• No results found

De financiele positie van de Nederlandse landbouw in 1965 in vergelijking met voorgaande jaren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De financiele positie van de Nederlandse landbouw in 1965 in vergelijking met voorgaande jaren"

Copied!
74
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

D r s . J . G . A . O v e r g a a u w No. 1.4 DE F I N A N C I Ë L E P O S I T I E V A N DE N E D E R L A N D S E L A N D B O U W IN 1 9 6 5 IN V E R G E L I J K I N G M E T V O O R G A A N D E J A R E N

at

S? PFM HMG

2 9 OEC, 1970

V eiBU0ïïiF:£K '^STITV^' N o v e m b e r 1 9 7 0 L a n d b o u w - E c o n o m i s c h I n s t i t u u t A f d . A l g e m e e n E c o n o m i s c h O n d e r z o e k

^ q

(2)

Inhoud

WOORD VOORAF SAMENVATTING HOOFDSTUK I HOOFDSTUK II HOOFDSTUK III B I J L A G E N INLEIDING § 1. Doel en o p z e t van h e t o n d e r z o e k § 2. S t a t i s t i s c h e n a u w k e u r i g h e i d en b e t r o u w b a a r h e i d H E T KAPITAAL, H E T VERMOGEN, DE MIDDELEN EN DE BESTEDINGEN VAN DE NEDERLANDSE LANDBOUW ALS G E H E E L (bedrijven boven 5 ha) § 1. De b a l a n s van de N e d e r l a n d s e l a n d

-bouw

§ 2. L i q u i d i t e i t e n , m i d d e l e n en b e s t e d i n g e n in de N e d e r l a n d s e landbouw

H E T KAPITAAL, H E T VERMOGEN, DE MIDDELEN EN DE BESTEDINGEN VAN DE NEDERLANDSE LANDBOUW NAAR VERSCHILLENDE GEZICHTSPUNTEN (bedrijven boven 5 ha)

§ 1. N a a r bedrijf stype § 2. N a a r t i j d s t i p van b e d r i j f s a a n v a a r d i n g § 3 . N a a r a r b e i d s b e z e t t i n g s t y p e en g r o o t -t e k l a s s e 1. E n q u ê t e f o r m u l i e r 2. V o r d e r i n g e n , l i q u i d i t e i t e n en s c h u l d e n p e r begin 1964 3 . W a a r d e r i n g k a p i t a a l g o e d e r e n 4 . V r e e m d v e r m o g e n p e r begin 1965 5. B e s c h i k b a a r g e k o m e n m i d d e l e n in 1 9 6 4 / 6 5 6. B e s t e d i n g van de b e s c h i k b a a r g e k o m e n m i d d e l e n in 1 9 6 4 / 6 5 7. B a l a n s e n p e r landbouwgebied p e r begin 1965 a. k a p i t a a l p e r landbouwgebied b . v e r m o g e n p e r landbouwgebied 8. Middelen en b e s t e d i n g e n in 1964/65 p e r landbouwgebied B l z . 5 7 14 18 23 31 40 46 51 58 67 68 69 70 71 72 73 74

(3)

INHOUD (vervolg)

Blz.

BIJLAGEN 9. a. Kapitaal van de

arbeidsbezettings-typen (graslandbedrijven)

b. Vermogen van de arbeidsbezettings-typen (graslandbedrijven)

10. a. Kapitaal van de arbeidsbezettings-typen (gemengde bedrijven)

b. Vermogen van de arbeidsbezettings-typen (gemengde bedrijven)

11. Gemiddelde arbeidsbezetting per bedrijf 76 77 78 79 80

(4)

Woord vooraf

In deze publikatie zijn de resultaten neergelegd van een onderzoek naar de financiële positie van de Nederlandse landbouw in 1964/65.

Hoewel de actualiteit van de gegeven resultaten niet groot is - zij het dat veranderingen in de financiële positie zich slechts langzaam voltrek-ken - zijn deze cijfers verzameld en gepubliceerd om een vergelijkings-basis te hebben voor nieuwe studies van de ontwikkeling in de financiële positie van de landbouw, die in de komende jaren worden uitgevoerd op basis van het L.E.I.-boekhoudnet.

In deze publikatie zijn naast de balans per begin 1965 de middelen en bestedingen over het j a a r 1964/65 gegeven, welke vergeleken zijn met die in de jaren 1962/63 en 1963/64.

Evenals het onderzoek naar de financiële positie van de Nederlandse landbouw in de jaren 1962/63 en 1963/64, steunt ook dit onderzoek op een enquête gehouden onder een groep aselect gekozen landbouwbedrijven. Voor deze enquête is de welwillende medewerking verkregen van vele landbouwboekhoudbureaus zowel van de V.L.B, als van particuliere admi-nistratiekantoren. Een woord van dank aan deze instellingen is hier dan ook zeker op zijn plaats.

Dit onderzoek is verricht door d r s . J.G.A. Overgaauw met assistentie van K. Lodder, onder leiding van C. Bos, plv. hoofd van de afdeling

Algemeen Economisch Onderzoek.

irecteur,

(5)

Samenvatting

Het onderzoek naar de financiële positie heeft betrekking op alle Ne-derlandse landbouwbedrijven met een arbeidsbehoefte van 20 s.b.e. (stan-daardbedrijfseenheden) 1) of meer. waarvan ten minste 50% betrekking heeft op akkerbouw en veehouderij. De gegevens zijn gebaseerd op een aselecte steekproef.

De b a l a n s v a n d e t o t a l e N e d e r l a n d s e l a n d b o u w In tabel 1 (zie blz. e> ) is een samenvattende balans van de gehele Ne-derlandse landbouw per begin 1965 gegeven. In deze balans zijn ook land-bouwbedrijven kleiner dan 5 ha opgenomen voor zover deze bedrijven al-thans een omvang hebben van ten minste 20 s.b.e. en meer dan de helft van de arbeidstijd voor akkerbouw en veehouderij wordt aangewend.

Van enkele belangrijke totalen zijn de standaardfouten in procenten vermeld.

De balans van de Nederlandse landbouw omvat alle kapitaalgoederen in de Nederlandse landbouw en tevens de bezittingen van de landbouwers buiten de sector landbouw. In de activa van de Nederlandse landbouw is dus ook de gepachte grond (8,5 miljard gulden) begrepen. Een gedeelte van deze gepachte grond - 0,7 miljard gulden - is door "actieve" land-bouwers verpacht aan andere landland-bouwers. Deze verpachting is op te vat-ten als een interne financiering van de sector landbouw.

Wegens de geringe steekproefdichtheid t.a.v. de bedrijven kleiner dan 5 ha zijn deze kleine bedrijven in de verdere analyse buiten beschouwing gelaten. Het volgende heeft derhalve alleen betrekking op landbouwbedrij-ven groter dan 5 ha.

K a p i t a a l e n v e r m o g e n

De belangrijkste kapitaalcomponent van de landbouwbedrijven bestaat uit grond en gebouwen; op de verschillende bedrijfstypen (gemiddelden) v a r i e e r t deze post van 61 tot 66% van de activa (incl. de waarde van de gepachte grond en gebouwen). De - overigens a r b i t r a i r e - waardering van de grond en gebouwen is gebaseerd op de koopprijzen van pachtvrije boerderijen.

1) Standaardbedrijfseenheden (s.b.e.) zijn verhoudingsgetallen voor de toegevoegde waarde in de verschillende produktierichtingen. Deze v e r -houdingsgetallen zijn gebaseerd op de hoogte van de netto-toegevoegde waarde op basis van factorkosten bij een moderne bedrijfsvoering.

(6)

Tabel 1. Balans van de Nederlandse landbouw, p e r begin 1965 (in miljard gulden)

Kapitaal Vermogen

1. Kapitaalgoederen Grond en gebouwen door exploitant gepacht 8,5 in eigendom 9.4 Totale waarde 17,9 Dode inventaris 1,3 Veestapel 4,0 Voorr. prod.midd./ veldinventaris 0,7 Totaal kapitaalgoederen 23,9 2. Vorderingen lang Aandeel onverdeelde boedels/ledenrek. bij coöperaties 0.3 Leningen aan familie 0,2

Leningen " anderen 0,2 Tot. vorderingen lange

termijn (standaardfout 8,9'?) 0,7 3 . Liquiditeiten

Voorr. gerede prod./ vorderingen/crt.eff. Kas en giro Rek.crt.-legoeden Spaarrek. landb.kr.banken Spaarrek. ov. banken

Totaal liquiditeiten 2,9 (standaardfout 5,'2tl)

4 . Bezittingen buiten bedrijf

Niet-landb.grond 0,1 Bebouwde eigendom./

roer.goederen in

neven-b e d r . / d e e l n . 0,2 Totaal bezit buiten bedrijf 0,3

Balanstotaal 27,8 0 0 0 1 0 9 9 3 2 3 1. Verpachtersvermogen

Waarde grond en gebouwen

verp. door niet-agr. 7,8 Waarde grond en gebouwen

verp. door agr. 1) (0,7) Totaal verpachtersvermogen

2. Vreemd vermogen a. schuld lang 2)

familie 3) landb.kr.banken ov. banken en inst. beleggers ov. schulden lang Totale schuld lang (standaardfout 4,0', ) b. schuld kort

r e k . c r l . - k r e d i e t l e v e r a n c i e r s ov. schuld kort Totale schuld kort (standaardfout 5,3', ) Totaal vreemd vermogen

1,2 0,9 0,4 0,4 2,9 0,2 0,5 0,2 0,9 3 . Eigen vermogen w.v. vcrpachtersvcrmogcn 7,8 3,8 16,2 ('•0,7) 27,8

1) Verpacht door a g r a r i ë r s die zelf een bedrijf exploiteren. 2) Schulden langer dan 1 j a a r .

(7)

•^ •

a

ca eu u PH .Q i i C co • eu A u bfl ö TJ :^ O cu H - O ^ J e 01 bO O g CU > l Ä tn ça eu P H J 2 gen -ms -dr . •-H o CD K -o J : 13 ca 'S. ca o oo

°

!-"

<°5 m ^h o 0 0 t o « o 0 0 cà" CU ca "> CU § o ** co T 3 *H CU T 3 - Q CU , _ J 2

l a

ca cu < O oo co i H m i - i i +-> 'S c ca >, c 0) bO O S u > co 2 »> m ^ 5* bO > ca 0 5 0 0 • * • * r H r-i C O CD r- «

l a

5 5 -O S eu a M ca 01 CU o aj h > Ü O ^^ Hi H t - so t - m , s co o in m N H T * —• 2( T3 ld lan g familieschu l ld kor t n vermoge n 3 • 3 CU X > J 3 bB cj • o - r t m ? co W 1 t - c- m CN en CM

l'

H ^ in oi co CO i H i H Igoedere n p lang e termij n ite n he t bedrij f ca o 3 • - ï o c O . hr, ü m otaa l k a orderin j iquidite i ezitting i H > HJ ffl i i—tl rol <N| 1 l _i | si rHl

H

co

wl

r - l l <T>\ rH| "ca ca $ co c ca la pq

(8)

De pachtbedrijven zijn gemiddeld groter dan de eigendomsbedrijven. Dit blijkt uit tabel 2 (zie blz. 9 ), waarin gecomprimeerde gemiddelde balansen van de eigendoms- en de pachtbedrijven zijn opgenomen. Bij vergelijking van eigendoms- en pachtbedrijven van gelijke oppervlakten blijkt dat de eigendomsbedrijven over het algemeen wat intensiever ge-ëxploiteerd worden, hoofdzakelijk door meer veredelingslandbouw.

Begin 1965 was het in de landbouw werkzame vermogen (op bedrijven groter dan 5 ha) overwegend eigen vermogen van de exploitanten (58%); voor 29% kwam het t e r beschikking als verpachtersvermogen in de vorm van verpachte grond en gebouwen en voor 13% als vreemd vermogen (niet-verpachtersvermogen).

Met betrekking tot het verpachtersvermogen kan men stellen, dat voor de verpachters de waarde van de grond - zolang de pachter en zijn opvol-gers hun recht tot pachten kunnen laten gelden - ca. 18% lager ligt. Dit betekent dat ca. 18% van het verpachtersvermogen eigenlijk moet worden beschouwd als de waarde van de rechten, die de pachter heeft en als zo-danig als een bestanddeel van het eigen vermogen.

De relatieve belangrijkheid van de vermogenscomponenten is vanzelf-sprekend voor pacht- en eigendomsbedrijven verschillend, doch daarnaast treden ook verschillen naar bedrijfstypen op, hoewel het patroon bij de verschillende bedrijfstypen - binnen de groep eigendomsbedrijven en bin-nen de groep pachtbedrijven - in grote lijbin-nen gelijk is.

De duur van de bedrijfsuitoefening heeft invloed op de financiële posi-tie van de boeren. Het in de loop van de tijd gevormde vermogen is voor een aanzienlijk gedeelte bestemd voor de aankoop van grond en gebouwen en de aflossing van schulden; eveneens wordt er een groot gedeelte buiten het bedrijf belegd of in liquide vorm aangehouden.

Het (grote) eigen vermogen van de oudere bedrijven moet ook gezien worden in het kader van de continuïteit van de bedrijfsvoering; een ge-deelte van het eigen vermogen is veelal bestemd om - via vererving - de bedrijfsovergang te financieren. Het beroep op vreemd vermogen neemt bij het ouder-wordenvan de bedrijven af. Het vreemde vermogen dekt bij jonge boeren (bedrijfsaanvaarding minder dan 10 j a a r geleden) circa 18% van de totale vermogensbehoefte; bij de oudere boeren (bedrijfsaanvaar-ding meer dan 25 j a a r geleden) is dit ongeveer 9%.

Begin 1965 was e r in de bedrijfstak landbouw interne financiering tot een bedrag van 1700 miljoen gulden, dit is ongeveer 15% van het in de landbouw werkzame vreemde vermogen (incl. het verpachtersvermogen). Tot deze interne financiering is gerekend:

- het verpachten van grond door landbouwers aan andere landbouwers (600 miljoen gulden);

Eigendomsbedrijven zijn hier bedrijven waarbij begin 1965 het hoofd-gebouw en ten minste 25% van de bedrijfsoppervlakte eigendom waren van de exploitant of ten minste 75% van de bedrijfsoppervlakte. De overige bedrijven zijn als pachtbedrijven beschouwd.

(9)

s CU > • o CD j a CO S o T S S CD bl • r H1 w H I eu J 3 . -h '. CU o o a ~. <D ^ •a • r i <4-( -§ * TS

e

CU ho co co \ I N CO cS \ CO «o W «o ^ CO ^^ m 2 .5° bc ota a 964 , min . - I J r i ^ m 'i—t Vi •v CU -o T a rH 1—t CU X •73 • -T i • i H S bO co CO (M co ~

S

0 3 CO LO CO

s

^ m 2

| s |

o 2 S * S H ^

\ 1

1

°.

I H " | m . \ l ] ; i / « CO 1 " i m i • * ! » . I 1 •

1° '

IT—T 1 loo 1

1 1

1 |

1 1 co 1 © * ' 00 1 o~l O | o | r H . * . ' G > CU 1 > 1 • i — s " Si 1 • o • CU 1 -C I n 1 3 a 1 cä l

<

j

co^co^ co* m" CO CM O M 05 tr-CO CM rH C3 co" o " - * CO M > U ) 0 O * CM* I - T CO I - I C- OS Tt< CO t - T <M* i - T i n " rH H U ) H 0 0 CD i < H <N 1-H C7S r - l CD T-T CM CM O l > O CO rH CO <M rH CO LO CO 0 0 CO O LO CM l > <N T-l OS r-l rH r-l T - l oo CM 0 ) C O H O CO CO T-l LO O» O 00 CO OS r H - * CO T - T CM* CO CM T J W * CO CM 00 T P C- CM oo" CM' rH m CO 0 0 0 0 r H O CM CO ^ T - l t - © t - CO L> o o» co co" co CM m CO CM r-l en o 03 O T H T^ CO CM 03 CM 03 0 3 O CM rH CO co TH O CM Tji O T-I O CM u Ti CU a CU à' o i—i CU T 3 TS

g

en e bßg $ CS

12

O 3 03 CO S-H 4-t •t—» —-> •—4 - r i -a T i CU CU j a j a -t-> - u O CD •§ s

ö l

> 0 cu l b£ S"C 3 cu ( 1 > m o a CU Si CU T l CU o So CU JS o o M u CU a 01 T i T l •tH

a

CU bc 'u CU >

>o

"cM"cÔ~Ttl a eu l u T i TS es cet

ß

CM CO* O S O L O T-T r-T o " i n m* 1-H co* T f ^ 1 t -co" i-T O " rH *rh m co CM" i-T T-T H O CM co Oi T-T CM" CM m" oo" C3 CO co • * CD H H H Ol" H t-LO T-T CM" O " t D H O r-T CM" T-T - * co m co t> oo i H T-l o o Si T S CD J2 a CD b D a 'S CD a co eu eu bo > a a *i—l 'i-H T ) I

22

co 3 CD S i «ffl I CD j a sa Si, o -e TS eu eu b c a .S a

«i

eu - o a eu SP a rH en CD bc a •l-H T l eu co w j a i fi (O eo CO'T-T co oo t > " o " O CO en" CM* CO ' CM rH Ci CO Tjl 00 rH eu a TS CD • 4 - 1 CO J 3 13 cet 4 - > o 3 a D* 1—t a

1

CD a o o H H CO • *

(10)

- onderlinge leningen (150 miljoen gulden);

- boedelschulden tussen a g r a r i ë r s (100 miljoen gulden).

Bovendien kan het door landbouwers bespaarde geld, dat geplaatst is bij landbouwkredietbanken, voor zover dit via kredietverlening van deze ban-ken bij de landbouwers terugkeert (ruim 800 miljoen gulden) als "interne financiering" worden gezien.

Het eigen vermogen van de landbouwers op bedrijven groter dan 5 ha is van begin 1963 tot begin 1965 met (nominaal) 23% gestegen. Deze v e r -mogenstoeneming is in hoofdzaak een gevolg van de prijsstijging van de produktiemiddelen (19%); de overige 4% van de vermogensstijging is een resultante van de besparingen en de afvloeiing van vermogen uit de land-bouw door bedrijfsbeëindiging en vererving.

Het aandeel van het eigen vermogen loopt van bedrijf tot bedrijf sterk uiteen. De meeste bedrijven blijken over veel eigen vermogen te beschik-ken; bij bijna 60% van de bedrijven bedraagt het eigen vermogen m e e r dan 80% van het totale vermogen (excl. het verpachtersvermogen).

M i d d e l e n e n b e s t e d i n g e n

De in de loop van het j a a r verkregen (geld)middelen, welke afkomstig zijn uit verschillende bronnen, en de aanwending van deze middelen ge-ven een verdere informatie over het financiële aspect van de gang van zaken in de landbouw. In tabel 3 (zie blz. 11) is een samenvatting gegeven van de verkregen middelen en de aanwending van deze middelen op de eigendoms- en pachtbedrijven in het boekjaar 1964/65 en in de beide voorafgaande jaren.

In de loop van 1964/65 is er ruim 3,1 miljard gulden uit de verschil-lende bronnen beschikbaar gekomen (eigendoms- en pachtbedrijven). De-ze middelen zijn zowel afkomstig uit het landbouwbedrijf De-zelf als uit an-dere bronnen. Het bruto-overschot uit bedrijf 1) vormde 59% van de be-schikbaar gekomen middelen.

In vergelijking met 1963/64 en 1962/63 zijn de beschikbaar gekomen middelen zowel bij de eigendomsbedrijven als bij de pachtbedrijven toe-genomen. Deze toeneming is voornamelijk veroorzaakt door vergroting van het bruto-overschot in 1964/65 als gevolg van de gunstige uitkomsten in de landbouw in dat j a a r .

In 1964/65 is dan ook bijna 1 200 miljoen gulden door de boeren geïn-vesteerd (bruto-investeringen), waarvan 950 miljoen gulden in de land-bouw zelf.

Van de bedrijfsinvesteringen was ongeveer de helft bestemd voor in-vesteringen in grond en gebouwen. Voor grond werd ruim 200 miljoen gulden uitgegeven. Circa 7% van de 126 000 bedrijven kocht grond; het be-trof hier in hoofdzaak eigendomsbedrijven (41000 ha).

1) Het bruto-overschot uit bedrijf is het inkomen uit het landbouwbedrijf inclusief de afschrijvingen op duurzame activa.

(11)

Een gedeelte van de verkregen middelen werd in liquide vorm aange-houden. In 1964/65 is op alle bedrijfstypen het liquiditeitensaldo toegeno-men, nl. met f. 279 miljoen; dit is gemiddeld ca. f. 2 200,- per bedrijf.

Hoewel de liquiditeit van de landbouwbedrijven in het algemeen vrij groot was, zijn e r enkele uitzonderingen. Naar schatting had circa 6% van de bedrijven een vrij aanzienlijk negatief liquiditeitensaldo. Dit waren in hoofdzaak gemengde bedrijven op de zandgebieden. Uiteraard betekende dit niet dat de financiële weerstandskracht van deze bedrijven op langere termijn onvoldoende was.

De gerealiseerde investeringen werden voor het grootste gedeelte ge-financierd uit de brutobesparingen van de landbouwers. De brutobespa-ringen zijn dat gedeelte van het besteedbare bruto-inkomen 1), dat niet voor consumptie is aangewend.

De brutobesparingen zijn in de loop van de onderzochte jaren toegeno-men. In de jaren 1962/63 t / m 1964/65 was de brutospaarquote (aandeel van de besparingen in het besteedbare bruto-inkomen) op eigendomsbedrijven gemiddeld 36% en op de pachtbeeigendomsbedrijven 39%. De netto spaarquote -nettobesparingen in procenten van het besteedbare netto-inkomen - bedroeg op de eigendoms- en pachtbedrijven r e s p . 28% en 31%.

Naast de besparingen hebben verkopen van activa, schenkingen, erfe-nissen en bijgeleende gelden een niet onbelangrijke rol gespeeld bij de financiering van de investeringen. In 1964/65 heeft een vijfde van de land-bouwbedrijven geld op lange termijn geleend. Worden de afgeloste gelden op de nieuwe leningen in mindering gebracht, dan blijkt dat het beroep op vreemd vermogen in 1964/65 gering geweest is, nl. 150 miljoen gulden, of gemiddeld ca. f. 1200,- per bedrijf.

1) - Bruto-inkomen: inkomen inclusief afschrijvingen op duurzame activa. - Besteedbaar bruto-inkomen: bruto-inkomen verminderd met de

(12)

HOOFDSTUK I Inleiding

§ 1. D o e l e n o p z e t v a n h e t o n d e r z o e k

Het algemeen-economische financieringsonderzoek in de landbouw (excl. tuinbouw) is erop gericht een representatief en gedetailleerd beeld te geven van de financiële positie van de Nederlandse landbouw. Daar de landbouw wordt uitgeoefend in persoonlijke ondernemingen is de financi-ële positie van de landbouw als zodanig niet te scheiden van de financifinanci-ële positie van de boeren. Bij dit onderzoek is daarom het gehele vermogen van de boeren betrokken. Het onderhavige rapport beschrijft de financiële positie naar de toestand van begin 1965 en de financiële mutaties in het voorafgaande jaar, die de financiële positie hebben beïnvloed. Hierbij is bezien uit welke bronnen de beschikbaar gekomen middelen zijn v e r k r e -gen en voor welke doeleinden zij zijn aangewend.

Bij dit onderzoek dat een voortzetting en in sommige opzichten een verbetering is van het onderzoek naar de financiële positie bij de aanvang van de jaren 1963 en 1964 1), is voor de verzameling van de gegevens wederom de medewerking verkregen van de landbouwboekhoudbureaus en van een groot aantal administratiekantoren. Van het gebruikte enquête-formulier is als bijlage 1 een model opgenomen.

In dit rapport is een totaalbeeld gegeven van de financiële positie van de Nederlandse landbouw, waarbij de bedrijven zijn gesplitst in eigen-domsbedrijven en pachtbedrijven 2) (hoofdstuk II). Daarnaast is de finan-ciële positie vanuit verschillende gezichtspunten beschouwd (hoofdstuk III). Er is aandacht besteed aan de verschillen in financiële positie van bedrijfstypen, waarbij onderscheid gemaakt is in:

a. bouwlandbedrij ven;

b. graslandbedrijven met weinig of geen veredelingslandbouw; c. graslandbedrijven met veredelingslandbouw;

d. gemengde bedrijven met weinig of geen veredelingslandbouw; e. gemengde bedrijven met veredelingslandbouw.

De regionale verschillen vallen voor een groot deel samen met v e r -schillen in bedrijfstypen. Met de ver-schillen in bedrijfstypenstructuur en

1) Studie 57.

2) Eigendomsbedrijven zijn hier bedrijven waarbij begin 1965 het hoofdge-bouw en ten minste 25% van de bedrijf soppervlakte eigendom waren van de exploitant of tenminste 75% van de bedrijf soppervlakte. De overige bedrijven zijn pachtbedrijven.

(13)

de daarmee samenhangende verschillen in financiële positie en inkomens-vorming zijn de gebieden vrij volledig gekarakteriseerd. Het is gebleken dat verschillen tussen gebiedsgemiddelden, die aan andere oorzaken moe-ten worden toegeschreven, relatief klein zijn in vergelijking met de ver-schillen die binnen een gebied tussen de afzonderlijke bedrijfstypen be-staan. Om deze reden zijn de cijfers per gebied alleen als bijlage opgeno-men.

Het voor de financiële positie belangrijke onderscheid naar boeren die het bedrijf reeds lange tijd uitoefenen en boeren die het bedrijf e e r s t kor-te tijd geleden hebben aanvaard, komt eveneens kor-ter sprake. Tenslotkor-te komt het verschil in financiële positie bij verschillende arbeidsbezettings-typen (eenmansbedrijven, gezinsbedrijven en bedrijven met vreemd per-soneel) aan de orde.

Verschillende van bovengenoemde indelingen zijn niet onafhankelijk van elkaar. Zo zal de indeling naar arbeidsbezettingstypen correleren met de indeling naar bedrijfsomvang.

Om een eenzijdige interpretatie van de verschillen in financiële posi-tie tussen de onderscheiden groepen boeren te voorkomen, is de samen-hang met de verschillende indelingscriteria aangegeven.

Steekproef

De resultaten van het onderzoek zijn berekend uit de gegevens van een aselecte - naar gebied en grootteklasse gestratificeerde - steekproef. Deze steekproef is getrokken uit alle Nederlandse landbouwbedrijven met een omvang van 20 s.b.e. 1) of meer; minstens 50% van de vereiste

s.b.e. moet echter betrekking hebben op de landbouw in engere zin, dus niet op eventueel aanwezige tuinbouw.

Tabel 4 (zie blz. 17) geeft een beeld van de gehele populatie in 100-tallen bedrijven en tevens de aan100-tallen steekproefbedrijven, waarop het onderzoek gebaseerd i s .

Rekening gehouden met de verschillen in steekproefdichtheid per klas-se, zijn met de gegevens van de 721 steekproefbedrijven totaalcijfers voor de gehele Nederlandse landbouw berekend. De bedrijven met uitslui-tend of nagenoeg uitsluiuitslui-tend veredelingslandbouw zijn in de steekproef vrijwel niet vertegenwoordigd. In verband met het kleine aantal steek-proefbedrijven onder de 5 ha zijn de gegevens van deze bedrijven alleen gebruikt voor het totaalbeeld van de financiële positie van dè Nederland-se boeren en niet bij de groepering van de gegevens naar verschillende gezichtspunten. De bedrijven boven 5 ha omvatten 91% van de oppervlakte grond en ca. 80% van de totale landbouwproduktie.

1) Standaardbedrijfseenheden (s.b.e.) zijn verhoudingsgetallen voor de toegevoegde waarde in de verschillende produktierichtingen. Deze ver-houdingsgetallen zijn gebaseerd op de hoogte van de netto-toegevoegde waarde op basis van factorkosten bij een moderne bedrijfsvoering.

(14)

D

I - NRD. ZEEKLEI (akkerb. geb.) VII - ZUID. ZEEKLEI (akkerb. geb.)

III - NRD. ZAND/WEIDESTR.

X - OVERGANGSGEB. W.-NBR. EN LIMBURG IV - NRD. KLEI EN VEEN (weidegeb.)

VIII - UTRECHT EN HOLLAND (weide- en tuinbouwgeb.) V - CENTR. ZAND - RIVIERKLEI (gemengde geb.) VI - ZUID. ZAND -gemengde geb.)

II - VEENKOLONIËN/WOLDEN (akkerb. geb.) IX - STROOMGEBIED GROTE RIVIEREN 16

(15)

O . i 0) J CD ( cd x 5 S AI V o V O (M O m o o CO AI i n I ß 0 0 CM C O o r H T f CO L O 1 i-I ^ 0 0 CM rH O l r H r H in o m CM rH m o CM rH r H (M o> m t- Q O rH T ^ 0 0 rH CM C O CD C C CO 1-4 O iH 0 0 l -r H CM O o r H T T O O 0 0 rH r H CM r H CO 1 C O r H C O r H O r H LO r H 0 0 CM O o r H r H O r H LO CM t -rH O CM O r H r H r H Ci 3 0 r H m CM O -i1 C D in co o m M CM ~ CM 0 0 o m r H C O 00 O S r H C O o C O r H m CM CM CO r H CM O C O 0 0 r-t ^ r H Ci C O 'M 0 5 m rH X C O 0 0 Tf 1 lr~ Ci CM m r H C O r H m o r H OO r H r H in o rH P H O rH

S

Ci CM CM C O r H r H Ci CO r H O r H Ci rH m a C O C O O l rH CM rH C O Ol LO rH rH r H CM m 0 0 o m r H rH O CM CM C O in t-f o m r H r H O Ci t-r H rH rH O rH O M CO CO co CO C O rH rH CM m CM rH O rH Ci CM CM CM rH CM in CO rH CD rH 0 0 rH Ci © CO rH rH rH Ci C O 0 0 CD O CM 0> 3 tu 2- m • 2 & CD S Ä c m a S s 'CD o

^ °

•=• ho C c c o o) c3 7, "o « .2 a> > •S S c -5> CD CD i S a J, -3 S o . o N . u i 0) > O O _ £ > a» ~Z ^H' T3 ü » « •J Î* u > o o w o o i-S'

-g-a

ra Qi

i s

ha

C ' u •5 R o o? •^S | S- 0) o CB > "is -° 5 -3 S h C

a.s °

••si-s

i » l

b i j t ! . So CD o-S ^ CD O SJ N . . K CD Ä Ä S - o — — J = CD CU CD T 3 "O <D '3-3i N N P e a> 'S S ^ S >.S 5 T3 -D c« <U CD h •S b o m I J : « 7 CD b o A bc c »J

I&l

•o S ^ i > en O 3 o

(16)

§ 2 . S t a t i s t i s c h e n a u w k e u r i g h e i d e n b e t r o u w b a a r h e i d Statistische nauwkeurigheid

De verdeling van een onderzochte grootheid heeft invloed op de statis-tische nauwkeurigheid. Gegevens als b.v. arbeidsinkomen van de onderne-mer hebben een veel normaler verdeling dan de schulden.

Een deel van de boeren heeft b.v. schulden van geringe omvang bij landbouwkredietbanken. Een groter deel heeft dergelijke schulden van ge-middelde omvang; anderen hebben grote schulden bij landbouwkrediet-banken. Vele boeren hebben echter geheel geen schulden bij landbouwkre-dietbanken. Het gevolg is dat men - om verzekerd te kunnen zijn van een

redelijke relatieve nauwkeurigheid - over aanzienlijk meer steekproefdrijven moet beschikken, wanneer de financiële positie van een groep bedrijven met een andere groep vergeleken wordt, dan wanneer men het a r -beidsinkomen e.d. onderzoekt. Dit legt ons bij het beschikbare aantal waarnemingen grote beperkingen op bij de indeling van, de bedrijven in vergelijkbare groepen. Een voorbeeld van de bereikte nauwkeurigheid geeft tabel 5, waarin enkele berekende standaardfouten 1) zijn samenge-vat.

Tabel 5. Verschillen in schuldpositie en exploitatiesaldo tussenbedrijven in weidegebieden en gemengde bedrijven op zand (begin 1965)

Weidegebieden (eigend. bedr.) gem. stand. per fout bedrijf (%) Gem.bedr. op zand (eigend. bedr.) gem. stand, per fout bedrijf (%) Verschil gem.bedr. t.o.v. weidegeb. gem. stand.fout per v/h v e r -bedrijf schil (%) Schulden op lange

termijn aan land-b .kredietland-banken Schulden op lange termijn aan fami-lie Exploitatiesaldo (1964/65) 5 900 19 9 200 19 11100 9 500 12 5 900 16 10100 5 + 3 600 20 - 3 300 98 - 1000 12

Met een zekerheid van r e s p . 65 of 95 of 99 procent kan men dan zeggen dat de werkelijkheid niet meer dan r e s p . een- of twee- of driemaal de standaardfout zal afwijken van de uit de steekproef berekende bedragen. Dit wil dus b.v. zeggen dat de schulden op lange termijn aan landbouw-kredietbanken in de weidegebieden - volgens de steekproef gemiddeld f. 5 900,- per bedrijf met een standaardfout van 197c - in werkelijkheid met een zekerheid van 95% niet lager zullen zijn dan 100% - 2 x 19% = 62% van f. 5

900,-19% = 138% van f.

(= f. 3 658,-) en niet hoger zullen zijn dan 100%. + 2 x 5 900,- (= f. 8 142,-).

(17)

Bij het t r e k k e n van c o n c l u s i e s u i t h e t v e r k r e g e n c i j f e r m a t e r i a a l dient m e n zich d a a r o m v o o r t d u r e n d r e k e n s c h a p te geven van de hoogte van de s t a n d a a r d f o u t e n ; v o o r a l bij v e r g e l i j k i n g van g e m i d d e l d e n van g r o e p e n b e -d r i j v e n m o e t e n -d o o r g a a n s -de v e r s c h i l l e n a a n z i e n l i j k zijn o m significant t e z i j n .

Bij s t a n d a a r d f o u t e n van de o r d e van g r o o t t e d i e wij bij dit o n d e r z o e k aantreffen, m a g m e n v e r w a c h t e n dat e r t o e v a l l i g e v e r s c h i l l e n van b e t e k e n i s o n t s t a a n t u s s e n onafhankelijke s t e e k p r o e v e n d i e op h e t z e l f d e o n d e r -w e r p b e t r e k k i n g h e b b e n . Het o n d e r h a v i g e o n d e r z o e k m e t een g e d e e l t e l i j k v e r n i e u w e s t e e k p r o e f 1) had o . m . b e t r e k k i n g op de b a l a n s e n p e r begin 1964 en p e r begin 1965, het v o o r g a a n d e o n d e r z o e k op de b a l a n s e n p e r b e gin 1963 en p e r begin 1964. V e r s c h i l l e n van b e t e k e n i s t u s s e n de twee b a l a n s e n p e r begin 1964 zijn dan ook n i e t u i t g e b l e v e n (zie bijlage 2). In h o e -v e r r e d e z e u i t s l u i t e n d -van t o e -v a l l i g e a a r d zijn, of d a t h i e r m o g e l i j k ook v e r s c h i l l e n van s y s t e m a t i s c h e a a r d een r o l s p e l e n , w o r d t h i e r n a b e s p r o k e n . In d i t r a p p o r t zijn wij s t e e d s u i t g e g a a n van de l a a t s t v e r k r e g e n g e -g e v e n s .

B e t r o u w b a a r h e i d van de s t e e k p r o e f r e s u l t a t e n

S y s t e m a t i s c h e fouten kunnen o n t s t a a n d o o r onvolledigheid van het v e r -k r e g e n c i j f e r m a t e r i a a l of d o o r m i s v e r s t a n d e n m . b . t . d e f i n i t i e s . Door een m i n u t i e u z e v e r b a n d s c o n t r o l e en c i j f e r b e o o r d e l i n g zijn dit s o o r t fouten zo goed m o g e l i j k u i t g e s c h a k e l d .

Bij een s t a t i s t i s c h v e r a n t w o o r d e s t e e k p r o e f t r e k k i n g kunnen s y s t e m a t i s c h e v e r s c h i l l e n e c h t e r ook o n t s t a a n d o o r d a t n i e t van a l l e in de s t e e k p r o e f o p z e t gekozen b e d r i j v e n g e g e v e n s w o r d e n v e r k r e g e n . De n i e t m e e w e r k e n d e b e d r i j v e n kunnen i m m e r s een min of m e e r s e l e c t e g r o e p v o r -m e n . E r kunnen b . v . r e l a t i e f v e e l l a n d b o u w e r s -m e t e e n w a n k e l e f i n a n c i ë l e p o s i t i e of m e t een r e l a t i e f g r o o t v e r m o g e n buiten de landbouw in v o o r k o

-Tabel 6. S t e e k p r o e f b e d r i j v e n O o r s p r o n k e l i j k a a n t a l N o n - r e s p o n s e O p p e r v l a k t e k l a s s e n s t e e k p r o e f b e d r i j v e n a a n t a l W < 5 ha 24 6 25 5 - 10 ha 209 57 27 10 - 15 ha 214 40 19 15 - 20 ha 151 29 19 20 - 30 ha 174 45 26 30 - 50 ha 144 43 30 > 50 ha 36 11 3 1 T o t a a l 952 231 24 1) In 1963/64 w a r e n 603 b e d r i j v e n i n g e s c h a k e l d ; in 1964/65 721, w a a r -van 538 ook bij h e t v o o r g a a n d e o n d e r z o e k w a r e n b e t r o k k e n .

(18)

s

a t-t u eu > o to s eu > tu b o eu bO w M Ö a eu

a

eu "o CU > J<S eu o N u eu -o c o en bo S • f H H CU U c ni a tu J3 S «si > (0 C tu > eu bo v Ü ai fl w M g ^ .2 » o > j d i i « co *". o °. o -M J*! 1 UO 3 to W £ bOi-J A • Ö C« . tu M O "U M « ft.Q > 3 J<î I (U g ça JS A eu ^ £! 10 .O

«a

eu > bl eu b l r (Q-O ni • M CO ^ te 3 A O .Q f | ci > •d G • ^ , Ci M r~

s 5

o o o r H 0 0 r H C - 0 0 00 © X m oo co oo oo co *-"•*•< H l > H O ( N lO f" (35 • H eo t - H O [ - O 113 T f 00 00 o o o I ß . H i H i - l o m oo in N i o o (M C0 o co r * C0 • * i-l CN : a œ à o> a i ^ ° H i n o i N i n ^ ° 0 0 en C7> Tt< 0 0 CO H ^ 1 H t - CO t O T f o ce o o o CO o o C- t - i H t H C M <j> i 01 Si eu eu > tu c o -M J * . -M eti tu

>e

a * O to ni ai J5 J3 J2 M tu J<! • M ça m a tu CD . C T 3 a i M M a i bO a i à à a a O O ai Xi c tu •M tu o O M ft 3 O .a M tu Ol C ^ .25 .s 2 § bo | . J<î ft-—' ft« .2 'S c eu bo bO O C T 3 C S cet co _ C bO « eu S •S -M .5» J3 CO CO . Q Ü eu eu ai (5O'S S S 53 t O O h N . H ^ CO t^-H i l l t^-H O t D ^ CO CM - ^ CM CO ri< co co ^ N H i rttOllî en co oo t > CM I > i n m o i H O i i H Oi r H c -CO CD 00 CM l O ( N H . H M ^ o m n i n a n en co ai ai <M -^< o m „ en œ œ i > t^-o t^-o t^-o t^-o t^-o o TJ< O CM m H ^ 1 t1 CM C -N H H H C tu +-> Mi -§ « o « £ • 3 • M ^ -(-> ' ' bO • S M 3 -N ^ — » 'S p. e se S-5 O eu X! tu - ~ i u > o " Ü <U T3 ^ S S ä 3 ft: C-S<< « JA 3 • a c CO c tu J*i M ai > -4-> CO eu

se

3 «2 • o M a! ai T3 C ai

(19)

men. Men kan zich ook voorstellen dat boeren die overwegen het bedrijf te staken minder geneigd zijn aan het onderzoek deel te nemen. (Het aan-tal bedrijfsovergangen in de steekproef blijkt echter vrij normaal te zijn). Door de goede medewerking van de boekhoudbureaus en de administratiekantoren zijn zoals uit tabel 6 (zie blz. 19) blijkt de totale n o n r e s -ponse en dus de mogelijk daarmee samenhangende systematische fouten beperkt gebleven.

Wij hebben wel geconstateerd dat er regionale verschillen bestonden in de non-response, die b.v. konden leiden tot een vertekening van het aandeel dat elk van de beide landbouwkredietbanken had in de kredietver-lening aan de landbouw. Door hiermee bij de weging van de steekproefre-sultaten rekening te houden zijn de gevolgen hiervan zo goed mogelijk uit-geschakeld. Een deel van de verschillen met de eerder verkregen balans-gegevens per begin 1964 moet hieraan echter wel worden toegeschreven. Representativiteit van de steekproef

Om representatief te zijn moet een steekproef - behalve aan minimum-eisen m.b.t. de mogelijkheid van toevallige afwijkingen en van nauwgezet-heid bij de verzameling van de gegevens - ook het vertrouwen geven dat de altijd voorkomende non-response niet tot grote systematische fouten heeft geleid. Sommige gegevens zijn ook uit andere bronnen bekend en kunnen daarmee geverifieerd worden. Bij een bevredigende overeenstem-ming mag men aannemen dat de steekproef ook ten aanzien van met deze reeds bekende gegevens correlerende uitkomsten representatief i s . Ten aanzien van de regionale verdeling en de verdeling over de grootteklassen van de bedrijven is door de wijze van steekproef-trekken representativi-teit verzekerd.

Voor enkele kengetallen geeft tabel 7 (zie blz. 20) een beeld van de r e -presentativiteit van de steekproef.

Uit tabel 7 blijkt dat er ten aanzien van de oppervlakte akkerbouwpro-dukten, de oppervlakte grasland en het aantal melk- en kalfkoeien een goede overeenstemming bestaat tussen de uitkomsten van de financierings-steekproef (kolom 5) en de uitkomsten berekend op basis van C.B.S.-gegevens (kolom 3). Dit geldt ook voor de produktiewaarde van de akkerbouwprodukten en de melk en zuivelprodukten. Ten aanzien van de v e r -edelingssector was de berekening van het aandeel in de veestapel van be-drijven groter dan 5 ha niet goed mogelijk, evenmin als de berekeningen van produktiewaarden voor rundvee, mestvarkens, eieren en pluimvee.

Aangenomen mag worden dat de produktiewaarde van de veredelings-sector, berekend volgens het financieringsonderzoek, onderschat i s . Voor de landbouw als geheel betekent deze onderschatting echter relatief min-der.

De C.B.S.-bedrijfsuitkomstenstatistiek is door de overgang op een andere steekproef (bedrijfseconomische boekhoudingen) minder r e p r e s e n -tatief. De daaruit berekende produktiewaarden (kolom 4) zijn vermoede-lijk wat overschat.

(20)

HOOFDSTUK II

Het kapitaal, het v e r m o g e n , de m i d d e l e n en de

bestedingen van de Nederlandse landbouw als geheel ( b e d r i j v e n boven 5 ha)

In dit hoofdstuk en in het volgende hoofdstuk zijn bedrijven met een oppervlakte van minder dan 5 ha buiten beschouwing gebleven. Deze kleinste bedrijven, waarop in vele gevallen de ondernemer geen volledig emplooi vindt, hebben een andere problematiek; het is bovendien bijzon-der moeilijk en tijdrovend om van deze kleinste bedrijven voldoende ge-gevens te verkrijgen.

Een verkorte balans van de totale Nederlandse landbouw, met inbegrip van geschatte bedragen voor bedrijven onder 5 ha is in de samenvatting opgenomen. De gegevens in dit en in het volgende hoofdstuk hebben be-trekking op bedrijven boven 5 ha met een produktieomvang van ten minste 20 s.b.e., waarop meer dan 50% van de activiteiten (gemeten in s.b.e.) ge-richt is op akkerbouw en veehouderij. Zij omvatten ca. 80% van de totale produktie van de Nederlandse landbouw.

§ 1. D e b a l a n s v a n d e N e d e r l a n d s e l a n d b o u w

De gezamenlijke balans van de Nederlandse landbouw per begin 1965 (tabel 8, zie blz. 24) is gesplitst in eigendomsbedrijven en pachtbedrij-ven 1). In deze balans is pacht gezien als een vorm van financiering, zo-dat ook de gepachte grond en gebouwen als activa zijn opgenomen en het verpachtersvermogen als passiefpost.

Vergelijking van pacht- en eigendomsbedrijven

De verschillen met betrekking tot de financiering tussen pacht- en eigendomsbedrijven zijn uiteraard aanzienlijk. Gegevens over pacht- en eigendomsbedrijven zijn daarom steeds afzonderlijk vermeld.

Bij pachtbedrijven komt een groot deel van het benodigde kapitaal een-voudig ter beschikking in de vorm van verpachtersvermogen. Daar staat tegenover dat, omdat de pachter geen hypotheek kan verlenen op grond en gebouwen, een verdergaande financiering met vreemd vermogen moeilij-ker i s . Bovendien werken de rechten, die de verpachter heeft met betrek-king tot door de verpachter op zijn grond gebouwde onroerende goederen, belemmerend op investeringen in gebouwen door pachters.

1) Eigendomsbedrijven zijn hier bedrijven waarbij begin 1965 het hoofd-gebouw en ten minste 25% van de bedrijfsoppervlakte eigendom was van de exploitant, of tenminste 75% van de bedrijfsoppervlakte. De overige bedrijven zijn als pachtbedrijven beschouwd.

(21)

T a b e l 8. B a l a n s v a n l a n d b o u w b e d r i j v e n > 5 h a , p e r b e g i n 1965 K a p i t a a l A a n t a l b e d r i j v e n O p p e r v l a k t e b o u w l a n d (ha) O p p e r v l a k t e g r a s l a n d (ha) M e l k - en k a l f k o e i e n V e r e d e l i n g s l a n d b o u w ( p r o d . w a a r d e m i n . gld.) 1. K a p i t a a l g o e d e r e n 1) G r o n d en g e b o u w e n d o o r e x p l o i t a n t g e p a c h t in e i g e n d o m T o t a l e w a a r d e g r o n d en g e b . D o d e i n v e n t a r i s V e e s t a p e l V o o r r a d e n p r o d . m i d d . / v e l d i n v e n t a r i s E i g e n d o m s b e d r i j t o t a a l 80 600 4 2 8 000 683 000 9 2 9 000 7 6 1 m l n . g l d . 1 6 6 5 8 3 1 1 9 976 636 2 236 4 1 1 g e m . p e r b e d r i j f 1 5,3 8,5 11,5 f. 9 4 0 0 1 0 0 0 g l d . 20,7 1 0 3 , 1 123,8 7,9 27,7 5 , 1 iven s t a n d . -fout in % P a c h t b e d r i j v e n t o t a a l 4 5 600 3 0 8 000 5 0 5 000 6 5 9 000 226 m l n . g l d . 6 4 3 1 374 6 805 514 1 3 7 6 302 g e m . p e r b e d r i j f 1 6,8 1 1 , 1 14,5 f. 5 000 1 0 0 0 g l d . 141,0 8,2 1 4 9 , 2 11,3 3 0 , 2 6,6 s t a n d , fout in T o t a a l k a p i t a a l g o e d e r e n 2 . V o r d e r i n g e n o p l a n g e t e r m A a n d e e l in o n v e r d . b o e d e l s L e d e n r e k . c o ö p e r a t i e s P o l i s s e n v . l e v c n s v e r z . L e n i n g e n a a n f a m i l i e L e n i n g e n a a n a n d e r e n T o t a a l v o r d e r i n g e n o p l . t e r m 3 . L i q u i d i t e i t e n V o o r r . g e r e d e p r o d . / v o r d e -r i n g e n o p k o -r t e t e -r m i j n C o u r a n t e e f f e c t e n K a s en g i r o R e k . c r t . l a n d b . k r e d i e t b a n k e n R e k . c r t . o v e r i g e b a n k e n S p a a r r e k . l a n d b . k r e d i e t b a n k e n S p a a r r e k . o v e r i g e b a n k e n T o t a a l l i q u i d i t e i t e n 4 . B e z i t t i n g e n b u i t e n b e d r i j f N i e t - l a n d b o u w g r . / g e b o u w e n R o e r . g o e d . n e v e n b e d r . / d e e l n . T o t a a l b e z i t t i n g e n b u i t e n b e d r B a l a n s t o t a a l 13 259 164,5 54 112 7 98 9 1 0,7 1,4 0 , 1 1,2 1,1 4 1 7 16 362 283 206 105 176 23 n 6 4 3 94 4 , 5 3,5 2,5 1,3 2,2 0 , 3 8,0 1,2 11 11 28 6 10 53 10 20 1 5 3 0 19,0 180 37 -. 217 15 3 6 8 2,2 0,5 2,7 190,7 8 997 1 9 7 , 3 4 5 65 3 80 127 1,0 1,4 0 , 1 1,7 2 , 8 3 1 8 21 320 7,0 1 1 2 7 24,7 15 235 151 63 88 19 4 0 3 168 5 , 2 3 , 3 1,4 1,9 0,4 8,8 3,7 8 26 8 10 29 11 28 64 14 78 1 0 5 2 2 1,4 0 , 3 I J 230,7 1) V o o r d e w a a r d e r i n g v a n d e k a p i t a a l g o e d e r e n z i e b i j l a g e 3 . 2) V o o r v e r d e r e d e t a i l l e r i n g , z i e b i j l a g e 4 . 3) I n c l . k o s t c o n t r a c t e n .

(22)

Vermogen 1. Verpachters v e r m . van n i e t - a g r a r i ë r s Eigendomsbedrii totaal (min.gld) 1211 2. Vreemd vermogen a. Schuld op 1. term.: familie 3) onverd. boedels landb.kr. banken ov. banken/ Inst. belegg. overheid ov. schuld op l . t e r m 672 106 675 291 68 . 233 gem.p (1000 15,0 8,4 1.3 8,4 3,6 0,8 2,9 .bedr. gld.) ven stand.-fout in % 10 28 9 16 26 totaal (mln.gld.) 6 279 250 19 139 21 18 58 Pachtbedrijven gem.p (1000 137,7 5,5 0,4 3,0 0,5 0,4 1,3 .bedr. gld.) stand.-fout in % 11 48 13 36 38 Tot. schuld op 1. t e r m . 2045 b. Schuld op k. term.: landb.kr.banken ov. banken l e v e r a n c i e r s ov. schuld op k . t e r m . 25,4

Tot. schuld opk. t e r m . 415 5,1 Totaal vreemd v e r m . 2460 30,5 Totaal eigen v e r m . 11697 145,2 505 299 804 3439 11,1 66 27 230 92 0,8 0,3 2,9 1,1 17 55 7 33 8 171 87 0,7 0,2 3,7 1,9 18 74 7 6,5 17,6 3 . Eigen vermogen Verpachters verm. overig vermogen 454 11243 5,7 139,5 152 3 287 3,3 72,1 75,4 Balanstotaal 15 368 190,7 10 522 230,7

(23)

De verschillende structuur van de financiering van pacht- en eigen-domsbedrijven komt tot uitdrukking in de bedrijfsstructuur. Pachtbedrij-ven zijn - ook in hetzelfde gebied - gemiddeld wat groter, daar staat echter tegenover dat deze bedrijven gemiddeld ook extensiever zijn. Dit verschil in intensiteit - b.v. de mate waarin op gemengde bedrijven op de zandgronden de veredelingslandbouw wordt uitgeoefend - is ook waar-neembaar bij bedrijven in dezelfde grootteklasse.

Als voorbeeld volgen hier enkele kengetallen voor gemengde bedrijven van verschillende grootteklassen.

Tabel 9, Gemengde bedrijven; kengetallen

Gem. oppervl. bouwland (ha) Gem. oppervl. grasland (ha) Melk- en kalfkoeien/ha Mestvarkens/ha Legkippen/ha Aantal s.b.e./ha 7 - 15 ha eigendom 3,91 6,20 0,90 1,80 17,60 7,15 pacht 4,11 6,27 0,86 1,35 9,72 6,79 15 - 30 ha eigendom pacht 8,12 9,67 11,03 10,98 0,80 0,69 0,86 0,28 7,01 4,56 6,12 5,59 Het vermogen in de landbouw

Binnen de landbouw is er sprake van een zekere mate van interne fi-nanciering. Zo wordt door landbouwers aan andere landbouwers grond verpacht tot een waarde van ca. 600 miljoen gulden ofwel ca. 4% van de totale oppervlakte landbouwgrond. Daarnaast is er sprake van onderlinge leningen van landbouwers tot een geschat bedrag van rond 150 miljoen gulden. Circa 80% hiervan waren leningen van familieleden. Interne finan-ciering heeft voorts plaats in de tijdelijke vorm van boedelschulden tus-sen a g r a r i ë r s onderling ten bedrage van rond 100 miljoen gulden. Ook het door de landbouwers bespaarde geld komt ten dele via de landbouw-kredietbanken in de vorm van leningen weer bij landbouwers terecht. De door landbouwers bij de landbouwkredietbanken bespaarde bedragen over-treffen de door deze banken aan landbouwers geleende gelden

ruim-schoots, zodat ook de schulden op lange termijn aan de landbouwkrediet-banken van rond 800 miljoen gulden wel als een vorm van "interne finan-ciering" gezien zouden mogen worden. Te zamen belopen de genoemde bedragen (incl. de "interne financiering" via landbouwkredietbanken) ca. 1700 miljoen gulden of rond 15% van het totale in de landbouw werkzame vreemde vermogen (incl. verpachtersvermogen) of zelfs circa een derde van het vreemde vermogen (excl. verpachtersvermogen).

De vermogenspositie van de landbouwers, beoordeeld vanuit het ge-zichtspunt van de relaties met andere a g r a r i ë r s en van de familie, geeft de balans (tabel 10, zie blz. 27) verkort weer.

Uit deze balans blijkt dat het in de landbouw werkzame vermogen overwegend eigen vermogen van de exploitanten is (nl. voor 58%) en

(24)

daar-- a o . co > co o 6N Ö . S 'So« » «o > -w -O ? _g p S, bo m "5 S «o ftnl -S -a bc2

03.23

> • i H CO co cd ft i > Tj< o I + + LO o CM i - I » O 00 © Ir-a s CM I N CO 00 H 0 0 T H <N o o o o o o c o o t o J 3 o o o o o IN 00 co I - l + o 05 o o co C5 LO I + «o o o co CO LO o o o o CD O • * LO CU • i-H a « W S o ,2 S 2 <U 3 £•5 > co ft X CU e CU •rH s co „ 2 .to in o ni -O S- CU bC O cd -Q I CU T ) <1> O O f ) c *—* « bl hfl e i t/j bl .til b. cd bn a G CU • ü T — * U r 8

£

c a CU CU bc bO o o

s s

u u CU CU > > •»'S S 3 g ft cd s* i ï <+H r co i > ft .2 > S • S o > c hfl O S > c CU bfi •i—« W c CU bfl O S CU > CU b l Cl) H-» Ä o rrt ft bi CU > 1 C CU bC

a

b< CU > b! <U M OJ • > o co a cd .—i m a cd cd - M CO h CU > +•> T 3 bl O £ co bl a j • i H bl cd b i hB ai bi CU • a a O co CO 0 5 r H b i 01 > o Cd a CU > CU <U bC c cd > co •1—1 co cd . Q ft O - I J cd JS o ta CU bc bc e T3 cd cd bi bc CU co CU T J -»-> O H - > 8 CU H-> a cd £ bi CU >

s

cd a CU 1 CU o 3 à' CU co 13 • r H

e

cd H-< bi CU CU " Ö • ö bl CU > CU •^ CO • ( H e CU co o ft CU r - H O M a CU •1—» • r H m e o co bl SU • r H bl cd bl bc cd co T 3 e CU bi CU co r * cd bi ft J 3 ü . co > co O > *» a ço ça j a -o fi .S •i-t "* co0™ J 3 -a -r * ~ , C - bC CD W «U r ß ft^H -a T S -3 '0)2

«5.8.85

• H CO + + r H l O 0 0 t > t - r f CD LO O O O O 0 0 CO CM CO CO •<*! t > •>-ƒ< CO I-t I + I 05 © CO 05 IN LO O O O O O O 00 O LO LO OS Tji r H O T f C M r H CO O 0 0 c - © LO CO 00 C - r H 05 r H i - I I N O O O O O O O O O O <N LO T ^ r H CO i - I r H CM Cd > •rH 4-» O < B e ® co & co o O bO bß c rt » ni »7-( ä e a o cd b i g bc bi c Q) cd T3 ^ eu a o o ^Pa cd cu cd b c ."S « ft'S • bi > O

o>

CO KU • o • a • " c 'S rt 3 0 - 3 g-g fi h O

5 >

S Ä I i S* i b C ^ cd co J.-3 .2 a a eu - bc c a co • -bO b i a eu

I'S

7 > <o . ^ bl :2 M bi cd äo.2 cd e a a co eu bc bc 5 5 a a eu co b l CU CU - Q ÇU § bC-M

II

ft a o cu CO r H O CO O O O O CO 00 00 C M bi -M ^2 T3 8 cd a m CU ^ b C CU ^ e .-a (u -4-» " Ö r2n rïï ® > I -i ^ bi . bi 3 cd O* cd ' ft CU b l a co T 3 CU . . . _ . H O f f l r J m O *-> cd T 3 -i-> S co e cd p—i cd m

(25)

naast voor 29% ter beschikking van de exploitanten kwam in de vorm van verpachte grond en gebouwen en voor 13% als vreemd vermogen (niet-verpachtersvermogen). Tegenover dit vreemde vermogen staat echter een aanzienlijk bedrag aan beleggingen buiten bedrijf en liquide middelen. Een deel van het vreemde vermogen kwam bovendien, zoals hiervoor bleek, ter beschikking door interne financiering binnen de landbouw. In rond een derdedeel van de behoefte aan vreemd vermogen wordt voorzien door familieleden. Ook een gedeelte van het verpachtersvermogen heeft betrekking op familieleden. Bij de bedrijfsoverganverpachtersvermogen van e i -gendomsbedrijven van vader op zoon of bij stichting van eigen bedrijven door boerenzoons wordt min of meer tijdelijk de vorm van pacht van ouders of van medeerfgenamen gekozen. Enige informatie over de s t r u c -tuur van het verpachtersvermogen geeft de verdeling van de verpachte totale oppervlakte land- en tuinbouwgrond naar categorieën verpachters volgens de landbouwtelling 1966.

Deze cijfers komen - zoals tabel 11 laat zien - in grote lijnen overeen met een ongeveer parallel lopende indeling van de verpachters in 1963 voor landbouwbedrijven groter dan 5 ha, ontleend aan het financierings-onder zoek 1962/63.

Tabel 11. Verpachte cultuurgrond

C.B.S.-telling 1966 L.E.I.-fin. onderzoek 1962/63 p e r c . van de totale oppervl. cultuurgr. 9 5 20 1 9 5 perc cult. . van de oppervl. gr. v.bedr. >5ha 11 1) 5 { 22 8 6 Land- of tuinbouwer, ouders

Land- of tuinbouwer, derden Overige particulieren

In buitenland gevestigde eigen. Overheidslichamen

Overige rechtspersonen

Totaal 49 52 1) Verwante a g r a r i ë r s .

Bij de berekening van het eigen vermogen van de landbouwers en van het verpachtersvermogen speelt vanzelfsprekend de waardering van grond en gebouwen een belangrijke rol. Deze waardering - die heeft plaatsge-had op basis van de koopprijzen van pachtvrije boerderijen volgens de statistiek van de pacht- en koopprijzen van landbouwgronden van het C.B.S. - is in twee opzichten uiterst a r b i t r a i r .

In de e e r s t e plaats zijn de prijzen gebaseerd op grondaankopen, die slechts een gering gedeelte van het landbouwareaal omvatten. Bovendien kan men zich afvragen of deze kopers niet voor een belangrijk deel door bijzondere omstandigheden, b.v. hoge uitkeringen bij onteigening, bereid

(26)

en in staat waren om meer voor de grond te betalen dan de bedrijf swaar-de.

In de tweede plaats is het discutabel of de waardering plaats moet heb-ben op basis van de koopprijs van pachtvrij land. Dit lijkt voor de grond die landbouwers bezitten om daarop zelf een bedrijf uit te oefenen wel juist. Met betrekking tot het verpachtersvermogen kan men echter stellen dat voor de verpachters de waarde van de grond - zolang de pachter en zijn opvolgers hun recht tot pachten kunnen laten gelden - ca. 18% lager ligt. 1) Dit betekent dat ca. 18% van het verpachtersvermogen eigenlijk moet worden beschouwd als de waarde van de rechten die de pachter heeft en als zodanig als een bestanddeel van het eigen vermogen.

De betekenis van de waardering van de grond en de gebouwen voor de vaststelling van het eigen vermogen en het verpachtersvermogen blijkt uit het feit dat een 10% lagere waardering van de grond en de gebouwen resulteert in een 6% lager eigen vermogen en een 10% lager verpachters-vermogen.

Vergeleken met 1963 is het eigen vermogen met 23% gestegen.

Ter beoordeling van deze vermogensstijging dient rekening gehouden te worden met de waardedaling van de gulden, die van 1963 tot 1965 - zowel gemeten aan de groothandelsprij zen als gemeten aan de kosten van levensonderhoud - ca. 10% bedroeg.

Van de nominale vermogens stijging van 23% is ca. 19% een gevolg van de prijsstijging van de produktiemiddelen, de overige 4% is een resultan-te van besparingen enerzijds en afvloeiing van vermogen uit de landbouw anderzijds. De belangrijkste invloed op de vermogensstijging gaat uit van de grond en gebouwen in eigendom, die ca. 20% in prijs zijn gestegen. In deze prijsstijging werkt de invloed van de opheffing van de prijsbeheer-sing van de landbouwgronden per 1 januari 1963 nog door. Voorts zijn de prijsstijgingen te vinden bij de veestapel (+ 33%) en bij de dode inventa-r i s (+ 5%).

De verandering in het verpachtersvermogen hangt voor een deel (+ 23%) samen met de stijging van de grondprijzen; voor een ander deel (minus 7%) met het in-eigendom-verwerven van gepachte grond door de oorspron-kelijke pachters en vermindering van het landbouwareaal.

Hoewel blijkbaar de financiering van de Nederlandse landbouw voor het overgrote deel een aangelegenheid is van de landbouwers, hun fami-lie en de verpachters-niet-landbouwers, liggen de verhoudingen van bedrijf tot bebedrijf verschillend. Enig inzicht in de spreiding van de v e r m o -gensverhoudingen geeft grafiek 1 (zie blz. 30), waarin het aandeel van het

De 18% lagere waarde van gepachte grond en gebouwen t.o.v. pacht-vrije grond en gebouwen is berekend op basis van de C.B.S.-statistiek van de pacht- en koopprijzen van landbouwgronden 1964/65. De opper-vlakte van verkochte pachtvrije boerderijen was gemiddeld kleiner dan van verkochte verpachte boerderijen, wat invloed heeft op de gemid-delde waarde per ha. Bij de berekening van het waardeverschil tussen pachtvrije en gepachte grond en gebouwen is deze invloed verwerkt.

(27)

Grafiek 1. Eigen vermogen in ck van het totale vermogen (excl. verpachtersvermogen)

Aantal bedr. Aantal bedr. (x 1000) (x 1000) 35,- 35.3 0 2 5 2 0 1 5 1 0

-n -n -n -n

30 25 20 15 10 5 0

n » n n

< 30 30- 40- 50- 60- 70- 80- •- 30 30- 4 0 - 50- GO- 70- S0- 90-40 50 60 70 80 90 100 90-40 50 60 70 80 90 100 '(' eigen vermogen

Eigendomsbedrij ven Pachtbedrijven

Grafiek 2. Bedrijven ingedeeld naar liquiditeit (liquiditcitensaldi per 100 s.b.e.)

Aantal bedr. (x 1 000) 40,-3 5 . 30_ 25-20 _ 15 _ 10 _

a

i

-10 000 -10 000; 10 000 10 000; 20 000 20 000-30 000 I I eigendomsbodrijven Y\ pachtbedrijven 30 000:= 50 000 1 Liquiditeiten-50 000 \ saldo in gld./ \ s.b.e. 30

(28)

eigen vermogen in het totale vermogen (excl. verpachters vermogen) is uitgedrukt.

Het blijkt dat de meeste bedrijven over veel eigen vermogen beschik-ken. Bijna 60% van de bedrijven heeft meer dan 80% eigen vermogen (60% van de eigendomsbedrijven en 56% van de pachtbedrijven). Een relatief gering aantal bedrijven heeft minder dan 30% eigen vermogen, nl. 4% van de eigendomsbedrijven en 5% van de pachtbedrijven.

§ 2 . L i q u i d i t e i t e n ; m i d d e l e n e n b e s t e d i n g e n i n d e N e d e r l a n d s e l a n d b o u w

In de balans van de Nederlandse landbouw komen het kapitaal, het v e r -mogen en de solvabiliteit op een bepaald moment (balansdatum) tot uitdrukking. Ingrijpende veranderingen hierin met uitzondering van p r i j s -veranderingen - treden in het algemeen slechts op over een periode van verschillende jaren. De relatief kleine veranderingen in de vermogenspo-sitie van j a a r tot j a a r kunnen door middel van de niet geheel identieke jaarlijkse steekproeven - waarover wij in dit financieringsonderzoek

schikken - uit de balansgegevens slechts weinig nauwkeurig worden be-paald.

Een beter beeld van de ontwikkeling van de financiële positie - en bovendien nog in relatie tot de directe oorzaken van de veranderingen -wordt verkregen uit de specificatie naar bron van de jaarlijks beschik-baar komende middelen en het gebruik daarvan, hetzij voor bestedingen in en buiten bedrijf (incl. gezinsuitgaven), hetzij in een verhoging (of v e r -laging) van de liquiditeiten.

Liquiditeiten

Om in het bedrijf de periode tussen het betalen van kosten en het ont-vangen van opbrengsten te overbruggen moet het bedrijf over liquide mid-delen kunnen beschikken (liquiditeit op korte termijn). De benodigde be-dragen zijn afhankelijk van het verloop van de opbrengsten. Weidebedrij-ven stellen in dit opzicht relatief geringere eisen dan akkerbouwbedrij-ven. Ook de mate waarin het seizoen gevorderd is zal van invloed zijn op de nog aanwezige hoeveelheid geldmiddelen; een stijgend deel daarvan is omgezet in lonen, meststoffen, voedermiddelen, enz.

Naast de zeer liquide betaalmiddelen - kas, giro en rekening-courant-saldi - beschikken de bedrijven over middelen die op korte termijn in geld kunnen worden omgezet. Hiertoe behoren: voorraden gerede Produk-ten, vorderingen op korte termijn, courante effecten en spaarrekeningen. Deze middelen zijn ook tot de liquiditeiten gerekend, waardoor het tijd-stip waarop het bedrag aan liquide middelen wordt vastgesteld een wat minder grote rol speelt. De totale liquiditeiten verminderd met de schul-den op korte termijn geeft het liquiditeitensaldo. In tabel 12 (zie blz. 33) is een overzicht van de liquiditeiten gegeven.

Ongeveer de helft van de liquide middelen bestaat uit spaarrekeningen. De courante effecten zijn voor de bouwlandbedrijvèn een belangrijk be-standdeel van de liquiditeiten; dit in tegenstelling tot de andere

(29)

typen waar het courante effectenbezit van ondergeschikt belang i s . In vergelijking met 1964 is het liquiditeitensaldo bij alle bedrijf s typen toegenomen. De in het algemeen vrij grote kredietruimte maakt dat in de landbouw de liquiditeit evenmin als de solvabiliteit een groot probleem i s . Dit neemt niet weg dat dit in een beperkt aantal gevallen anders kan liggen. Goed hanteerbare normen voor de beoordeling van de verschillen in liquiditeit op korte termijn of op lange termijn ontbreken nog. Om de toch aanmerkelijke verschillen in liquiditeit te tonen is in figuur 2 de frequentieverdeling gegeven van het liquiditeitensaldo per bedrijf per 100 s.b.e. (Het gemiddelde eigendomsbedrijf is 87 s.b.e.; het gemiddelde pachtbedrijf 102 s.b.e.). Door deze relativering wordt de invloed van v e r -schillen in bedrijfsomvang minder storend.

(30)

s

* 0 -4-> 'r-4 S o b 0 $ '. 2 £ «.2" rt CQ r-i ^ œ or « ' . • § .S1« , 3 co c v ü O co J * ID •o 3. S i « "g X ! u

a

r H r H r H ( N + + + + + 00 t o 3 ; N ^ t - oo r-t in c ^ £ 2 ::? M »i . • a e J 3 c CO £ , S ^ O co •a ai

§ s

O T f H 0 0 CM oo l O L î t f i _ l n *. « M „j! i n o in »* Ci O f f i l - O ^ï Ol N N m "" rH t - rH rH co m ffl t - ^ J j W 0 0 H N m so ce m co J j CM ( N r H O CM 00 CM CM r H r H 52 en CM" CD" en" CM CO t - CM T f CM 55 CO 05 CO M r - m CM CM o o i t oo oo 2 o - _ _ © -o T 3 - O CO V J 2 . Q rt g U V bfi bO S S _ _ J) u bo bß be bO D , - D

a s

01 V 05 05 i n rH en rH r H CM CM + + + + + t - CO CO c - c e S m en o CM r H CO r H r H t r H CM O t -CM • . » . • . • . 5o oo en co co H ^ l H H o o CO e CO > ;•—* 'fcl "0 CO -Q •4-> 43 cd Û, 2 M , c r-H

a

*•"-*' ,__, rt 03 -*-» 5 co m oo i n co" en" m" co"

t - C - 0 0 CM _ i - * oo oo o ^ CM m r H CM m N I O O ^ I co « » . • « « c<j i n t> co co rH CO CM O 0 0 | ( - 1 • * «s • • * J H C0 CM CM r H rH i n m en oo tn CM O O r H 113 r H CM r H r H O t - T f C i CM £_, CO 0 0 CM CO CM O CM r H o Tt en o 2 ' M © _ _ _ o -o t l tn U U S-l CO CO 0> • O - O - O - O co • U 3 Oi o » e cö G ^ co P.J2 bd bo S Ë E S D O D O bO bC bO bc a a u 3 O o i bO a 'S co co C co O u '3b co cS .* C C0 bB C •rH Ol M, 01 cet cd o. co

a

CO f-i O a o c co bc c • 1 - 4 u co •ü o > co •a v _c \ c •§ o Sn

a

co ^ 3 -S co u u co co bao C cd cd ^ 3 O o o o > !! I! II II ~ K ! = , >

(31)

Ongeveer de helft van de landbouwbedrijven heeft in begin 1965 een liquiditeitensaldo dat ligt in de klasse van - f. 10 tot + f. 10 000,-per 100 s.b.e. Een gedeelte van deze bedrijven is dus op dat moment il-liquide. Deze illiquiditeit op korte termijn zal voor de meeste bedrir en opgeheven kunnen worden via het aantrekken van kredieten.

Bij de bedrijven in de klasse kleiner dan -10 000 gld./100 s.b.e. zal de illiquiditeit minder gemakkelijk tenietgedaan kunnen worden. In totaal gaat het hier om circa 7 500 bedrijven, d.i. 6% van het aantal landbouw-bedrijven > 5 ha. Het grootste aantal van deze landbouw-bedrijven is te vinden bij de eigendomsbedrij ven van de gemengde bedrijven in de zandgebieden (circa 4 000 bedrijven).

Beschikbaar gekomen middelen en bestedingen

In het voorgaande is de financiële positie van de landbouwers aan het einde van het boekjaar beschreven; bij vergelijking van twee balansdata blijkt slechts betrekkelijk weinig verandering in de financiële positie. Veel directer en genuanceerder komt het financiële aspect van de gang van zaken in de landbouw tot uitdrukking in een analyse van de in de loop van de tijd door verschillende activiteiten verkregen (geld)middelen en de aanwending daarvan in en buiten bedrijf. De volgende tabel (blz. 35) geeft hiervan een samenvatting voor de jaren 1962/63, 1963/64 en 1964/65.

Uit deze tabel komt de verwevenheid van middelen en bestedingen in en buiten bedrijf als gevolg van het persoonlijke karakter van het boeren-bedrijf duidelijk naar voren.

In 1964/65 is ruim 3.1 miljard gulden uit verschillende bronnen be-schikbaar gekomen. Hiervan is 59% afkomstig van het bruto-overschot 1) uit bedrijf.

Een belangrijk bestanddeel van de verkregen middelen bestaat verder uit bijgeleend geld (voor een jaar of langer), nl. 392 miljoen gulden. De eigendomsbedrijven hebben 315 miljoen gulden bijgeleend, dit is gemid-deld 3 900 gulden per eigendomsbedrijf; de overige 77 miljoen gulden is opgenomen door pachtbedrijven, een gemiddelde van f. 1700,- per bedrijf.

Zowel bij de eigendomsbedrijven als bij de pachtbedrijven heeft een vijfde deel van de bedrijven geld op lange termijn geleend.

Bestedingen

De bruto-bedrijfsinvesteringen 2) bedroegen in 1964/65 950 miljoen gulden, dat is 30% van de beschikbaar gekomen middelen. Voor grondaan-kopen werd er in 1964/65 209 miljoen gulden uitgegeven. Circa 7% van de bedrijven heeft grond gekocht. Het grootste deel (41000 ha) werd kocht door eigendomsbedrijven. Een belangrijk gedeelte van de

aange-1) Bruto-overschot wil hier zeggen dat e r geen rekening gehouden is met de afschrijvingen op duurzame produktiemiddelen.

2) Het begrip bruto-investeringen omvat naast de aankoop van nieuwe ka-pitaalgoederen de verkrijging van bestaande goederen door middel van aankoop, schenking of erfenis.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit de resultaten van een aantal meerjarige N-proefvelden blijkt, dat het effect van eenzelfde (zware) stikstof bemesting in de loop der jaren niet kleiner wordt.. Het

By de bepalingen van het geleidingsveraogen Tan watermonsters en grond- ex trao ten werd in Naaldvyk 18°C als referentietemperatuur gebruikt* Ale de temperatuur waarby werd

De beste resultaten zijn bereikt met een zaaimachine met 2 zaaibakken, waarbij tarwe en graszaad in één werkgang gezaaid worden en met de methode eerst tarwe breedwerpig zaaien

“Wij nemen ons voor om te voorzien dat het zorgprogramma “cardiale pathologie” A, zoals voorzien in het koninklijk besluit van 8 juli 2002 tot vaststelling van

Het ligt niet in mijn bedoeling een tot in onderdelen afdalende beschrijving te geven van de verschillende vormen van uienteelt in ons land. Ik heb gemeend mij te moeten beperken

en de vele bewolking zeer beperkt. Het is duidelijk, dat het effect van de glasbedekking in kei zeer veel groter zal zijn dan in December. Heeds in Kaart zijn in

o Hoog risicogroepen: patiënten met een historiek van reumatische koorts of toxische shock syndroom door streptokokken, oncologische patiënten, patiënten met ≥ 5 episodes

Bij all« behandelingen kwaaien enkele door Fusarium aangetaate planten voor« Base aantasting «as vrijwel gelijk asa dia Tan da oontrdla planten, waarvan ook slechte enkele