• No results found

Oogstplanning van bloemkool in "de Streek"

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Oogstplanning van bloemkool in "de Streek""

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

proefstation voor de akkerbouw en de groenteteelt in de vollegrond

Oogstplanning van bloemkool

in "de Streek"

ir R. Booy

Verslag nr. 24

oktober 1984

PROEFSTATION

O

Edelhertweg 1, postbus 430, 8200 AK Lelystad, tel. 03200-22714

m mi un im im • _

(2)

Inhoud Biz. Voorwoord Inleiding 1 Methode 2 Resultaten 4 Discussie 9 Bijlagen: Tabellen 1 t/m 6 1 2 - 1 7 Figuren 1 t/m 20 18 - 41

(3)

VOORWOORD

Het onderzoek waarvan in dit verslag de resultaten worden weergegeven was mogelijk dank zij de medewerking van de volgende bedrijven:

- Gebr. Jong Lutjebroek. - Gebr. Reus Lutjebroek. - Gebr. Kuin Andijk. - N.S. de Boer Blokker. - C. Schuitemaker Wervershoof - K. Laan Andijk. - Gebr. Reus Hoogkarspel. - K. Mol en Zn. Hoogkarspel. - Gebr. Jong Andijk. - K. Botman Wervershoof. - C. Deen Andijk.

Daarnaast worden de heren Jan Krul (CT Hoorn) en Kees Op den Kelder (stagiar HTuS Den Bosch') bedankt voor hun medewerking tijdens het doen van de waarnemingen.

Lelystad augustus 1984. Remmie Booij.

(4)

INLEIDING

Op de bedrijven waar gedurende het gehele seizoen bloemkool verbouwd wordt, is het van belang dat het aantal kolen dat moet worden geoogst per tijdseenheid in overeenstemming is met het arbeidsaanbod op het bedrijf. In de gevallen waarin bloemkool slechts gedurende bepaalde periodes gedurende het seizoen verbouwd wordt, is het zaak dat de kool op het gewenste moment oogstbaar is. In beide gevallen moet er teeltplanning plaats vinden.

De vraag was nu op welke wijze dit in de praktijk gebeurt.

Welke middelen werden aangewend en wat zijn de mogelijkheden (c.q. grenzen) ? Met dit doel voor ogen werd er in 1981 en in 1983 op een aantal bedrijven

in Noord-Holland de opzet en uitvoering van een teeltplanning van nabij gevolgd en is zoveel mogelijk vastgelegd.

De belangrijkste vragen t.a.v. de planning waren hierbij: - de rassenkeuze.

- het aantal keren dat er werd geplant.

- de verdeling van de diverse plantingen over het seizoen (plantdata). - het aantal planten dat werd geplant.

Door bovengenoemde aspekten te variëren, tracht men een zeker oogstpatroon te plannen. De vraag is natuurlijk wat het uiteindelijke resultaat hiervan zal zijn. Afwijkingen van het gestelde doel kunnen o.a. veroorzaakt worden door variatie in:

- groeiduur van de afzonderlijke teelten.

- het aandeel van de planten dat een oogstbare kool geeft. - de lengte van de periode waarover de afzonderlijke teelten

worden geoogst.

Uit het onderzoek zou naar voren moeten komen in welke mate de

boven-genoemde faktoren afzonderlijk bijdragen aan verstoringen van de planning. Er is niet getracht een verklaring te vinden voor de optredende variatie van de genoemde faktoren; deze zullen alleen door gericht onderzoek kunnen worden verklaard. Het verslag is hoofdzakelijk beperkt gebleven tot een beschrijving van een aantal systemen.

Het onderzoek werd uitgevoerd in het kader van het projekt 78.4.02. De resultaten van het onderzoek zoals dat in Noord-Holland is uitgevoerd, zijn, of zullen gedeeltelijk worden gebruikt voor meer gerichte proeven in het kader van het genoemde projekt.

(5)

METHODE

De waarnemingen werden verricht in 1981 en 1983.

Daar de opzet in beide jaren niet geheel gelijk was, zal de opzet van de waarnemingen voor beide jaren afzonderlijk worden weergegeven.

1981

De waarnemingen werden gedaan bij negen verschillende telers, die zich-zelf als deelnemer hadden aangemeld. De gegevens werden gedeeltelijk door de betreffende telers verzameld en voor het overige door de onderzoeker. De teler verstrekte per teelt het geplante ras, de plantdatum (evt. ook zaaidatum) en het aantal planten. Onder een teelt werd die verzameling planten verstaan, die op dezelfde dag waren geplant en van hetzelfde ras waren. Werden dus twee rassen op dezelfde dag geplant dan werden deze als twee afzonderlijke teelten beschouwd. Elke teelt werd gemarkeerd met een steeketiket met daarop het nummer.

Voor het begin van de oogst werd door de onderzoeker in een regel van de teelt 100 planten afgeteld en aan weerszijden gemarkeerd met een stok. Tevens werd het aantal "open" plaatsen (daar waar een plant was weggevallen) geteld. Vanaf het moment dat er van de betreffende teelt geoogst werd, werd zo mogelijk twee keer per week het aantal overgebleven planten en het aantal kapot geslagen kolen geteld tussen de markering. Later in het sei-zoen (november) werd er minder frequent waargenomen.

Twee van de negen telers gaven zelf op wat er per keer van de betreffende teelt werd geoogst. Deze gegevens werden zodanig omgewerkt, dat deze verge-lijkbaar werden met de op de andere wijze verkregen gegevens. In deze geval-len ontbrak wel het aantal "open" plaatsen.

Niet het gehele seizoen werd in het onderzoek betrokken. De teelten die voor 1 mei waren geplant, werden buiten beschouwing gelaten, evenals de winter-bloemkool.

1983

In grote lijnen was de opzet overeenkomstig met die van 1981, evenwel met de volgende verschillen. Het aantal telers waarbij waarnemingen werd gedaan bedroeg acht, waarvan er zes ook hadden deelgenomen in 1981. Alle oogstwaar-nemingen werden door de onderzoeker uitgevoerd. De markeringen waartussen de oogstwaarnemingen werden uitgevoerd, werden direct na het planten geplaatst. Hiervoor werden in twee afzonderlijke rijen 50 planten afgeteld. Voor het begin van de oogst werd het aantal planten nogmaals bepaald.

(6)

-In 1983 werden door een aantal telers proefsgewijs speedies en/of super-seedllng planten gebruikt.

Om een indruk t.a.v. de prestaties van deze nieuwe systemen te verkrijgen, werden deze als afzonderlijke teelten beschouwd.

De resultaten hiervan worden gescheiden van de "normale" teelten behandeld. De methode van waarnemingen en de waarnemingen waren overeenkomstig de overige teelten.

(7)

RESULTATEN

De gebruikte coderingen voor de rassen en de telers waren in beide jaren niet gelijk, de koppeling van de beide wordt in onderstaande tabel weergegeven. Telerno: 1981 1983 Rascode: Rascode: Rascode: 1981 1983 1981 1983 1981 1983 1 2 3 4

Delira Elgon W.Rock Cervina Delira Elgon W.Rock Andes

5 6 7 Hormade W.Summer Tornado Fortuna Hormade Ballade

8 9 10 Talbion —

Talbion Jura Vernon

In fig. 1 en 2 worden schematisch de plantdata, het aantal planten en het ras van de verschillende teelten per teler weergegeven. De verschillen tussen de telers voor wat betreft het totaal aantal plantingen per seizoen waren groot, evenals de frequentie waarmee b.v. per week werd geplant. Het aantal planten per teelt is afhankelijk van de grootte van het bedrijf. Bij sommige bedrijven was dit aantal variabel, terwijl dit bij andere gedurende het seizoen nagenoeg constant was.

De dichtheid {aantal per week) van het aantal teelten nam iets toe in het laatste gedeelte van het seizoen. De laatste plantingen werden uitgevoerd in de laatste week van juli of begin augustus.

De rassenkeuze was uniform, tot ongeveer dagnummer 175 (1981) en 190 (1983) werd er Delira geplant, in 1981 werd deze gevolgd door tot ongeveer dagnummer

195 door Elgon. In 1983 was deze bij een aantal telers vervangen door Andes. Vanaf dagnummer 195 werd White Rock (SG 112) geplant.

Afhankelijk van de teler waren daar nog een relatief klein aantal rassen aan toegevoegd.

(8)

-Het traject waarin de teelten in 1981 werden afgeoogst, wordt weergegeven in fig. 3, als het percentage planten dat per teelt was afgeoogst in afhan-kelijkheid van het dagnummer.

Voor 1983 wordt dit weergegeven in fig. 4 t/m 10 (onderste gedeelte), als het aantal kolen dat gemiddeld per dag werd geoogst gedurende periodes van een week. De afzonderlijke teelten volgden elkaar wat de oogst betreft niet in hetzelfde tempo op als waarin deze waren geplant. Afhankelijk van de periode waarin werd geplant, werden teelten min of meer gelijktijdig geoogst of kwamen de oogsttrajecten verder uit elkaar te liggen. Het patroon van opeenvolging van de afzonderlijke teelten was bij de verschillende telers overeenkomstig.

Door het cumulatief percentage geoogste kolen uit te zetten tegen de tijd, kan door interpolatie het tijdstip worden verkregen waarop 50 % van het totaal aantal geoogste kolen was afgeoogst. Het aantal dagen vanaf planten tot het tijdstip waarop 50 % van de kolen was geoogst, wordt beschouwd als de groei-duur. De groeiduur is in fig. 11 en 12 van alle teelten uitgezet tegen de dag waarop werd geplant, waarbij per jaar drie rassen zijn onderscheiden. De lengte van de groeiduur varieerde sterk. Er was in beide jaren voor wat betreft

Delira een patroon in te herkennen (weergegeven door de getrokken lijn) . De groeiduur van de rassen Elgon en White Rock nam vanaf ongeveer dag 195

(14 juli) sterk toe. Het begin van de oogst viel van de betreffende teelten ongeveer begin oktober, zodat deze geheel in oktober en november zijn geoogst. Dit verband tussen plantdag en lengte van de groeiduur kwam bij een afzon-derlijke teler (fig. 13) in beide jaren overeen met dat van de gezamelijke telers (fig. 11 en 12).

De gemiddelde groeiduur in 1981 en 1983 van de verschillende rassen wordt weergegeven in tabel 1. De verschillen tussen de rassen zullen voor een ge-deelte veroorzaakt zijn door het verschil in planttijdstip, immers White Rock werd later geplant dan Delira. Een vergelijking van beide jaren wordt om de-zelfde reden bemoeilijkt, daar het "gemiddelde" planttijdstip van de rassen voor beide jaren niet hetzelfde was. Voor Delira is een vergelijking van de beide jaren wel mogelijk, omdat de tijdsperiode waarin deze werd geplant in beide jaren bij benadering gelijk was. Voor Delira was het verschil in ge-middelde groeiduur tussen de beide jaren ongeveer 5 dagen.

(9)

Het percentage planten (uitgedrukt als percentage van het aantal geplante planten) dat een oogstbare kool heeft gegeven in afhankelijkheid van de plant-dag, is weergegeven in de figuren 14 en 15, waarbij drie rassen zijn onder-scheiden. De variaties in dit percentage is groot, maar er lijkt geen relatie te zijn met de plantdag. Ket laatst geplante ras (White Rock) gaf evenwel een lager oogstpercentage te zien naarmate deze later werd geplant. Bij het uitzetten van het oogstpercentage tegen het tijdstip waarop 50 % van de planten was afgeoogst gaf een soortgelijk beeld (fig. 16) te zien.

De extremen in oogstpercentages naar beneden toe waren meestal het gevolg van het optreden van ziektes en plagen, vnl. door koolgalmug. De oogst werd in november en december in beide jaren afgebroken door invallende vorst. Dit had in die jaren een zeer laag oogstpercentage van Talbion tot gevolg.

Het oogstpercentage als percentage van het aantal geplante planten bestaat uit een gedeelte van de planten die al waren weggevallen voordat de oogst begon en een aantal planten dat geen oogstbare kool heeft gegeven (in het geheel niet of van onvoldoende kwaliteit). Voor 1983 is dit laatste gedeelte uitgezet tegen het tijdstip waarop 50 % van de kolen was afgeoogst, waarbij twee rassen worden onderscheiden. De variatie blijkt voor een groot gedeelte overeen te komen met die van het oogstpercentage (aantal geoogst als percentage van het aantal geplant). Ook hier was geen duidelijk patroon in de waarnemingen te herkennen.

De optredende variatie binnen een ras wordt gedeeltelijk veroorzaakt doordat de gegevens afkomstig zijn van verschillende telers. Het gemiddelde oogstper-centage over het gehele seizoen wordt per teler weergegeven in tabel 2.

De verschillen tussen de telers zijn aanzienlijk. Opvallend is evenwel de over-eenkomst in oogstpercentage van de twee jaren. De verschillen tussen de telers worden hoofdzakelijk veroorzaakt door verschillen in het aantal planten dat een oogstbare kool geeft. Het verschil t.a.v. het percentage niet aangeslagen planten was gering (tabel 2 ) .

Het gemiddelde oogstpercentage per ras wordt weergegeven in tabel 1. Alleen die rassen worden vergeleken waarvan een voldoende aantal teelten beschikbaar is. Daarnaast is het voor een goede vergelijking noodzakelijk dat de te vergelij-ken rassen verdeeld zijn over dezelfde telers, immers de invloed van de teler op het oogstpercentage is groot gebleken. Dit was in 1981 voor Delira, Elgon en White Rock het geval en in 1983 voor Delira, Andes en White Rock.

In 1983 waren de verschillen tussen de rassen gering.

(10)

-In 1981 nam het oogstpercentage af, gaande van Delira naar White Rock. Hierbij moet worden opgemerkt, dat White Rock in 1981 alleen betrekking had op de late teelten, terwijl in 1983 een groter aandeel vroeger werd geplant (fig. 14 en 15). Zoals in genoemde figuren is af te lezen, was het oogstpercentage kleiner naar-mate er later was geplant.

Het gemiddelde aantal kolen dat per dag werd geoogst varieerde per teelt (fig. 3 t/m 10). Voor de latere teelten (oogst in oktober en november) nam dit aantal langzaam af. Een hiermee samenhangend gegeven is de lengte van de oogst-periode. Dit is de periode tussen het tijdstip waarop 10 % en 90 % van het

totale aantal geoogste kolen was afgeoogst. De lengte van de oogstperiode is voor Delira en White Rock voor beide jaren uitgezet tegen de plantdag (fig.

17). De variatie in de lengte van de oogstperiode was vrij groot. Voor wat Delira betreft was er in 1983 geen duidelijk patroon te herkennen. In 1981 was er een plotselinge toename van de lengte van de oogstperiode rondom plantdag 160 zichtbaar, gevolgd door een afname. White Rock liet in beide jaren een langere oogstperiode zien, naarmate er later was geplant. Vooral ten aanzien van de laatste plantingen kan het beeld enigszins worden vertekend door een andere oogstmethode. In verband met de zeer langzame groei aan het einde van het seizoen wordt er door een aantal telers een groot aantal kolen gesneden in een of twee keer, zonder veelaandacht aan de sortering te besteden. De gemiddel-de lengte van gemiddel-de oogstperiogemiddel-de van gemiddel-de te vergelijken rassen wordt weergegeven in tabel 1. Gemiddeld was de lengte van de oogstperiode van de latere rassen (Elgon en White Rock) langer dan van Delira hetgeen gedeeltelijk het gevolg is van het later planten. De verschillen in plantdata van deze rassen in de beide jaren kunnen een verklaring zijn t.a.v. de verschillen tussen beide jaren in lengte van de oogstperiode. Van Delira was de lengte van de oogstperiode gemid-deld in 1981 langer dan in 1983. Tussen Andes en Delira bestond in 1983 geen verschil.

De combinatie van de frequentie van planten, de variatie in groeiduur, de vari-atie in lengte van de oogstperiode en de varivari-atie in het percentage dat wordt ge-sneden resulteert in een totaal produktie patroon van de afzonderlijke bedrijven. Voor 1981 is dit weergegeven in fig. 18 en voor 1983 in de figuren 4 t/m 10.

De lengte van de staven in de figuren 4 t/m 10 geven het aantal weer dat gemid-deld in de betreffende periode per dag werd geoogst; er van uit gaande dat alle teelten dezelfde grootte hadden (hier gesteld op 100 per teelt).

(11)

Tevens is er een schatting gemaakt voor het gemiddeld werkelijk aantal ge-oogste kolen per dag in de betreffende periode, door de combinatie van het aantal geoogste kolen in het monster en het aantal geplante planten van de teelt. In de figuur is dit weergegeven door een kruisje.

De fluctuaties in aantal, uitgaande van teelten van gelijke grootte, kwamen overeen met die waarmee rekening was gehouden met het werkelijke aantal plan-ten per teelt. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de laatste geschat is met behulp van de eerste. De grootste verschillen ontstaan door teelten die in aantal duidelijk afwijkend zijn. Opvallend zijn de overeenkomsten in patroon van de afzonderlijke bedrijven die in een vergelijkbare periode hebben geplant. Van de produktie per dag (gemiddeld over 1 week) is de standaardafwijking bere-kend, zowel uitgaande van het monster als van het geschatte totaal aantal. Hiermee is de variatiecoëfficiënt berekend. Deze is voor beide weergegeven in tabel 4. In 1981 was de variatiecoëfficiënt van het totaal in de meeste gevallen iets hoger dan die van de monsters. In 1983 was dit wisselend. Bij een teler was de v.c. van het totaal duidelijk lager dan van het monster (no 1/8). Dit werd veroorzaakt doordat deze teler een aantal teelten in kort tijdsbestek plantte en daar het aantal planten per teelt op aanpaste.

Van een aantal teelten verdeeld over het seizoen is het aantal planten dat per ha werd geplant bepaald. De resultaten daarvan zijn weergegeven in tabel 4. De variatie van teelt tot teelt was in de meeste gevallen groot. Er was geen duidelijke tendens te herkennen gedurende het seizoen.

Het plantgetal was wel duidelijk teler-gebonden. Gemiddeld was er geen verschil tussen de rassen voor wat betreft het plantgetal.

Bovengenoemde getallen hebben betrekking op de beteelde oppervlakte. Een gedeelte van de totale oppervlakte blijft onbeteeld (pad). Dit percentage wordt weergegeven in de laatste kolom van tabel 4. Ook hierin zijn aanzienlijke verschillen tussen de telers. De telers met het geringste padverlies maken ge-bruik van smal-spoor, of planten twee rijen in het pad.

(12)

DISCUSSIE

Het onderzoek had in hoofdzaak ten doel een beschrijving te verkrijgen over hoe de oogstplanning van bloemkool in de praktijk verloopt. Hoewel snel de neiging bestaat een aantal zaken zoals rassen en bedrijven met elkaar te vergelijken, kunnen zich een aantal moeilijkheden voordoen. Vooral omdat dit onderzoek slechts betrekking heeft op een gering aantal. Rassen bijvoorbeeld worden veel-al niet gelijktijdig geplant en veel-als er een relatie bestaat tussen de plantdag en het oogstpercentage dan kan een vergelijking van rassen bemoeilijkt worden. Rassen kunnen eveneens moeilijk vergeleken worden als de teelten, waarvan het gemiddelde wordt berekend, niet gelijk over de telers zijn verdeeld, terwijl er verschillen zijn tussen telers voor wat betreft het percentage dat wordt geoogst. Hetzelfde kan het geval zijn bij een vergelijking van telers, als deze bijvoor-beeld niet dezelfde rassen planten of dit niet in dezelfde tijdsperiode doen.

De variatie in groeiduur in afhankelijkheid van de plantdatum was groot.

Deze variatie wordt gedeeltelijk bepaald door de relatie waarnemingsfrequentie van de onderzoeker (twee keer per week) en de oogstfrequentie van de teler. De hoge mate van overeenkomst tussen de telers voor wat betreft de groeiduur, hetgeen resulteerde in een zeker patroon gedurende het seizoen, geeft aan dat de groeiduur en de variatie daarin hoofdzakelijk bepaald worden door een klimaats-factor. Uit ander onderzoek is bekend dat dit in belangrijke mate de temperatuur is. Het patroon dat in beide jaren bij Delira zichtbaar was, zal hoofdzakelijk het gevolg zijn van het effect van de temperatuur op de koolaanleg. In fig. 19 is voor beide jaren het temperatuursverloop gedurende het seizoen weergegeven. In beide jaren nam de groeiduur van de teelten, die waren geplant rondom plant-dag 160, plotseling sterk toe. Er van uitgaande dat het effect van de tempera-tuur op de koolaanleg het grootst is vanaf ongeveer drie weken na het planten, zou dit betekenen dat de plotselinge toename in groeiduur een gevolg is van hoge temperaturen vanaf dagnummer 180. Uit fig. 19 is af te lezen dat dit inder-daad het geval was. Globaal is dus het waargenomen patroon in groeiduur te ver-klaren uit het temperatuursverloop.

De gevolgen van de variatie in groeiduur voor de totale bedrij fsaanvoer worden geïllustreerd aan de hand van teler 7 in 1981.

Rondom dagnummer 160 werden de teelten 9 en 10 geplant (fig. 1). De oogst van beide teelten viel respectievelijk rondom dag 225 en dag 240, waarbij 10,11 en 12 elkaar snel opvolgden. Dit had voor de totale bedrijfsaanvoer een mini-mum rondom dagno. 130 tot gevolg; later gevolgd door een maximini-mum rondom dag 240 (fig. 18).

(13)

In fig. 19 is ook te zien dat de gemiddelde temperatuur in de zomerperiode in 1983 hoger was dan in 1981. Dit zal dan waarschijnlijk ook de oorzaak zijn van een gemiddeld langere groeiduur van Delira in 1983 (tabel 1).

De sterke toename van de groeiduur bij latere plantdata zal het gevolg zijn van de lagere temperaturen en instraling in oktober en november, en de daarmee samenhangende lagere groeisnelheden van de kool.

De variatie in het oogstpercentage wordt in hoofdzaak bepaald door het feit dat de cijfers afkomstig zijn van verschillende telers, waarbij de onderlinge verschillen groot waren. De oorzaak van de verschillen is niet direkt te her-leiden. Deze zou zowel teelttechnisch (gewasontwikkeling) als bedrijfsorga-nisatorisch (arbeid) kunnen zijn. Relatief grote afwijkingen van het gemid-delde zijn meestal het gevolg van het optreden van een ziekte, of (laat in het seizoen) van het optreden van vorst. Dit beperkte zich echter tot incidentele gevallen.

Het oogstpercentage lijkt wel duidelijk bedrijfsgebonden te zijn, gezien de overeenkomst in gemiddelde oogstpercentage van beide jaren.

Hoewel het aantal rassen dat kon worden vergeleken gering was, is het geringe verschil ten aanzien van het oogstpercentage toch opvallend.

De grote overeenkomst tussen de vergelijkbare bedrijven (voor wat betreft het produktiepatroon gedurende het seizoen) geeft aan dat er duidelijk een factor aan te wijzen moet zijn die dit patroon bepaalt. In een eerder stadium is al aangegeven dat de temperatuur een belangrijk effect heeft op de groeiduur en dat dit bepalend is voor het produktiepatroon.

Daarnaast kan zich voor het individuele bedrijf de vraag voordoen, wat het effect van de variatie in het aantal planten per teelt en het aantal teelten per seizoen is op de variatie in produktie. Om dit te bestuderen is van be-drijf 7 berekend hoe de produktie zou zijn als alle teelten evengroot waren en wat de verschillen zijn tussen twee keer per week, een keer per week en een keer per tien dagen planten. De verdeling van de teelten en het aantal planten per teelt zijn weergegeven in tabel 6 voor deze berekening.

Voor de berekening van het oogstpatroon is gebruik gemaakt van de oogstgegevens zoals die zijn verkregen uit de waarnemingen; ervan uitgaande dat deze onaf-hankelijk zijn van het aantal teelten.

Het aantal geoogste kolen per dag in de periode tussen twee waarnemingstijd-stippen is in fig. 19 weergegeven (uitgedrukt als relatieve afwijking t.o.v. het totale seizoensgemiddelde, waarbij onderscheid is gemaakt tussen de drie teeltfrequenties).

(14)

Tevens is in tabel 6 de variatiecoëfficiënt voor de drie frequenties weerge-geven. Zowel uit de tabel, als uit de grafiek blijkt dat er weinig verschil is tussen de drie frequenties. Wel was de variatiecoëfficiënt van de twee keer per week in beide jaren lager dan de 1 keer per week. De verschillen zijn evenwel klein. De grote lijn was voor alle drie de frequenties gelijk. Het lijkt dus dat zowel de invloed van de variatie in het aantal geplante planten per teelt als de frequentie van het aantal teelten een geringe invloed hebben op de variatie in produktie.

De variatie in groeiduur lijkt de belangrijkste oorzaak te zijn van de vari-atie in totale produktie. Om dus te komen tot een gelijkmatiger verdeelde produktie over het seizoen, lijkt een beïnvloeding van de groeiduur noodzake-lijk. De lengte van de oogstperiode is nog een onduidelijk gegeven.

Er was niet (zoals bij de groeiduur) een patroon in te herkennen.

Invloed van het gbruik van de nieuwe plantopkweeksystemen op de lengte van de oogstperiode lijkt er niet te zijn. Toch was de aanslag van deze planten (zo op het oog) sneller en gelijkmatiger dan van de losse planten. De resultaten zoals die zijn verkregen, komen wel overeen met die, welke verkregen zijn uit proeven.

Ten aanzien van de overige prestaties van de plantopkweeksystemen kan in ver-gelijking met de losse plant opgemerkt worden, dat de verschillen gering waren.

(15)

eu • A 4-1 t o O l O o <u CD O J* 0 1 S-03 . Q 4-> t o O l O O t o O l O O 0> T 3 C <a

>

o o <D O l < t -(T3 *s O CM

.,—

- O S-10 r 0 O

c 0 1 4-> f — 4-> CU J 3 C 0 ) O l c • 1 — c O l J * t 4 -<Ö t o • r— s* o c (11 <u 4-1

«

• o c O l CU - O 4-> CU •1-1 O 4->

»*

O t—1 eu CU 4-1 C 01 E O <u <ö +> * i -O l S-a> cu 3 ro O 4-> C <U 4-> C

,—

O . d l 4-1 c

re

4-1

re

-o C CU 4-1 CO « r -O . <U i— en C L *— dl (O r i -»-H 0 0 O l ï—1 i . o o

>

c tr~> N c CU t/ï t / l

re

j -oo c

re

>

>

c CU O l

re

-o r—

re

4-> c

re

re

• o i — CU • o • o • 1 — E CU O l 4 J CU - C

re

4-> c

re

re

4-1 CU - C c

re

>

CU O l

re

4-> c CU o i . <v Q . 4-> 0 ) - E

re

4 J C

re

re

4 J CU sz c

re

>

CU O l

re

4 J c 01 o i -CU o. 4-1 <U x : c CU

>

CU O l CU O l 4-1 l i -CU CU - C 1 — o o J * CU

S-re

J 3 4-1 t/l O l o o -o o

•(—

S-01 Q . 4-> t / l O l o o CU • o c

re

>

CU 4-> O l E CU CU -o CU

-^

<u J -CU . Q t / l • r

-.—.

X CU • o r— CU -o -o • r — e CU O l 4-> CU

^

t - < -p

</)

en o o c • 1 — en <D . O o O .—1

"

s* •4-> V ) cn o o QC S 10 <u • o c:

<

c o cn

^

L ü m i -r— <D O cn r-. i co

0 0 co co

1—1 cn co 1 - H i co

.—1 1 - H r-«. r-x Lfï i cn CM CM

**

LT) CO

^

O C h r-^

t£> CO co

CM cn o 1 - H CO

I D ^ O

i n * d

-•

L D O l T -O i— O CU o CU O l

re

-o S-3 rs " O CU O s-CD •o c

<

C O O l 1 — U J

re

i . •r-CNJ tO t o O l r o CO i-i O l tO r-i O t o LT) *3" LO t o t o co t o r~~ LO CO t o f O O l H co Lfï l O tri eo to 0 0 12

(16)

-Tabel 2. Van iedere teler is het gemiddeld % planten dat is aangeslagen; het oogstpercentage uitgedrukt als percentage van het aantal geplante planten en als percentage van het aantal planten dat aanwezig was bij het begin van de oogsten; het totaal aantal geplante planten per jaar weergegeven. Hierbij zijn de twee jaren onderscheiden,

(n.b.: niet bepaald) Tel 81 1 4 6 7 8 9 2 3 5 -1er 83 8 3 6 7 5 4 -1 2 Aansla 81 91.9 n.b. n.b. 94.8 96.1 97.8 91.8 94.1 94.4 -g % 83 93.7 93.5 95.4 95.3 96.7 95.3 -91.7 92.2 Oogst% (lOOHpla 81 83.2 60.6 80.6 87.5 91.1 82.5 72.7 77.0 78.3 -inten) 83 86.3 66.5 80.6 85.9 90.5 81.7 -85.0 84.2 OogstX (lOOEEbegin 81 90.7 n.b. n.b. 92.3 94.7 84.0 78.0 81.9 83.0 -oogst) 83 92.2 71.9 84.3 90.2 93.7 85.8 -92.6 91.5 Aantal geplant (*1000) 81 57.6 347.7 114.4 242.5 188.1 313.2 123.6 452.2 38.5 -83 49.2 262.2 125.8 253.0 247.0 280.8 -102.6 40.3

(17)

Tabel 3. Het aantal dagen van planten totdat 50% is afgeoogst; de lengte van de oogstperiode (10-90% afgeoogst); het aandeel van de geplante planten dat i's aangeslagen (% aanslag) en het oogstpercentage uitgedrukt als het percentage van het aantal geplante planten (I) en als percentage van het aantal planten dat bij het begin van de oogst nog aanwezig was (II). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen losse plant (lp); super-seedling (ss) en speedy (s), tevens is van de betreffende teelt, de plantdag en het ras weergegeven.(1983)

Teler

1

3

6

8

Planttyp.

s

lp

s

lp

SS lp

s

SS lp

s

lp SS lp

Plant-dag

168

168

202

202

175

175

203

203

203

165

167

183

183

50%

63

70

89

99

72

72

95

105

95

73

78

74

74

10-90%

11

13

28

31

13

13

28

24

28

32

18

13

13

%

aanslag

86

91

93

92

91

89

n.b. n.b.

96

96

94

98

95

0ogst%

I

75

90

81

86

77

75

n.b. n.b.

76

90

86

85

89

0ogst%

II

87

99

87

93

85

84

87

85

79

94

91

87

94

ras

Andes Andes White Rock White Rock Andes Andes White Rock White Rock White Rock Andes Andes Andes Andes 14

(18)

-Tabel 4. De plantdichtheid (per ha *1000) van een aantal teelten in

afhankelijkheid van het weeknummer waarin de betreffende t e e l t werd geplant, onderscheiden naar t e l e r . Tevens is van de teelten het ras weergegeven. Daarnaast is de gemiddelde plantdichtheid weergegeven per t e l e r en per ras (onder) en het gedeelte van de oppervlakte dat

niet beteeld werd (pad).(1983)

T

1 Aantal

Ras

2 Aantal

Ras

3 Aantal

Ras

4 Aantal

Ras

5 Aantal

Ras

6 Aantal

Ras

18

7 Aant. 23.9

Ras

8 Aantal

Ras

D

19

24.

D

20

24.3

D

7

25.3

D

21

24.

D

25.

D

3

5

22

D

22

D

11

1

4

23

23.3

A

24.5

D

26.7

D

22.2

D

26.5

D

27.4

D

24

24.8

A

22.2

D

24.2

A

25

24.9

A

22.2

D

26.7

F

23.0

W

26

25.9

H

26.3

D

22.4

D

23.0

A

24.3

D

25.5

A

27

20.5

D

25.9

A

25.7

E

20.9

W

28

21.9

W

23.2

W

23.4

W

25.4

D

21.2

W

23.5

W

24.2

E

29

22.3

W

22.5

W

26.2

E

23.9

W

21.2

A

30

22.6

T

26.8

W

21.7

W

21.8

J

31

26.2

W

21.5

W

22.4

W

gem. 24.0 22.5 25.0 26.0 21.7 23.0 24.7 24.1 % pad

2.9

8.3

5.9

2.4

2.0

7.2

3.3

5.0

Ras: Del ira Andes White Rock Aantal : 24.2 (20) 24.2 (9) 23.1 (14) A D

E

F

H

J

W

Andes Del ira Elgon Fortuna Hormade Jura White Rock

(19)

Tabel 5. De variatiecoëfficiënt van het aantal geoogste kolen per dag in de periode tussen twee waarnemingstijdstippen per bedrijf gedurende het seizoen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen het monster waarin de waarnemingen werden uitgevoerd en het geschatte aantal geoogste kolen. Teler

81

1

4

6

7

8

9

2

3

5

-83

8

3

6

7

5

4

-1

2

Monster

81

102.4 41.4 55.3 53.1 80.6 46.4 46.7 59.6 74.4

-83

n.b. 75.8 80.1 50.6 76.4 46.8

-75.7 64.8 Totaal

81

95.0 43.4 57.8 49.0 82.7 48.7 47.7 61.8 64.8

-83

40.0 66.0 78.0 52.0 74.0 54.0

-65.0 63.0

16

(20)

m • ! - > c <u 3 CT <u s- t-+-> r— <U <U c :o> • r — O • r —

<<-:<u o o a> 4-> <a •i— o> o> +J S-OJ O-c (Il •!-> C «3 O . <u 4-> £= «0 i — O . <D C O) »—1 0 0 Ol c •i— o Cû

<

c <u +J (/l o o eu en ce • ! - > c m (O • o c ai S-o J= <u (O • ) - > o H-Ol O OJ CO O (M m O OJ ro o CVJ CO Ol OJ «a-OJ Ol CO r - i o (M o Ol o CO .—4 o

OJ «3-OJ Ol o PO o

y—i OJ OJ *3-OJ Ol

o co o

OJ ro co ro co o LO O O I—1 l£> ID CO i-H «a-t — i o vo o Ol o VO VO t — 1 r~-co OJ o lO o o VO r-i OJ 1 ^ co OJ o lO o o OJ ro o OJ o o OJ ID Ol 1 0 O l t - H ro Ol r-t o o o r-i O OJ o OJ o O J »-H o OJ o OJ o OJ T—t o OJ o OJ r—< m OJ ro o OJ 1 — t o «a-OJ ro ro co m m in OJ OJ OJ OJ OJ OJ r-* ro ro o o in tri Ol Ol ro ro Ol Ol m m ro lO vo U3 t-n .—i oj ro co o o o o o o t — ) t-H . — i ro

(21)

I l

oo r - 10 LO -J- C ro Jn rt i

JJl

ÎJ

!l

LU

Hi

H:

- I — I 1 — 1 — I — I 1 I I I I — I 1 I L J c a

>

CD

>

CO bC S-, CD CD 3 <D J 3 CD CO • H • -l-> < - crj e • 0) M x: • H CJ b . rn 0> c 0 <D a - o X I CD c x: m

> *-

co faû o> c • -• H C C C -H cd M CD CX - H 4-3 - o r H CD CO CD S-, - p CD r H CD CD - o 4-> C CD m g > B a co c • H 4-> r H • o CD • H CD X I - P L, CD 4H • H CD SE x: • c C CD CD 4-> E r H O CD C CD CD - U ho r H CD CD r~\ CD n H • a CO 4 H ( 1 m r H C) CD T ) - p r i CD • H 4-> rrt r H CD u n • H

.—.

r; - S

\

S-, 4 H o o <-"O CD c -a CD O > o CD b û CD CD T 3 M S-, t , CD O CD O S -O — CO • a co ~ S-, b û 4-> CD CD •o x: m 4 - >

(!)

CI CI CD E i : Cli - P

ffl

4 J r H • 1 C/) Cl) U I : Cl) • H N

r. en

>

cl) 4 - J b l c: <i> t~t i . o C; - n c: cl) 4 - ) l ' . CIt r H C), i~i en - p • H C ) i-. m en • ^

«

cl • r " ) • H t ~ \ CD r H m 4 - > ci o N • H V-C> n CD T 3 r H a . o o o o 1 — - p CD e . p E O i : G CD CD t , CD

>

O • -i- c T <u

1 ^

-* A

m

^ J j U'. AlJuJLci i ^ l d J '

IJ J

iljl

II

Jj

il il

H

%

' t i i _ r ^ , o-> co r~~<& LO ^ > c - * - J - co • 4

II

f = ^

J l

i i ' _ L

Jjxri_

O) M N (JOLT • n rsi •—•

iiil

M

h

-'.'«r

I

l i l ' » i i i | 1 I ' I 1 I — I 1 — I — ! — L

^

H

il

~tl

l l i , i, i l i • ' O l CO r v CÛlT) < f M CM --1

JJi

u

- i l

• • • — I I I T

(22)

Fig. 2.

Schematische weergave van de teeltplanning van de 8 telers die in 1983 hebben deelgenomen. Hierbij is van elke teelt het teeltnummer (n) in relatie tot de plantdag (d) weergegeven door, », het ras door de code

1 t/m 8 (zie "resultaten") en het aantal planten door de lengte van de horizontale lijn, waarbij l—l overeenkomt met 10000 planten.

16 14 12 10 8 6 4 2 6.-, 7»-. 4*-" 4i

%-*

—140 ' lia ' /so ' 200 '—for*

lx 1*1 l*-l 1 —I 1» 1.-. J I I I I t_ l»-l 120 140 160 180 200 220 3 . 3 . . 3 . 1 j 12 10 -I 1 • 1 ' ' I I I I I I I L_ 2, 3»-2 _ 1. -t 1 I I I ' ' 1 L » 120 140 160 18: 5 3 » r 200 220 ,3' ' , 10 1. , ' ' ' I I l I |_ 120 140 160 18 6 200 220 \\i 1__J 1 i i 1 _ 1 1 l !_ 120 140 160 180 200 220 120 121 160 180 200 220 4 . 4»-j 4»-(

(23)

Fig. 3.

Het cumulatief oogstpercentage, in afhankelijkheid van het dagnummer waarbij het aantal planten bij het begin van de oogst op 100% is gesteld. Het nummer van de afzonderlijke teelten komt overeen met het teeltnummer uit fig. 1.

(1981) Teler 1 100 90 80 70 60 50 «0 30 20 10 » ^V-180 190 200 210 220 230 240 250 260 270 280 290 300 310 dagen 180 190 200 210 220 230 240 250 260 270 280 290 300 310 320 330 340 350 dagen 20

(24)

Fig. 3. vervolg

-Het cumulatief oogstpercentage, in afhankelijkheid van het dagnummer waarbij het aantal planten bij het begin van de oogst op 100% is gesteld. Het nummer van de afzonderlijke teelten komt overeen met het teeltnummer uit fig. 1

(1981) Teler 3 100 . 90 80 70 60 50 40 30 20 10 . 180 190 200 210 220 230 240 250 260 270 280 290 300 310 320 330 340 350 dagen 190 <;C0 ..10 ...Ù .-30 240 -50 260 2/0 280 290 300 310 320 330 340 350

(25)

Fig. 3. vervolg

-Het cumulatief oogstpercentage, in afhankelijkheid van het dagnummer waarbij het aantal planten bij het begin van de oogst op 100% is gesteld. Het nummer van de afzonderlijke teelten komt overeen met het teeltnummer uit fig. 1.

(1981) 160 190 200 210 220 230 240 250 260 270 280 290 300 310 320 330 340 350 dagen Teler 6 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10

'V—'

foO 19 TOO 190 200 210 220 230 240 250 260 270 280 290 300 310 320 330 340 350 dagen 22

(26)

Fig. 3. vervolg

-Het cumulatief oogstpercentage, in afhankelijkheid van het dagnummer waarbij het aantal planten bij het begin van de oogst op 100% is gesteld. Het nummer van de afzonderlijke teelten komt overeen met het teeltnummer uit fig. 1.

(27)

Fig. 3. vervolg

-Het cumulatief oogstpercentage, in afhankelijkheid van het dagnummer waarbij het aantal planten bij het begin van de oogst op 100% is gesteld. Het nummer van de afzonderlijke teelten komt overeen met het teeltnummer uit fig. 1.

(1981) Teler 9 100 90 60 70 60 fc 20 ^30 ^40 250 260 270 280 290 300 310 320 330 340 350 Zk

(28)

1 t ' I * 1 1 - _1 '-I—I—I 1 — 1 1 — I 1 — I 1 —i— k .

120 140 160 180 200 220 240 260 280 300 320 340

Fig 4

Onder is per teelt het planttijdstip ( 1 ) en de periode waarin werd geoogst ( — ) weergegeven. De lengte van de kolom in de oogstperiode is een maat voor het aantal kolen dat per dag werd geoogst van het monster in de periode tussen twee waarnemingstijdstippen. Boven is het totaal aantal geoogste kolen per week uit het monster per bedrijf (m) weerge-geven door de staven. Een schatting voor het werkelijk aantal geoogste kolen per week (w) wordt weergegeven door een X. De gegevens hebben betrekking op teler 1.

(29)

120 140 160 180 200 220 240 260 280 300 320

Fig b

Als fig 4, waarbij de gegevens betrekking hebben op teler 2 (1983)

(30)

30 -25 • 20 . v * 15 . x * r*1 10 • ! — i _ n i -5 . ~~ 17. u 1 5

.

15. i _ 14. u 13. ,_ 12. , 11.

9- * 4

— tJ

. :i

6 . 5. . _ .

4. _ J

3. . l i J j

?. . iJL..

1 . U-J

x X

r ~U *

i *

K 1 . . ^ rtfc-i^

__x„

-ffr

f"

L _

L 1 -3000 2500 2000 1500 1000 500 120 140 160 180 200 220 240 260 280 300 320 Fig 6

Als fig 4, waarbij de gegevens betrekking hebben op teler 3 (1983)

(31)

30 25 20 15 10 5 12 11 1 0 , 9

• :

..5000 --4000 . 3 0 0 0 • 2000 - 1000 7. 6 5. 3 2 1

w

-Ï4

_1 L — l L- -J 1 1 1-120 140 160 180 200 220 240 260 280 300 320 Fig 7

Als fig 4, waarbij de gegevens betrekking hebben op teler 4 (1983)

(32)

-50 45 40 35 30 25 20 15 10 ' 5 15 . 14 . 13. 12 . 11 . 10 . 9 . 8 . 7 . 6 . 5 . 4 . 3 . 2 . 1 . I L. 120 ' ' 1 L

_• J L l B _

1LLL

I I «I. '

m

ah

j i L_ -6800 -6000 -5600 -5200 -4800 .4000 3200 • 2400 - 1600 800 _ J i i — i — 1 _ 140 160 180 200 220 240 260 280 300 320 Fig 8

Als fig 4, waarbij de gegevens betrekking hebben op teler 5 (1983)

(33)

' * \ ' I ' • ' ' \ i 1 L 1 L 1 ï 1 1 L_

140 160 180 200 220 240 260 280 300 320

120

Fig 9

Als fig 4, waarbij de gegevens betrekking hebben op teler 6 (1983)

(34)

120 140 160 180 200 220 240 260 280 300 320 340

Fig 10

Als fig 4, waarbij de gegevens betrekking hebben op teler 7 (1983)

(35)

100 97 93 90 87 83 80 77 73 70 67 63 50% 60 ' - a) • t b) 100 120 140 160 180 200 220 plantdag 120 115 110 105 100 95 90 85 80 75 70 65 50% 60 i p__ 100 120 140 160 180 200 220 plantdag 120 116 113 109 105 101 98 94 90 86 83 79 50% 75 ' • c) • -• -1 1 T - - — t — - — i 1 t - ) Fig 11

Het aantal dagen van het planten tot het tijdstip waarop 50 % van het aantal kolen was geoogst in afhankelijkheid van plantdag. Elk weergegeven punt heeft betrekking op minstens een teelt. Er is onderscheid gemaakt tussen 3 rassen, t.w. Delira (a), Elgon (b) en White Rock (c) ( 1981 )

150 162 plantdag

173 185 197 208 220

(36)

-105 102 99 96 93 90 87 83 80 77 74 71 50% 68 1 P - a) • -i i i \ i r 1 10 130 lantdag i t \ 1 \ ' 1

Kl

1 1 1 150 t I 1

\ f " V ƒ

II 1 ' 170 190 210 100 r 96 -92 . 88 . 84 • 80 . 77 j-73 L i 69 j-65 i-61 57 \ — ' 50% 53 230 120 r i 1 1 6 j. i 1 1 1 t-1 0 7 j.

103 L

99 L

94 j. 90 j-85 l

81 L

i

77 i-72 50% 68 110 130 plantdag 150 170 190 210 Fig 12

Het aantal dagen van planten tot het tijdstip waarop 50 % van het aantal kolen was geoogst, in afhankelijkheid van de plantdag. Elk weergegeven punt heeft betrekking op minstens een teelt. Er is onderscheid gemaakt tussen 3 rassen t.w. Delira (a), Andes (b) en White Rock (c)

( 1983 )

150 163 177 plantdag

(37)

112 108 104 100 96 92 88 84 80 76 72 68 50% 64 a) 116 112 108 104 100 96 92 88 84 80 76 72 5 0 %6 8 b) i i » 110 130 150 170 190 210 230 plantdag 110 130 150 170 190 210 230 plantdag Fig 13

De groeiduur (aantal dagen van planten tot 50 % van de kolen geoogst) van de afzonderlijke teelten (teler 7 ) in relatie tot de plantdag. Het ras van de betreffende teelten is weergegeven door een letter, waarbij DrDelira, E=Elgon, C=Cervina en W=White Rock. Van de betreffende teler zijn zowel 1981 (a) als 1983 (b) weergegeven.

(38)

-lUU 96 92 88 83 79 75 71 67 ' 63 58 54 % 50 a , -i i i : i i i i i i i i i i i i i i i . ' i i • , i ' ' 100 95 90 85' 80 75 70 65 60 55 50

451-% 40 100 120 140 160 180 200 220 plantdag 100 120 140 160 180 200 220 plantdag 94 88 83 77 71 65 59 53 48 42 36 , % 3 0 1 c) 1 " 1 1 t . . — . . — t • ' ..' " , . 1 ' 1 I 1 1 1 _..i » t (--.--Fig 14

Het aantal planten (uitgedrukt als het percentage van het aantal geplante planten) per teelt dat van een oogstbare kool heeft gegeven in relatie tot de plantdag. Elk weergegeven punt heeft betrekking op minstens een teelt. De volgende rassen zijn onderscheiden: a) Delira, b) Elgon c) White Rock.

( 1981 )

150 162 plantdag

(39)

100 96 92 88 83 79 75 71 67 63 58 j. 54 a) 50-I 110 130 plantdag 150 170 190 210 230 100 ,-I 96 92 88 83 79 {.

75

1

71 67 h 63 58 (. 54-% 50 i b) 130 142 plantdag 153 165 177 1É 200 100, 96l 92 88 83- 79-75' T\{ 67 63 58! 54 c) % 50 i. 17Ö 178 plantdag 187 195 203 212 220 Fig 15

Het aantal planten (uitgedrukt als het percentage van het aantal geplante planten) per teelt dat een oogstbare kool heeft gegeven in relatie tot de plantdag Elk weergegeven punt heeft betrekking op minstens een teelt. De volgende rassen zijn onderscheiden: a) Delira, b) Andes c) White Rock.

( 1983 )

(40)

100 96 ( -92 88 83 . 79 -75 71 67 63 I. 58 54 % 50 . 190 210 230 dagnummer 100 96 92 88 83 79 75 71 • 67 • 63 58 . 54 . % 50 250 270 290 310 100 i-96 92 88 83 -79 75 71 I-67 63 58 54 f % 50 b)

%

100 96 92 88 83 79 75 • 71 -67 • 63 • 58 54 \ 50 255 270 285 dagnummer 300 315 330 345 255 270 285 dagnummer 190 210 230 250 270 290 310 dagnummer Fig 16

Het aantal planten dat een oogstbare kool heeft gegeven, uitgedrukt als het percentage van het aantal geplante planten

(boven) en van het aantal planten dat bij het begin van de oogst aanwezig was (onder) in relatie tot het dagnummer waarop 50 %

(41)

27.8}-25.6 t 23.8 j-21.3;. 20.0 j. 18.1 [

16.3.J.

IA.4 t 12.5; 10.6; 6.7 5.0JL, 32 30 27 25 22 20 17 15 12 10 7 5 2 5 0 5 0 6 0 5 0 5 0 5 0 5

|

-r

i

- i-i

-L

i -r f- i-'r f -110 130 150 170 190 210 230 plantdag 170 180 190 200 210 220 230 plantdag 30.0 27.5 25.0 22.5 20.0 17.5 15.0 12.5 10.0, 7.5 5.0, 2.5 0.0 1C p]

-.

.

0 120 antdag 40.0 36.7 33.3 30.0 26.7 23.3 20.0 16.7 13.3 10.0 6.7 3.3 d 0.0 •

-i i t

,

140 160 180 200 220 150 162 173 185 197 208 220 plantdag Fig 17

De lengte van de oogstperlode (dagen) in afhankelijkheid van de plantdag van Delira (links) en White Rock (rechts) voor

1981 (onder) en 1983 (boven).

Elk weergegeven punt stelt minstens een teelt voor.

(42)

R «o lx I K 1 X 1 X 1« 1 -1« 1 X

^

, L" u-i e r &? cTS1—T751—ü-—ÄT1 ' O .T) CD C J r - j o C D j \ X y 1 1 I X 'T >f

^

1*

--1 H

*

1 « 1W 1 1 C M OvJ —> • - • C\J

' '

[x 1* 1 « . A V! « 1 H

"

r

1

* 1 „ 1« ,

^

O

_,

o D o § o m o m

J

i y—

[ - X O O O O CD CD O O O CD <r -+—üf- i _ . rS

>

• R —

É

, . * •

* * H =

l»_

^

-•

1 ^ X

1

• 1 1 1 * 1 I * I * 1 1

*

"', '*

A X K

, *r

i

-.« 1 •"»» ( /T^V O x l IE LTJ C D i r > O • u-i F i g 18

Het totaal aantal geoogste kolen per dag van het monster per bedrijf in de periode tussen twee

waar-neraingstijdstippen (staven). Tevens is het geschatte totaal aantal geoogste kolen weergegeven (X).

(43)

Gera, temperatuur 1981 281 datum (1981) Gera, temperatuur 1983 -4 . datum (1983) Fig 19

De gemiddelde temperatuur (graden Celsius) voor het seizoen 1981 en 1983 van het weerstation Swifterbant. Naast de datum is eveneens het dagnummer weergegeven.

(44)

-c > l \ J b i l • H I J H tl) Ü t : • H h l Ü • H . v : ' < • : • H

:*

u-i m t u

>

(u • H J-> fit r - l (11 L i (1) <-J t i l CO t/1 :.i 4-) o

>

b ü - p 0) m • t ) s-<u u. c ü j i H O - y t u - p t o b i l o t ) tl) b i l i-H m - p V. m n) M C tD <D x ; O , 0) 1 S-, (1) ' U f i t > tl) • H s~ O . W O • H - p 0 co - o T ) • n > C • H <D - P > t o o bO C 0) • H - O e ^ 0) o G T 3 SH - o nî - H t d e S tl) M t u t u - P S 0 ) • M . C tl) u (1) T l t l • H L, tl) U , m c i t u H L) Si

t )

d l

<

-—-t/) <l) • H • P C (1) " 1

«)

- H (1)

()

m - p n • H t u • H er - o tl) u h O t P .

;:

• H H (1) <•: i-m n) 3= c l i l ) • o • H tl) c l t ) CO - p tl) H 11 t u tl) i . 0)

>

o - p 11) H tl> t )

>

II) b i : - p • H " i t : r-i <D 3 O N •

-—.

EH C o t u O > > O J2 F~ ^ t . n t u 0 0 ' H H Q\ • H N f i tl) b l l t : • H f i (1) •N! tl) S-, tl) P t l ) H t u • -. p to C - H t a m

>

CO EH C <U 0) T) > C tt) o b u -l -l ) b o ^ CO (U e n •O v

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het decreet betreff ende de bodemsanering en de bodem- bescherming (DBB).. Twee rechtsgronden

Behoudens uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt,

Ge- vraagd naar waar zij over 15 jaar wil- len wonen, blijken jongeren een duidelijke voorkeur te hebben voor het buitengebied.. Met name lande- lijk wonen vlakbij een

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

Hoewel het aandeel moeilijk ver vulbare vacatures in het openbaar bestuur en bij de Politie lager is dan in het taakveld zorg en welzijn en in het taakveld onderwijs en

Berekeningen door De Nederlandsche Bank (DNB, 2014) 15 laten zien dat een loonimpuls die niet het gevolg is van de gebruikelijke mechanismen binnen de economie