• No results found

Het verband tussen sociaal economische status, acculturatie en regelovertredend gedrag bij Marokkaans-Nederlandse jongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verband tussen sociaal economische status, acculturatie en regelovertredend gedrag bij Marokkaans-Nederlandse jongeren"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het verband tussen sociaal economische status, acculturatie en

regelovertredend gedrag bij Marokkaans-Nederlandse jongeren

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam Megan Tokaya 11120932 Begeleider: mw. dr. H.E. Hanneke Creemers Tweede beoordelaar: dhr. dr. P.J. Peter Hoffenaar

(2)

Abstract

It is not evident yet how socio-economic status, acculturation and rulebreaking behavior associate by Moroccan-Dutch youths. The aim of the current study is to increase our insight in these relationships by means of quantitative and qualitative research. In study I, questionnaire data of 213 Moroccan-Dutch youths aged 15-24 were used. Logistic regressions and

ANOVAs were used to examine the relationship between socio-economic status, acculturation and rulebreaking behavior. In study II, eight Moroccan-Dutch youths aged 18-24 with

different levels in education were interviewed to assess the strains they experience and their view on the association between socio-economic status and acculturation. Results of study I showed that there are no relations between socio-economic status, acculturation and

rulebreaking behavior. Results of study II showed that although Moroccan-Dutch youths with a integration strategy experience disadvantagesof growing up in two cultures, like

discrimination, prejudices and not feeling home in the Netherlands, the impact of the

disadvantages on well being seems limited. Furthermore, the youths indicated that there is an indirect positive relationship between economic status and acculturation, because socio-economic status qualifies the environment a person grows up in.

(3)

Abstract

Het is nog niet duidelijk hoe sociaal economische status, acculturatie en regelovertredend gedrag onderling samenhangen bij Marokkaans-Nederlandse jongeren. Het doel van het huidige onderzoek is het verkrijgen van meer inzicht in deze relaties door middel van kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Voor deelstudie I zijn vragenlijstdata van 213

Marokkaans-Nederlandse jongeren in de leeftijdscategorie van 15-24 gebruikt. Door middel van logistische regressies en ANOVA’s is getoetst in hoeverre er verbanden zijn tussen sociaal economische status, acculturatie en regelovertredend gedrag. Voor deelstudie II zijn acht interviews afgenomen bij Marokkaans-Nederlandse jongeren in de leeftijdscategorie 18-24 met verschillende opleidingsniveaus. Hierbij is in beeld gebracht welke stressoren worden ervaren en welke visie de jongeren hebben over de samenhang tussen sociaal economische status en acculturatie. De resultaten van deelstudie I tonen aan dat er geen verbanden zijn tussen sociaal economische status, acculturatie en regelovertredend gedrag. De resultaten van deelstudie II tonen aan dat Marokkaans-Nederlandse jongeren met een integratie strategie in aanraking komen met nadelen door het opgroeien in twee culturen, zoals discriminatie, vooroordelen en het niet thuis voelen in Nederland. Echter lijkt de impact van de nadelen op het welzijn beperkt te zijn. Daarnaast hebben de jongeren aangegeven dat sociaal

economische status en acculturatie indirect positief samenhangen, doordat sociaal economische status bepalend is voor de omgeving waarin een persoon opgroeit.

(4)

Marokkaans-Nederlandse jongeren zijn relatief sterk vertegenwoordigd in de criminaliteitscijfers (Brons, Hilhorst & Willemsen, 2008; Leuw, 1997). De

oververtegenwoordiging is vooral te wijten aan jongeren met een migratie achtergrond van de tweede generatie en niet zo zeer aan de eerste generatie. Er kan dan ook worden gesproken van een immigrant paradox in de criminaliteit (Engbersen, Leun & Van der Boom, 2007). Het geboren worden als migrant in Nederland lijkt een risicofactor te zijn voor delinquent gedrag. Het is van belang om meer inzicht te krijgen in delinquent gedrag bij

Marokkaans-Nederlandse jongeren, zodat preventie en interventiemethoden kunnen worden ontwikkeld, die gericht zijn op het verminderen of voorkomen van delinquent gedrag bij Marokkaans-Nederlandse jongeren. Daarnaast is het voor vroege preventie cruciaal om aandacht te besteden aan vroege risicofactoren van delinquentie. Een van deze risicofactoren is

regelovertredend gedrag, ofwel het overtreden van regels thuis, op school, op werk of ergens anders, zoals stelen, liegen of bedriegen, weglopen van huis en gebruik van drugs (Achenbach, 1991). Uit onderzoek blijkt dat regelovertredend gedrag een belangrijk signaal is voor de ontwikkeling van ernstig delinquent gedrag op latere leeftijd (Ferwerda, Jakobs & Beke, 1996).

Het huidige onderzoek richt zich op het verband tussen sociaal economische status, acculturatie en regelovertredend gedrag bij Marokkaans-Nederlandse jongeren. Sociaal economische status is een construct dat verschillende dimensies van de sociale positie van personen omvat. Sociaal economische status kan worden ingedeeld in de sociale status en de sociale klasse. De sociale status is het sociaal-culturele aspect, waarbij het opleidingsniveau en de beroepsstatus vaak worden gebruikt als indicator. De sociale klasse is het economische aspect, waarbij het inkomen vaak wordt gebruikt als indicator (Dijkshoorn, Diepenmaat, Buster, Uitenbroek & Reijneveld, 2000). Er is overeenstemming dat het inkomen, de

opleiding en de beroepsstatus van de gezinshoofden tezamen een goede weergave geven van sociaal economische status (Bradley & Corwyn, 2002; White, 1982). Vanuit klassieke strain theorieën leidt een lagere sociaal economische status tot een groter risico op regelovertredend gedrag en delinquentie. De klassieke strain theorieën van Merton (1938), Cohen (1955) en Cloward en Ohlin (1960) stellen dat het culturele systeem mensen aanmoedigt om

economisch succes te bereiken en de middenklasse status te behalen. Personen uit de lagere klasse hebben een flinke achterstand in de race voor het behalen van economisch succes. Zij hebben niet de mogelijkheid om deze doelen te behalen op een gelegitimeerde wijze. Voor mensen uit de lagere klasse is het plegen van delinquentie een alternatieve route om succes te

(5)

bereiken, wat hun kans groter maakt om regelovertredend gedrag en delinquent gedrag te vertonen (Agnew, 1992; Lilly, Cullen & Bal, 2011).

In empirisch onderzoek naar het verband tussen sociaal economische status en regelovertredend- en delinquent gedrag bij jongeren valt op dat er veel verschillende indicatoren van sociaal economische status zijn gebruikt, zoals opleidingsniveau, beroep en inkomen. Daarbij hebben voorgaande onderzoeken ook wisselend gebruik gemaakt van sociaal economische status van beide gezinshoofden of van één gezinshoofd (Agnew,

Matthews, Bucher, Welcher & Keyes, 2008; Junger & Polder, 1992; Wright, Caspi, Miech & Silva, 1999). Empirisch onderzoek naar het verband tussen sociaal economische status en regelovertredend gedrag is heel beperkt in aantal, maar onderzoek naar sociaal economische status en delinquentie biedt weinig ondersteuning voor de theorieën. Zo toont onderzoek van Agnew, Matthews, Bucher, Welcher en Keyes (2008) in een sample met zowel Amerikaanse jongeren als jongeren met een migratie achtergrond, geen verband aan tussen enerzijds familie inkomen, opleidingsniveau, armoede, beroep en welzijnsstatus en anderzijds delinquentie. Daarnaast is ook geen verband gevonden tussen sociaal economische status en delinquentie onder jongeren met voornamelijk een autochtone achtergrond in Nieuw-Zeeland. Hierbij werd sociaal economische status gemeten door middel van beroepsstatus op basis van

opleidingsniveau en inkomen (Wright, Caspi, Miech & Silva, 1999). Verder is onderzoek verricht naar dit verband bij Marokkaans-Nederlandse jongeren. Uit onderzoek blijkt dat werkloosheid van vader, als indicator van een lage sociaal economische status, en politiecontacten van Marokkaans-Nederlandse jongeren tussen de 12 en 17 jaar ook niet significant samenhingen (Junger & Polder, 1992). Daarentegen blijkt uit onderzoek van Bovenkerk en Fokkema (2015) dat een lage sociaal economische status een sterke voorspeller was voor delinquent gedrag onder Marokkaans-Nederlandse jongemannen tussen de 15 en 25 jaar. De indicatoren van sociaal economische status in dit onderzoek waren opleiding,

besteedbaar huishoudensinkomen en voornaamste inkomstenbron. De resultaten van het onderzoek van Bovenkerk en Fokkema komen dus niet overeen met de andere onderzoeken waarin geen verbanden werden gevonden tussen sociaal economische status en delinquentie bij jongeren. Voorgaand empirisch onderzoek is beperkt bruikbaar om de theorie te toetsen bij Marokkaans-Nederlandse jongeren vanwege de focus op alleen een mannelijke doelgroep in het onderzoek van Bovenkerk en Fokkema (2015), de beperkte meting van sociaal

economische status in het onderzoek van Junger en Polder (1992) die alleen werkloosheid van vader omvatte en het feit dat voorgaande studies zich niet hebben gericht op regelovertredend

(6)

gedrag, waardoor het belangrijk is het verband tussen sociaal economische status en regelovertredend gedrag te onderzoeken in deze groep.

Mogelijk speelt acculturatie een rol in het verband tussen sociaal economische status en regelovertredend gedrag bij migranten. Acculturatie kan beschreven worden als de mate van behoud van de cultuur van het land van herkomst en aanpassing aan de cultuur van het nieuwe land (Stevens, Vollebergh, Pels & Crijnen, 2007). Het is een proces van

veranderingen in overtuigingen, attitudes, waarden en gedragingen als gevolg van contact met andere culturen (Berry, 1980). Berry stelt dat er vier acculturatieprofielen zijn, namelijk integratie, separatie, assimilatie en marginalisatie. De integratie strategie houdt in dat een individu zowel vasthoudt aan de cultuur van origine als zich aanpast aan de nieuwe cultuur. De separatie strategie houdt in dat een individu vasthoudt aan de cultuur van origine en zich niet aanpast aan de nieuwe cultuur. Verder houdt een assimilatie strategie in dat een individu de cultuur van origine niet wilt behouden en zich daarentegen wel aanpast aan de nieuwe cultuur. Ten slotte kan er gesproken worden over een marginalisatie strategie wanneer een individu zowel de cultuur van origine als de nieuwe cultuur afwijst (Berry, 1997).

Er zijn verschillende theorieën die de samenhang tussen sociaal economische status en acculturatie beschrijven. De klassieke assimilatie theorie stelt dat er een sterke samenhang is tussen structurele integratie en sociaal culturele integratie. Sociaal-culturele integratie omvat de mate waarin personen met een migratie achtergrond informele contacten hebben met autochtonen en de mate waarin de cultuur van het gastland wordt overgenomen (Dagevos, 2005). Structurele integratie omvat onder andere het inkomen, de positie op de arbeidsmarkt en opleidingsniveau (Oomen, Driessen & Scheepers, 2003). De klassieke assimilatie theorie voorspelt dus dat er een positief verband is tussen sociaal economische status en acculturatie (Dagevos, 2005).

Meerdere empirische onderzoeken zijn verricht naar het verband tussen sociaal economische status en acculturatie. Acculturatie werd in voorgaande onderzoeken meestal gemeten in een lineair model, waarbij er werd gefocust op de mate van blootstelling aan de nieuwe cultuur. Een laag acculturatie niveau betekent dat een persoon weinig wordt

blootgesteld aan de nieuwe cultuur. Daarentegen betekent een hoog acculturatie niveau dat een persoon veel wordt blootgesteld aan de nieuwe cultuur (Dinh, Roosa, Tein & Lopez, 2002). Uit onderzoek van Negy en Woods (1992) blijkt dat er sprake was van een significante positieve relatie tussen sociaal economische status en acculturatie niveau bij

Latijns-Amerikaanse studenten in Amerika. De auteurs suggereren voorzichtig dat jongeren die in hogere mate geaccultureerd zijn, vaker ouders hadden die hoger opgeleid zijn en hogere

(7)

levensstandaarden hadden. Daarnaast blijkt uit onderzoek van Dagevos en Gijsberts (2007) dat mensen met een Marokkaanse achtergrond die een hogere opleiding hebben gevolgd, vaker contact hadden met autochtonen en minder contact hadden met de eigen etnische groep. Meer gericht zijn op contact met autochtonen verwijst hierbij naar een hogere mate van acculturatie. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat 60% van de Marokkanen die maximaal basisonderwijs heeft gevolgd, zich vooral lid voelde van de etnische herkomstgroep in

tegenstelling tot maar 37% van de Marokkanen die een HBO of WO opleiding heeft gevolgd. Er zijn dus aanwijzingen dat een lagere sociaal economische status samenhangt met een lagere mate van acculturatie. Hierbij moet worden opgemerkt dat dit nog niet specifiek onderzocht is bij Marokkaans-Nederlandse jongeren.

De acculturatie theorie geeft inzicht in het verband tussen acculturatie en regelovertredend- en delinquent gedrag bij jongeren met een migratie achtergrond. De acculturatie theorie stelt dat er sprake kan zijn van strain die gerelateerd is aan acculturatie. Volgens de acculturatie theorie kunnen ervaringen die gerelateerd zijn aan het acculturatie

proces leiden tot etnisch specifieke stressoren die consequenties hebben voor het

psychologische welzijn van een persoon (Berry, 1980). Acculturatie strain wordt beschreven als een psychologisch conflict dat het gevolg kan zijn van pogingen om de verschillen in de culturen te minimaliseren. Het minimaliseren van verschillen in de culturen kan worden ervaren als stressvol door een persoon (Berry, 1998). De strain kan samenhangen met bijvoorbeeld taalproblemen, het ervaren van culturele onverenigbaarheden, verschillen in acculturatie niveaus tussen ouders en jongeren en een gebrek aan cultureel voorgeschreven beschermende waarden zoals culturele trots (Pérez, Jennings & Gover, 2008). Er is een verhoogde kans op delinquentie wanneer de adaptieve middelen van een individu niet toereikend zijnom zich aan te passen aan de nieuwe culturele omgeving (Berry, 1980).

In Amerika zijn meerdere onderzoeken verricht naar acculturatie en delinquent gedrag onder jongeren. Deze onderzoeken richten zich in grote mate op jongeren met een Latijns-Amerikaanse achtergrond (Gonzales e.a., 2007; Sullivan e.a., 2007). Zo blijkt uit onderzoek van Miller, Barnes en Hartley (2011) dat Mexicaans-Amerikaanse middelbare scholieren minder vaak betrokken waren bij gangs, wanneer zij gericht waren op de Amerikaanse cultuur. Daarentegen zijn er ook onderzoeken verricht waaruit blijkt dat Latijns-Amerikaanse jongeren met een hoger acculturatie niveau meer delinquent gedrag vertoonden. De verklaring hiervan is dat een toename van acculturatie leidt tot strains die samenhangen met acculturatie, zoals conflicten met ouders en het ervaren van discriminatie. Wanneer de strain te groot is en jongeren hier niet mee kunnen omgaan, is er een grotere kans op delinquentie (Gil, Vega &

(8)

Dimas, 1994; Samaniego & Gonzales, 1999). Ook is onderzoek verricht naar jongeren met een Aziatische achtergrond in Amerika (Lee, 1998). Zo blijkt uit onderzoek van Wong (1999) dat hechting aan de Chinese cultuur gerelateerd was aan minder delinquentie onder Chinees-Canadese jongeren. Daarentegen was hechting aan de Noord-Amerikaanse cultuur gerelateerd aan juist meer delinquentie onder Chinees-Canadese jongeren. Dit toont aan dat de normen van het land van origine ook invloed uitoefenen op het verband tussen acculturatie en regelovertredend gedrag bij jongeren.

In Nederland hebben de onderzoeken naar het verband tussen acculturatie en gedragsproblemen zich voornamelijk gericht op Marokkaans-Nederlandse jongeren en jongvolwassenen. Uit onderzoek van Ozbek, Bongers, Lobbestael en Nieuwenhuizen (2015) blijkt dat er sprake was van verschillen tussen Marokkaanse en Turkse jongvolwassenen met diverse acculturatie strategieën in externaliserende problemen. Marokkaanse en Turkse jongvolwassenen met een ambivalente strategie vertoonden namelijk meer externaliserende problemen dan jongvolwassenen met een integratie- en separatie strategie. Een ambivalente strategie kan worden beschreven als een matige hechting aan zowel de cultuur van origine als aan de nieuwe cultuur. Voor een persoon is het dan onduidelijk wat zijn of haar culturele oriëntatie is (Stevens, Veen & Vollebergh, 2014). Deze strategie lijkt een tussenvorm te zijn van de integratie strategie en de marginalisatie strategie. De resultaten uit het onderzoek van Stevens, Vollebergh, Pels en Crijnen (2007) lijken hier deels bij aan te sluiten. De resultaten uit het onderzoek tonen namelijk aan dat Marokkaans-Nederlandse meisjes met een

ambivalente strategie meer externaliserende problemen vertoonden dan Nederlandse meisjes met een integratie- en een separatie strategie. Voor

Marokkaans-Nederlandse jongens werd echter geen samenhang gevonden tussen acculturatie strategieën en externaliserende problemen. Deze studies suggereren dus dat Marokkaans-Nederlandse

jongeren met een ambivalente strategie een grotere kans hebben op het vertonen van externaliserende problemen dan jongeren met een integratie- of separatie strategie. Hierbij moet worden opgemerkt dat beide studies de assimilatie strategie en de marginalisatie strategie niet hebben opgenomen, waardoor niet duidelijk is hoe deze twee strategieën samenhangen met externaliserende problemen bij Marokkaans-Nederlandse jongeren. Daarnaast hebben beide studies zich niet specifiek gericht op regelovertredend gedrag, maar ook op andere vormen van externaliserende problemen, zoals agressief gedrag, intrusief gedrag en delinquent gedrag. Hierdoor is het precieze verband tussen acculturatie en regelovertredend gedrag ook nog niet duidelijk.

(9)

Kortom, het is nog niet duidelijk hoe sociaal economische status zich verhoudt tot acculturatie en regelovertredend gedrag bij Marokkaans-Nederlandse jongeren en hoe acculturatie bij deze jongeren samenhangt met regelovertredend gedrag. Ook is onbekend in hoeverre acculturatie een mogelijke mediator is in het verband tussen sociaal economische status en regelovertredend gedrag. In het huidige onderzoek worden twee deelstudies beschreven die uitgevoerd zijn om meer inzicht te krijgen in de complexe relatie tussen sociaal economische status, acculturatie en regelovertredend gedrag bij

Marokkaans-Nederlandse jongeren. In deelstudie 1 is middels data van het i4culture project onderzocht: 1) In hoeverre is er een verband tussen sociaal economische status en regelovertredend gedrag? 2) In hoeverre is er een verband tussen sociaal economische status en acculturatie? 3) In

hoeverre is er een verband tussen acculturatie en regelovertredend gedrag? 4) In hoeverre wordt het verband tussen sociaal economische status en regelovertredend gedrag gemedieerd door acculturatie? Op basis van de eerder besproken theorieën en onderzoeken werd verwacht dat jongeren met een lagere sociaal economische status meer regelovertredend gedrag

vertonen. De tweede hypothese was dat sociaal economische status positief geassocieerd is aan acculturatie. De derde hypothese was dat jongeren met een lage mate van acculturatie en de separatie strategie hanteren meer regelovertredend gedrag vertonen. De laatste hypothese was dat acculturatie het verband tussen lage sociaal economische status en regelovertredend gedrag medieert.

In deelstudie 2 is middels kwalitatief onderzoek meer inzicht verkregen welke

stressoren de Marokkaans-Nederlandse jongeren ervaren in relatie tot hun migrantenstatus en het opgroeien in twee culturen. De general strain theorie stelt dat etnische groepen

blootgesteld worden aan unieke types van strain. Volgens Agnew (1992) zijn er drie typen strain. Strain kan worden opgewekt door het falen in het bereiken van positief gewaardeerde doelen, door de verwijdering van positief gewaardeerde doelen en door de blootstelling aan schadelijke stimuli. Voorbeelden van unieke types van strain voor mensen met een migratie achtergrond zijn het in aanraking komen met vooroordelen en discriminatie. Deze strains kunnen leiden tot een groter risico op delinquent gedrag bij mensen met een migratie

achtergrond (Agnew, 1992). Volgens de acculturatie theorie kunnen mensen met een migratie achtergrond strains ervaren die gerelateerd zijn aan het acculturatie proces, zoals

taalproblemen, het ervaren van onverenigbaarheden tussen de culturen en een

acculturatiekloof tussen ouders en jongeren. Deze strains kunnen ook leiden tot een grotere kans op delinquent gedrag (Pérez, Jennings & Gover, 2008). Een acculturatiekloof kan leiden tot een conflict wanneer de culturele systemen van ouders en jongere met elkaar botsen als

(10)

resultaat van het verschil in acculturatie (Rumbaut & Portes, 2002). Over het algemeen treedt acculturatie sneller op bij kinderen en jongeren dan bij hun ouders (Le & Stockdale, 2008; Stevens, Szapocznik & Kurtines, 1993; Veen & Vollebergh, 2014). Het conflict kan de relatie en kwaliteit van de communicatie tussen ouders en de jongere negatief beïnvloeden en ouders hebben waarschijnlijk minder invloed op hun kinderen. Het tekort aan steun van de ouders en de aanwezigheid van spanningen in de relatie zorgt ervoor dat jongeren een groter risico lopen op gedragsproblemen (Le & Stockdale, 2008; Szapocznik & Kurtines, 1993). Uit onderzoek van Hawkins en Weis (1985) blijkt dat familie conflict een risicofactor was voor delinquentie. Aan de hand van de interviews zou duidelijker moeten worden welke stressoren ervaren worden door Marokkaans-Nederlandse jongeren die de kans op regelovertredend gedrag kunnen vergroten.

Daarnaast is in deelstudie 2 meer inzicht verkregen in de visie van Marokkaans-Nederlandse jongeren over de samenhang tussen sociaal economische status en acculturatie, en of deze de klassieke assimilatie theorie ondersteunt. Zoals eerder genoemd, stelt de klassieke assimilatie theorie dat sociaal economische status positief samenhangt met

acculturatie (Dagevos, 2005). Onderzoek van Dagevos en Gijsberts (2007) geeft aanwijzingen voor deze positieve samenhang bij mensen met een Marokkaanse achtergrond. Het onderzoek toont bijvoorbeeld aan dat mensen met een Marokkaanse achtergrond die een hogere

opleiding hebben gevolgd, vaker contact hadden met autochtonen en minder contact hadden met de eigen etnische groep. Vaker contact hebben met autochtonen verwijst hierbij naar een hogere acculturatie. In deelstudie 2 is middels interviews met Marokkaans-Nederlandse jongeren onderzocht: 1) Welke nadelen ervaren Marokkaans-Nederlandse jongeren met verschillende acculturatie strategieën door het opgroeien in twee culturen? 2) Wat is de visie van Marokkaans-Nederlandse jongeren over de samenhang tussen sociaal economische status en acculturatie? Op basis van de eerder beschreven theorieën werd verwacht dat Marokkaans-Nederlandse jongeren specifieke strains ervaren die gerelateerd zijn aan hun migrantenstatus en aan hun acculturatieproces. De tweede hypothese was dat deze jongeren de visie hebben dat er een positieve samenhang is tussen sociaal economische status en acculturatie.

Aan de hand van de resultaten van het huidige onderzoek kan in beeld worden gebracht of sociaal economische status en acculturatie mogelijke risicofactoren zijn voor regelovertredend gedrag bij Marokkaans-Nederlandse jongeren. Ook kan in beeld worden gebracht in hoeverre sociaal economische status en acculturatie samenhangen, waarbij onderliggende mechanismes in beeld worden gebracht door middel van de visie van de jongeren. Verder wordt gekeken of acculturatie een mediator is tussen sociaal economische

(11)

status en regelovertredend gedrag. Daarnaast kan in beeld worden gebracht welke stressoren de kans op regelovertredend gedrag kunnen vergroten. Preventie en interventies kunnen mogelijk worden ingezet naar aanleiding van de resultaten. Zo kunnen er bijvoorbeeld interventies worden ingezet bij Marokkaans-Nederlandse jongeren die gebruik maken van acculturatie strategieën, die bijdragen aan een verhoogd risico op regelovertredend gedrag, wanneer de resultaten hier aanwijzingen voor geven.

Methoden Steekproef

Deelstudie 1 - Voor deelstudie 1 is er gebruik gemaakt van data van het i4culture project. Dit project richtte zich op jongeren van 15-24 jaar, met een achtergrond in de Antillen, Azië, Suriname, Turkije of Marokko, die in of nabij de vier grote steden van Nederland

woonden, namelijk Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht (Delforterie, Creemers, & Huizink, 2014; Dijkstra, Delforterie, Huizink & Creemers, 2015). De respondenten van het i4culture project zijn benaderd op scholen, op straat of in openbare ruimtes zoals treinstations en winkelcentra. Kenmerken van alle groepen staan beschreven in het manuscript van Dijkstra, Delforterie, Huizink en Creemers (2015).Van de 989 respondenten konden 799 respondenten worden ingedeeld in de vijf eerder genoemde etnische groepen. Etnische achtergrond werd hierbij vastgesteld door het geboorteland van de participant, van één van de ouders of van beide grootouders van één kant van de familie. Immigranten van de eerste, twee en derde generatie zijn betrokken in deze studie. In totaal waren er 213 Marokkaans-Nederlandse deelnemers. Deze subgroep is geselecteerd voor het huidige onderzoek. De gemiddelde leeftijd van de Marokkaans-Nederlandse subgroep was 19.12 jaar (SD = 2.51). Van de

Marokkaans-Nederlandse jongeren was 55.2% vrouw en 44.8% man. Daarnaastis de hoogste opleiding die is gevolgd of afgerond door de respondenten geregistreerd. Van de respondenten volgde 1.9% geen opleiding, 1.9% speciaal onderwijs, 18.8% VMBO, 31.0% MBO, 13.1% HAVO, 23.5% HBO, 6.1% VWO en 3.8% WO.

Deelstudie 2 - Voor deelstudies 2 zijn acht interviews afgenomen bij Marokkaans-Nederlandse jongeren in de leeftijd van 18 tot en met 24 jaar, die in verschillende steden woonden, namelijk Rotterdam, Den Haag, Leiden, Gorinchem en Oss. In totaal zijn zeven respondenten van de tweede generatie betrokken en één respondent van de eerste generatie die als kleuter naar Nederland is gekomen. De gemiddelde leeftijd van de respondenten was 20.38 jaar. Van de jongeren was 50.0% man en 50.0% vrouw. De respondenten varieerden in

opleidingsniveau. Van de acht respondenten volgden vier respondenten MBO, één respondent volgde HBO en drie respondenten volgden WO. De respondenten zijn geworven door middel

(12)

van de sneeuwbalmethode (Bijleveld, 2009). Via drie tussenpersonen is er contact gemaakt met de eerste vier respondenten. Vervolgens zijn via deze vier respondenten vier andere respondenten geworven. De zoektocht was erop gericht om respondenten met verschillende opleidingsniveaus te werven.

Procedure

Deelstudie 1 - De vragenlijsten van het i4culture project zijn ingevuld door de respondenten op papier of via een link op internet. Door middel van de vragenlijsten konden verschillende variabelen worden gemeten zoals sociaal economische status, acculturatie, drugsgebruik, geluk en welzijn, internaliserende problematiek, regelovertredend gedrag en monitoring van ouders (Delforterie, Creemers & Huizink, 2014). De variabelen die relevant waren voor het huidige onderzoek zijn geselecteerd. De respondenten kregen een tegoedbon opgestuurd als beloning voor het meewerken aan het onderzoek. De commissie van ethiek van de Universiteit van Amsterdam heeft deze studie goedgekeurd (Delforterie, Creemers & Huizink, 2014).

Deelstudie 2 - De respondenten van het kwalitatieve onderzoek kregen voor de afname van het interview een informatiebrief over het interview toegestuurd via de mail. In totaal zijn vijf interviews afgenomen door de proefleider op een openbare locatie in de buurt van de woning van de respondent. Daarnaast zijn drie interviews telefonisch afgenomen. Voor het interview moesten de respondenten een toestemmingsformulier ondertekenen. De interviews duurden ongeveer een halfuur. De respondenten kregen een kleine vergoeding aangeboden voor het meewerken aan het onderzoek. De commissie van ethiek van de Universiteit van Amsterdam heeft ook toestemming gegeven voor het uitvoeren van de interviews. Het dossiernummer is 2017-CDE-7710.

Instrumenten

Deelstudie 1 - Acculturatie werd gemeten aan de hand van een aangepaste versie van de Psychological Acculturation Scale (PAS) (Tropp, Erkut, Coll, Alarcón & Garcia, 1999). De originele PAS heeft een hoge mate van betrouwbaarheid (Tropp e.a., 1999).Twee items van de originele PAS, die betrekking hebben op de waardering voor de Nederlandse cultuur, zijn niet gebruikt in het huidige onderzoek. Acculturatie werd gemeten aan de hand van twee schalen, waarvan alle items worden beantwoord op een 5-puntsschaal variërend van 1

(helemaal oneens) tot 5 (helemaal eens). Vijf items van de gebruikte eerste schaal hebben betrekking op de emotionele gehechtheid aan de Nederlandse mensen en de Nederlandse cultuur (α = .81). Een voorbeelditem is: ‘Ik begrijp Nederlandse mensen’. De andere schaal richt zich op gehechtheid aan mensen met dezelfde migratie achtergrond en de cultuur hiervan.

(13)

Deze schaal bestond uit vijf items (α = .79). Een voorbeelditem hiervan is: ‘(…) mensen hebben dezelfde ideeën en waarden als ik’. Voor het huidige onderzoek zijn er meanscores berekend per schaal. Vier groepen zijn gemaakt op basis van de mediaan van beide schalen, namelijk integratie (hoog op native cultuur, hoog op Nederlandse cultuur), separatie (hoog op native cultuur, laag op Nederlandse cultuur), assimilatie (laag op native cultuur, hoog op Nederlandse cultuur) en marginalisatie (laag op native cultuur, laag op Nederlandse cultuur). Assimilatie en integratie werden gezien als een hoge mate van acculturatie, daarentegen werden separatie en marginalisatie gezien als een lage mate van acculturatie.

Regelovertredend gedrag werd gemeten door middel van de Youth Self Report (YSR) bij de 15-17 jarigen en met de Adult Self Report (ASR) bij de 18-24 jarigen (Achenbach 1997; Achenbach, 1991). De items over regelovertredend gedrag worden

ingevuld over de afgelopen zes maanden. De subschaal regelovertredend gedrag van de YSR bestaat uit 15 items (α = .70) en deze subschaal in de ASR bestaat uit 14 items (α = .77). Een voorbeelditem van de YSR is: ‘Ik houd me niet aan de regels, thuis, op school, of ergens anders’. Een voorbeelditem van de ASR is: ‘Ik voel mij niet schuldig als ik iets gedaan heb wat ik niet had moeten doen’. De items van de YSR en de ASR worden beantwoord op een 3-puntsschaal variërend van 1 (helemaal niet) tot 3 (duidelijk of vaak). Voorgaand onderzoek toont ook aan dat de schaal van regelovertredend gedrag van de YSR betrouwbaar is

(Achenbach & Rescorla, 2001). Voor het huidige onderzoek zijn er somscores gemaakt. Deze somscores zijn gehercodeerd in t-scores afhankelijk van leeftijd en sekse (Achenbach, 1991). Vervolgens is regelovertredend gedrag opgedeeld in twee categorieën door middel van een median split, namelijk één groep die laag scoort op regelovertredend gedrag en één groep die hoog scoort op regelovertredend gedrag.

Sociaal economische status-gezinsniveau werd gemeten door middel van items van de Family Affluence Scale 2 (FAS 2) (Currie e.a., 2004). Op basis van het onderzoek van Boyce, Torsheim, Currie en Zambon (2006) werd gebruik gemaakt van drie items van FAS 2 (α = .42). Het eerste item ‘Hebben of hadden jullie thuis een auto?’ wordt beantwoord op een 3-puntsschaal variërend van 1 (nee) tot 3 (ja, twee of meer ). Het tweede item ‘Heb of had je thuis een eigen slaapkamer?’ wordt beantwoord op een 2-puntsschaal variërend van 1 (nee) tot 2 (ja). Het derde item ‘Hoeveel computers hebben jullie thuis?’ wordt beantwoord op een 4-puntsschaal variërend van 1 (geen één) tot 4 (meer dan twee). Hierbij moet worden gezegd dat de cronbach’s alfa van de gebruikte items van FAS 2 geen goede maat is vanwege het verschil tussen items in aantal responsopties (Boyce, Torsheim, Currie & Zambon, 2006). Eerder onderzoek toont aan dat FAS 2 een betrouwbare indicator is van sociaal economische

(14)

status (Liu e.a., 2012). Voor het huidige onderzoek is één somscore berekend van de drie items van FAS 2, genaamd SES-gezinsniveau.

Sociaal economische status-wijkniveau werd gemeten aan de hand van de statusscore, die aan de hand van de postcodes van de deelnemers is verkregen via het Sociaal en Cultureel Planbureau (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2014). Een statusscore geeft aan hoe de sociale status van een wijk is, in vergelijking met andere wijken in Nederland. De statusscore is afgeleid van het gemiddelde inkomen van de mensen in een wijk, het percentage laag opgeleide mensen, het percentage mensen met een laag inkomen en het percentage mensen dat niet werkt. Een score van 0 staat gelijk aan het gemiddelde in Nederland (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2014). Deze variabele gebaseerd op statusscore heet SES-wijkniveau.

Sociale wenselijkheid werd gemeten door middel van een verkorte versie van de Marlow-Crowne Social Desirability Scale (Crowne & Marlowe, 1960). De schaal bestaat uit 10 items (α = .49). Een voorbeelditem is: ‘Als ik een fout heb gemaakt, dan ben ik altijd bereid om dat toe te geven’. Alle items worden beantwoord op een 2-puntsschaal variërend van 1 (waar) tot 2 (niet waar). Hogere scores staan voor een lagere mate van sociale

wenselijkheid. Uit onderzoek blijkt dat de verkorte versie van de Marlowe-Crowne Social Desirability Scale, bestaande uit 13 items betrouwbaar is (Reynolds, 1982). Voor het huidige onderzoek is een somscore gemaakt van de 10 items.

Sekse werd gemeten door middel van een vragenlijst waarin achtergrond informatie werd gemeten. De vraag werd gemeten op een 2-puntsschaal, variërend van 1 (man) tot 2 (vrouw).

Deelstudie 2 - Bij de interviews werd er gebruik gemaakt van een semi gestructureerde vragenlijst. Het interview bestond uit drie onderdelen (zie bijlage). Het eerste gedeelte had het doel om de persoon in beeld brengen met betrekking tot demografische kenmerken. Er werd onder andere gevraagd naar leeftijd en indicatoren van sociaal economische status. Het tweede gedeelte had als doel om de acculturatie strategie van de jongere en de ervaren

knelpunten gerelateerd aan acculturatie in beeld te brengen. Hierbij werd er ook doorgevraagd naar de acculturatie strategie van de ouders en de ervaringen van een jongere bij een

mogelijke acculturatiekloof tussen ouders en jongere. Het laatste gedeelte richtte zich op het in beeld brengen van de visie over de samenhang tussen sociaal economische status en acculturatie. De interviews zijn opgenomen met een voice recorder. De interviews zijn vervolgens getranscribeerd en gecodeerd.

(15)

Analyses

Deelstudie 1 - Voor de onderzoeksvragen van het kwantitatieve onderzoek zijn er

analyses gedaan in SPSS. Voorafgaand aan het beantwoorden van de onderzoeksvragen zijn beschrijvende analyses uitgevoerd. Ten eerste is er een frequentietabel gemaakt van de variabele regelovertredend gedrag. Daarnaast is het gemiddelde en de standaarddeviatie berekend van de sociaal economische status variabelen, bestaande uit SES-wijkniveau en SES-gezinsniveau. Ook is er een frequentietabel gemaakt om de verdeling van de acculturatie strategieën in beeld te brengen.

Onderzoeksvraag 1: ‘In hoeverre is er een verband tussen sociaal economische status en regelovertredend gedrag bij Marokkaans-Nederlandse jongeren?’ werd onderzocht met een logistische regressie met SES-wijkniveau en SES-gezinsniveau, de twee indicatoren van sociale economische status, als onafhankelijke variabelen. Regelovertredend gedrag was de afhankelijke variabele. Er werden twee aparte logistische regressies uitgevoerd voor de twee onafhankelijke variabelen. Daarnaast werd onderzoeksvraag 2: ‘In hoeverre is er een verband tussen sociaal economische status en acculturatie bij Marokkaans-Nederlandse jongeren?’ onderzocht met twee ANOVA’s met acculturatie, bestaande uit vier categorieën als onafhankelijke variabele. SES-wijkniveau en SES-gezinsniveau waren de afhankelijke variabelen. Onderzoeksvraag 3: ‘In hoeverre is er een verband tussen acculturatie en regelovertredend gedrag bij Marokkaans-Nederlandse jongeren?’ werd onderzocht met een logistische regressie analyse met acculturatie, bestaande uit vier categorieën als

onafhankelijke variabele. Regelovertredend gedrag was de afhankelijke variabele. De groep met de integratie strategie was de referentiecategorie. Onderzoeksvraag 4: ‘In welke mate is acculturatie een mediator tussen sociaal economische status en regelovertredend gedrag bij Marokkaans-Nederlandse jongeren?’ werd alleen getoetst wanneer er sprake was van onderlinge verbanden tussen sociaal economische status, acculturatie en regelovertredend gedrag. In dat geval werden jongeren met de twee acculturatie strategieën waarvoor een verband met sociaal economische status en regelovertredend gedrag was gevonden

geselecteerd. Vervolgens werd met een logistische regressie met sociaal economische status en acculturatie als onafhankelijke variabelen en regelovertredend gedrag als afhankelijke variabele onderzocht of er aanwijzingen waren voor mediatie. Er werd bij alle analyses gecontroleerd voor sekse en sociale wenselijkheid.

Deelstudie 2 - De interviews met de jongeren zijn getranscribeerd en gecodeerd. Ten eerste is er open gecodeerd, waarbij er labels zijn toegekend aan stukjes tekst om aan te geven waar het over ging (Boeije, 2005). Voorbeelden hiervan zijn de labels ‘Sociaal economische

(16)

status jongere’ of ‘Nadelen twee culturen’. Na het coderen van twee transcripten is er een korte evaluatie uitgevoerd. Wanneer het nodig was, kon de labelstructuur worden aangepast. Vervolgens zijn de andere transcripten ook open gecodeerd. Daarna is er axiaal gecodeerd, waarbij fragmenten werden geïnventariseerd en met elkaar werden vergeleken. De nadelen werden bijvoorbeeld hierbij onderverdeeld in verschillende categorieën. Na twee transcripten heeft er weer een korte evaluatie plaatsgevonden. Vervolgens is er selectief gecodeerd. Er is een onderverdeling gemaakt in de thema’s: acculturatie strategie van de jongeren, nadelen van het opgroeien in twee culturen, de ervaring met de nadelen, de acculturatie strategie van ouders en mogelijke botsingen hiermee, de visie over de samenhang tussen opleidingsniveau en acculturatie en de visie over de samenhang tussen financiële situatie en acculturatie. Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen is gezocht naar relaties op basis van de frequentie waarin bepaalde patronen terugkwamen in de transcripten. Daarnaast zijn opvallende

uitzonderingen ook belicht. Er zijn citaten geselecteerd van de interviews die de verschillende resultaten illustreren. Tijdens het coderen zijn er logboeken bijgehouden waarin de keuzes staan beschreven.

Resultaten

Deelstudie I: kwantitatief onderzoek Beschrijvende analyses

Op basis van de median split zijn 111 (53.6%) jongeren ingedeeld in de groep met een lage score op regelovertredend gedrag en 96 jongeren (46.4%) in de groep met een hoge score op regelovertredend gedrag. Uit de hele sample gebruikten68 (31.9%) jongeren de integratie strategie, 56 (26.3%) jongeren gebruikten de marginalisatie strategie, 46 (21.6%) jongeren gebruikten de separatie strategie en 43 (20.1%) jongeren gebruikten de assimilatie strategie. Bovenstaande gegevens en de gemiddelde scores op de indicatoren van sociaal economische status zijn te vinden in Tabel 1.

Sociaal economische status, acculturatie en regelovertredend gedrag

Ten eerste zijn er voor onderzoeksvraag 1 twee logistische regressies uitgevoerd om te toetsen in hoeverre er een verband bestaat tussen sociaal economische status en

regelovertredend gedrag. In Tabel 2 zijn de resultaten weergegeven van de logistische regressies. Sociaal economische status vertoonde geen significante associatie met

regelovertredend gedrag (p > .05). Ten eerste is er geen significant verband gevonden tussen SES-gezinsniveau en regelovertredend gedrag (OR 1.15, 95% CI .93, 1.43). Ten tweede is er

(17)

ook geen significant verband gevonden tussen SES-wijkniveau en regelovertredend gedrag (OR 1.20, 95% CI .96, 1.49).

Ten tweede zijn er voor onderzoeksvraag 2 twee ANOVA’s uitgevoerd om te toetsen in hoeverre er een verband bestaat tussen sociaal economische status en acculturatie. De resultaten staan weergegeven in tabel 3. Ten eerste is er geen significante samenhang gevonden tussen SES-gezinsniveau en acculturatie (F(3, 206) = .49, p = .687. Daarnaast is geen significante samenhang gevonden tussen SES-wijkniveau en acculturatie (F(3, 174) = .46, p = .710.

Daarnaast is voor onderzoeksvraag 3 een logistische regressie uitgevoerd om te toetsen in hoeverre een verband bestaat tussen acculturatie en regelovertredend gedrag. De resultaten tonen aan dat er geen significant verband is gevonden tussen acculturatie en regelovertredend gedrag. De jongeren met de separatie strategie (OR 1.14, 95% CI .51, 2.55) en de

marginalisatie strategie (OR 1.42, 95% CI .67, 3.01) hadden geen significant kleinere of grotere kans op het vertonen van regelovertredend gedrag dan de jongeren in de referentie categorie. De referentiecategorie was in dit geval de groep met de integratie strategie. Er is een significante positieve samenhang op trendniveau gevonden tussen de assimilatie strategie (OR 2.24, 95% CI .99, 5.07) en regelovertredend gedrag, wat betekent dat jongeren met een assimilatie strategie een grotere kans hadden op regelovertredend gedrag dan jongeren met een integratie strategie.

Ten slotte is er voor onderzoeksvraag 4 geen analyse uitgevoerd, aangezien er geen onderlinge significante verbanden zijn gevonden tussen sociaal economische status,

acculturatie en regelovertredend gedrag. Hierdoor kan acculturatie geen mediator zijn in het verband tussen sociaal economische status en regelovertredend gedrag.

Deelstudie II: kwalitatief onderzoek

Welke nadelen ervaren Marokkaans-Nederlandse jongeren met verschillende acculturatie strategieën door het opgroeien in twee culturen?

In het huidige kwalitatieve onderzoek herkenden alle respondenten zichzelf in de integratie strategie, waardoor alleen de nadelen die ervaren worden door jongeren met deze integratie strategie onderzocht zijn. Zeven respondenten ervaarden nadelen die betrekking hebben op discriminatie. Respondenten voelen zich onder andere gediscrimineerd op werk, tijdens sollicitaties, op school, op straat en in openbare ruimtes. De meerderheid gaf aan dat ze anders behandeld worden op werk. Zo gaf een respondent aan dat hij in aanraking komt met klanten die de werknemers met een migratie achtergrond ontwijken of uitschelden.

(18)

Daarnaast gaf een andere respondent aan dat ze niet wordt aangenomen voor baantjes, omdat ze een hoofddoekje draagt. De helft van de respondenten heeft ervaring met discriminatie op school. Twee respondenten gaven aan dat de docenten hier ook aan hebben bijdragen. Ten tweede heeft ook de meerderheid te maken met vooroordelen. De respondenten gaven aan te worden gezien als Marokkaan en niet als Nederlander en te worden geassocieerd met het negatieve beeld dat van Marokkanen wordt geschetst. De respondenten hadden het idee dat mensen hen anders aankijken of behandelen door de terrorisme dreiging en door negatieve berichten over Marokkanen in het nieuws. Mensen geven bijvoorbeeld verschillende blikken wanneer een respondent in haar tas rommelt net na een aanslag of mensen doen een stapje terug van een respondent. Ten derde vonden drie respondenten het een nadeel dat ze zich niet thuis voelen in Nederland. De respondenten gaven onder andere aan dat ze in Nederland door anderen worden gezien als een Marokkaan waardoor ze zich niet thuis voelen, dat ze zich onbegrepen voelen door Nederlandse vrienden en medeleerlingen en in een identiteitsstrijd zitten. Ten vierde ervaarde één respondent de achterstand op de Nederlanders als een nadeel. Met deze achterstand bedoelde hij dat hij als kind een taalachterstand had. Daarnaast had hij het idee dat Marokkanen harder moeten werken dan Nederlanders om hetzelfde doel te bereiken. Alle respondenten vonden dat de impact van de nadelen op hun welzijn beperkt is. Ze gaven bijvoorbeeld aan geen last van de discriminatie te hebben, accepteerden en/of relativeerden de discriminatie.Verder is expliciet aan de respondenten gevraagd of zij botsingen ervaarden met ouders door mogelijke verschillen in acculturatie strategie. Het overgrote deel van de respondenten ervaarde geen botsingen met ouders door kleine

verschillen in de acculturatie strategie. Twee hoogopgeleide meisjes ervaarden botsingen met moeder. Zo ervaarde één meisje botsingen met haar moeder door een meningsverschil met betrekking tot de afkomst van de toekomstige partner van het meisje. Daarnaast beschreef het andere meisje dat haar individualistische opstelling botst met de opstelling van haar moeder. Haar moeder ervaart een individualistische opstelling als een egoïstische opstelling. De respondenten hebben het volgende over de nadelen door het opgroeien in twee culturen gezegd:

[Vooroordeel, Vrouw, 19 jaar]

‘Maar dat is toch echt gewoon dat ik nog steeds word aangezien als een Marokkaan ja. En dat nou, Marokkanen komen gewoon heel negatief in het nieuws en daar word je al automatisch mee geassocieerd.’

(19)

[Discriminatie, Man, 21 jaar]

‘Ik bedoel, als ik uitga, dan word ik niet binnengelaten ofzo, dat heb ik zo vaak. Het is gewoon bijna normaal geworden.’

[Niet thuis voelen, Vrouw, 19 jaar]

‘Ik denk dat het ook een nadeel is, omdat je soort van misschien soms niet overal thuis kunt voelen. Omdat wat ik ook net zei, in Marokko ben ik bijvoorbeeld een

Nederlander, terwijl ik hier een Marokkaan ben. Dus wat ben ik eigenlijk echt?’ [Achterstand, Man, 19 jaar]

‘Voor iedereen is het zeg maar normaal dat jij die taal spreekt op dat niveau en dat soort dingen. Dan moeten wij gewoon als Marokkaanse Nederlander, moest ik gewoon meer mijn best doen. In het begin is dat, hoe noem je dat, taalachterstand en dat soort dingen. Dus dat is wel een nadeel.’

[Impact welzijn beperkt, Man, 21 jaar]

‘Ja weet je wat het is. Je kan ermee zitten, maar je kan je ook er overheen zetten, snap je.’

[Botsing moeder ruzie, Vrouw, 19 jaar]

‘Ja, voor mij is het wel frustrerend soms. Want ik heb het gevoel alsof ze me dan niet begrijpt. Maar aan het einde van de dag dan kan ik er niet veel aan doen. Want zij is gewoon in een heel andere omgeving opgegroeid dan ik. Totaal anders ook gewoon. Dus ik kan er niet veel aan doen, zij kan er niet veel aan doen. Ik ga er ook niet over.. Toen ik tiener was, naja ik ben nog steeds tiener. Maar toen ik vijftien zestien was, kon ik er echt heel gefrustreerd van zijn. Ja, waarom begrijp je me niet.. Ik was echt in discussie, echt gewoon ruzies zeg maar. Mijn moeder raakt ook snel gefrustreerd op dat moment en ik ook. Dan clashen we en is het ruzie. Maar daarna ben ik echt boos. Ik distantieer mezelf dan van haar.’

Wat is de visie van Marokkaans-Nederlandse jongeren over de samenhang tussen sociaal economische status en acculturatie?

Ten eerste waren alle respondenten van mening dat het opleidingsniveau positief samenhangt met acculturatie. Bijna alle respondenten hebben aangegeven dat de omgeving

(20)

een belangrijke factor is in de verklaring van de samenhang tussen opleidingsniveau en acculturatie. Hiermee werd voornamelijk bedoeld dat jongeren de cultuur overnemen van klasgenoten en vrienden om zich heen.Volgens de respondenten volgen jongeren met een Marokkaanse achtergrond of een andere migratie achtergrond vaker een opleiding op laag niveau dan opleidingen op hoog niveau. Deze jongeren met een migratie achtergrond zullen dan ook de Nederlandse cultuur in kleinere mate overnemen, aangezien ze minder in contact komen met autochtone jongeren op school. Daarentegen zullen jongeren met een migratie achtergrond die studeren op een hoger niveau meer in contact komen met autochtone studenten en vrienden, waardoor ze de Nederlandse cultuur in grotere mate overnemen. Daarbij vulden drie respondenten aan dat het beheersen van de Nederlandse taal relevant is voor acculturatie. Wanneer mensen hoger zijn opgeleid, zullen zij de Nederlandse taal beter beheersen. Een respondent gaf aan dat mensen met een migratie achtergrond niet weten hoe de Nederlandse cultuur is als ze de Nederlandse taal niet kunnen spreken. Ten tweede benoemden respondenten een veronderstelde samenhang tussen financiële situatie en acculturatie, al hadden ze verschillende ideeën over de aard van deze samenhang. Over het algemeen hadden de respondenten de visie dat mensen met een migratie achtergrond en een minder gunstige financiële situatie vaker niet werken of laaggeschoolde arbeid verrichten. Bovendien wonen ze vaker in een wijk met veel mensen met een migratie achtergrond, waardoor ze minder in aanraking komen met de Nederlandse cultuur. De mensen uit deze wijken houden zich voornamelijk vast aan de cultuur van origine en beïnvloeden elkaar in cultuur. Contact met de Nederlandse bevolking en cultuur is niet nodig. De inkomenssituatie hangt dus niet zo zeer direct samen met acculturatie volgens de respondenten, maar is wel bepalend voor de omgeving waarin mensen wonen, waardoor de inkomenssituatie indirect wel invloed kan hebben op acculturatie. Verder hadden drie respondenten erg veel moeite met de beantwoording van deze vraag. Hiervan kon één respondent geen antwoord geven op de vraag. De andere respondent gaf aan dat ze een beetje naar rechtse ideeën neigde, maar durfde geen uitspraken hierover te doen. De derde respondent gaf ook aan dat hij het niet precies wist, maar had het idee dat er geen samenhang is tussen financiële situatie en acculturatie. Drie respondenten hebben het volgende gezegd over de samenhang tussen sociaal economische status en acculturatie:

[Opleidingsniveau, Man, 21 jaar]

‘Ja bij hoogopgeleiden is het denk ik, die zijn sowieso al wat meer aangepast aan de andere cultuur. Omdat je dan meer te maken hebt met de ander, aangezien je ook in

(21)

het normale leven kom je ook veel met de ander in contact, waardoor je kennis moet hebben van anderen om gedaan te krijgen wat je wilt.’

[Financiële situatie, Vrouw, 19 jaar]

‘Nee ja, ik kan daar niet echt een uitspraak over doen. Want ik zou dan eigenlijk denken, dat als je het niet breed hebt, dat je dan minder accultureert, maar… Maar zoals ik al zei, wij hebben het ook niet heel breed. En ik merk wel dat zowel, ik ben dan de oudste tot aan mijn jongste zusje, allemaal redelijk goed geïntegreerd zijn.’

[Financiële situatie, Man, 19 jaar]

‘Nou als je zeg maar minder verdient, dan woon je over het algemeen in een sociale huurwoning. Dan kom je terecht in, bij in de buurt van mensen die in dezelfde situatie verkeren. Ik neem als voorbeeld Schilderswijk. En dan vind er ruimtelijke segregatie plaats toch, zo noem je dat.’

Discussie

Voorheen zijn meerdere onderzoeken verricht naar het verband tussen acculturatie en externaliserende gedragsproblemen bij Marokkaans-Nederlandse jongeren (Ozbek, Bongers, Lobbestael & Nieuwenhuizen, 2015; Stevens, Vollebergh, Pels & Crijnen, 2007).

Daarentegen is geen onderzoek verricht naar de onderlinge verbanden tussen sociaal economische status, acculturatie en regelovertredend gedrag bij Marokkaans-Nederlandse jongeren. Onderzoek verrichten naar de onderlinge verbanden hiertussen is cruciaal, omdat hiermee mogelijk in beeld kan worden gebracht welke Marokkaans-Nederlandse jongeren tot de risicogroep van regelovertredend gedrag behoren op basis van sociaal economische status en acculturatie strategie. Wanneer blijkt dat sociaal economische status en bepaalde

acculturatie strategieën mogelijke risicofactoren zijn voor regelovertredend gedrag, kunnen preventie en interventies worden ingezet bij Marokkaans-Nederlandse jongeren. Daarbij brengt het huidige onderzoek mechanismes in beeld in de onderlinge verbanden, die aangrijpingspunten kunnen bieden voor preventie en interventies.

In de huidige studie onder 15-24 jarige Marokkaans-Nederlandse jongeren werd kwantitatief onderzocht in hoeverre er onderlinge verbanden zijn tussen sociaal economische status, acculturatie en regelovertredend gedrag. Om meer inzicht te krijgen in de onderlinge verbanden werd daarnaast middels kwalitatief onderzoek gekeken welke nadelen

Marokkaans-Nederlandse jongeren ervaren door het opgroeien in twee culturen. Deze nadelen kunnen mogelijk bijdragen aan regelovertredend gedrag. Daarnaast werd gekeken welke visie

(22)

Marokkaans-Nederlandse jongeren hebben over de samenhang tussen sociaal economische status en acculturatie. Uit het huidige kwantitatieve onderzoek blijkt dat sociaal economische status van Marokkaans-Nederlandse jongeren, zowel op gezinsniveau als op wijkniveau, niet samenhangt met regelovertredend gedrag en acculturatie. Daarnaast is er ook geen samenhang tussen acculturatie en regelovertredend gedrag onder de jongeren. Op basis van deze

bevindingen kan de hypothese dat de samenhang tussen sociaal economische status en regelovertredend gedrag gemedieerd wordt door acculturatie verworpen worden.

Het ontbreken van verbanden tussen sociaal economische status, acculturatie en regelovertredend gedrag is tegengesteld aan de verwachtingen. Ten eerste werd op basis van de klassieke strain theorieën en onderzoek naar Marokkaans-Nederlandse jongemannen tussen de 15 en 25 jaar verwacht dat een lagere sociaal economische status leidt tot een groter risico op regelovertredend gedrag (Agnew, 1992; Bovenkerk & Fokkema, 2015; Cloward & Ohlin, 1960; Cohen, 1955; Merton, 1938). De resultaten van het huidige onderzoek komen

daarentegen deels overeen met andere onderzoeken naar het verband tussen sociaal

economische status en delinquentie onder jongeren. Meerdere onderzoeken tonen namelijk aan dat er geen verbanden bestaan tussen sociaal economische status en delinquentie onder jongeren met of zonder migratie achtergrond (Agnew, Matthews, Bucher, Welcher & Keyes, 2008; Junger & Polder, 1992; Wright, Caspi, Miech & Silva, 1999). Een mogelijke verklaring voor het verschil tussen de huidige studie met de klassieke strain theorieën en de studie van Bovenkerk en Fokkema, zou kunnen zijn dat het huidige onderzoek zich richt op

regelovertredend gedrag in plaats van delinquent gedrag. Een groot deel van de deelnemers bevond zich tijdens het huidige onderzoek in de puberteit. Deze fase kan zich kenmerken door lastig gedrag, meer tegendraadsheid en grensoverschrijdend gedrag (Clerkx, De Groot & Prins, 2011). Het zou kunnen zijn dat zowel jongeren met een lage als hoge sociaal economische status regelovertredend gedrag vertonen in de puberteitsfase, waardoor sociaal economische status niet samenhangt met regelovertredend gedrag, maar wel met ernstigere

gedragsproblemen zoals delinquent gedrag. Daarnaast moet worden opgemerkt dat de

doelgroep van het onderzoek van Bovenkerk en Fokkema (2015) waarin er wel een verband werd gevonden tussen sociaal economische status en delinquent gedrag ouder was dan de doelgroepen van de voorgaande onderzoeken waarin geen verband werd gevonden (Agnew, Matthews, Bucher, Welcher & Keyes, 2008; Junger & Polder, 1992; Wright, Caspi, Miech & Silva, 1999). Het resultaat van het onderzoek van Bovenkerk en Fokkema (2015) sluit aan bij onderzoek van Thornberry en Farnworth (1982) waarbij er een sterke relatie werd gevonden tussen sociaal economische status en delinquent gedrag bij volwassenen in tegenstelling tot de

(23)

relatie bij jongeren. Ten slotte moet worden opgemerkt dat het huidige onderzoek zich ook heeft gericht op sociaal economische status op wijkniveau, in tegenstelling tot voorgaande onderzoeken die zich alleen hebben gericht op sociaal economische status op gezinsniveau (Agnew, Matthews, Bucher, Welcher & Keyes, 2008; Junger & Polder, 1992; Wright, Caspi, Miech & Silva, 1999). Dit geeft nieuwe informatie over het verband tussen verschillende indicatoren van sociaal economische status en regelovertredend gedrag bij Marokkaans-Nederlandse jongeren, waarbij uit het huidige onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen samenhang is gevonden tussen sociaal economische status op wijkniveau en

regelovertredend gedrag.

Ten tweede werd op basis van de klassieke assimilatie theorie en voorgaand onderzoek verwacht dat jongeren met een hogere sociaal economische status een hogere acculturatie zouden laten zien dan jongeren met een lagere sociaal economische status (Dagevos, 2001; Dagevos & Gijsberts, 2007). Het verschil in resultaten tussen huidig onderzoek en voorgaand onderzoek kan worden verklaard doordat sociaal economische status en acculturatie op een andere manier gemeten zijn dan in andere studies. In het huidige onderzoek is bijvoorbeeld gebruik gemaakt van een relatieve indeling in acculturatie strategie op basis van de mediaan in tegenstelling tot een absolute maat. Een gevolg hiervan kan zijn dat de groepen meer op elkaar lijken, waardoor het moeilijker is om een verband te vinden. Dit kan mogelijk een verklaring bieden voor het insignificante verband. Daarnaast is in het huidige onderzoek gebruik gemaakt van sociaal economische status op gezins- en wijkniveau in tegenstelling tot voorgaand onderzoek, waarbij alleen sociaal economische status op individueel niveau is gebruikt (Dagevos, 2001; Dagevos & Gijsberts, 2007). Sociaal economische status op individueel niveau is veel specifieker, waardoor dit mogelijk verschillen in acculturatie kan verklaren, die niet te verklaren zijn door sociaal economische status op gezins- en wijkniveau. Uit onderzoek van Stevens, Pels, Vollebergh & Crijnen (2004) blijkt bijvoorbeeld dat

Marokkaans-Nederlandse jongeren meer gehecht waren aan de Nederlandse cultuur dan hun ouders. Waarschijnlijk hangt dit acculturatieverschil samen met opleidingsniveau. De

jongeren van de tweede generatie zijn hoger opgeleid dan hun ouders die doorgaans veel lager zijn opgeleid (Gijsberts & Dagevos, 2009). Deze jongeren zijn dan ook meer gericht op de Nederlandse cultuur dan hun ouders, omdat de jongeren in Nederland zijn opgegroeid, naar school zijn gegaan en Nederlandse vrienden hebben gemaakt (Stevens, Pels, Vollebergh & Crijnen, 2004). Uit onderzoek blijkt dat hoe langer een kind met een migratie achtergrond naar school is gegaan, hoe groter de kans was op acculturatie (Perez & Padilla, 2000). Binnen een gezin kunnen er dus veel verschillen zijn op het gebied van opleidingsniveau en

(24)

acculturatie, waardoor er geen samenhang is tussen sociaal economische status op gezinsniveau en acculturatie.

Ten derde werd op basis van de acculturatie theorie en voorgaand onderzoek verwacht dater verschillen bestaan in de mate van het vertonen van regelovertredend gedrag tussen jongeren met verschillende acculturatie strategieën (Berry, 1980; Ozbek, Bongers, Lobbestael & Nieuwenhuizen, 2015; Stevens, Vollebergh, Pels & Crijnen 2007). Er werd verwacht dat jongeren die minder geaccultureerd zijn en de separatie strategie hanteren meer

regelovertredend gedrag vertonen. Uit het huidige onderzoek blijkt echter dat

regelovertredend gedrag niet vaker voorkwam bij jongeren met een separatie strategie en een marginalisatie strategie in vergelijking met jongeren met een integratie strategie. Jongeren met een assimilatie strategie rapporteerden op trendniveau significant meer regelovertredend gedrag dan jongeren met een integratie strategie. Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van een significant verband tussen de acculturatie strategieën en regelovertredend gedrag, is dat dit verband afhankelijk is van de ernst van de problematiek. In het huidige onderzoek is alleen gekeken naar regelovertredend gedrag. Mogelijk geldt ook hier dat regelovertredend gedrag toe te schrijven is aan de puberteit (Clerkx, De Groot & Prins, 2011), waardoor acculturatie strategie minder bepalend wordt. Ten slotte richtten eerdere studies naar het verband tussen acculturatie en externaliserende gedragsproblemen bij

Marokkaans-Nederlandse jongeren zich niet op de assimilatie strategie, waardoor het niet mogelijk is om het resultaat van de huidige studie te vergelijken met andere studies die zich hebben gericht op Marokkaans-Nederlandse jongeren (Ozbek, Bongers, Lobbestael & Nieuwenhuizen, 2015; Stevens, Vollebergh, Pels & Crijnen 2007). Onderzoek naar jongeren met een

Latijns-Amerikaanse achtergrond in Amerika toont aan dat de jongeren met een assimilatie strategie ook de meeste gedragsproblemen lieten zien (Sullivan e.a., 2007). Een mogelijke verklaring hiervan zou kunnen zijn dat strains die gerelateerd zijn aan acculturatie kunnen toenemen, wanneer er in grotere mate wordt aangepast aan de nieuwe cultuur. Hierbij kan er worden gedacht aan strains zoals conflicten met ouders (Pérez, Jennings & Gover, 2008). Wanneer jongeren niet met de strains kunnen omgaan, is er een vergrote kans op gedragsproblemen (Gil, Vega & Dimas, 1994; Samaniego & Gonzales, 1999).

Ten slotte kan de hypothese dat de samenhang tussen sociaal economische status en regelovertredend gedrag bij Marokkaans-Nederlandse jongeren gemedieerd wordt door acculturatie verworpen worden. Voorheen is nog geen onderzoek verricht naar een mogelijk mediërende werking van acculturatie. Aangezien uit de voorgaande theorieën en onderzoek blijkt dat er onderlinge verbanden zijn tussen sociaal economische status, acculturatie,

(25)

externaliserende gedragsproblemen en delinquent gedrag, werd de hypothese gesteld dat acculturatie een mediator is tussen sociaal economische status en regelovertredend gedrag. Uit de resultaten van het huidige onderzoek is gebleken dat sociaal economische status niet

samenhangt met regelovertredend gedrag, waardoor het niet meer relevant was om mediatie te toetsen. Op basis van de huidige data kan de hypothese verworpen worden. Toch wordt de hypothese niet volledig afgeschreven, aangezien bepaalde kenmerken van het onderzoek invloed kunnen hebben gehad op de resultaten. Zo is de keuze gemaakt om gebruik te maken van relatieve maten voor acculturatie strategie en regelovertredend gedrag, waardoor mogelijk andere resultaten zijn verkregen. Daarnaast kan de uitkomstmaat regelovertredend gedrag een verklaring bieden voor het ontbreken van verbanden met sociaal economische status en acculturatie. Zoals eerder gezegd kan regelovertredend gedrag onder jongeren mogelijk toegeschreven worden aan de puberteit. Daarentegen is delinquent gedrag waarschijnlijk in kleinere mate toe te schrijven aan de puberteit. Verder kan de samenstelling van de

respondentengroep een verklaring bieden voor het uitblijven van verbanden. Het is namelijk nadelig dat de respondenten van het i4culture project gevraagd zijn voor deelname aan het onderzoek. Er kan verwacht worden dat de groep jongeren die heeft ingestemd en heeft deelgenomen, zich over het algemeen meer houdt aan regels. Waarschijnlijk zullen jongeren die regelovertredend gedrag vertonen minder snel meewerken aan een onderzoek. Mogelijk kenmerkt de groep zich dus door jongeren die in grote mate regels naleven, wat een

verklaring kan bieden voor het uitblijven van verbanden.

Uit de resultaten van het kwalitatieve onderzoek kan geconcludeerd worden dat Marokkaans-Nederlandse jongeren die een integratie strategie hanteren verschillende nadelen ervaren door het opgroeien in twee culturen. De resultaten suggereren dat veel Marokkaans-Nederlandse jongeren ervaring hebben met discriminatie en vooroordelen en dat een gedeelte van hen ervaring heeft met zich niet thuis voelen in Nederland. Daarnaast suggereren de

resultaten dat hoogopgeleide Marokkaans-Nederlandse meisjes botsingen ervaren met moeder, doordat moeder meer gericht is op de Marokkaanse cultuur dan dochter. De impact van de nadelen op het welzijn lijkt beperkt te zijn.

Bovenstaande nadelen kunnen worden gekoppeld aan theorieën die ervaren nadelen in verband brengen met regelovertredend gedrag en delinquentie onder jongeren met een

migratie achtergrond. Marokkaans-Nederlandse jongeren ervaarden etnische specifieke strains die volgens Agnew (1992) de kans op delinquentie vergroten, zoals het in aanraking komen met discriminatie en vooroordelen. Agnew heeft drie vormen van strain beschreven, die toegepast kunnen worden op discriminatie. Ten eerste kan discriminatie ertoe leiden dat

(26)

jongeren met een Marokkaans-Nederlandse achtergrond niet in staat zijn om positief gewaardeerde doelen te bereiken, zoals het krijgen van een baan. Ten tweede kan

discriminatie leiden tot verlies van positief gewaardeerde stimuli. Een voorbeeld hiervan is dat een baantje een minder positief gewaardeerde stimulus kan worden voor jongeren, wanneer ze in aanraking komen met discriminatie op werk door klanten. Ten slotte zorgt discriminatie voor het in aanraking komen met negatieve stimuli, zoals wanneer mensen afstand nemen van de jongeren. Naast de ervaring met discriminatie en vooroordelen,

ervaarden Marokkaans-Nederlandse jongeren ook strains die gerelateerd zijn aan acculturatie, zoals acculturatieverschil tussen ouder en kind en taalproblemen (Pérez, Jennings & Gover, 2008). De resultaten suggereren dat met name hoogopgeleide meisjes botsen met ouders door het acculturatie verschil. Deze botsingen zijn te verklaren door de traditionele gender

rolverdeling die vaak aanwezig is in Marokkaanse Islamitische families in Nederland (Pels & De Haan, 2003). Marokkaans-Nederlandse meisjes moeten zich houden aan meer regels en zijn meer beperkt in hun vrijheid dan jongens. Wanneer meisjes afstand nemen van de Marokkaanse cultuur, kan dit mogelijk meer impact hebben op hun attitude en gedrag en kan dit zichtbaarder zijn in huis (Stevens, Vollebergh, Pels & Crijnen, 2007). Dit kan vervolgens leiden tot botsingen met ouders. Echter suggereren de resultaten dat Marokkaans-Nederlandse jongeren weinig gerelateerde stress ervaarden en vonden ze de impact van de nadelen op hun welzijn beperkt. In het huidige onderzoek zijn alleen jongeren met een integratie strategie opgenomen, waardoor geen uitspraken kunnen worden gedaan over ervaren nadelen en de impact hiervan op het welzijn bij jongeren die andere strategieën hanteren.

Naast het in beeld brengen van de ervaren nadelen, is ook in beeld gebracht wat de visie is van Marokkaans-Nederlandse jongeren met betrekking tot de samenhang tussen sociaal economische status en acculturatie. Hierbij werden opleidingsniveau en financiële situatie als indicatoren van sociaal economische status genoemd die in verband werden gebracht met acculturatie. Deresultaten suggereren dat volgens jongeren opleidingsniveau indirect positief samenhangt met acculturatie, waarbij opleidingsniveau bepalend is voor omgang met bepaalde vrienden en klasgenoten. Deze veronderstelde samenhang komt overeen met de resultaten van het onderzoek van Dagevos en Gijsberts (2007) waaruit blijkt dat mensen met een Marokkaanse achtergrond die een hogere opleiding hebben gevolgd, vaker contact hadden met autochtonen en minder contact hadden met de eigen etnische groep.

Ten tweede werd een samenhang verondersteld tussen financiële situatie en

acculturatie, waarbij de inkomenssituatie bepalend is voor de woonomgeving waarin mensen terecht komen en de omgang met mensen met of zonder een migratie achtergrond. Dit wordt

(27)

ondersteund door onderzoek waaruit blijkt dat hoe hoger het percentage is van bewoners van niet Westerse origine in een buurt, hoe lager de sociaal economische status op wijkniveau is. Er is een relatie tussen het wonen in wijken met een hoge ruimtelijke concentratie van mensen met een migratie achtergrond en de sociaal-culturele integratie (Dagevos, 2011). In wijken waar weinig mensen wonen met een migratie achtergrond, hebben de mensen met een

migratie achtergrond vaker contact met autochtonen dan in wijken waar veel mensen met een migratie achtergrond wonen, wat acculturatie kan bevorderen (Dagevos, 2007). Hier is dus sprake van een positief verband. Uit de resultaten kan gesteld worden dat een hogere sociaal economische status indirect lijkt samen te hangen met acculturatie. De mening van

Marokkaans-Nederlandse jongeren komt dus overeen met de klassieke assimilatie theorie en de resultaten van voorgaand onderzoek.

Het huidige onderzoek heeft een aantal beperkingen. Voor het kwantitatieve

onderzoek geldt als eerste beperking dat regelovertredend gedrag op klinisch niveau relatief weinig voorkwam en de verdeling niet normaal was. Hierdoor is gekozen voor een dichotome maat met de mediaan als afkappunt, waardoor informatie verloren is gegaan en de power afneemt (Farewell, Tom & Royston, 2012; Iacobucci e.a., 2015). Deze beperking geldt ook voor de acculturatie variabele. Verder zijn de resultaten niet generaliseerbaar naar alle Marokkaans-Nederlandse jongeren, aangezien alleen jongeren zijn geworven die in of nabij de vier grote steden van de randstad woonden. Daarnaast heeft het kwalitatieve onderzoek ook een aantal beperkingen. In totaal zijn acht interviews afgenomen met

Marokkaans-Nederlandse jongeren, waarvan vier respondenten afkomstig zijn uit dezelfde wijk. Dit maakt het lastig om de resultaten van de interviews te generaliseren naar Marokkaans-Nederlandse jongeren in heel Nederland. Ten slotte is het een nadeel dat alleen Marokkaans-Nederlandse jongeren die gebruik maakten van de integratie strategie zijn geïnterviewd. Hierdoor kan niet in beeld worden gebracht of jongeren met verschillende acculturatie strategieën andere nadelen ervaren of meer impact ondervinden van de nadelen. In vervolgonderzoek zou gebruik kunnen worden gemaakt van een vragenlijst zoals de Psychological Acculturation Scale (Tropp e.a., 1999) om jongeren in te delen in een acculturatie strategie in plaats van dat jongeren zichzelf indelen in een acculturatie strategie op basis van hun visie.

Ondanks de beperkingen heeft de huidige studie een bijdrage gegeven op

wetenschappelijk gebied. Hoewel jongeren nadelen ervaren die de kans op regelovertredend gedrag kunnen vergroten zoals discriminatie en vooroordelen, en van mening zijn dat

opleidingsniveau en financiële situatie invloed hebben op acculturatie, zijn verbanden tussen sociaal economische status, acculturatie en regelovertredend gedrag niet aantoonbaar in

(28)

huidig kwantitatief onderzoek. Er zijn aanwijzingen gevonden dat opleidingsniveau en financiële situatie samen kunnen hangen met acculturatie, omdat ze de omgeving bepalen waarin een jongere opgroeit. Het is aan te raden om vervolgonderzoek te richten op deze verbanden tussen sociaal economische status, acculturatie en de mediërende werking van de omgeving. Wanneer vervolgonderzoek ondersteuning biedt voor de aanwijzingen van het kwalitatieve onderzoek, zou er kunnen worden gedacht aan het investeren in taal, opleiding en arbeidsdeelname van mensen met een migratie achtergrond, zodat dit mogelijk zal leiden tot minder sociaal-culturele afstand tussen mensen met een migratie achtergrond en mensen zonder migratie achtergrond (Dagevos & Gijsberts, 2007; Gijsberts & Dagevos, 2005). Daarnaast zou er kunnen worden gedacht aan het oprichten van meer gemengde wijken in steden om de interactie tussen mensen met een migratie achtergrond en mensen zonder migratie achtergrond te intensiveren (Gijsberts & Dagevos, 2005). Hoewel op basis van de resultaten van het kwantitatieve onderzoek acculturatie geen risicofactor vormt voor

regelovertredend gedrag bij Marokkaans-Nederlandse jongeren, zijn er wel aanwijzingen dat opgroeien in twee culturen gepaard gaat met strains die de kans op regelovertredend gedrag kunnen vergroten. Hierbij moet nogmaals worden opgemerkt dat deze resultaten alleen te generaliseren zijn naar jongeren met een integratie strategie. Marokkaans-Nederlandse jongeren hebben ervaring met discriminatie en vooroordelen. Ze hebben aangegeven dat de media een grote rol spelen in de discriminatie en vooroordelen door de negatieve

berichtgeving over Marokkaanse-Nederlanders. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op het verband tussen etnisch specifieke strains en regelovertredend gedrag bij Marokkaans-Nederlandse jongeren. Wanneer ondersteuning wordt gevonden dat etnisch specifieke strains zoals vooroordelen en discriminatie in verband staan met regelovertredend gedrag, zouden preventie en interventies kunnen worden ingezet. Er zou dan bijvoorbeeld kunnen worden gedacht aan het aanpassen van de structuur en de werkwijze van de media om nieuwe

vooroordelen over de islam, moslims en mensen met een migratie achtergrond te voorkomen (Shadid, 2005). Daarnaast zouden scholen en gemeenschapsprogramma’s kennis kunnen verschaffen aan leraren en ouders hoe er hulp kan worden geboden aan Marokkaans-Nederlandse kinderen en jongeren die in aanraking kunnen komen met discriminatie om mogelijk regelovertredend gedrag tegen te gaan (Bogart e.a., 2013).

Naar aanleiding van het huidige onderzoek kunnen aanbevelingen worden gedaan voor vervolgonderzoek. Kwantitatief vervolgonderzoek naar het verband tussen sociaal

economische status, acculturatie en regelovertredend gedrag moet gebruik maken van een grotere respondentensample via een steekproef over plaatsen in heel Nederland, waardoor de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Interim and final Reports of the Commission ap- pointed to enquire into the question of the Future form of Government in t.t.e South West Africa

The Peer Learning on the participation of young people with mental health issues has been an initiative of the Youth Directorate of the Dutch Ministry of Health, Welfare and Sport

Onderhoudsmedewerkers uit het deeltijds secundair onderwijs Max 1 deeltijdse onderhoudsmedewerker per scholengemeenschap Aantal plaatsen voor DBSO’ers bleef na hervorming

Tot slot willen we weten of de jongeren die alleen een virus hebben verstuurd of iemand online hebben bedreigd, afwijken qua achtergrondkenmerken van jongeren die geen of

Het belang van abstinentie voor jongens is gemeten met 6 items, namelijk: “Voor een jongen is het belangrijk om maagd te blijven tot het huwelijk”, “Het hebben van seksuele ervaring

In the second type, we apply two super-resolution methods: (1) a model based method and (2) a feature based method on the low-resolution (both real and downsampled) images and

Indien aandelen in de verkrijgende rechtspersoon binnen drie jaar na de fusie geheel of ten dele, direct of indirect worden vervreemd aan een lichaam dat niet met de

The bubble growth and the jet velocity were measured as a function of the devices geometry (channel diameter D and chamber width A).. The fastest jets were those for relatively