootschapsbelasting W 25.12.2017 (BS 29.12.2017) Paragraaf 5.1. ATAD – interestaftrek

(geraadpleegd 8 mei 2020)

(17)

16

De ATAD1 richtlijn geeft minimumvoorwaarden en de lidstaten krijgen verder de mogelijkheid tot het implementeren van uitzonderingen en uitsluitingen. Mijns inziens betekent dit geen maximale harmonisering van de wetgeving in de EU. Er kunnen nog steeds grote verschillen ontstaan bij de toepassing van de maatregel in verschillende lidstaten, daar het doel van de richtlijn juist is om verschillen te voorkomen. Geconcludeerd kan worden dat het kabinet heeft gekozen voor een redelijk strenge earningsstrippingmaatregel wanneer deze vergeleken wordt met de implementatie door andere lidstaten. Het kabinet heeft geen groepsregelingen opgenomen in de maatregel en er is geen rekening gehouden met overgangsrecht. Tevens is ervoor gekozen om enkel een uitzondering te implementeren die ziet op leningen ter financiering van projecten die verband houden met algemene openbare infrastructuur.

(18)

17

3. De Wet spoedreparatie fiscale eenheid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de toepassing van het fiscale eenheidsregime in Nederland nader toegelicht. Allereerst wordt de Nederlandse wetgeving omtrent de fiscale eenheid besproken en deze wordt vergeleken met vergelijkbare regelingen in andere EU-lidstaten. Gekeken wordt hoe de Nederlandse fiscale eenheid fungeert in grensoverschrijdende situaties. Op 22 februari 2018 heeft het Hof van Justitie zich uitgesproken over het Nederlandse fiscale eenheidsregime. Dit heeft geleid tot de Wet spoedreparatie fiscale eenheid. Zowel het arrest van 22 februari 2018 als de Wet spoedreparatie fiscale eenheid komen in dit hoofdstuk aan bod.

Aan het einde van dit hoofdstuk is duidelijk hoe de fiscale eenheid in Nederland wordt toegepast en hoe de ‘wegdenkgedachte’ van de fiscale eenheid moet worden uitgelegd.

3.2 De fiscale eenheid

Gedurende het bestaan van een fiscale eenheid zijn de dochtermaatschappijen, voor de heffing van vennootschapsbelasting, als het ware opgegaan in de moedermaatschappij. De dochtermaatschappijen bestaan nog wel, maar de belastinginspecteur richt zich op de moedermaatschappij.

In de eerste figuur is er sprake van twee civielrechtelijk zelfstandige vennootschappen en in de tweede figuur zijn deze vennootschappen opgenomen in een fiscale eenheid. Deze fiscale eenheid wordt aangemerkt als één belastingplichtige.

3.2.1 Artikel 15 Wet VPB

De Nederlandse regeling van de fiscale eenheid vindt men in artikel 15-15aj Wet VPB. Het principe van de fiscale eenheid is te vinden in art. 15 lid 1 Wet VPB: de belasting van tot een fiscale eenheid behorend lichaam wordt geheven ‘(…) alsof er één belastingplichtige is (…)’.

Dit betekent dat er één fiscale balans is en één winst- en verliesrekening. Transacties binnen de fiscale eenheid zelf vallen in beginsel tegen elkaar weg. Een aantal belangrijke voordelen van het aangaan van een fiscale eenheid zijn onder andere:

M

D

M

(19)

18

- horizontale verliescompensatie, dit houdt in dat de in een bepaald jaar behaalde positieve resultaten van de ene vennootschap worden gesaldeerd met negatieve resultaten van een andere vennootschap binnen de fiscale eenheid. Dit zorgt voor een lagere belastingdruk; en

- interne herstructurering zonder heffing van vennootschapsbelasting, binnen concernverband kunnen activa en passiva worden overgedragen zonder dat dit tot belastingheffing over een stille reserve leidt; en

- onderlinge schulden en vorderingen ‘verdwijnen’. Deze komen uiteindelijk op dezelfde fiscale-eenheidsbalans en vallen tegen elkaar weg.

Om een fiscale eenheid te kunnen vormen moet een verzoek worden gedaan bij de inspecteur en zal aan de volgende voorwaarden moeten zijn voldaan (opgesomd in art. 15 lid 1 en 4 Wet VPB):

a) De moedermaatschappij bezit zowel de gehele juridische als de gehele economische eigendom van ten minste 95% van de aandelen in de dochtermaatschappij;

b) De boekjaren van moedermaatschappij en dochtermaatschappij vallen samen;

c) Voor het bepalen van de winst zijn bij de moedermaatschappij en de dochtermaatschappij dezelfde winstbepalingsregels van toepassing;

d) De moedermaatschappij en de dochtermaatschappij zijn in Nederland gevestigd;

e) De moedermaatschappij en de dochtermaatschappij bezitten een kwalificerende rechtsvorm; f) De moedermaatschappij houdt de aandelen in de dochtermaatschappij niet als voorraad.

3.2.2 Vergelijking met regelingen in andere EU-lidstaten

In de Tweede kamer is al eens gevraagd om een vergelijking van de fiscale eenheid met groepssystemen in andere Europese landen17. Het kabinet heeft toen aangegeven dat de fiscale eenheid een unieke regeling

is in de wereld. Toch kennen een aantal EU-lidstaten een vergelijkbare regeling die hetzelfde doel nastreeft als de fiscale eenheid, namelijk het onderling verrekenen van verliezen en het overdragen van activa en passiva zonder belastingheffing.

Onderstaand een overzicht van een aantal regelingen van andere EU-lidstaten:

Denemarken  Het stelsel van “nationale gezamenlijke aanslag”, op grond waarvan de vennootschapsbelasting voor het hele concern (over de resultaten van de ingezeten vennootschappen, de vaste inrichtingen en het in Denemarken gelegen vastgoed van Deense vennootschappen) wordt geheven bij de hoogste moedermaatschappij. Deze consolidatie is verplicht. De dochtermaatschappijen blijven afzonderlijke maatschappijen (artikel 31 van de Deense wet op de Vennootschapsbelasting).

(20)

19

 Het stelsel van “internationale gezamenlijke aanslag”, werkt eigenlijk hetzelfde als bovenstaande consolidatie, maar dit omvat de resultaten van de zowel Deense als buitenlandse vennootschappen van het concern, alsook van alle vaste inrichtingen in het buitenland gedurende een minimumperiode van tien jaar. Deze regeling is optioneel en lijkt slechts gunstig te zijn in geval van buitenlandse verliezen18. Bij

uittreding binnen tien jaar moeten alle verrekende verliezen volledig worden teruggenomen.

Duitsland Organschaft (artikel 14 van de Duitse wet op de Vennootschapsbelasting). Deze regeling ziet op het overdragen van winsten en/of verliezen tussen de moedermaatschappij en haar dochtermaatschappij(en). De resultaten worden pas na afzonderlijke winstberekening geconsolideerd. Dit betekent dat onderlinge transacties wel worden belast. Het is ook toegestaan om resultaten van buitenlandse dochtermaatschappijen over te dragen onder de Organschaft.

Finland In de Finse wet inzake groepsondersteuning in belastingen is opgenomen dat geconsolideerde aangiftes niet zijn toegestaan. Elke entiteit is verplicht om een afzonderlijke belastingaangifte in te dienen. De winst kan echter wel worden overgedragen door een groepsmaatschappij aan een andere verlieslijdende groepsmaatschappij. Buitenlandse vennootschappen mogen alleen in deze regeling worden meegenomen als ze gevestigd zijn in een land waarmee Finland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten.

Oostenrijk Artikel 9 van de Oostenrijke wet op de Vennootschapsbelasting bepaald dat een groep van economisch verbonden ondernemingen een fiscale eenheid kan vormen. Buitenlandse rechtsvormen mogen alleen worden opgenomen in de groep indien zij gevestigd zijn in een andere EU-lidstaat of een land waarmee Oostenrijk een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten en dit verdrag een uitgebreide informatie-uitwisselingsbepaling bevat. Alle winsten en verliezen van de groep worden geheel overgedragen aan de moedermaatschappij. De verliezen van buitenlandse dochtermaatschappijen worden slechts in aanmerking genomen voor zover het bedrag in hun eigen vestigingsland in aanmerking zou zijn genomen. De verliezen worden teruggenomen indien deze in het land van vestiging van de dochtermaatschappij

18 Offermans, R. ‘Een vergelijking van de fiscale eenheidsregimes binnen Europa en hun verenigbaarheid met

(21)

20

voorwaarts of achterwaarts zijn verrekend en wanneer een buitenlands groepslid de groep verlaat (tenzij sprake is van liquidatie of insolventie).

Spanje Het consolidatieregime in artikel 55 van de Spaanse wet op de Inkomstenbelasting voorziet in horizontale verliesverrekening binnen de groep. Een buitenlandse vennootschap kan ook onderdeel zijn van de belastingconsolidatiegroep, op voorwaarde dat zij rechtspersoonlijkheid heeft, wordt belast door een buitenlandse belasting die identiek of analoog van aan de Spaanse belastingwetgeving en geen inwoner is van een belastingparadijs. Als de buitenlandse vennootschap de controlerende vennootschap is, moet een van de Spaanse vennootschappen van de groep worden aangewezen als vertegenwoordiger van de groep en deze is verantwoordelijk voor het nakomen van alle verplichtingen en formaliteiten van de groep.

3.2.3 De fiscale eenheid in grensoverschrijdende situaties

In het geval waarin de moedermaatschappij in Nederland is gevestigd en de dochtermaatschappij in een andere staat is gevestigd, staat Nederland geen fiscale eenheid toe (zie de voorwaarden van de fiscale eenheid genoemd in paragraaf 3.2.1). In de zaak X-Holding (HvJ EU 25 februari 2010, C-337/08) is beslist dat Nederland geen grensoverschrijdende fiscale eenheid hoeft toe te staan19. Volgens het Europese Hof

van Justitie20 moet Nederland wel een fiscale eenheid met (achter) kleindochtervennootschappen en

zustervennootschappen in Nederland toestaan ook al worden deze vennootschappen door een buitenlandse (tussen)houdster gehouden.

Het is daarnaast mogelijk om een fiscale eenheid te vormen met een buitenlands belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting (art. 15 lid 8 Wet VPB). Deze fiscale eenheid ziet alleen op het Nederlandse ondernemingsgedeelte van de buitenlandse vennootschap, te weten de vaste inrichting (v.i.) in Nederland.

In bovenstaand figuur kan een fiscale eenheid gevormd worden met de vaste inrichting in Nederland. Transacties tussen de Nederlandse moedermaatschappij en de Nederlandse vaste inrichting zijn fiscaal niet zichtbaar.

19 Op dit arrest wordt nader ingegaan in paragraaf 4.3.1

20 HvJ EG 27 november 2008, nr. C-418/07 (Société Papillon) en HvJ EU 12 juni 2014, nr. C 39/13, C 40/13 en C

41/13 (SCA Group Holding, BV1 en anderen) v.i.

EU-Lidstaat Nederland

M

(22)

21

In de zaak A/S Bevola (HvJ EU 17 januari 2018, C-650/16) is zo’n zelfde regeling, maar dan voor de Deense vennootschapsbelasting, aan de orde gekomen. Geoordeeld werd dat de wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke een in die lidstaat gevestigde vennootschap de verliezen van een nationale vaste inrichting in mindering kan brengen op de belastbare grondslag voor de vennootschapsbelasting, maar niet die van een vaste inrichting die in een andere lidstaat is gelegen, waar die verliezen definitief niet kunnen worden verrekend, niet verenigbaar is met het Europees recht.

Om een beroep te kunnen doen op deze zaak moet er dus sprake zijn van verliezen die definitief niet te verrekenen zijn in de lidstaat waar de vaste inrichting is gelegen. Onlangs is door Advocaat-generaal (hierna: A-G) Wattel in een zaak bij de Hoge Raad21 deze kwestie behandeld. Het gaat in dit geval over het

verrekenen van buitenlandse verliezen van een vaste inrichting met de Nederlandse winst. Hij merkt op dat uit vaste rechtspraak22 volgt dat de definitieve aard van verliezen van een buitenlandse vennootschap

niet kan voortvloeien uit het feit dat de lidstaat waarin zij is gevestigd de mogelijkheid uitsluit om verliezen naar volgende jaren over te dragen. Verder merkt hij op dat de verliezen pas definitief zijn indien de onderneming geen inkomsten meer heeft in de lidstaat waar zij is gevestigd. Tot slot zouden de verliezen van de buitenlandse vennootschap aangemerkt worden als voorvoegingsverliezen die ook in een vergelijkbare binnenlandse situatie niet verrekenbaar zouden zijn met de resultaten van de rest van de fiscale eenheid. Al zouden de verliezen wel definitief zijn dan nog, zouden deze volgens de A-G hoe dan ook niet in aanmerking komen voor verrekening in Nederland.

3.3 Aanleiding van de spoedreparatie

Op 23 april 2019 is de Wet spoedreparatie fiscale eenheid door de Eerste Kamer aangenomen. De maatregelen houden in dat een aantal artikelen in de vennootschaps- en dividendbelasting voortaan moeten worden toegepast alsof er geen fiscale eenheid is.

3.3.1 Europees Hof van Justitie 22 februari 2018

Op 22 februari 2018 heeft het Europese Hof van Justitie in twee Nederlandse zaken beslist omtrent de vraag of Nederlandse vennootschappen met een buitenlandse dochter ook gebruik kunnen maken van voordelige elementen van het fiscale eenheidsregime. Het HvJ EU oordeelt in één van deze zaken dat het in strijd is met EU-recht dat Nederland niet toestaat dat X bv de rente op een lening die verband houdt met een kapitaalstorting in een dochteronderneming, die in een andere lidstaat is gevestigd, niet in aftrek kan brengen. Dit zou X bv namelijk wel kunnen als die dochteronderneming, binnen een fiscale eenheid, in

21 ECLI:NL:PHR:2020:265 (19/03443)

22HvJ EG 13 december 2005, nr. C-446/03 (Marks & Spencer) punt 55, HvJ EG 7 november 2013, nr. C-322/11

(23)

22

Nederland was gevestigd. Naar aanleiding van dit arrest is de per-elementbenadering door de Hoge Raad23

van toepassing verklaart op het Nederlandse fiscale eenheidsregime. Dit betekent dat Nederland specifieke voordelen van het fiscale eenheidsregime ook moet toepassen op een Nederlandse moedermaatschappij met een buitenlandse dochtermaatschappij.

Naar aanleiding van dit arrest is op 17 mei 2019 de Wet spoedreparatie fiscale eenheid in werking getreden. De wet heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2018, maar dit geldt niet voor alle delen van de wet. Sommige hebben een terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2019 en daarnaast is er een deel dat pas 1 januari 2020 in werking is getreden.

3.3.2 De fiscale eenheid na de spoedreparatie

In plaats van specifieke voordelen toe te passen op situaties waarbij sprake is van een Nederlandse moedermaatschappij met een buitenlandse dochtermaatschappij, heeft de regering gekozen voor een andere aanpak. Deze aanpak houdt in dat de fiscale eenheid voor sommige bepalingen behandeld moet worden alsof er geen fiscale eenheid bestaat. Onder de huidige fiscale eenheid is het onder voorwaarden nog steeds mogelijk om te consolideren, horizontale verliesverrekening toe te passen en één aangifte vennootschapsbelasting te doen. Het verrichten van onderlinge transacties zonder winstneming en het tegen elkaar wegstrepen van onderlinge schulden en vorderingen is in beginsel ook nog steeds mogelijk. Er zijn echter twee leden aan art. 15 Wet VPB toegevoegd die hier een uitzondering op maken. Lid 16 bepaald dat de artikelen 10a, 13 lid 9 tot en met 15 en 17, 13l en 20a van de Wet VPB moeten worden toegepast als ware er geen fiscale eenheid. Daarnaast bepaald lid 17 dat onder verliezen, bedoeld in art. 20a Wet VPB, moet worden verstaan, de verliezen toerekenbaar aan een belastingplichtige als ware er geen fiscale eenheid.

De staatssecretaris heeft in zijn brief van 25 oktober 201724 aangegeven dat de spoedmaatregelen moeten

worden opgevolgd door een concernregeling die toekomstbestendig is. Ook geeft hij aan dat ontwikkelingen in de praktijk ertoe zouden kunnen leiden dat nog nadere (reparatie)maatregelen moeten worden getroffen.

3.3.3 De renteaftrekbeperkingen na de spoedreparatie

In de vorige paragraaf is al besproken dat aan art. 15 Wet VPB een zestiende lid is toegevoegd. Dit lid heeft invloed op de toepassing van renteaftrekbeperkingen binnen de fiscale eenheid. Waar voorheen de interne transacties niet zichtbaar waren, worden deze voor de toepassing van bepaalde artikelen dus wel zichtbaar. Een belangrijke wijziging is de toepassing van art. 10a Wet VPB als ware er geen fiscale eenheid. Indien een moedermaatschappij een lening is aangegaan binnen de fiscale eenheid en deze lening heeft

23 ECLI:NL:HR:2018:1968 (15/00194bis)

(24)

23

gebruikt voor een kapitaalstorting in een andere dochter, dan werd de renteaftrek niet beperkt door art. 10a Wet VPB. Artikel 10a Wet VPB vereist namelijk een schuld aan een verbonden lichaam en een besmette rechtshandeling (de kapitaalstorting). Nu de lening niet zichtbaar is binnen een fiscale eenheid, kon de renteaftrekbeperking van art. 10a Wet VPB achterwege blijven.

In de nieuwe situatie wordt de lening voor toepassing van deze renteaftrekbeperking wel zichtbaar, omdat art. 15 lid 16 Wet VPB bepaald dat art. 10a Wet VPB wordt toegepast als ware er geen fiscale eenheid. Nu de lening en de betaalde rente hierop zichtbaar zijn geworden betekent dit dat (als verder niet gekeken wordt naar de eventuele tegenbewijsregeling) de rente op de lening niet aftrekbaar is nu deze samenhangt met een besmette rechtshandeling. De fiscale winst van de fiscale eenheid wordt verhoogd met deze niet-aftrekbare rente.

3.4 Deelconclusie

De tweede deelvraag van dit onderzoek is: Waaruit bestaan de spoedreparatiemaatregelen en wat zijn de gevolgen voor de toepassing van de Nederlandse fiscale wetgeving inzake renteaftrekbeperkingen? In dit hoofdstuk is antwoord gegeven op deze vraag. Geconcludeerd kan worden dat de gevolgen van deze spoedmaatregelen voor de toepassing van de Nederlandse fiscale wetgeving inzake renteaftrekbeperkingen, negatief lijken te zijn.

De Nederlandse fiscale eenheid voorziet niet in een wereldwijde consolidatie, zoals dit wel geldt voor sommige regelingen van andere EU-lidstaten. Het is Nederland niet verboden om een grensoverschrijdende fiscale eenheid te weigeren, maar in situaties waarin gelijke grensoverschrijdende gevallen nadeliger worden behandeld dan de Nederlandse fiscale eenheid heeft de Hoge Raad de per-elementbenadering van toepassing verklaart op het Nederlandse fiscale eenheidsregime. De regering heeft niet gekozen voor het toepassen van de voordelen op buitenlandse situaties, maar eigenlijk voor een nadeligere aanpak van de Nederlandse fiscale eenheid waardoor de situaties uiteindelijk hetzelfde worden behandeld. De fiscale eenheid wordt namelijk voor de toepassing van bepaalde artikelen behandeld als ware geen fiscale eenheid. Over artikel 15b Wet VPB is geen uitspraak gedaan wat betreft de toepassing van de per-elementbenadering.

Geconcludeerd kan worden dat niet alle fiscale regelingen door de spoedmaatregelen worden afgedekt. Zoals de staatsecretaris zelf heeft aangegeven, kunnen ontwikkelingen in de praktijk nog leiden tot nadere

M

D1

D2 Lening

(25)

24

spoedmaatregelen. De vraag in dit onderzoek is dan ook of de ontwikkelingen rond art. 15b Wet VPB kunnen leiden tot nadere spoedmaatregelen. Het lijkt er tevens op dat er een nieuwe concernregeling in de Wet op de Vennootschapsbelasting gaat komen. Deze regeling zal de spoedmaatregelen gaan opvolgen waaruit dus blijkt dat de spoedmaatregelen geen permanent karakter gaan krijgen. Daarbij komt de vraag op wat dit zal gaan betekenen voor de toepassing van de Nederlandse fiscale renteaftrekbeperkingen. Hierover is verder nog niets bekend.

(26)

25

4. Het Europees toetsingskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bepalingen in het Verdrag werking Europese Unie (hierna: VwEU) die beogen ongelijke behandeling te voorkomen. Het is van belang om vast te stellen wanneer een beroep kan worden gedaan op deze non-discriminatiebepalingen en op welke gronden een belemmering van de vrijheden als gerechtvaardigd kan worden gezien. Door middel van jurisprudentie worden de standpunten van het HvJ EU toegelicht met betrekking tot de verschillende rechtvaardigingsgronden.

4.2 Europees recht

De lidstaten van de EU hebben als doel een interne markt tot stand te brengen. De Richtlijnen van de EU nemen belemmeringen weg die belastingplichtigen ondervinden bij activiteiten binnen de Europese Unie. De lidstaten zijn verplicht om hun nationale wet vervolgens aan te passen aan de richtlijn. Verder heeft de Europese Commissie verdragen gesloten. In het VwEU zijn regels te vinden die de ruimte die lidstaten hebben met betrekking tot hun (belasting-)beleid te beïnvloeden. Deze regels vormen een aanvulling op de bilaterale verdragen van de lidstaten.

4.2.1 Verdragsvrijheden

In art. 20 lid 2 VwEU worden de volgende rechten van een burger van de Unie genoemd:

a) Het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven; b) Het actief en passief kiesrecht;

c) Het recht op bescherming van de diplomatieke en consulaire instanties;

d) Het recht om verzoekschriften tot het Europees Parlement te richten, zich tot de Europese ombudsman te wenden alsook zich tot instellingen en adviesorganen van de Unie te richten.

Vooral dit laatste recht is in dit geval erg van belang. Een burger van de Unie kan zich dus wenden tot instellingen van de Unie wanneer zij van mening is dat zij beperkt wordt in een van haar vrijheden. Deze vrijheden zijn als volgt:

 Vrij verkeer van goederen;  Vrij verkeer van personen;  Vrij verkeer van diensten; en  Vrij verkeer van kapitaal;

Tijdens dit onderzoek zal worden ingegaan op het vrij verkeer van personen en dan in het bijzonder op de hieronder vallende vrijheid van vestiging. De vrijheid van vestiging is opgenomen in art. 49 VwEU en omvat de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan alsmede de oprichting

(27)

26

en het beheer van ondernemingen, en met name van vennootschappen. Het gaat in dit geval om duurzaam verrichte werkzaamheden25.

Om een beroep te kunnen doen op het VwEU dient sprake te zijn van een grensoverschrijdende situatie. Indien sprake is van een zuivere nationale situatie dient naar de nationale wetgeving te worden gekeken en komt ment niet toe aan EU-recht. Vervolgens is het van belang dat het om een economische activiteit gaat26. Tot slot is het van belang dat sprake is van een onderdaan van de Europese Unie, tenzij het gaat

om het vrije verkeer van kapitaal, deze vrijheid staat tevens open voor derde landen. Op grond van art. 20 lid 2 VwEU genieten burgers van de Unie de rechten en hebben zij de plichten die bij de verdragen zijn bepaald. Burger van de Unie is, volgens lid 1 van dit artikel, eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit Op grond van art. 54 VwEU worden vennootschappen die zijn opgericht naar het recht van een lidstaat, welke hun statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging binnen de Unie hebben, gelijkgesteld met natuurlijke personen die onderdaan zijn van de lidstaten voor wat betreft de vrijheid van vestiging van art. 49 VwEU.

4.2.2 Non-discriminatie in het Verdrag werking Europese Unie

Artikel 18 VwEU verbiedt elke discriminatie op grond van nationaliteit. Eenieder die de nationaliteit van een EU-lidstaat bezit kan een beroep doen op de non-discriminatiebepaling van art. 18 VwEU. Wanneer sprake is van discriminatie naar nationaliteit in combinatie met de vrijheid van vestiging van art. 49 VwEU, is sprake van lex specialis. De inbreuk op art. 49 VwEU krijgt voorrang ten opzichte van de non-discriminatiebepaling van art. 18 VwEU.

Op grond van de vrijheid van vestiging zijn beperkingen voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden. Dit betekent dat vennootschappen opgericht naar het recht van een lidstaat niet anders behandeld mogen worden door een andere lidstaat. In de praktijk komt het veel voor dat vennootschappen als bedoeld in art. 54 VwEU in andere lidstaten filialen of dochterondernemingen opzetten volgens het aldaar geldende recht. Nationale maatregelen van die andere lidstaten die de uitoefening van secundaire vestiging belemmeren, zijn in beginsel in strijd met de vrijheid van vestiging (art. 49 VwEU). De omstandigheid dat een vennootschap een dochtervennootschap in een lidstaat opricht met het doel gebruik te maken van een gunstigere wettelijke regeling (voor bijvoorbeeld een lager minimumkapitaal) kan volgens het Hof niet zonder meer worden gekwalificeerd als misbruik van het vestigingsrecht27. In beginsel is iedere vennootschap binnen de EU vrij om

dochterondernemingen op te richten in een andere lidstaat van de EU en dienen deze ondernemingen gelijk te worden behandeld als onderdanen van die andere lidstaat.

25 HvJ EG 30 november 1995, nr. C-55/94 (Gebhard)

26 HvJ EG 26 januari 1993, nr. C-112/91 (Werner).

(28)

27

4.2.3 Rechtvaardigingsgronden discriminatie of belemmering

Het beoordelen van de belemmering van een verdragsvrijheid kan plaatsvinden door de volgende stappen te doorlopen28:

1. Nagaan of de belanghebbende toegang heeft tot het verdrag.

2. Is sprake van een maatregel die een ongelijke behandeling van een objectief vergelijkbare situatie bewerkstelligt waardoor een belemmering van de vrijheid kan ontstaan?

3. Dient de maatregel een doel van algemeen belang?

4. De evenredigheidstoets: de nationale maatregel dient geschikt te zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen.

5. De noodzakelijkheidstoets: toetsen of de maatregelen niet verder gaat dan nodig is voor het bereiken van het doel.

Indien uiteindelijk geoordeeld kan worden dat de nationale maatregel een belemmering vormt voor een verdragsvrijheid, kan deze belemmering toch nog gerechtvaardigd zijn. In dat geval betreft de maatregel geen verboden belemmering.

De artikelen 51 en 52 VwEU noemen uitzonderingen op de bepalingen in het verdrag met betrekking tot de vrijheid van vestiging. Deze uitzonderingen zien op de uitoefening van het openbaar gezag in de staat en op situaties waarin een bijzondere regeling is vastgesteld voor vreemdelingen welke bepalingen uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid gerechtvaardigd zijn. Naast deze uitzonderingen heeft het Europese Hof van Justitie ook andere rechtvaardigingsgronden toegestaan. In de volgende paragraaf zullen de rechtvaardigingsgronden worden behandeld aan de hand van rechtspraak van het HvJ EU.

4.3 Rechtspraak Hof van Justitie van de Europese Unie

4.3.1 X Holding

In de zaak X Holding29 is geoordeeld dat Nederland geen grensoverschrijdende fiscale eenheid hoeft toe

te passen wat betreft de horizontale verliesverrekening. X Holding BV verzocht in 2003 om een fiscale eenheid met haar Belgische dochtervennootschap. Een fiscale eenheid kan op grond van de Nederlandse wetgeving enkel gevormd worden ingeval de moeder- en dochtervennootschap in Nederland zijn gevestigd. De inspecteur weigerde daarom het verzoek. Na de weigering stelt X Holding BV dat de weigering in strijd is met het Europees recht, namelijk met de vrijheid van vestiging.

28 HvJ EG 30 november 1995, nr. C-55/94 (Gebhard) en HvJ EG 30 november 1995, nr. C-55/95 (Commission v

Spain)

(29)

28

De Hoge Raad betwijfelt of dit verschil gerechtvaardigd is en stelt het Europese Hof van Justitie vervolgens een prejudiciële vraag. Het Hof concludeert dat X Holding nadelen ondervindt in vergelijking met de behandeling van een fiscale eenheid en dat sprake is van een belemmering. In het arrest Marks & Spencer30

heeft het Hof de verdeling van de heffingsbevoegdheid als rechtvaardigingsgrond erkend. Volgens dit arrest zou de evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten groot gevaar lopen wanneer vennootschappen de mogelijkheid wordt geboden te opteren voor verrekening van hun verliezen in de lidstaat van vestiging dan wel in een andere lidstaat, aangezien de belastinggrondslag in de vestigingsstaat zou worden vermeerderd en in de tweede zou worden verminderd met het bedrag van de overgedragen verliezen.

De weigering van de grensoverschrijdende fiscale eenheid werd in dit geval gerechtvaardigd uit hoofde van de handhaving van de verdeling van de heffingsbevoegdheid.

4.3.2 Futura Participations

In Futura Participations31 oordeelde het Hof van Justitie dat sprake was van een belemmering van het recht

van vestiging. Een in Frankrijk gevestigde moedervennootschap met een vaste inrichting in Luxemburg zou op grond van Luxemburgse regels twee boekhoudingen (een Franse en een Luxemburgse) moeten voeren. Het oordeel van Hof van Justitie was dat een lidstaat maatregelen mag toepassen die toetsing mogelijk maken van de resultaten in die staat. Echter, het Hof van Justitie oordeelde tevens dat de Luxemburgse boekhoudregels niet evenredig waren, waardoor de regeling uiteindelijk niet kon worden gerechtvaardigd met een beroep op de doeltreffendheid van de fiscale controles.

Een lidstaat mag dus regels opstellen die de belastingplichtige verplicht om resultaten duidelijk en nauwkeurig te bewijzen, mits deze regels evenredig zijn. Lidstaten geven belastingplichtigen de mogelijkheid zelf hun resultaten of posten aan te tonen. Vervolgens kunnen de lidstaten dit bewijs controleren. Daarbij kunnen lidstaten gebruikmaken van de wederzijdse bijstandsrichtlijn32.

4.3.3 Saint-Gobain

Een Duitse vaste inrichting met het hoofdkantoor in Frankrijk ontving in de zaak Saint-Gobain33 dividenden

uit derde landen zonder dat daarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing was. In belastingverdragen die Duitsland met derde landen had gesloten was deze deelnemingsvrijstelling opgenomen, en deze zorgde er vervolgens voor dat de dividenden in Duitsland onbelast zouden blijven. Het verschil in behandeling van inwoners van Duitsland en een vaste inrichting leverde in dit geval belemmering van de vrijheid van vestiging op. Het Hof van Justitie overwoog dat de verstoring van het evenwicht en de

30 HvJ EG 13 december 2005, nr. C-446/03 (Marks & Spencer)

31 HvJ EG 15 mei 1997, nr. C-250/95

32 Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot

intrekking van Richtlijn 77/799/EEG

(30)

29

wederkerigheid tussen een lidstaat en een derde land gesloten verdrag een rechtvaardiging kan vormen voor de weigering van voordelen jegens onderdanen van andere lidstaten. In de zaak Gottardo34 overwoog

het Hof van Justitie hetzelfde.

Het voorkomen van verstoren van het evenwicht van belastingverdragen met non EU-staten bleek uit deze zaken een dwingende reden van algemeen belang die een belemmering van de vrijheid van vestiging kan rechtvaardigen. Lidstaten zijn gehouden aan hun internationale bilaterale verdragen en in dit geval zal de toepassing van het Unierecht (het VwEU) moeten worden afgewogen tegenover deze internationale verplichtingen.

4.3.4 Bachmann

De zaak Bachmann35 gaat over een natuurlijk persoon met de Duitse nationaliteit die woonde en werkte in

België. Bachmann had volgens de Belgische belastingdienst geen recht op aftrek van premies die betaald waren in verband met onder andere een levensverzekering. De verzekeringen waren afgesloten bij een in het buitenland gevestigde maatschappij. Volgens de Belgische wet- en regelgeving waren de betreffende premies enkel aftrekbaar in het geval deze waren betaald aan een Belgische verzekeringsmaatschappij. Het Hof van Justitie benadrukte dat indien de aftrek van premies wel wordt toegestaan, de lidstaat (in dit geval België) ook de zekerheid moet hebben dat zij mag heffen over de toekomstige uitkering. Indien er geen sprake is van deze zekerheid dan wordt de samenhang van het nationale belastingsysteem onderbroken.

Het Hof van Justitie heeft ‘de noodzaak om de samenhang van het nationale belastingsysteem te handhaven’ in deze zaak dus geaccepteerd als een dwingende reden van algemeen belang. Een lidstaat mag een belemmering van een fundamentele vrijheid in stand houden als zonder deze belemmering de samenhang van het nationale belastingsysteem wordt verbroken. Indien de lidstaat later de pensioenuitkeringen niet kan belasten, hoeft zij geen aftrek van de premies toe te staan. Later is uit andere zaken nog gebleken dat volgens het Hof van Justitie een aftrekbeperking slechts onder deze rechtvaardigingsgrond kan worden gebracht indien de belastingplichtige en de verzekeringmaatschappij zijn gevestigd in een andere lidstaat36 en wanneer zowel de heffing als de aftrek plaatsvinden binnen

dezelfde belasting (‘rechtstreek verband’)37.

34 HvJ EG 15 januari 2002, nr. C-55/00 (Gottardo)

35 HvJ EG 28 januari 1992, nr. C-204/90 (Bachmann)

36 HvJ EG 21 november 2002, nr. C-436/00 (X en Y)

(31)

30

4.3.5 Lankhorst-Hohorst

In de zaak Lankhorst-Hohorst38 kreeg een Duitse dochtermaatschappij een lening van haar Nederlandse

moedermaatschappij. De rente op deze lening werd voor de Duitse vennootschapsbelasting aangemerkt als een verkapte winstuitdeling. Indien de moedermaatschappij tevens in Duitsland was gevestigd dan zou deze regel niet gelden, en de rente alsnog aangemerkt worden als een vergoeding voor vreemd vermogen, en dus aftrekbaar zijn van de winst. Het Hof van Justitie constateerde een verschil in behandeling en daarmee in beginsel een belemmering van de vrijheid van vestiging. De Duitse regering voerde aan dat de renteaftrekbeperking gerechtvaardigd zou zijn omdat deze was ingevoerd ter bestrijding van belastingontwijking. In deze casus stelde het Hof van Justitie echter vast dat geen sprake was van misbruik. Nu in deze casus geen misbruik kon worden vastgesteld, werd geconcludeerd dat de maatregel niet louter strekte tot de bestrijding van kunstmatige constructies.

Ook uit de zaak Centros39 bleek dat de verkeersvrijheden van toepassing zijn in misbruiksituaties, maar dat

de bestrijding van misbruik een dwingende reden van algemeen belang kan vormen. In elke casus zal getoetst moeten worden of daadwerkelijk sprake is van een misbruiksituatie. Als indicatie van misbruik kan het ontbreken van een compenserende heffing worden gebruikt, aldus het Hof van Justitie. Later is de bestrijding van belastingontwijking als rechtvaardigingsgrond nog iets verder aangescherpt door het Hof van Justitie. In de zaak Cadburry Schweppes40 oordeelt het Hof dat de maatregel enkel kunstmatige

constructies mag treffen die verder geen verband houden met de economische realiteit en die hun bestaand vinden in het doel een fiscaal voordeel te behalen.

4.4 Conclusie

Na het bestuderen van de relevante literatuur en uitspraken van het Europese Hof van Justitie kan antwoord worden gegeven op de derde deelvraag: Wanneer is sprake van een ongerechtvaardigde belemmering van de vestigingsvrijheid? Geconcludeerd kan worden dat maatregelen die opgenomen zijn in nationale wet- en regelgeving die de uitoefening van de verdragsvrijheden kunnen belemmeren aan een aantal voorwaarden moeten voldoen om te kunnen blijven bestaan. Indien niet wordt voldaan aan deze eisen is sprake van een ongerechtvaardigde belemmering. De volgende vier voorwaarden worden in de jurisprudentie herhaaldelijk aangehaald41:

 De nationale wet- en regelgeving moet zonder discriminatie worden toegepast;

 De belemmering moet rechtvaardiging vinden in dwingende reden van algemeen belang;

38 HvJ EG 12 december 2002, nr. C-324/00 (Lankhorst-Hohorst)

39 HvJ EG 9 maart 1999, nr. C-212/97 (Centros)

40 HvJ EG 12 september 2006, nr. C-196/04 (Cadburry Schweppes)

(32)

31

 De maatregelen moeten geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen; en

 De maatregelen mogen niet verder gaan dan nodig is voor het bereiken van dat doel.

De rechtvaardiging van een belemmering van een van de vrijheden moet aansluiten bij een dwingende reden van algemeen belang. Uit de sub paragrafen van paragraaf 4.3 is gebleken dat niet zomaar een beroep kan worden gedaan op een rechtvaardigingsgrond. Na het analyseren van relevante uitspraken kan worden geconcludeerd dat het Hof van Justitie vijf rechtvaardigingsgronden erkend:

1. De totstandbrenging en behoud van een evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheden (X-Holding);

2. Het bevorderen van de doeltreffendheid van fiscale controles (Futura Participations);

3. Het voorkomen van verstoren van het evenwicht van belastingverdragen met non EU-staten (Saint-Gobain en Gottardo);

4. De noodzaak om de samenhang van het belastingsysteem te handhaven (Bachmann); 5. De bestrijding van belastingontwijking (Lankhorst-Hohorst).

Van belang is dat in elk geval afzonderlijk zal moeten worden beoordeeld of daadwerkelijk een beroep kan worden gedaan op de rechtvaardigingsgrond. De maatregel zal tevens doeltreffend moeten zijn en daarbij niet verder gaan dan nodig is voor het behalen van het doel.

(33)

32

5. Toepassing earningsstrippingmaatregel in grensoverschrijdende

situaties

5.1 Inleiding

Er zijn met betrekking tot art. 15b Wet VPB twee situaties denkbaar waarin de fiscale eenheid anders behandeld wordt dan in geval van een grensoverschrijdende situatie waarin geen fiscale eenheid kan worden gevormd. Allereerst zal de consolidatie van de winst worden behandeld en daarna de consolidatie van de renten. Daarnaast is er nog een grensoverschrijdende situatie denkbaar die kan verschillen met een binnenlandse situatie bij de toepassing van art. 15b Wet VPB, namelijk de situatie waarin sprake is van een buitenlandse vaste inrichting (art. 15 lid 8 Wet VPB). Ook deze situatie zal worden behandeld.

5.2 Toepassing earningsstrippingmaatregel op de fiscale eenheid – consolidatie van

de winst

De earningsstrippingmaatregel wordt ingeval van een fiscale eenheid toegepast op het niveau van de fiscale eenheid. De resultaten van de dochtermaatschappij worden fiscaal toegerekend aan de moedermaatschappij. De onderlinge resultaten, zoals de onderlinge overdracht van activa en passiva, worden geëlimineerd. Er ontstaat een geconsolideerde winst.

Indien de earningsstrippingmaatregel wordt toegepast op het niveau van de fiscale eenheid betekent dit dat de drempel van 30% wordt berekend over de EBITDA van de fiscale eenheid. Indien de vennootschappen binnen de fiscale eenheid enkel winsten hebben wordt de drempel dus hoger. Ingeval een zelfstandige vennootschap niet voldoende winst behaald kan zij te maken krijgen met niet-aftrekbare rente, wat misschien voorkomen kan worden door de salderingsvoordelen van de fiscale eenheid.

5.2.1 Situatie A binnenlandse situatie

X BV en Y BV, beide gevestigd in Nederland, drijven een onderneming en zijn voor het opstarten van de onderneming diverse leningen aangegaan. X BV houdt 100% van de aandelen in Y BV en zij voldoen verder aan de voorwaarden voor het vormen van een fiscale eenheid.

De resultaten over het jaar zijn als volgt (de bedragen zijn in miljoenen euro’s):

Jaar x X BV Y BV Fiscale eenheid

Brutowinst 30 320 350

Afschrijvingen - 10 - 80 -90

Personeelskosten - 30 - 110 -140

Rentelasten - 15 - 40 -55

Winst (vóór toepassing art. 15b Wet VPB) - 25 90 65

X BV

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Background: To establish a radiomic approach to identify epidermal growth factor receptor (EGFR) mutation status in lung adenocarcinoma patients based on CT images, and to

Niet-gerealiseerde resultaten die geherklasseerd zijn naar de winst- en verliesrekening of in een volgende periode kunnen geherklasseerd worden naar de winst- en

Ook kan die noodzaak ontstaan omdat de geconsolideerde winst fiscaal gezien middels horizontale verliescompensatie wordt ’opgesou­ peerd’ door buiten de

Blijkens § 3, lid 3, van de Leidraad Investeringsaftrek kan de verkrijging van een (groter) aandeel in een bedrijfsmiddel tengevolge van een verblijvingsbeding

De algemene vermogenscorrectie over dat deel van het normale vermogen, dat risicodragend, dus door de gerechtigden tot de onder­ neming is verschaft, vormt voor hen

Wordt de winstbelasting met de deelnemers aan de fiscale eenheid verrekend op basis van hun vennootschappelijke resultaten (II), dan tonen de afzonderlijke winst- en

Mijn inschatting is trouwens dat zonder de mogelijkheid van een fiscale eenheid er minder lichtzinnig met aparte bedrijfsonderdelen wordt gewerkt met in structurele zin

Immers, de – aan de (grensover- schrijdende) fi scale eenheid inherente – fi scale vermo- gensconsolidatie brengt mee dat de aandeelhoudersrela- tie tussen de buitenlandse moeder