• No results found

Verkenning van de landbouw in Lievelde, een ruilverkavelingsgebeied in de Gelderse Achterhoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verkenning van de landbouw in Lievelde, een ruilverkavelingsgebeied in de Gelderse Achterhoek"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

J. de Rijk

VERKENNING VAN DE LANDBOUW IN LIEVELDE,

EEN RUILVERKAVELINGSGEBIED IN DE GELDERSE ACHTERHOEK

Interne nota No. 268

Maart 1982

Niet voor publikatie - Nadruk verboden

Landbouw-Economisch Instituut Afdeling Structuuronderzoek

^ ' \ Ls

D6NHAA9 * £

1 0 MEI ÎS32 A

% MBU8THEEK *

zn35-H

(2)
(3)

INHOUD

Biz.

INLEIDING 5 1. HUIDIGE TOESTAND EN RECENTE ONTWIKKELINGEN VAN DE

LANDBOUW IN HET GEBIED 7 1.1 Algemene oriëntatie 7 1.2 Beroepsgroepen, bedrijfstypen en bedrij

fs-grootte 7 1.3 Grondgebruik en samenstelling van de produktie 11

1.4 Rundveehouderij 12 1.5 Intensieve veehouderij 16

1.6 De economische betekenis van de landbouw in

het gebied 17 1.7 Leeftijd van de bedrij fshoofden,

opvolgings-situatie en arbeidsbezetting 18 1.8 Rechtsvorm van het grondgebruik 19

1.9 Verkaveling 19 1.10 Grondverkeer 20 1.11 De deelgebieden 21 2. VERWACHTE ONTWIKKELINGEN IN DE LANDBOUW 22

2. 1 Het aantal hoofdberoepsbedrijven 22 2.2 Cultuurgrond en bedrij fsoppervlakte 22 2.3 Ontwikkeling van de produktie en van de

bedrijfsomvang 23 2.4 Bedrijfsstructuur en omvang van de

melkvee-stapels 25

SAMENVATTING 26

(4)
(5)

INLEIDING

Ten behoeve van de voorbereiding van de ruilverkaveling

"Lievelde" heeft de Landinrichtingsdienst aan het Landbouw-Econo-misch Instituut verzocht om een sociaal-econoLandbouw-Econo-misch onderzoek uit te voeren. Het doel van dit onderzoek is om basisinformatie te verschaffen voor het op te stellen Landbouwstructuuradvies. In het Landbouwstructuuradvies worden de wensen van de landbouw over de verbetering van de inrichting geformuleerd. Deze wensen moeten uiteraard zijn gebaseerd op het functioneren van de landbouw in het gebied en de knelpunten die zich hierin voordoen. Het doel van deze studie van het Landbouw-Economisch Instituut is dan ook om hieraan een bijdrage te leveren en hierin inzicht te verkrij-gen.

Deze studie is gesplitst in twee delen. Het eerste gedeelte bevat een beschrijving van de landbouwkundige toestand en een analyse van de ontwikkeling in het jongste verleden. Het tweede gedeelte geeft een globaal beeld van de verwachte ontwikkeling in de structuur van de landbouw in de komende periode van 10 jaar.

(6)
(7)

1. HUIDIGE TOESTAND EN RECENTE ONTWIKKELINGEN VAN DE LANDBOUW IN HET GEBIED

1.1 A l g e m e n e o r i ë n t a t i e

Het ruilverkavelingsgebied Lievelde ligt in de gemeente Lichtenvoorde in de Noordelijke Achterhoek en beslaat + 1000 ha. Het dorp Lievelde is buiten het ruilverkavelingsgebied gehouden

(zie kaart). Lievelde grenst aan de reeds afgesloten of in voor-bereiding zijnde ruilverkavelingen Winterswijk-West, Zieuwent-Harreveld en Beltrum. In het algemeen schijnt er weinig grondge-bruik over en weer te zijn 1).

Ten behoeve van de analyse zijn twee deelgebieden onderschei-den: Erve Kots ten noorden van de dwars door het gebied lopende spoorbaan Zutphen-Winterswijk en De Stegge ten zuiden hiervan. De bedrijven zijn ingedeeld bij de deelgebieden al naar gelang de ligging van de bedrijfsgebouwen. De bedrijven in Erve Kots hebben ook grond in De Stegge.

1.2 B e r o e p s g r o e p e n , b e d r i j f s t y p e n en b e d r i j f s g r o o t t e In 1980 waren er in Lievelde 48 hoofdberoepsbedrij ven en 29 nevenbedrijven 2 ) . De hoofdberoepsbedrijven vormen de belangrijk-ste groep: op deze bedrijven hanpt het bestaan hoofdzakelijk (vaak uitsluitend) van het eigen landbouwbedrijf af. Deze groep maakte 62% van de bedrijven uit en had 34% van de geregistreerde cultuur-grond in gebruik. Tabel 1 . 1 B e d r i j v e n en c u l t u u r g r o n d n a a r b e r o e p s g r o e p A a n t a l b e d r i j v e n Ha c u l t u u r g r o n d 1975 1980 1975 1980 Hoofdberoepsbedrij ven 52 48 797 796 Nevenbedrijven 23 29 132 153 Totaal 75 77 929 949

In de periode 1975-1980 is het aantal hoofdberoepsbedrij ven in dit gebied afgenomen van 52 tot 48. Het aantal nevenbedrijven nam toe. Deze categorie bestaat voor driekwart uit bedrijven van personen met hun hoofdberoep elders en voor een kwart uit bedrij-1) Deze verkenning heeft betrekking op de binnen het gebied

wo-nende geregistreerde bedrijfshoofden en hun bedrijven, ook al ligt een gedeelte van hun grond buiten het gebied.

2) In bijlage 1 wordt deze indeling nader omschreven.

(8)

ven van rustende agrariërs. Onder de personen met een hoofdberoep elders zijn er slechts enkele die qua hoofdberoep binding met de landbouw hebben, zoals een veehandelaar of een loonwerker.

De vermindering van het aantal hoofdberoepsbedrijven was uit-sluitend (in alle 4 gevallen) het gevolg van beroepsbeëindiging door oudere bedrijfshoofden (het natuurlijk verloop). Op êén na werden deze voortgezet als nevenbedrijf. Weliswaar werden er 4 ne-venbedrijven opgeheven, maar daar staat tegenover dat er 7 werden gesticht. Per saldo nam hierdoor het aantal nevenbedrijven in deze periode met 6 toe. Het totale aantal bedrijven in Lievelde is in deze periode dan ook niet afgenomen. In de gehele gemeente Lichten-voorde nam het aantal bedrijven daarentegen met gemiddeld 1,4%,in de Graafschap met 1,9%, in Gelderland met 2,1% en in Nederland met 2,2% per jaar af.

In 1980 bedroeg de totale oppervlakte van alle geregistreerde bedrijven 1024 ha, waarvan 961 ha (94%) cultuurgrond in kadastrale maat. Uit de uitgebreidere telling in 1975 is af te leiden dat de overige gronden (63 ha) van de bedrijven voor ongeveer de helft uit erven en voor de helft uit bos bestaan. De oppervlakte cul-tuurgrond in gemeten maat (waarover het in het vervolg gaat) was 949 ha. De oppervlakte cultuurgrond bleef in de afgelopen jaren op hetzelfde niveau.

De hoofdberoepsbedrijven zijn in 4 typen onderscheiden, name-lijk "zuivere" rundveebedrijven, overige rundveebedrijven, inten-sieve veehouderijbedrijven en gemengde bedrijven. Deze typering is gebaseerd op de relatieve betekenis van de bedrijftakken. Wegens plaatsgebrek wordt soms met 3 typen volstaan.

De helft van de hoofdberoepsbedrijven is zuiver rundveebe-drijf. Op de meeste andere bedrijven is weliswaar ook rundvee aan-wezig, maar daarnaast ook intensieve veehouderij »

Onder de in oppervlakte grotere bedrijven (zie tabel 1.2) zijn relatief veel zuivere rundveebedrijven; onder de in opper-vlakte kleinere bedrijven treffen we relatief veel intensieve vee-houderijbedrijven aan. In de middenklassen komen relatief veel ge-mengde bedrijven voor. Een tekort aan hectaren wordt dus in vele gevallen gecompenseerd door intensieve veehouderij.

In tabel 1.2 is ook een verdeling opgenomen naar produktie-omvang. Momenteel moet een gemiddeld rundveebedrijf minimaal een omvang van 170 sbe hebben om voldoende inkomen op te leveren om

het gezin van het bedrijfshoofd een bestaansbasis te bieden en ruimte te geven voor de besparingen die met het oog op de conti-nuïteit noodzakelijk zijn. In het algemeen zijn de bedrijven in Lievelde vrij groot van omvang. De tabel laat evenwel zien dat er

17 bedrijven zijn met een omvang van minder dan 150 sbe en 9 van 150-190 sbe. Wanneer de omvang van deze bedrijven niet-vergroot wordt, hebben deze gemiddeld onvoldoende perspectief om te kunnen blijven bestaan.

(9)

. , i l RUILVERKAVELING LIEVELD ^ C H A A L t'25,000

^•Gro^nlp

, V * ' \- iJ '" i.

'A

\f

7/

.?**>

V

' ' '

J A /^' * \ R , / '- - - • > •. - ^ fc «ffl^n Bran

A

\ v

A?

^ F' " ~ •• Y *i~'J ^jt ^

|M

v \ % \ M f *V* * > ^ - |A

K ; C > 4 ; E d ^ N D ! A ' it jr'

v/ F

-; ^ S.' * 0'

V

^ .

' if

/ v;

*\A

l1 * ^ " ; " " '

4

.V\ *_W* .. Et ot iin^ii hun<, 1 As '«S'-. \ i

y

• V x

1

f » « ; ' , J \~il c i ' , > / i -i ' - .

\~A->s//Ä?/"# '^ _> J . * i . . i l ? ^_ y / t * i i

/\ f Jtf£V$\#X W ^ ^ ï à ^ v r ' f c ' ^ \ / , . , ^ > * ^ — M ^

^j i „tç, ,si| J L i o l i l e n v o o r i k Jsf> \ % il i- i /' l i f n ƒ Si ^ > « 1

(10)
(11)

Tabel 1.2 Hoofdberoepsbedrijven naar type en grootte tot 5 ha 5- 10 ha 10- 15 ha 15- 20 ha 20- 30 ha 30 e.m.ha Totaal tot 110 sbe 110-150 sbe 150-190 sbe 190-250 sbe 250 e.m. sbe Zuivere rundv 1975 -2 4 7 5 3 21 5 7 4 3 2 eebed 1980 -2 6 2 10 4 24 4 5 5 7 3 Overi ge Irijven 1975 1980 -3 5 4 2 14 5 4 3 2 -2 3 4 2 1 1 2 3 1 3 2 Intens, ,vee-houderijbedr. 1975 1980 2 4 -6 1 -1 3 1 2 3 1 1 -7 -2 2 3 Gemengde bedri 1975 -3 6 -2 1 1 2 6 1 1 1 -jven 1980 -1 4 1 -6 1 2 1 1 1 Totaal 1975 2 12 15 11 9 3 52 13 17 9 9 4 1980 2 8 14 8 12 4 48 7 10 9 13 9 Ha/bedrijf 20,4 20,6 14,2 15,6 5,5 8,3 12,4 11,8 15,3 16,6 Sbe/bedrijf 160 188 136 179 203 317 154 172 157 203

1 ..3 Grondgebruik en samenstelling van de produktie De cultuurgrond in Lievelde is voor 82% grasland (op de hoofd-beroepsbedrijven zelfs voor 86%). Bovendien wordt de resterende

cultuurgrond (bouwland) bijna uitsluitend voor de teelt van snij-mais voor de rundveehouderij gebruikt. In de periode 19 75-1980 is het percentage bouwland iets afgenomen. Andere teelten dan snij-mais zijn praktisch geheel verdwenen.

Tabel 1.3 Grondgebruik

Hoofdberoeps- Alle bedrijven bedrijven Ha grasland Ha snijmais Ha granen Ha overige akkerbouwgewassen Ha tuinbouw Ha cultuurgrond totaal 797 796 929 949 De oppervlakte snijmais is in de loop der jaren sterk

toege-nomen. Van een stagnatie in de groei van deze teelt is, ook in de allerlaatste jaren, nog geen sprake geweest. In Lievelde bestond

1 1 1975 692 71 32 2 -1980 686 107 2 1 -1975 802 82 40 5 1 1980 783 156 2 5 3

(12)

in 1980 een iets hoger percentage (17%) van het totale ruwvoeder-areaal uit snij mais dan in de rest van de gemeente Lichtenvoorde

(14,5%). In de Graafschap was dit percentage evenwel nog iets ho-ger (19%).

De totale agrarische produktie van de hoofdberoepsbedrijven bestaat dan ook alleen uit rundveehouderij (incl. snijmais) en

intensieve veehouderij. Deze produktie is in de periode 1975-1980 met gemiddeld 3,6% per jaar uitgebreid.

Tabel 1.4 Samenstelling en ontwikkeling van de produktieomvang Produktieomvang in: Index 1980

sïïë 1 1975 1980 1975 1980 (1975 = 100) Hoofdberoepsbedrijven: rundveehouderij 1) 5788 6820 71 70 118 akkerbouw 2) 90 10 1 0 intensieve veehouderij 2285 2907 28 30 127 Totaal 8163 9737 100 100 119 Nevenbedrijven 774 1414 183 Alle bedrijven 8937 11151 125 1) Incl. snijmais. 2) Excl. snijmais.

De produktieomvang van de nevenbedrijven verdubbelde. Dit kwam vooral door de uitbreiding van enkele tuinbouwteelten. De produktieomvang van alle bedrijven in Lievelde is met gemiddeld 4,5% per jaar toegenomen. Dit is ongeveer evenveel als in de rest van Lichtenvoorde en meer dan in de Graafschap (3%) , Gelderland

(2,5% en Nederland (2%).

De intensieve veehouderij is sterker toegenomen dan de rund-veehouderij . De produktieomvang van de intensieve rund- veehouderijbe-drijven nam veel sterker toe dan die van de rundveebeveehouderijbe-drijven.

1.4 R u n d v e e h o u d e r i j

De grote betekenis van de rundveehouderij in het gebied blijkt uit het feit dat van de 48 hoofdberoepsbedrijven in 1980 er 46 rundvee hebben (waarvan 44 melkvee) . Weliswaar tretekent dit dat er enkele bedrijven meer dan in 1975 zonder melkvee zijn, maar tevens dat op de helft van de intensieve veehouderijbedrijven nog melkvee aanwezig is.

(13)

Tabel 1.5 Rundveehouderij op hoofdberoepsbedrijven Ha grasland x) Ha snij mais x) Aantal: koeien jongvee mestvee g.v.e. Koeien/bedrijf met ko Jongvee/100 koeien Koeien/100 ha ruwvoer G.v.e./100 ha ruwvoer 1975 totaal 692 71 1569 1157 95 2123 eien 31 x) x) 74 206 278 totaal 686 107 1922 1201 119 2504 44 62 242 316 1980 zuivere rundvee-bedr. 440 54 1236 784 109 1638 52 63 250 332 overige rundvee-bedr. 145 25 423 226 7 520 38 53 249 306 overige bedrij-ven 101 28 263 191 3 346 29 73 204 268 x) Van het eigen bedrijf.

De oppervlakte ruwvoergewassen (grasland plus snijmais) op de hoofdberoepsbedrij ven is in de periode 1975-1980 met 30 ha

vergroot, hoofdzakelijk ten koste van de verbouw van granen. De groei van de rundveehouderij is dan ook vooral door intensivering van het grondgebruik tot stand gekomen. Omgerekend per 100 ha eigen ruwvoer steeg het aantal koeien op de hoofdberoepsbedrijven van 206 tot 242 en het aantal grootveeëenheden van 278 tot 316. Deze hoge gemiddelden wijzen erop dat ook gedeeltelijk voer van nevenbedrijven afkomstig is of anderszins voer wordt bijgekocht. De nevenbedrijven hebben 15% van het totale areaal grasland en snijmais. Op deze bedrijven is de veedichtheid (van eigen vee) veel lager (ruim 1 g.v.e. per ha) en bovendien in de afgelopen ja-ren afgenomen.

Uit de publikatie "Normen voor de voedervoorziening" van het Proefstation voor de Rundveehouderij blijkt dat de maximaal haal-bare veedichtheid bij een ruim krachtvoergebruik op circa 3,2 grootveeëenheden per ha ligt. Hierbij gaat men ervan uit dat er geen ruwvoer aangekocht wordt en in de zomerperiode circa 3 kg krachtvoer per dag per grootveeëenheid wordt bij gevoerd. Het win-terrantsoen (ongeveer de helft van het jaar) bestaat dan uit 5 kg droge stof en circa 8 kg krachtvoer. De melkproduktie bedraagt circa 5000 kg per koe per jaar. Bij een "normale" jongveebezetting betekent dit dat het aantal melkkoeien per ha dan circa 2,4 zal bedragen.

Als men kans ziet om ruwvoer bij te kopen, dan kan dit in de

meeste gevallen tot verbetering van de bedrijfsresultaten leiden.

(14)

Uit recent onderzoek 1) is gebleken dat een verhoging van de vee-bezetting van 2,4 tot 2,9 melkkoeien per ha (winterrantsoen voor de helft voordroogkuil en de helft snijmais) een aanzienlijke stijging van het inkomen geeft. De meeropbrengst weegt duidelijk op tegen de toename van de kosten. Bij een Verdere verhoging van de veebezetting tot ongeveer 3,4 melkkoeien neemt het inkomen, weliswaar in wat mindere mate, nog steeds toe 2 ) . Dit is vooral belangrijk voor de in oppervlakte kleinere bedrijven (de bedrij-ven kleiner dan 15 h a ) .

Het gemiddelde van alle bedrijven voor Lievelde komt op 210 koeien en 285 grootveeëenheden per 100 ha uit. Dit betekent dat de veebezetting hier iets lager is dan in de rest van de gemeente Lichtenvoorde, maar hoger dan in de Graafschap en veel hoger dan gemiddeld in Gelderland.

Tabel 1.6 Bedrij fsoppervlakte in relatie tot melkveestapels en melkveedichtheid in 1980 Bedrij f s-oppervlakte tot 10 ha 10 - 15 ha 15.- 20 ha 20 - 30 ha 30 e.m. ha Totaal Bedrij fstype 1 Bedrij fstype 2 Overige x) x) x) Aant tot 20 4 -4 -1 3 al b( 20-30 3 6 -9 5 2 2 sdrij

so-so

-7 2 6 -15 7 6 2 ven met 50-75 -6 6 1 13 9 2 2 • • 75 e.m, -3 3 3 -koeien to-taal 7 13 8 12 4 44 24 11 9 Aanta per 100 ha 192 214 302 233 262 242 250 249 204 1 koeien per bedrij f 19 28 53 51 98 44 52 38 29

x) Resp. zuivere rundveebedrijven, overige rundveebedrijven en overige bedrijven.

1) Zie artikel van J. Maas en A.G. Hengeveld in de Boerderij van 22 april 1981. . . . 2) De prijs van snijmais is hierbij bepalend voor het

bedrijfsre-sultaat. Gerekend is met 37 cent per KVEM. Bij een KVEM-prijs van 45 cent levert de hogere, veebezetting (ongeveer 3,4 melk-koeien per ha) geen extra inkomen meer op.

(15)

o 00 en (IJ O) > T — I 01 e CU > u T > O) X Cl) X I e co > o CP > cd Cfl • H 3 X c O) M e • i - i CU N CU X CU CU > 60 en CU > 03 • H CU •s H l cd O cfl H 4-1 en e CU x o X 00 cd X m en CN S — X ! C ••-> ca . H X) x i 1 Ö CU X O X ÖO • H i-H 4-1 CU S en • H 3 X • i — ) • H X c CU i—i cd 4 J en S-i eu CU

e

U 01 X ) S • 1-1

e

LT) 1 e 0) X o X 60 • 1-1 r—1 S-l 0) X I c O N I en •rH 3 X I •i—1 • H X c CU i—i cd 4-1 en U 0) CU

e

M 0) -o c • H S < t <t c-0 CN CN 00 XI CU X C cd X co < t O CN —. < t 00 m 00 < t CN CN CN CN < r • V o CN " 0 0 CN X O CN X X CN CO <J\ »• m CN CTv <r *> X CN #» m *-* co CTi *> r -X i n co 0 0 m CN ^_ • v f CN 0~l S t CO CN O co CN •—• «\ X > CN ^-m *v < t ~-CN r ^ v X r ^ CN .—. r^ en CN 0 0 ** m X *> co < r 0 0 X CN ^~ co co O O *» m CN o o ry <Ti • — > ^ - i < r ~Ct X < — • O en CN o CN *• m r-~ *• X CN m -—' CN CO r-^ CM L H •f—ï • H yi X 3 CU X u CU &. cd BC r—i 0) > cd ^ en • i-t 3 X ! M CU & cd ffl M-t • i - ) • H M X ) 0) X U CU Pu G 0) • H CU O W cd X o o •—' M 0) a. C CU • H CU o ^ cd X ! o o ~-< M CU a » CU • > • o CU o r * 1-1 CU p< en • i-i 3 X • i - i • H X 4-1 0) s 0) 1-1 cd m ». CN ^~ e cd X ) i-i CU X ) C • H

e

CU u CO m CN 1 m «* CN — CU u cd m CN en e CU 4-1 en Ö • H S r^. x — r^ — m O m X) 15

(16)

Bij de verzwaring van de melkveebezetting zijn de bedrijven van 15 tot 20 ha het verst gegaan. Op deze bedrijven houdt men middeld reeds 3 koeien per ha eigen ruwvoer. Dit moet worden ge-zien als een poging het inkomen uit het bedrijf te verhogen. Ge-steld kan namelijk worden dat het aantal koeien per bedrijf van zeer grote invloed is op de inkomensverschillen tussen melkveehou-derijbedrijven. In het algemeen leveren méér koeien op een bedrijf meer inkomen op. Op grond van LEI-boekhoudcijfers is te stellen dat thans 45 à 50 koeien gemiddeld genomen pas een inkomen ople-veren dat voldoende is voor het levensonderhoud en tevens ruimte voor investeringen biedt. In 1980 had slechts de helft van de zui-vere rundveebedrijven minstens 50 koeien en ruim een derde van alle bedrijven met melkvee.

Van de bedrijven met melkvee heeft ongeveer de helft een lig-boxenstal. Van de koeien is 68% in ligboxenstallen gehuisvest. Dat is een hoog percentage vergeleken met Gelderland, waar dit + 53% is 1).

De bedrijven met een ligboxenstal onderscheiden zich sterk van de traditionele bedrijven. Ze zijn gemiddeld 21,5 ha, hebben gemiddeld 58 koeien en een zware veebezetting. De cultuurtechni-sche omstandigheden zijn evenwel in zoverre ongunstig dat drie-kwart van deze bedrijven onvoldoende grond bij huis heeft om de koeien het hele seizoen op de huiskavel te laten weiden (ca. 25 are per koe) en zo de gebouwen, de machines en de beschikbare arbeid optimaal te benutten. Bij een melkveestapel van 50 koeien moet hiertoe circa 12,5 ha bij huis liggen.

De bedrijven met een grupstal hebben gemiddeld een kleine be-drij f soppervlakte (13,5 ha) en een kleine veestapel (28 koeien). Onder deze bedrijven heeft eveneens driekwart een voor hun

vee-stapel onvoldoende grote huiskavel. Bij deze bedrijven zijn in zijn totaliteit de problemen veel groter omdat zij naast een te geringe huiskavel ook een te geringe totale bedrijfsoppervlakte hebben om een voldoende grote rundveestapel te kunnen houden. Van

alle grond van de bedrijven met melkvee ligt 44% aan huis. Gemid-deld genomen is de situatie aanzienlijk slechter dan in de provin-cie Gelderland 2 ) .

1.5 I n t e n s i e v e v e e h o u d e r i j

De intensieve veehouderij betreft voornamelijk de varkensmes-terij ende varkens fokkerij. Kalveren worden hier niet meer gemest; wel zijn er nog 3 rundveebedrij ven waarop ook wat kippen worden ge-houden.

1) Bron: "Overzicht aantal ligboxenstallen per 1 januari 1981" van het Consulentschap in algemene dienst voor Boerderijbouw 'en —inrichting te Wageningen.

2) Zo heeft in Lievelde 50% van de bedrijven met melkvee de helft of meer van hun grond bij huis, in Gelderland 62%.

(17)

In het voorgaande bleek reeds (zie tabel 1.3) dat de inten-sieve veehouderijbedrijven overwegend grote bedrijven zijn. Het gemiddelde aantal mestvarkens op deze bedrijven is in de periode

1975-1980 toegenomen van circa 360 tot 600 mestvarkens en het aan-tal fokzeugen van circa 100 tot 170 zeugen.

Tabel 1.8 Omvang van de varkenshouderij op de hoofdberoepsbe-drijven

Rundvee- Intens. Gemengde Totaal bedrijven veehoude- bedrijven

rijbedr.

Aantal bedrijven w.v. met mestvarkens

met fokzeugen Aantal mestvarkens Mestvarkens per bedr. Aantal fokzeugen Zeugen per bedrijf

1975 35 20 10 1585 132 201 20 1980 35 21 7 2577 123 138 20 1975 6 6 5 2164 361 526 105 1980 7 7 7 4155 594 1 184 169 1975 11 1 1 8 1852 168 421 53 1980 6 6 3 1432 239 157 52 1975 52 37 23 5601 151 1148 50 1980 48 34 17 8164 240 1479 87

Op ruim twee derde van de bedrijven worden varkens gemest en op"ruim een derde worden fokzeugen gehouden. De varkensfokkerij verschuift meer en meer naar die bedrijven waarop de intensieve veehouderij hoofdzaak is geworden. De varkensmesterij daarentegen

is nog in belangrijke mate de aanvullende produktietak op de rund-veebedrijven.

1.6 De e c o n o m i s c h e b e t e k e n i s v a n de l a n d b o u w in het g e -b i e d

In het voorgaande is aangegeven welke produktierichtingen voorkomen en wat de omvang hiervan is. De gegevens die hierover beschikbaar zijn bieden de mogelijkheid in te gaan op de

economi-sche betekenis van de landbouw in het ruilverkavelingsgebied. Men kan de economische betekenis definiëren als de hoeveelheid inko-men dat gevormd wordt. Elk bedrijf koopt grondstoffen aan, betaalt voor diensten en verkoopt produkten. Als op de verkoopwaarde van de produkten de kosten van aangekochte grondstoffen en diensten en de afschrijvingen in mindering worden gebracht, resteert de be-loning voor op de bedrijven geleverde arbeid en voor het in de

grond en goederen geïnvesteerde vermogen.

Een schatting hiervan kan worden gemaakt op basis van gege-vens vàn het LEI-boekhoudnet (zie bijlage 2 A ) , dat gebaseerd is op een steekproef van bedrijven. Hieruit kunnen voor verschillende bedrijfstypen de kosten van grondstoffen en diensten en de

(18)

brengsten per sbe worden berekend. Uiteraard vertoont het produk-tieproces van gebied tot gebied grote variaties, maar voornoemde kengetallen bieden voldoende aanknopingspunten om tot een globale schatting te komen, zoals in tabel 1.9 (uitvoeriger in bijlage 2B) is weergegeven.

Tabel 1.9 Netto-toegevoegde waarde (ingld.) v.d. landbouw in Lie-velde (gem. per jaar over de laatste drie boekjaren)

Produktietakken Non-factor-kosten 1) Opbreng-sten Netto-toege-voegde waar-de 2) Rundveehouderij en akkerbouw Intensieve veehouderij Tuinbouw Totaal 5.493.800 3.613.100 145.100 8.750.600 4.706.500 259.900 9.252.000 13.717.000 3.256.800 1.093.400 114.800 4.465.000 1) Kosten van grondstoffen en diensten (incl. afschrijvingen).

2) Opbrengsten minus de non-factorkosten.

Op basis van deze kengetallen en de samenstelling van de pro-duktie kan worden berekend dat de bedrijven in dit gebied recente-lijk globaal genomen per jaar voor 9 miljoen gulden aan goederen en diensten aankochten en voor 13 àl4 miljoen gulden aan produk-tie verkochten. Voor de inzet van kapitaal en grond en voor het werk dat op de bedrijven in het gebied werd verricht, ontvingen

de boeren, meewerkende gezinsleden en kapitaalverschaffers van al-le bedrijven te zamen dus 4 à 5 miljoen gulden per jaar.

1.7 L e e f t i j d v a n de b e d r i j f s h o o f d e n , o p v o 1 g i n g s s i t u a t i e en a r b e i d s b e z e 1 1 i n g

Het grootste gedeelte van de bedrij fshoofden is jonger dan 50 jaar. Van de 21 bedrij fshoofden van 50 jaar en ouder hebben er 13 een opvolger in de eigen kring 1) en 3 niet, terwijl in 5 geval-len de opvolging binnen de eigen kring onzeker is.

Tabel 1.10 Leef tijd van de bedrijf shoofden en opvolgingssituatie

Aantal bedrijven in 1980 met op- opvolging zonder volger onbekend opvolger Leeftijd bedrij fs-hoof d tot 40 jaar 40 - 50 jaar 50 - 60 jaar vanaf 60 jaar Aantal bedrijven 1975 1980 12 12 17 15 1 1 16 12 5 Totaal 52 48 13 1) Waarvan op 3 ( g r o t e ) b e d r i j v e n meerdere o p v o l g e r s ,

(19)

48 18 7 46 15 4

Aangezien de vermindering van het aantal bedrijven vooral af-hangt van wat er bij beroepsbeëindiging door oudere bedrijfshoof-den met het bedrijf gebeurt (zie 1.2), vormen de leeftij ds- en op-volgingssituatie een belangrijke aanwijzing voor de komende ont-wikkeling van het aantal bedrijven. Voor de toekomst kan op een hoger percentage opvolging worden gerekend. Thans hebhen bij be-nadering 16 van de 21 bedrij fshoofden van minstens 50 jaar (76%)

een opvolger in de eigen kring; van de 11 bedrijfshoofden die in de laatste vijf jaren hun beroep hebben beëindigd, was dit daaren-tegen bij 7 (64%) het geval.

Tabel 1.11 Vaste, mannelijke arbeidskrachten op de bedrijven Aantallen 1975 1980 Bedrijven 52 48 Bedrij fshoofden Zoons Overige gezinsleden Overige arbeidskrachten Alle arbeidskrachten 74 66 De bedrijven in Lievelde zijn, enkele gevallen uitgezonderd, zuivere gezinsbedrijven, waar de dagelijkse arbeid uitsluitend door gezinsleden wordt gedaan. De gegevens in de tabel geven dan ook maar een gedeelte van de arbeidsbezetting op de bedrijven weer. Recent onderzoek 1) heeft het belang uitgewezen van het werk van de boerin op het melkveebedrij f, wat verreweg de meeste bedrijven hier zijn.

1.8 Rechtsvorm van het grondgebruik

Bijna alle cultuurgrond (96%) is eigendom van de gebruikers. Zowel naar beroepsgroep, bedrijfsoppervlakte, bedrijfstype als deelgebied zijn de variaties in de eigendom-pachtverhouding uiterst gering.

1 .9 Verkavel ing

Alle rundveebedrijven en gemengde bedrijven hebben hun grond in méér dan één kavel liggen; gemiddeld hebben ze iets meer dan 5 kavels. Dit betekent dat, uitgaande van de totale bedrij fsopper-vlakte, op al deze bedrijven de oppervlakte van de veldkavels ten koste gaat van de oppervlakte van de huiskavel. De grootte van de huiskavel is immers voor de hier dominerende rundveehouderij van

essentieel belang voor een rationele bedrijfsvoering. 1) "Achter gaat voor": verslag van een onderzoek naar het werk

van de boerin op het melkveehouderijbedrijf in drie gebieden in Nederland; Landbouwhogeschool, 19 79.

(20)

Tabel 1.12 Verkaveling in 1979 van de hoofdberoepsbedrijven

Bedrijven met kavels Gemiddeld(e) 2 of 3 4,5 of 6 7 of meer aantal opp. per

kavels kavel (ha) tot 10 ha 10 - 15 ha 15 - 20 ha 20 e.m. ha Totaal 5 6 2 2 15 5 2 4 4 4 3 5 7 19 10 7 1 1 1 5 1 7 14 9 2 2 1 4 , 2 5 , 2 5 , 1 5 , 8 5 , 2 5 , 4 5 , 5 4 , 8 4 , 2 1,9 2 , 4 3 , 4 4 , 4 3 , 3 3 , 8 2 , 8 2 , 0 2 , 9 Zuivere rundveebedr. Overige rundveebedr. Intens, veeh.bedr. Gemengde bedrijven

De zuivere rundveebedrijven hadden in 1979 gemiddeld 5,4 ka-vels 1), met een gemiddelde oppervlakte van 3,8 ha. De gemiddelde kaveloppervlakte van de "overige" rundveebedrijven en de gemengde bedrijven is aanzienlijk minder (2,8 à 2,9 ha).

De verkaveling in Lievelde is slechter dan gemiddeld in Gelderland. Zo bestaan de bedrijven van 10 tot 15 ha en van 15 tot 20 ha in Lievelde gemiddeld uit 5,1 en 5,2 kavels, tegen in Gelderland respectievelijk 3,8 en 4,2 kavels.

1.10 Grondverkeer

Om enig inzicht te krijgen in de betekenis van het grondver-keer dat er in de periode 1975-1980 in Lievelde is geweest, is

een vergelijking gemaakt met enkele andere Gelderse ruilverkave-lingsgebieden.

1) 'Onder een kavel wordt bij de landbouwtelling van het CBS ver-staan een stuk cultuurgrond dat behoort tot het bedrijf en dat rondom omsloten wordt door grond van een ander.

(21)

Tabel 1.13 Vergelijkende cijfers over de wisseling in grondge-bruiker

Ruilverkavelingsgebied La- Winters- Overbe- Lie-ren wijk- tuwe- velde

West Oost Ha cultuurgrond (100%) in:

In de volgende 5 jaren jaarlijks: van gebruiker gewisseld

"vrij" grondverkeer 1)

"vrij" agrarisch grondverkeer 2)

1970 1970 1972 1975 4,0% 1,6% 1,6% 5,4% 2,5% 1,9% 6,8% 4,4% 3,0% 4,1% 1,9% 1,9% 1) Wisseling in grondgebruik met uitzondering van bedrij f

sover-dracht aan familieleden.

2) "Vrij" grondverkeer minus de oppervlakte aan de landbouw ont-trokken.

Gemiddeld is in deze periode jaarlijks 4,1% van het areaal cultuurgrond van gebruiker gewisseld. Dit percentage ligt binnen de variatie in percentage tussen de vergelijkingsgebieden. Dit geldt eveneens voor het percentage "vrij" grondverkeer.

1.11 De d e e l g e b i e d e n

Er zijn aanzienlijke verschillen tussen de beide deelgebieden. Tabel 1.14 Belangrijke kengetallen per deelgebied

Hoofdberoepsbedrij ven Aantal bedrijven Erve 1975 20 Kots 1980 19 De 1975 32 Stegge 1980 29 Ha per bedrijf

Sbe per bedrij f

% intensieve veehouderij 9,0 169 16 19,9 228 20 13,0 149 36 14,3 186 38 Koeien per 100 ha G.v.e. per 100 ha 207 282 256 339 204 275 230 294 Koeien per bedrijf met koeien

% bedrijven met ligboxen

37 54

72

28 37

38 In De Stegge is de gemiddelde bedrijf soppervlakte veel kleiner

dan in Erve Kots. Er is wel meer intensieve veehouderij, maar de gemiddelde bedrijfsomvang (gemeten in sbe) blijft er toch achter bij die in Erve Kots. Ook de groei in de afgelopen jaren is achter gebleven. Er zijn in De Stegge relatief minder bedrijven-met een ligboxenstal en de melkvee- en veebezetting op het grasland zijn er ,mede daardoor minder verzwaard. Relatief meer boeren verkeren er in een ongunstige situatie wat betreft de grootte van de huis-kavel. Het zal dan ook geen toeval zijn dat de drie oudere be-drijf shoof den zonder opvolger (zie tabel 1.10) allen in De Stegge wonen.

(22)

2. VERWACHTE ONTWIKKELINGEN IN DE LANDBOUW

In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst v a n de te verwach-ten ontwikkelingen in d e komende tien jaar ( 1 9 8 0 - 1 9 9 0 ) , uitgaande van de tendenties in het jongste verleden zoals d i e in het voor-gaande zijn w e e r g e g e v e n , en rekeninghoudende m e t veranderingen die reeds op dit moment te voorzien zijn (afgezien van een ruil-verkaveling) .

2.1 H e t a a n t a l h o o f d b e r o e p s b e d r i j v e n

In de afgelopen jaren is h e t aantal hoofdberoepsbedrij ven

-uitsluitend ten gevolge v a n beroepsbeëindiging d o o r oudere b e

-drij f shoofden - met 4 verminderd. D e indeling v a n de b e d r i j v e n in " b l i j v e r s " en " w i j k e r s " (welke met ter plaatse goed bekende per-sonen tot stand kwam) benadert het aantal hoofdberoepsbedrij ven over tien j a a r op 4 3 . Volgens deze benadering zullen w a a r s c h i j n -lijk 2 bedrijven van jongere en 3 of 4 van oudere bedrij fshoofden verdwijnen.

Het geraamde aantal van 42 b e d r i j v e n in 1990 komt neer op een jaarlijkse vermindering in de komende jaren met 1,3%, tegen

1,6% over 1975-1980.

2.2 Cultuurgrond en bedrijf soppervlakte

In 1980 hadden de in het blok wonende bedrij fshoofden mëër grond in gebruik dan in 1975. Het is niet te zeggen of dit zo

blijft. Voorshands gaan we uit van een areaal cultuurgrond tussen dat in 1975 en 1980 in, namelijk 939 ha. Hiervan zal in de komende tien jaar voor gemeentelijke uitbreiding pal ten zuidoosten van het dorp Lievelde ruim 4 ha nodig zijn. 1) De geregistreerde op-pervlakte cultuurgrond in 1990 wordt dus op + 935 ha geraamd. Tabel 2.1 Ontwikkeling van de oppervlakte cultuurgrond

Oppervlakte in ha 1975 1980 1990 Percentages 1975 1980 1990 Hoofdberoepsbedrij ven Nevenbedrijven x ) Totaal 79 7 132 796 153 785 150 85,8 83,9 84 14,2 16,1 16 929 949 935 100 100 100

x) Met minstens 10 sbe.

1) De aanleg van Rijksweg 15 zal niet vóór 1990 plaatshebben. 22

(23)

Doordat de bedrijven die uit de hoofdberoepsgroep zijn ge-gaan, meestal hun grond vasthielden, is de oppervlakte van de ne-venbedrijven toegenomen. Nu een iets tragere vermindering van hoofdberoepsbedrij ven dan in de afgelopen jaren wordt verwacht,

zal waarschijnlijk ook iets minder grond naar de nevenbedrijven verdwijnen. Bovendien zal de dalende tendens die in de hoge grond-prijzen is ingezet, de grondmobiliteit waarschijnlijk iets doen

toenemen, terwijl ook de houding ten aanzien van vererving zake-lijker dan in het verleden wordt. Het percentage nevenberoeps-grondgebruik zal daarom naar verwachting iets afnemen.

Tabel 2.2 Bedrijfsoppervlaktestructuur hoofdberoepsbedrij ven

tot 10 20 -30 e, Tota; 10 20 30 >m. al ha ha ha ha Aantal 1975 14 26 9 3 52 bedrij 1980 10 22 12 4 48 ven 1990 7 17 14 4 42 Percentages 1975 27 50 17 6 100 1980 21 46 25 8 100 1990 17 41 32 10 100

Bij 42 hoofdberoepsbedrij ven met 785 ha cultuurgrond wordt de. gemiddelde oppervlakte per bedrijf dan 18,7 ha, tegen 15,3 ha in 1975 en 16,6 ha in 1980. In tabel 2.2 is de bedrij fsgroottever-deling in 1990 benaderd.

2.3 O n t w i k k e l i n g van de p r o d u k t i e en van de b e d r i j f s -o m v a n g

De cultuurgrond van de hoofdberoepsbedrij ven wordt praktisch geheel voor de rundveehouderij aangewend. Dit zal zo blijven. In

1975 was 9,5% van het ruwvoederareaal snijmaisteelt en in 1980 reeds 13,5%. Deze uitbreiding van de snijmaisteelt ging ten koste van de andere akkerbouwgewassen. In de toekomst zal uitbreiding van de maisteelt alleen kunnen plaatsvinden door vermindering van grasland. Verwacht wordt dat de groei dan ook trager zal gaan ver-lopen. Een globale raming van het percentage snijmais voor 1990 komt uit op + 17,5% van de totale oppervlakte grond.

Op de bedrijven waarop een ligboxenstal is gebouwd, heeft een grote, sprongsgewijze uitbreiding van de veestapel en verho-ging van de veedichtheid reeds plaatsgehad. Op enkele bedrijven met een ligboxenstal was dit bij de meitelling 1980 no-gniet zo. Voorts zijn er enkele bedrijven waarop, gezien de bedrij fsopper-vlakte, en de verkaveling, de bouw van een ligboxenstal mogelijk is. Wanneer deze 6 à 7 bedrijven de veedichtheid verhogen tot een zelfde niveau als de overige bedrijven met een ligboxenstal, be-tekent dit op deze bedrijven een uitbreiding met + 150 koeien.

(24)

Voorts zullen er altijd wel bedrijven zijn met een aflopend karak-ter, waar men geen grote investeringen meer doet. Overigens zal uitbreiding van het aantal koeien op sommige bedrijven naar ver-wachting doorgaans pas kunnen plaatsvinden als andere bedrijven de

veestapel inkrimpen.

Tabel 2.3 Ontwikkelingen in de rundveehouderij op hoofdberoeps-bedrij ven

1975 1980 1990 Ha grasland van het eigen bedrijf 692 686 648 Ha snijmais van het eigen bedrijf 71 107 137 Ha totaal van het eigen bedrijf 763 793 785 Aantal koeien 1569 1922 2072 Koeien per 100 ha ruwvoer

van het eigen bedrijf 206 242 264 G.v.e. per 100 ha ruwvoer

van het eigen bedrijf 278 316 336 Aantal sbe rundveehouderij 1) 5788 6820 7250

1) Incl. ruwvoederareaal.

De verhouding tussen aantal koeien en stuks jongvee verschoof in'de afgelopen jaren nog aanzienlijk ten gunste van het melkvee. De verdere verschuiving zal zeer beperkt zijn en waarschijnlijk niet verder gaan dan 60 stuks jongvee per 100 melkkoeien, welke voor vervanging en selectie noodzakelijk zijn. Er wordt rekening gehouden met ongeveer evenveel mestvee (+ 100 stuks) als in 1975 en in 1980 (zie tabel 1.5). ~

In de afgelopen jaren was er een sterke groei van de inten-sieve veehouderij. Op de niet-gespecialiseerde bedrijven was er in zijn totaliteit bijna geen toename, de groei deed zich hoofdzake-lijk voor op de gespecialiseerde bedrijven. De produktie van deze bedrijven is dan ook gemiddeld op een zeer hoog niveau gekomen

(zie tabel 1.2). Gezien dit hoge niveau en de te verwachten lage-re lage-rentabiliteit van de vleesproduktie in de komende jalage-ren, ver-wachten we een vertraging van de groei. De te verver-wachten lagere

rentabiliteit wordt veroorzaakt door hoger wordende voederprijzen bij een stagnerende prijsontwikkeling van vlees. Deze stagnatie

is onder andere te wijten aan geringere groei van de vraag onder invloed van de tragere welvaartstoename. Deze groei wordt voor-zichtig geschat op _+ 300 sbe.

Tabel 2.4 Verloop van de produktieomvang - ' '

Hoofdberoepsbedrij ven 1975 1980 1990

Sbe voor rundveehouderij en akkerbouw 5878 6830 7250 Sbe voor intensieve veehouderij 2285 2907 3220 Sbe totaal - 8163 9737 10470

(25)

De jaarlijkse groei tussen 1980 en 1990 wordt dan 0,7%, ter-wijl deze in de periode 1975-1980 nog 3,6% was. Bij deze omvang zal de verdeling van de bedrijven naar omvang het volgende beeld vertonen.

Tabel 2.5 De produktieomvang van de hoofdberoepsbedrijven Sbe-klas sen tot 110 110 - 150 150 - 190 190 - 250 250 e.m. Totaal Aanta! 1975 13 17 9 9 4 52 1 bedi 1980 7 10 9 13 9 48 "ij ven 1990 3 5 6 1 1 17 42

Bij 42 bedrijven met een produktieomvang van 10.470 sbe, wordt het gemiddelde aantal sbe per bedrijf 249 sbe, tegen 157sbe

in 1975 en 203 sbe in 1980. Naar verwachting zal een gemiddeld rundveebedrijf in 1990 _+ 220 à 230 sbe groot moeten zijn om vol-doende kansen op continuïteit te hebben. Uit de prognose blijkt dat naar verwachting bijna de helft van de bedrijven deze omvang ni,et bereikt.

2.4 Bedrijfsstructuur en omvang van de melkveestapels Hoewel nog uiterst klein, neemt het aantal hoofdberoepsbe-drijven zonder melkvee toe. Van de 52 behoofdberoepsbe-drijven in 1975 waren er 2 en van de 48 bedrijven in 1980 4 zonder melkvee. De hang naar

melkveehouderij is dus groot. Concentratie op de intensieve vee-houderij komt bij uitzondering voor. Verwacht mag worden dat ook de komende jaren enkele bedrijven het melkvee afstoten. In 1990 zullen er van de 42 bedrijven + 6 zonder melkvee zijn.

Tabel 2.6 De omvang van de melkveestapels (hoofdberoepsbedrijven)

Omvang in koeien 1975 1980 1990 tot 20 koeien 20 - 30 koeien 30 - 50 koeien 50 - 75 koeien vanaf 75 koeien Totaal 11 19 14 4 2 4 9 15 13 3 4 1 1 13 8 50 44 36

Uitgaande van het veronderstelde aantal koeien en 36 bedrij-ven met melkvee, kan men zich een voorstelling maken van de sprei-ding in de grootte van de melkveestapels over tien jaar. Het ge-middelde aantal koeien per bedrijf met koeien stijgt daarbij van

31 in 1975 via 44 in 1980 tot'+ 58 in 1990.

(26)

SAMENVATTING

Deze verkenning beoogt voor het gebied "Lievelde" (zie kaart) een bijdrage te leveren tot het z.g. landbouwstructuuradvies. Ze beschrijft in het kort de plaatselijke landbouw en de recente ont-wikkelingen daarin en schetst vervolgens een beeld van de situa-tie over situa-tien jaar (1990).

Verwacht wordt dat het aantal hoofdberoepsbedrijven in de ko-mende jaren nog iets trager zal verminderen dan in de periode

19 75-1980. Ook de oppervlakte cultuurgrond zal slechts langzaam afnemen. De grondmobiliteit zal gering blijven.

De betekenis van de melkveehouderij is groot. Concentratie op de intensieve veehouderij komt bij uitzondering voor. Gemid-deld zijn de bedrijven in Lievelde vrij groot van omvang. Er zijn evenwel ook betrekkelijk veel bedrijven die, wanneer ze niet wor-den vergroot, onvoldoende perspectief hebben om te kunnen blijven bestaan.

De cultuurgrond van de hoofdberoepsbedrijven wordt praktisch geheel voor de rundveehouderij aangewend: 86% grasland en 14% snij-mais. In de periode 1975-1980 zijn andere akkerbouwgewassen dan snijmais verdwenen. De rundveehouderij is in deze periode in om-vang toegenomen, vooral door verzwaring van de veebezetting. Op de bedrijven van 15 tot 20 ha houdt men reeds gemiddeld 3 koeien per ha eigen ruwvoeder.

Ongeveer de helft van de bedrijven met melkvee heeft een lig-boxenstal. Deze bedrijven onderscheiden zich van de traditionele bedrijven door een veel grotere bedrij fsoppervlakte, een zwaarde-re veebezetting en bijgevolg een veel grotezwaarde-re melkveestapel. Drie-kwart van deze bedrijven heeft evenwel ook onvoldoende grond bij huis om de gebouwen, de machines en de beschikbare arbeid opti-maal te kunnen benutten. Op de bedrijven met een grupstal zijn, in zijn totaliteit, de problemen echter veel groter, omdat zij naast een te geringe huiskavel ook een te geringe totale bedrij fsopper-vlakte hebben om een voldoende grote rundveestapel te kunnen hou-den. De verkaveling is in het algemeen slecht.

De varkensfokkerij verschuift naar de bedrijven waarop de in-tensieve veehouderij hoofdzaak is. De varkensmesterij daarentegen is nog vaak de aanvullende produktietak op overwegend rundveebe-drijven.

Er zijn nog 6 à 7 bedrijven waarop, gezien de bedrij fsopper-vlakte en de verkaveling, de bouw van een ligboxenstal mogelijk is. Wanneer op deze bedrijven de veebezetting op het niveau van de bedrijven met een ligboxenstal komt, betekent dit op deze bedrij-ven, een uitbreiding met +^ 150 koeien. Voor de rest zal uitbrei-ding van het aantal koeien op sommige bedrijven naar verwachting doorgaans pas kunnen plaatsvinden als andere bedrijven de veesta-pel inkrimpen. Een verdere verschuiving in de jongvee-melkveever-houding zal zeer beperkt zijn.

(27)

Bijlage 1 Toelichting op enige veel gebruikte termen

1 Telplichtige geregistreerden

De bij de districtsbureauhouders in de administratie opgenomen personen en instellingen die een agrarisch bedrijf met een omvang van minstens 10 standaard-bedrij f seenheden hebben.

2. Beroepsgroepen

Hoofdberoepsbedrijven = A + B-bedrijven:

A. het bedrij fshoofd besteedt zijn arbeidstijd geheel aan het eigen bedrijf; B. meer dan de helft van de arbeidstijd wordt aan het eigen bedrijf besteed;

tevens heeft het bedrijfshoofd een nevenberoep. Nevenbedrijven = C-, D- en S-bedrijven:

C. minder dan de helft van de arbeidstijd wordt aan het eigen bedrijf besteed; D. rustende agrariërs of rustende niet-agrariërs met grondgebruik; S. speciale dan wel afwijkende bedrijven.

3. Standaardbedrij fseenheid (sbe)

Eenheid waarin de omvang van een agrarisch bedrijf en van de afzonderlijke produktierichtingen binnen een bedrijf wordt uitgedrukt. Een sbe komt overeen met een bepaald bedrag aan toegerekende factorkosten in een basisperiode bij een doelmatige bedrijfsvoering en onder normale omstandigheden. Hier volgen enige normen: 1 ha grasland 1 ha snijmais 1 ha voederbieten 1 ha suikerbieten 1 ha cons.aardapp. (zand) 1 ha granen 1 ha boerenboomgaard 1 ha moderne aanplant appelen 1,0 sbe 3,5 sbe 4,5 sbe 6,5 sbe 6,0 sbe 2,5 sbe 4,5 sbe 1 stuks jongvee 1 koe 1 mestkalf 1 stuks mestvee 1 fokzeug 1 mestvarken 1 leghen = 20,0 sbe 100 kg boerenkaas 0 , 7 2 , 5 0 , 4 0 , 7 1,4 0 , 1 8 0 , 0 1 3 0 , 2 s b e s b e s b e s b e s b e s b e s b e s b e 4. Grootveeëenheden (g.v.e.)

Een g.v.e. komt overeen met de jaarlijkse voedervorm (in ZW) van een volwas-sen melkkoe van 550 kg levend gewicht met een dagproduktie van 15 liter en 4%

vet. Het veebestand wordt daarbij als volgt "gewogen": 1 koe 1 s t u k s jongvee 5. B e d r i j f s t y p e n 1,0 g.v.e. 0,4 g.v.e. 1 stuks mestvee 1 schaap = 0,7 = 0,1 g.v.e. g.v.e.

Voor de indeling in bedrijfstypen is per bedrijf het aantal sbe berekend voor de.rundveehouderij, de intensieve veehouderij, de akkerbouw en de tuinbouw. Afhankelijk van het percentage voor de produktierichtingen, zijn de hoofdberoeps-bedrijven ingedeeld in de volgende typen:

1. "Zuivere" rundveebedrijven: 80% en meer voor rundveehouderij; 2. Overige rundveebedrij ven: 60-80% voor rundveehouderij;

3. Intensieve veehouderijbedrijven: 60% en meer voor intensieve veehouderij;

4. Gemengde b e d r i j v e n .

(28)

Bijlage 2A Normen voor de berekening van de netto-toegevoegde waarde (in gld.) Boekj aar 1977/78 1978/79 1979/80 Gemiddeld G r o t e r e w e i d e b e d r i j v e n i n h e t O o s t e l i j k en C e n t r a a l Zandgebied: n o n - f a c t o r k o s t e n p e r sbe o p b r e n g s t e n p e r sbe n e t t o - t o e g e v o e g d e waarde p e r sbe 735 191 456 777 1265 488 778 1180 402 763 1212 449 K l e i n e r e w e i d e b e d r i j v e n i n a l l e Zand-g e b i e d e n : n o n - f a c t o r k o s t e n p e r sbe o p b r e n g s t e n p e r sbe n e t t o - t o e g e v o e g d e waarde p e r sbe 606 1039 433 624 1064 440 753 1093 340 661 1065 404 G r o t e r e i n t e n s i e v e v e e h o u d e r i j b e d r i j v e n i n N o o r d e l i j k , O o s t e l i j k en C e n t r a a l Zandgebied: n o n - f a c t o r k o s t e n p e r sbe o p b r e n g s t e n p e r sbe n e t t o - t o e g e v o e g d e waarde p e r sbe 1016 1402 386 1108 1418 310 1178 1498 320 1101 1439 338 K l e i n e r e i n t e n s i e v e v e e h o u d e r i j b e d r i j v e n i n a l l e Zandgebieden: n o n - f a c t o r k o s t e n per sbe o p b r e n g s t e n p e r sbe n e t t o - t o e g e v o e g d e waarde p e r sbe 326 705 379 1035 1370 335 1195 1482 287 1185 1519 334 Tuinbouw ( voo rn am e l i j k b o o m t e e l t ) op n e v e n b e d r i j v e n : n o n - f a c t o r k o s t e n p e r sbe o p b r e n g s t e n p e r sbe n e t t o - t o e g e v o e g d e waarde p e r sbe 292 523 231 Bron: LEI-boekhoudnet, 1) B u i t e n Boskoop e. o, 28

(29)

CU x> e to > co G CU X ) r H 3 Ö O X I 1-1 cfl Cfl £ 0) 1 3 ÖO CU O > cu 00 CU o 4J 1 o 4-1 4-1 cu

e

n

cu 4-1 cu N

e

o CU X I I - I cu X I X I •1-1

e

CU ÖO cu X I ö cfl > 1 — ^ - N e CU M cfl • f-) JX CU o £i cu •1-1 VJ X I CU 4J en 4-1 cfl cfl i—i CU ÖC X I G • l - l 4-1 4J cd J ! o co <u 1 - 1 cfl £> o 1 - 1 M CU > O X I CU •1-1 r O CU ÖO 4-1 CU Ö 0 , C ^—^ ÖO ö •I-I G CU ^ 1 CU M CU m pq CN CU ÖO cfl G •1-1 ^ 5 o , o X I C cfl i - i pq CU XI M cfl cfl > CU XI ÖO CU o > CU -60 CU O 4-1 1 O 4-1 4J CU S5 1—1 cfl Cfl 4-1 O 4-1 CU £> en U cu a Ö CU 4-1 cn öO G CU M r u ex O c tu 4J IM O u o 4-1 o ca <w i CU cn CU Pu CU CO H CU o [ 0 0 tu ß w ^ öo G X I cfl O > 0) n g j a P-i o cn 0 0 r^ O <f i — i ^o CN -* v D r^ CN -er ^o er, •o-o <i- •o-^D CN ^D m o r-u-I ^^ -* •<!-Os ^O ' — i v O 0 0 •—' CN -vf s t <f-cn VO p ^ — 1 m vo F — . LD O * ™ ' ^O v£> CN —• CN CT. 0 0 U I m — vO ^£> CT, < f ^~ vO u~> co 0 0 1 ^ . r^-o 0 0 •o-~^ CT, — — 0 0 cn m <t-cn co co CN CT, o-cn r^ cn m er, 0 0 cn vO • d -i — -i i — i —• 0 0 ~-en er, er, m CN CT, CN i — i r^ •—• r^ o-i u-i o O er, n <f ON ~~ m cn CN i n r^ O <r O 0 0 CTi CN _ O •—' o er, r^ CM cn ^D m 00 —• <f CN i — i m <t ^-CN er, <Ts| 00 m i — • CN m CN a, i^-o r~ CN <fl" O") LO r-~ CT, <• i n • •

g

3 o £> J-l <u ^ ^! cfl G CU •I—) •i-I u CU X I 3 o £. CU CU > X I e 3 Pi cu ^ 3 cn O cn —• cn C CU 4-1 cn e • H

e

Ö cfl > e CU > • i - i • H H X ) CU J 3 (X o 1 ö CU > •1—) • 1-1 ^ X I CU £i Ö CU > CU c Ö CU CU n CU Ö • H CU 1—1 -* p< o 1 • • •1—1 • H <u X ) 3 o , c CU CU > CU > CU • H cn c CU 4-J c M 0) ^ 3 en o m en G CU 4J cn Ö • i-i

e

G cfl > G cu > • i - > • H M X I CU ^ 3 P< O 1 G CU > • 1 - ) • H M X ) CU £> G CU > 01 G G eu eu ^ „ CU G • H <D i—I ^ CU O 1 S 3 o - Q G • H 3 H i—I cfl cfl 4-1 O H CU G X I 3 O £i CU o I H W h 4 4J CU cn C CU > CU Ö O CU Ö O > en cfl Pu O 29

(30)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met deze methode wordt met behulp van een thermokoppelpsychrometer de relatieve vochtigheid bepaald van de lucht, welke met het te meten object in dampspanning se venwicht i s..

In het bijzonder onderzoeken we of België een monistisch stelsel van over- dracht heeft , waarbij de eigendom tussen partijen overgaat door het sluiten van de

Zo behandelt Vincent Sagaert uitvoerig wat het lot is van de zakelijke en persoon- lijke gebruiks- en genotsrechten in geval van onteigening, meer bepaald of, en zo ja wanneer,

De Vlaardingse gemeenteraad heeft formeel beleidsmatige en financiële kaders vastgesteld voor de transitie en transformatie van de jeugdzorg, naar aanleiding van voorstellen

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

De primaire doelstelling van het Programma Systeemintegratie kan omschreven worden als: Het stimuleren van systeeminnovaties die leiden tot nieuwe kennis, diensten en producten

Die feit dat daar nog nooit vantevore 'n studie op welke gebied ookal oor die Afrikaners in Argentinie die lig gesien het.nie, beklemtoon die belangrikheid van die werk. Daar is

In our study it was found that the wine festival experience had a direct influence on life domains (travel life, culinary life, intellectual life, leisure and recreation life,