• No results found

De doeltreffendheid van de Sociale Vaardigheidstraining op Maat bij jongeren met ADHD

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De doeltreffendheid van de Sociale Vaardigheidstraining op Maat bij jongeren met ADHD"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De doeltreffendheid van de Sociale

Vaardigheidstraining op Maat bij

jongeren met ADHD

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam

Student: Marije Slik

Studentnummer: 11141468

Scriptiebegeleider UvA: Mevr. E. Kornelis

Scriptiebegeleider de Waag: Mevr. L.M. Hoogsteder

Tweede beoordelaar: Dhr. Prof. Dr. G.J.J.M. Stams

Amsterdam, juli, 2016

(2)

2

Abstract

The Responsive Social Skill Training (SoVa op Maat) is a cognitive behavioural intervention for adolescents between the ages of 15 to 21 years old who are treated in a juvenile justice institution. The aim of the intervention is to improve the social skills of the juvenile delinquents, by focusing on inadequate cognitions, the inability to take perspective and the lack of problem-solving skills, in order to reduce the risk of recidivism. The present research was focused on the effectiveness of the Responsive Social Skill Training. In addition, the influence of ADHD on the effect of the this intervention was taken into consideration. It was expected that the Responsive Social Skill Training is effective for both peer groups, but that adolescents not suffering from ADHD would benefit more from the intervention. The random sample consisted of 48 adolescents without ADHD and 19 adolescents with ADHD. The research findings revealed that both groups showed positive changes in their repertoires of social skills. Also, the risk of recidivism was reduced in both groups. Moreover, adolescents suffering from ADHD showed more significant positive changes in attention and less significant changes in stress and coping than adolescents not suffering from ADHD. Because this research concerns only a small sample, lacking a control group, more research is recommended.

KEYWORDS: Personalised Social Skill Training, SoVa op Maat, social skills,

RNR-principles, cognitive behavioral therapy, intervention, ADHD, behavioural disorder, antisocial.

(3)

3

Samenvatting

De Sociale Vaardigheidstraining op Maat (SoVa op Maat) is een cognitief gedragsmatige interventie voor jongeren tussen de 15 en 21 jaar die in een residentiële setting verblijven. Het doel van de interventie is om de sociale vaardigheden van de jongeren te verbeteren, door onder andere de aanpak van inadequate cognities, het onvermogen tot het nemen van perspectief en het tekort aan oplossingsvaardigheden, om zo de kans op recidive te verkleinen. Het huidige veranderonderzoek richtte zich op de doeltreffendheid van de SoVa op Maat. Daarbij werd gekeken naar de invloed van ADHD op de werkzaamheid van de SoVa op Maat. Verwacht werd dat de SoVa op Maat doeltreffend is voor beide doelgroepen, maar dat de jongeren zonder ADHD meer positieve veranderingen zouden laten zien. De steekproef bestond uit 48 jongeren zonder ADHD en 19 jongeren met ADHD. Uit de onderzoeksresultaten bleek dat jongeren met en zonder ADHD positieve veranderingen lieten zien in hun repertoire aan sociale vaardigheden. Ook was het recidiverisico bij beide groepen verminderd. Daarnaast is gebleken dat jongeren met ADHD in vergelijking met jongeren zonder ADHD grotere positieve veranderingen lieten zien wat betreft het verminderen van aandachtstekort en minder grote veranderingen lieten zien wat betreft stress en coping. Vanwege het feit dat het om een kleine steekproef zonder controlegroep gaat, is vervolgonderzoek gewenst.

KEYWORDS: SoVa op Maat, sociale vaardigheden, RNR-principes, cognitieve

(4)

4

Inleiding

In de huidige maatschappij wordt antisociaal gedrag van jongeren breed erkend als een belangrijk probleem. Antisociaal gedrag omvat agressieve en/of delinquente handelingen (Liu, 2004), die serieuze psychische en fysieke schade aan kunnen richten aan slachtoffer(s) en dader(s) (Loeber, Burke, & Pardini, 2009). Het gedrag kan direct of indirect schade toebrengen aan anderen, doordat het belangrijke sociale, juridische en morele regels overtreedt (Barriga, Morrison, Liau, & Gibbs, 2001; Liu, 2004). Om deze reden kan antisociaal gedrag een grote kostenpost zijn voor de samenleving (Loeber et al., 2009). Daarnaast kan een tekort aan sociale vaardigheden bij jongeren met (sterke trekken van) een gedragsstoornis een belangrijke oorzaak zijn voor het ontwikkelen en voortzetten van antisociaal gedrag in de vorm van een criminele carrière (Beelmann & Lösel, 2006). Zo heeft follow-up onderzoek aangetoond dat er een grote kans is dat antisociale gedragsstoornissen overgaan in een antisociale persoonlijkheidsstoornis in de volwassenheid (BihlarMuld, Jokinen, Bolte, & Hirvikoski, 2013; Mannuzza, Klein, Abikoff, & Moulton, 2004). Om dit te voorkomen is het essentieel om antisociaal gedrag te behandelen door jongeren onder andere meer sociale vaardigheden aan te leren (Beelmann & Lösel, 2006). Een interventie die dit beoogt, is de Sociale Vaardigheidstraining op Maat (SoVa op Maat) (Hoogsteder, 2013a). In dit onderzoek wordt gekeken naar de doeltreffendheid van deze interventie. Vanuit wetenschappelijke literatuur is bekend dat jongeren met antisociaal gedrag in combinatie met ADHD meer sociale vaardigheidstekorten kennen dan jongeren met alleen antisociaal gedrag (Nijmeijer et al., 2008). Daarom wordt eveneens onderzocht of er verschil is in doeltreffendheid van de SoVa op Maat bij jongeren met en zonder ADHD.

In dit onderzoek worden sociale vaardigheden gedefinieerd als elk sociaal gedrag dat geaccepteerd is en dat bijdraagt tot het initiëren en behouden van positieve sociale interacties (Gresham, 2004; Prins, 1995). Een sociaal vaardig persoon is in staat om zich aan te passen

(5)

5 aan zijn omgeving en aan verschillende situaties, wordt geaccepteerd door leeftijdsgenoten en wordt verwacht conflicten adequaat op te lossen en goed te communiceren met anderen (Merrel & Gimpel, 1998). Bij jongeren met delinquent gedrag zijn sociale vaardigheidstekorten te zien. Delinquente jongeren zijn bijvoorbeeld minder zelfredzaam dan niet-delinquente jongeren: zij hebben meer moeite met het nemen van beslissingen en met het benaderen van anderen (Scholte & Van der Ploeg, 2010). Daarnaast is het bekend dat delinquente jongeren minder communicatieve vaardigheden bezitten in vergelijking met niet-delinquente jongeren (Clark, Prior, & Kinsella, 2002). Ook zijn zij meer onnadenkend en nemen meer risico’s in het dagelijkse leven (Scholte & Van der Ploeg, 2010; Steinberg, 2010). Delinquente jongeren hebben, in vergelijking met niet-delinquente jongeren, slechtere relaties met leeftijdsgenoten en volwassenen en ervaren meer moeite met gezag (Bartels, Schuursma, & Slot, 2001; Scholte & Van der Ploeg, 2010). Tevens zijn delinquente jongeren minder gericht op de toekomst en hebben hun leven minder op orde dan niet-delinquente jongeren (Scholte & Van der Ploeg, 2010).

Bovenstaande sociale vaardigheidstekorten kunnen onder andere worden verklaard vanuit de ‘Theory of Mind’ (Walker & Murachver, 2012). Deze theorie beschrijft het vermogen om gedachten, gevoelens, intenties en ideeën toe te schrijven aan zichzelf of aan anderen. Door middel van deze vaardigheid kan een persoon gedrag verklaren en voorspellen (Steerneman & Pelzer, 1994), waardoor hij of zij in staat zou moeten zijn om te anticiperen op het gedrag van anderen (Gnepp, 1983). Eén van de belangrijkste theorieën die dit sociale leerproces beschrijft, is de sociale informatieverwerkingstheorie (SIP) en wordt beïnvloed door het executieve systeem (Dodge, 1991; Happe & Frith, 1996; Klenberg, Korkman, & PekkaLahti-Nuuti, 2001). Dit systeem bevat cognitieve processen die nodig zijn om efficiënt, doelgericht en sociaal aangepast gedrag te vertonen (Klenberg et al., 2001). Het sociale informatieverwerkingsproces verloopt in zes fases: (1) encoderen, (2) representatie, (3)

(6)

6 emotie, (4) responsgeneratie, (5) responsselectie en (6) responsuitvoering. Uit empirisch onderzoek blijkt dat bij mensen met antisociaal gedrag de sociale informatieverwerking inadequaat verloopt. De informatie wordt selectief waargenomen (encodering), de tegenpartij wordt snel als vijandig ervaren (representatie), de emoties boosheid en woede voeren de boventoon (emotie) en er worden vooral gewelddadige oplossingen bedacht (responsgeneratie) (Dodge, 1991). Een gevolg is dat er vaak gekozen wordt voor een agressieve of subassertieve reactie en die ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd (responsselectie en responsuitvoering) (Bandura, 1997; Van Den Brink, 2001; Lochman & Lenhart, 2000; Orobio de Castro, 2001). Recent onderzoek van Sebastian et al. (2012) ondersteunt het SIP en toont aan dat het verkeerd interpreteren van de bedoeling van anderen een oorzaak kan zijn van antisociaal gedrag.

Scholte & Van der Ploeg (2010) hebben geconstateerd dat er sprake is van sociale vaardigheidstekorten bij 56% van de jongeren die in een residentiële setting verblijven. Jensen, Hinshaw, & Swanson (2001) beschrijven dat het belangrijk is om gedragsinterventies in te zetten bij deze jongeren om antisociaal gedrag tegen te gaan. Deze interventies zouden gefocust moeten zijn op zelfregulatie, zelfmonitoring en zelfvertrouwen (Reid, Trout, & Schartz, 2005). Volgens het SIP is het essentieel om hierbij aandacht te besteden aan inadequate cognities, het onvermogen tot het nemen van perspectief en het tekort aan oplossingsvaardigheden (Crick & Dodge, 1994). Ook volgens de theorie van Bandura (1977) is het belangrijk om aandacht te besteden aan het geloof in eigen kunnen. Dit is een belangrijke voorwaarde voor de verwachtingen die iemand van zichzelf of iemand anders heeft en het toepassen van vaardigheden. Door de interventie hierop te richten, kan een positief effect optreden in het sociale informatieverwerkingsproces (Bandura, 1997).

De SoVa op Maat is een cognitief gedragsmatige interventie die aan dit advies voldoet. De interventie is bedoeld voor jongens en meisjes in de leeftijd van 15 tot en met 21

(7)

7 jaar die verblijven in een residentiële setting. Ze vertonen antisociaal gedrag en zijn vaak één of meerdere keren in aanraking geweest met justitie, politie en/of kinderbescherming (Hoogsteder, 2013a). Het centrale doel van de SoVa op Maat is om de sociale vaardigheden van de jongeren te verbeteren om zo de kans op recidive te verminderen. De SoVa op Maat is gericht op de eerdergenoemde sociale vaardigheidstekorten, waarbij de sociale informatieverwerking als een belangrijke theoretische basis voor de interventie geldt (Dodge, 1991; Hoogsteder, 2008). Wanneer een jongere in aanmerking komt voor de SoVa op Maat, kan een individuele- of groepsbehandeling aangeboden worden (Hoogsteder, 2013a).

De SoVa op Maat leert delinquente jongeren zich staande te houden in verschillende sociale probleemsituaties om zo de kans op recidive te verkleinen. De relevante onderdelen die de SoVa op Maat hiervoor gebruikt, komen uit verschillende meta-analyses als recidive verlagend naar voren. Bovendien worden in de SoVa op Maat de zogenaamde RNR-principes (risk-needs-responsivity) toegepast (Hoogsteder, 2008). De RNR-principes zijn gebaseerd op wetenschappelijke inzichten en zijn van toepassing op effectieve justitiële interventies (Andrews & Bonta, 2010). Hierbij is het belangrijk dat de intensiteit van de interventie afgestemd wordt op het recidiverisico van de jongere (Stams, Van der Put, Hoeve & Asscher, 2014). Voor de SoVa op Maat betekent dit dat de intensiteit van het behandelaanbod kan variëren (Hoogsteder, 2008). Nadat het risicobehoefte is vastgesteld, is het van belang om de behoefteprincipe in kaart te brengen. De interventie moet gericht zijn op de criminogene en dynamische factoren van de jongere (Stams et al., 2014). Vervolgens wordt gekeken naar het zogenaamde responsiviteitsprincipe. Het is essentieel voor de effectiviteit van de interventie dat wordt aangesloten bij de motivatie, leerstijl en mogelijkheden van de jongere (Stams et al., 2014). De SoVa op Maat sluit aan bij het behoefte- en responsiviteitsprincipe, omdat het een flexibele interventie is die gebruik maakt van verschillende werkboeken en modules die

(8)

8 afgestemd kunnen worden op de specifieke sociale vaardigheidstekorten en kenmerken van de desbetreffende jongere (Van der Knaap, Bogaerts, Speessen, & Van Dee, 2011).

Bij ongeveer negen tot veertien procent van de jongeren uit de doelgroep van de SoVa op Maat-training komt ook psychiatrische problematiek voor, zoals ADHD (Scholte & Van der Ploeg, 2010). Uit het onderzoek van het Trimbos-instituut blijkt dat mensen met ADHD in de kindertijd 11,6 keer vaker een gedragsstoornis hadden voor het zestiende levensjaar dan mensen zonder ADHD (Tuithof, Ten Have, Van Dorsselaer, & De Graaf, 2010). Ook Barkley (2003) constateert dat ADHD vaak comorbide is met een gedragsstoornis. Er is namelijk bij ongeveer 26% van de volwassen gedetineerden ADHD gediagnosticeerd. De prevalentie van mensen met ADHD is daarmee in een residentiële setting hoger dan in de normale bevolkingsgroep (Rosler et al., 2004), waar het tussen de drie en vijf procent is (Fayyad et al., 2007; Polanczyk, De Lima, Horta, Biederman, & Rohde, 2007).

Mensen met ADHD ervaren problemen met aandacht, impulsiviteit en hyperactiviteit (Barkley, 1998; Goldman, Genel, Bezman, & Slanetz, 1998). Ook wordt ADHD geassocieerd met beperkingen op cognitief, academisch, beroepsmatig en relationeel gebied (Barkley, 2003). Nijmeijer et al. (2008) constateren dat sociale vaardigheidstekorten een belangrijke oorzaak is voor het ontstaan van deze problemen. Uit observationele onderzoeken is gebleken dat jongeren met ADHD onder andere meer sociaal opdringerig zijn (Frankel & Feinberg, 2002) en moeite hebben om hun gedrag af te stemmen op andere mensen (Nijmeijer et al., 2008). Dit is verklaarbaar, aangezien bij hen meer moeilijkheden worden gesignaleerd op het gebied van executieve functies, zoals plannen, probleemoplossend vermogen, aandacht en informatieverwerking (Pasini, Paloscia, Alessandrelli, Porfirio, & Curatolo, 2007; Prins & Braet, 2008). Tevens komt uit onderzoek naar de Theory of Mind naar voren dat kinderen met ADHD zich minder bewust zijn van de gevoelens van anderen (Buitelaar, Van der Wees, Swaab-Barneveld, & Van der Graag; 1999; Yuill & Lyon, 2007). Daarnaast beschrijven

(9)

9 Schmidt & Peterman (2009) dat jongeren met ADHD ook moeite hebben met affectieve functies, zoals motivatie en emotieregulatie.

Jongeren met ADHD in combinatie met een antisociale gedragsstoornis vertonen vaker een tekort aan sociale vaardigheden in vergelijking met jongeren die alleen gediagnosticeerd zijn met ADHD of een gedragsstoornis (Bagwell, Molina, Pelham, & Hoza, 2001; Nijmeijer et al., 2008). Deze jongeren kennen bijvoorbeeld meer conflicten met ouders, leraren en leeftijdsgenoten (Nijmeijer et al., 2008). Ook hebben deze jongeren een grotere kans op externaliserende problematiek, waardoor zij sneller onbevreesd zijn (Eisenberg, Hofer, & Vaughn, 2007) en op zoek gaan naar spanning en sensatie (Jones & Lynam, 2009). Hierbij zullen zij meer geneigd zijn om impulsieve of reactieve agressie te gebruiken (Corbisiero, Stieglitz, Retz, & Rösler, 2013). Om te voorkomen dat jongeren met ADHD vanwege sociale vaardigheidstekorten een criminele carrière tegemoet gaan, kan de SoVa op Maat ingezet worden (Storebø et al., 2011), eventueel in combinatie met een medicamenteuze behandeling (Hirovski et al., 2011; Kooij et al., 2010).

Uit verschillende gerandomiseerde onderzoeken met controlegroepen komt naar voren dat sociale vaardigheidstrainingen, zoals de SoVa op Maat, werkzaam zijn bij jongeren met ADHD (Antshel & Remer, 2003; Pfiffner et al., 2007; Pfiffner & McBurnett, 1997). Het kan voor jongeren met ADHD echter ook problemen geven om een interventie te volgen. Jongeren met ADHD ervaren namelijk problemen op het gebied van het executief functioneren (Barkley, 2006), waarbij onder andere tekorten worden vertoond op taken die te maken hebben met het werkgeheugen (Martinussen, Hayden, Hogg-Johnson, & Tannock, 2005; Wilcutt, Doyle, Nigg, Faraone, & Pennington, 2005). Tekorten in het werkgeheugen kunnen ervoor zorgen dat een persoon moeite heeft met het onthouden van zijn bezigheden en uit het oog verliest wat voor taken er gedaan moeten worden om het doel te bereiken (Barkley, 2006; Martinussen et al., 2005; Raiker, Rapport, Kofler, & Sarver, 2012). Daarnaast

(10)

10 ervaren jongeren met ADHD motivationele problemen, waardoor zij minder gestimuleerd worden door bekrachtiging dan normaal ontwikkelde jongeren, wat van invloed kan zijn op de doeltreffendheid van de SoVa op Maat bij jongeren met ADHD in vergelijking met jongeren zonder ADHD (Luman, Oosterlaan, & Sergeant, 2005).

Vanwege het feit dat effectieve interventies leiden tot vermindering van recidive, is het vanuit maatschappelijk oogpunt noodzakelijk om erkende interventies te onderzoeken op hun werkzaamheid (Marshall & Burton, 2010). De SoVa op Maat is door de Erkenningscommissie Justitiële Interventies beoordeeld als effectief volgens eerste aanwijzingen (Ministerie van Justitie en Veiligheid, 2015). Dit houdt in dat de SoVa op Maat goed omschreven en onderbouwd is. Daarnaast zijn er cijfers beschikbaar die laten zien dat de doelgroep wordt bereikt, de doelen van de interventie worden gerealiseerd, er weinig jongeren afhaken en dat de jongeren tevreden zijn (Van Yperen & Veerman, 2008). Uit het onderzoek van Hoogsteder (2013a) blijkt dat de SoVa op Maat positieve (significante) veranderingen laten zien wat betreft sociale vaardigheden. Er is echter nog geen wetenschappelijk onderzoek verricht naar de werkzaamheid van de SoVa op Maat bij jongeren met ADHD. De onderzoeksvragen zijn daarom: Is de SoVa op Maat doeltreffend voor zowel jongeren met als

jongeren zonder ADHD op het gebied van recidiverisico, cognitieve vervormingen en sociale vaardigheden? En: Verschilt de mate van doeltreffendheid van de SoVa op Maat bij jongeren met ADHD in vergelijking tot jongeren zonder ADHD?

De SoVa op Maat is een interventie die aansluit bij de problematiek en behoeften van de jongeren. Jongeren met ADHD ervaren echter meer moeite met executief functioneren en tonen tekorten op motivationeel gebied. De hypothesen voor het huidige onderzoek zijn dan ook dat de SoVa op Maat voor beide groepen positieve veranderingen laat zien, maar meer bij jongeren zonder ADHD dan bij jongeren met ADHD.

(11)

11

Methode

Onderzoeksgroep

De onderzoeksgroep bestond uit 67 jongeren die voldeden aan de vereisten van de SoVa op Maat. De data werden verzameld in de justitiële jeugdinrichting De Doggershoek in Den Helder tussen januari 2007 en februari 2011 (Hoogsteder, 2008). De twee doelgroepen, namelijk jongeren met ADHD en jongeren zonder ADHD, werden vergeleken op leeftijd, behandelingsvorm, geslacht, intelligentie, etnische afkomst, licht verstandelijke beperking (LVB), oppositionele gedragsstoornis (ODD), antisociale gedragsstoornis (CD), middelen-gebruik, geringe impulscontrole, pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anders omschreven (PDD-NOS), overige stoornissen en verblijfstitel. De groepen bleken op geringe impulscontrole en problematisch middelenmisbruik significant te verschillen (zie tabel 1). Het significante verschil in middelenmisbruik kan verklaard worden uit het onderzoek van Elkins, McGue, & Iacono (2007), waarin wordt beschreven dat comorbiditeit van ADHD en een gedragsstoornis een grotere kans geeft op middelenmisbruik. Het significante verschil in geringe impulscontrole kan verklaard worden vanuit het feit dat er bij jongeren met ADHD sprake is van een minder goed functioneren van de prefrontale cortex, waardoor de impulsbeheersing minder goed verloopt (Van der Stel, 2007).

Inclusie- en exclusiecriteria SoVa op Maat

Om deel te kunnen nemen aan de SoVa op Maat moesten de jongeren aan een aantal criteria voldoen. De SoVa op Maat is geschikt voor jongens en meisjes met de leeftijd van 15 tot 21 jaar. Daarnaast dienden zij een IQ van 75 of hoger te hebben. Tevens gold er dat er bij de jongere sociale vaardigheidstekorten aanwezig moesten zijn. Deze specifieke inclusie- en exclusie criteria zijn te vinden in de eerste bijlage (Hoogsteder, 2008; Hoogsteder, 2013a; Van der Knaap et al., 2011).

(12)

12 Tabel 1

Kenmerken van jongeren met en zonder ADHD en verschillen tussen de doelgroepen.

Jongeren zonder ADHD Jongeren met ADHD

% N (48) % N (19) p-waarde Gemiddelde leeftijd 17.06 (SD=1.39) 48 16.84 (SD=1.537) 19 Geslacht (mannelijk) 83.3 40 78.9 15 .945 Gemiddelde intelligentie 86.50 (SD=8.697) 87.21 (SD=7.383) Verblijf op: civielrechtelijke basis 14.6 7 31.6 6 .214 strafrechtelijke basis 85.4 41 68.4 13 Afkomst Autochtoon 45.8 22 36.8 7 .692 Allochtoon 54.2 26 63.2 12 Stoornis CD 62.5 30 63.2 12 1.000 ODD 20.8 10 21.1 4 1.000 PDD-NOS 16.7 8 5.3 1 .403 Overig (PTSS/Borderline) 8.3 4 10.5 2 1.000 Geringe impulscontrole 35.4 17 89.5 17 .000** LVB 10.4 5 15.8 3 .847 Middelenmisbruik 31.3 15 63.2 12 .034* Behandeling Groepsbehandeling 25 12 15.8 3 .624 * p <.05, ** p <.00. Programma-integriteit

Om te voldoen aan het beginsel van programma-integriteit is het van belang dat de SoVa op Maat wordt uitgevoerd zoals de ontwikkelaar heeft bedoeld. Volgens het onderzoek van Hoogsteder (2013a) is er bij deze steekproef programma-integer gewerkt. Belangrijk om te noemen is dat er werd afgeweken van een aantal onderdelen van het beoogde SoVa op Maat-programma, namelijk: de duur van het aanbod, de volgorde van het programma en de

(13)

13 opleiding voor de SoVa-behandelaars en groepsleiding. De genoemde afwijkingen passen goed binnen het theoretische kader van de SoVa op Maat. Ten eerste wees praktijkervaring uit dat een klein deel van de jongeren meer tijd nodig had voor de behandeling. Dit past binnen het risico- en responsiviteitsprincipe. Ook vielen vijf jongeren uit vanwege motivationele problemen. De data van deze jongeren zijn wel meegenomen in het huidige onderzoek, zodat selectiebias voorkomen kon worden en een overschatting van de resultaten werd geminimaliseerd. Daarnaast werd de volgorde van de modules bij een aantal jongeren aangepast om motivatie voor de SoVa op Maat te behouden, wat past bij het responsiviteits-principe. Ten slotte duurde de opleiding van de SoVa op Maat langer dan beoogd, wat als positief werd ervaren. Er waren ook SoVa op Maat-behandelaars die de training nog niet hadden afgerond. Jongeren die door deze behandelaars de SoVa op Maat kregen aangeboden, zijn niet meegenomen in huidig onderzoek. Al met al kan er gesteld worden dat de veranderingen in het beoogde programma hebben geleid tot een verbetering van de uitgevoerde SoVa op Maat-behandeling (Hoogsteder, 2013a).

Beschrijving van de interventie

De SoVa op Maat is een interventie die individueel en als groepsbehandeling kan worden aangeboden aan jongeren in de leeftijd van 15 tot 21 jaar met ernstige gedragsproblemen. Het centrale doel van de SoVa op Maat is de kans op recidive te verkleinen door het scala aan sociale vaardigheden te vergroten. De SoVa op Maat bestaat uit drie werkboeken en vijf modules die in verschillende combinaties kunnen worden aangeboden afhankelijk van het specifieke probleemgedrag van de desbetreffende jongere. Op deze manier kan een interventie ‘op maat’ worden aangeboden met wekelijkse bijeenkomsten van een uur (individueel) of anderhalf uur (groep) variërend met een duur van vier maanden tot anderhalf jaar. Om een volwaardige SoVa op Maat-training te geven, dient de module ‘motivatie en

(14)

terugval-14 preventie’ en één werkboek te worden gedaan. De werkboeken die gekozen kunnen worden aan de hand van de specifieke behoeften zijn: ‘Algemene Sociale Vaardigheden’, ‘Conflicthantering’ en ‘Vergroten van de Assertiviteit’. De overige modules zijn: ‘Impulscontrole’, ‘Emotieregulatie’, ‘Keuzes maken’ en ‘Gezin in Beeld’. Voor de specifieke inclusie- en exclusiecriteria en de geadviseerde volgorde van de verschillende werkboeken en modules wordt verwezen naar de Theoretische Handleiding Sociale Vaardigheidstraining op

Maat (Hoogsteder, 2008).

Procedure

Het ging om een veranderonderzoek aan de hand van vragenlijsten, waarbij een voormeting (T0) werd vergeleken met een eindmeting (T1). Voorafgaand aan het onderzoek hebben de jongeren een toestemmingsformulier ondertekend zodat de uitkomsten van het testmateriaal anoniem voor onderzoek gebruikt mocht worden. Tijdens de intake hebben de jongeren vragenlijsten ingevuld die voor de nulmeting zijn gebruikt. Na afronding van de SoVa op Maat werd een eindmeting gedaan. Om uitval te beperken, werden de vragenlijsten door de jongeren ingevuld wanneer ze verplicht op hun kamer moesten verblijven. Tijdens het invullen van de vragenlijsten was er altijd een psychologische assistente of een studente aanwezig, zodat de jongeren om uitleg konden vragen wanneer zij een vraag niet begrepen. Naast zelfrapportagelijsten, hebben de behandelcoördinator, de mentor op de leefgroep en de docent van school ook een vragenlijst ingevuld (Hoogsteder, 2013a).

Instrumenten

De volgende instrumenten zijn gebruikt om de verandering in de sociale vaardigheden te bepalen bij de nul- en eindmeting.

(15)

15 De kans op algemeen gewelddadig gedrag bij jongeren wordt ingeschat met de

Structured Assessment of Violence Risk in Youth (SAVRY; Lodewijks, De Ruiter, &

Doreleijers, 2003). Daarbij wordt gekeken of er een verandering zichtbaar is op de volgende domeinen: stress-/copingvaardigheden, impulscontrole, negatieve opvattingen en attitude, riskant gedrag, aandachtstekort en motivatie. Met behulp van deze domeinen kan een inschatting gemaakt worden betreffende het recidiverisico van de jongeren. Dit sluit aan bij het programmadoel van de SoVa op Maat, namelijk het repertoire aan sociale vaardigheden vergroten om zo de kans op recidive te verkleinen (Hoogsteder, 2013a). De SAVRY werd ingevuld door een behandelcoördinator (dit was niet de behandelaar die de SoVa op Maat-training aanbood) (Hoogsteder, 2013a). Uit verschillende onderzoeken blijkt dat het instrument (redelijk) betrouwbaar en valide is (Catchpole & Gretton, 2003; Lodewijks, Doreleijers, & De Ruiter, 2008; McGowan, Horn, & Mellott, 2011; Sijtsema, Kretschmer, & Van Os, 2015).

De irrationele gedachten bij de jongeren wordt gemeten door de Verkorte Lijst

Irrationele Gedachten (V-LIG; Hoogsteder, 2013b). De V-LIG heeft 18 items die de

cognitieve vervormingen bij de jongeren meet die leiden tot subassertief gedrag, wantrouwen en/of agressief gedrag en rechtvaardiging. De V-LIG bestaat uit deze drie subschalen en heeft een zespuntsschaal waarvan de eindscore ingedeeld kan worden in een normale score, grensscore en klinische score. Een voorbeelditem is: ‘als iemand mij aanraakt, dan moet ik wel slaan’. Er is recentelijk een betrouwbaarheids- en validatieonderzoek afgerond waaruit blijkt dat de betrouwbaarheid, de constructvaliditeit, concurrente en convergente validiteit in orde zijn. De COTAN heeft de V-LIG nog niet beoordeeld. De Cronbach’s alpha voor de nulmeting van de schaal subassertief gedrag is .74 en voor de eindmeting .71. De schaal

(16)

16 Ten slotte is de Cronbach’s alpa voor de schaal agressief gedrag en rechtvaardiging voor de nulmeting .82 en voor de eindmeting .79.

De Vragenlijst Sociale Vaardigheden van Jongeren (VSVJ) is een zelfbeoordelings-vragenlijst die sociale vaardigheden bij de jongeren meet. De VSVJ kent de schalen

prosociaal gedrag en sociaal ongepast gedrag. De jongere krijgt stellingen over cognities en

gedrag waarbij de antwoordmogelijkheden oplopen van ‘helemaal niet’ tot ‘heel vaak’. Een voorbeelditem is ‘ik gebruik zonder toestemming spullen van een ander’ of ‘ik vraag of ik kan helpen’. VSVJ is een vijfpuntsschaal die door de COTAN (2007) op betrouwbaarheid en begripsvaliditeit als voldoende is beoordeeld. De schaal prosociaal gedrag scoort goed op de divergente en convergente validiteit (Hulstijn et al., 2006). De Cronbach’s alpha voor de schaal prosociaal gedrag is voor de nulmeting .69 en voor de eindmeting .67. Voor de schaal

sociaal onaangepast gedrag is de Cronbach’s alpha .63 bij de nulmeting en .62 bij de

eindmeting.

De Sociale Vaardigheden Lijst (SoVa-lijst; Hoogsteder, 2012) brengt het tekort van sociale vaardigheden in kaart en meet de ontwikkeling van jongeren en jongvolwassen van twaalf tot 21 jaar. De SoVa-lijst wordt afgenomen bij de jongeren, de mentoren van de leefgroep en de docent van school. De SoVa-lijst heeft een vijfpuntsschaal variërend van ‘dit klopt helemaal niet’ tot ‘dit klopt helemaal’. Een voorbeeld item is: ‘de jongere houdt altijd rekening met een ander’. Bij de huidige steekproef bleek de constructvaliditeit en de betrouwbaarheid voldoende. Grootschalig onderzoek is echter nog niet gedaan. De vragenlijst bestaat uit 25 items waarbij de Cronbach’s alpha voor de nulmeting bij de jongeren .72 is en bij de eindmeting .77. De mentoren van de leefgroep kent bij de nulmeting een Cronbach’s alpha van .81 en bij de eindmeting .79. Ten slotte heeft de groep docenten van school een Cronbach’s alpha van .83 bij de nulmeting en .84 bij de eindmeting. De factorladingen variëren tussen de .35 en .85.

(17)

17

Statistische analyse

De data zijn geanalyseerd met SPSS Statistics 22.0. Er werd een p-waarde gehanteerd van 0.05. Ten eerste is er door middel van Chi-kwadraat toetsen gekeken of er significante verschillen zijn in achtergrondvariabelen tussen jongeren met en zonder ADHD. Vervolgens is de gepaarde t-toets uitgevoerd om te kijken of er een positief significant verschil gevonden kon worden tussen de nul- en eindmeting. Op deze manier werd meer zicht verkregen op het effect van de SoVa op Maat op bij jongeren met en zonder ADHD. Ook is de Cohen’s d berekend. Daarnaast werd door middel van een ANCOVA en een Effect Size gekeken wat de invloed van ADHD is op de doeltreffendheid van de SoVa op Maat. Voor elke afhankelijke variabele is de nulmeting steeds als covariaat meegenomen. Tevens is er gecontroleerd op geringe impulscontrole en middelenmisbruik. Zo kon er geconstateerd worden wat het eventuele verschil in doeltreffendheid van de SoVa op Maat is bij jongeren met en zonder ADHD. In het volgende hoofdstuk zullen de resultaten van de statistische analyses worden beschreven.

(18)

18

Resultaten

Doeltreffendheid van de SoVa op Maat bij jongeren zonder ADHD

De gepaarde t-toetsen (tabel 2 tot en met 5 in de bijlage) en effectgroottes (tabel 6 in de bijlage) zijn gebruikt om te evalueren of de uitkomsten van de SAVRY, V-LIG, VSVJ en SoVa-lijst na de SoVa op Maat-training zijn verbeterd in vergelijking met deze uitkomsten vóór de SoVa op Maat-training.

Ten eerste is gekeken naar de totale uitkomsten van de SAVRY. Er is een significant verschil gevonden op algemene geweldsrecidive bij vergelijking van de nulmeting met de eindmeting. Kijkend naar de subschalen kan geconcludeerd worden dat er significante verschillen zijn gevonden op de subschalen: stress-/copingvaardigheden, negatieve

opvattingen en attitude, impulscontrole, motivatie en riskant gedrag. Op de subschaal aandachtstekort is geen significant verschil gevonden. Dit komt overeen met de effectgroottes

die gevonden zijn. De Cohen’s d voor aandacht is verwaarloosbaar. Voor negatieve

opvattingen en riskant gedrag wordt een middelgroot effect gevonden, voor impulscontrole

en recidiverisico een groot effect en voor stress- en coping een zeer groot effect.

Ten tweede is gekeken naar de uitkomsten van V-LIG en daarmee naar de irrationele gedachtes van de jongeren. De gepaarde t-toets laat zien dat op alle subschalen van de V-LIG een significant verschil is gevonden. Wanneer gekeken wordt naar de effectgroottes, is gemeten dat subassertief gedrag een middelgroot effect heeft, agressief gedrag en

rechtvaardiging een groot effect en wantrouwen een klein effect.

Daarnaast zijn de uitkomsten van de VSVJ geëvalueerd. Zowel op de subschaal

prosociaal gedrag, als op de subschaal sociaal aangepast gedrag, zijn significante verschillen

gevonden. Op de subschaal prosociaal gedrag wordt een zeer groot effect gevonden en op de subschaal sociaal onaangepast gedrag een middelgroot effect.

(19)

19 Ten slotte is gekeken naar de testresultaten van de SoVa-lijst. Zowel de resultaten van de jongeren zelf, de mentoren van de leefgroep en de docenten van school, laten significante verschillen zien. Bij de SoVa-lijst voor jongeren wordt een zeer groot effect gevonden. Bij de SoVa-lijst voor de mentor van de leefgroep en de docent van school wordt een groot effect gevonden.

Doeltreffendheid van de SoVa op Maat bij jongeren met ADHD

Na de resultaten van doeltreffendheid van de SoVa op Maat bij jongeren zonder ADHD geëvalueerd te hebben, wordt gekeken naar jongeren met ADHD.

Ten eerste zijn de uitkomsten van de SAVRY bekeken. Wanneer gekeken wordt naar de uitslag op algemene geweldsrecidive, is er een significant verschil gemeten tussen de nulmeting en de eindmeting. Kijkend naar de verschillende subschalen, is te zien dat er geen significant verschil gevonden is gevonden op de subschaal stress-/copingvaardigheden tussen de nulmeting en de eindmeting. Ook is er geen significant verschil gevonden op de subschaal

motivatie. Op de subschalen impulscontrole, negatieve opvattingen, riskant gedrag, attitude

en aandachtstekort is wel een significant verschil gevonden. Wanneer gekeken wordt naar de effectgroottes, kan geconcludeerd worden dat er een zeer groot effect gevonden is op de subschaal aandacht. Daarnaast is er een groot effect gemeten bij riskant gedrag en het

algemene geweldsrisico. Op stress- en copingvaardigheden, impulscontrole, negatieve opvattingen en attitude werd een middelgroot effect gevonden. Voor motivatie werd een klein

effect gevonden.

Ten tweede is gekeken of de SoVa op Maat impact heeft gehad op de testresultaten van de V-LIG bij jongeren met ADHD. Op de schaal agressief gedrag en rechtvaardiging is een significant verschil gevonden tussen de nulmeting en de eindmeting. Ook is er een significant verschil gevonden bij de uitslag van de schaal subassertief gedrag tussen de

(20)

20 nulmeting en de eindmeting. Bij de uitslag van de schaal wantrouwen is geen significant verschil gevonden tussen de nulmeting en de eindmeting. Op deze schaal is een kleine effectgrootte gevonden. Op subassertief en agressief gedrag werd een groot effect gemeten. Vervolgens is gekeken of er verschil is te zien in de nul- en eindmeting van de VSVJ. Bij zowel de schaal prosociaal gedrag als sociaal onaangepast gedrag, wordt een significant verschil gevonden. Op de schaal sociaal onaangepast gedrag is een klein effect gevonden en op de schaal prosociaal gedrag een zeer groot effect.

Ten slotte is gekeken naar de verandering in testresultaten op de SoVa-lijst. Hieruit blijkt dat zowel de jongeren zelf, als de mentoren van de leefgroep en docenten van school, een positief significant effect hebben laten zien. De effectgrootte van de SoVa-lijst voor de docenten van school laten een zeer groot effect zien. Bij de SoVa-lijst voor jongeren en de mentoren van de leefgroep is een groot effect gevonden.

Invloed van ADHD op de SoVa op Maat-training

Om te kijken wat de invloed van ADHD is op de SoVa op Maat, is een ANCOVA gebruikt. In tabel 2 is te zien dat er een significant effect is gevonden bij de subschalen stress-/

copingvaardigheden en aandacht. Op de schaal stress- en copingvaardigheden is een

middelgroot effect gevonden. Op de schaal aandacht is een groot negatief effect gevonden. Hieruit blijkt dat jongeren zonder ADHD beter presteren op stress- en copingvaardigheden in vergelijking met jongeren met ADHD. Anderzijds presteren jongeren met ADHD beter op het verminderen van het aandachtstekort in vergelijking met jongeren zonder ADHD. Daarnaast is een middelgroot effect gevonden op de SoVa-lijst voor jongeren. In tabel 3, 4 en 5 (zie bijlage) is te zien dat er verder geen significante effecten zijn gevonden.

(21)

21

Discussie

In deze studie werd door middel van veranderonderzoek bekeken of jongeren tussen de 15 en 21 jaar die in een residentiële setting verblijven na het volgen van de SoVa op Maat verbeteringen lieten zien op het gebied van recidiverisico, cognitieve vervormingen en sociale vaardigheden. Hierbij werd specifiek gekeken naar het verschil in jongeren met en zonder ADHD, omdat uit onderzoek bekend is dat jongeren met antisociaal gedrag in combinatie met ADHD meer sociale vaardigheidstekorten hebben dan jongeren met alleen een gedrags-stoornis (Bagwell et al., 2001; Nijmeijer et al., 2008). Kijkend naar de resultaten kan geconcludeerd worden dat de SoVa op Maat, zoals verwacht werd, doeltreffend is gebleken bij beide groepen. Dit resultaat wordt ondersteund door verschillende onderzoeken waaruit blijkt dat een sociale vaardigheidstraining doeltreffend is bij zowel jongeren met antisociaal gedrag (Boendermaker & Ince, 2010) als bij jongeren met ADHD (Antshel & Remer, 2003; Pfiffner et al., 2007; Pfiffner & McBurnett, 1997).

Uit de resultaten bleek dat het recidiverisico van de jongeren met en zonder ADHD na de SoVa op Maat is verminderd. Tevens zijn er positieve veranderingen gevonden bij beide groepen wat betreft negatieve opvattingen en attitude, impulscontrole en riskant gedrag. De resultaten bleken afwijkend op het gebied van aandachtstekort en motivatie. Alleen de groep jongeren met ADHD scoorde positief op het gebied van aandacht en alleen de jongeren zonder ADHD scoorde positief op motivatie. Op de laatste twee onderdelen na was de effectgrootte voor beide groepen middelgroot tot zeer groot. De cognitieve vervormingen gerelateerd aan gedachtes die leiden tot agressief en subassertief gedrag bleken eveneens bij beide groepen te zijn afgenomen met een middelgrote tot grote effectgrootte. Dit gold niet voor wantrouwen, waarbij bij beide groepen een klein effect werd gevonden. Wat betreft sociale vaardigheden waren de resultaten bij beide groepen positief in het verbeteren van prosociaal gedrag en het verminderen van sociaal onaangepast gedrag. De effectgroottes op

(22)

22 het eerste onderdeel zijn zeer groot voor beide groepen en voor het laatste onderdeel wordt bij jongeren zonder ADHD een middelgroot effect gevonden en bij jongeren met ADHD een klein effect. Er werden bij beide groepen positieve veranderingen aangegeven door de jongeren zelf, de mentor van de leefgroep en de docent van school. De effectgroottes variëren van groot tot zeer groot bij beide groepen.

Tegen de verwachting in is gebleken dat er weinig verschillen zijn te vinden in de doeltreffendheid van de SoVa op Maat bij beide doelgroepen. Jongeren met ADHD laten zelfs meer positieve veranderingen zien in het verminderen van het aandachtstekort en scoren alleen minder goed op het gebied van stress en coping in vergelijk met jongeren zonder ADHD. Een eerste verklaring voor de geringe verschillen in doeltreffendheid bij beide doelgroepen kan gevonden worden in de algemene werkzame factoren waarop de SoVa op Maat is gebaseerd. Dit zijn kenmerken die voor de werkzaamheid van een interventie van belang zijn, ongeacht de kenmerken van een subdoelgroep binnen de forensische setting (Van Yperen, 2001). Zo wordt bij de SoVa op Maat gewerkt volgens de RNR-principes (Andrews & Bonta, 2010; Hoogsteder, 2008). Er wordt hierbij veel aandacht besteed aan het motiveren van de jongeren en de therapeutische alliantie. Andere belangrijke kenmerken die worden gerealiseerd bij de SoVa op Maat zijn goed opgeleide trainers, een goed gestructureerde en gefaseerde behandeling, programma-integer werken en goede werkomstandigheden van de behandelaren (Hoogsteder, 2008; Van Yperen, 2001).

Naast het belang van de algemene werkzame factoren van een interventie, is er een aantal specifiek werkzame factoren van de SoVa op Maat die de werkzaamheid voor jongeren met en zonder ADHD verklaren (Van Yperen, 2001). De SoVa op Maat maakt ten eerste gebruik van een cognitieve gedragsmatige aanpak. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat deze aanpak – gericht op cognities, gevoelens en gedrag – werkzaam is voor zowel jeugdige delinquenten (Hoogsteder, 2008; Landenberger & Lipsey, 2005; Polaschek & Reynolds,

(23)

23 2001), als voor jongeren met ADHD (Van der Oord & Prins, 2007). Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van dramatherapeutische technieken, zoals rollenspellen (Hoogsteder, 2008). Diverse onderzoeksresultaten ondersteunen ook dit belang voor antisociale jongeren (Bartels et al., 2001; Lipsey, 1995) en voor jongeren met ADHD (Curtis, 2014; Young & Amarasinghe, 2010).

Daarnaast is het gebruik van mindfulness oefeningen kenmerkend voor de SoVa op Maat. Onderzoek wijst uit dat mindfulness zorgt voor minder agressief gedrag en verbeteringen in het executief functioneren bij jongeren met een gedragsstoornis (Bogels, Hoogstad, van Dun, Schutter, & Restifo, 2008; Singh et al., 2007; Westbrook et al., 2013). In studies naar de doeltreffendheid van mindfulness bij ADHD worden positieve veranderingen gemeten op het gebied van aandacht, maar ook op het gebied van internaliserende en externaliserende problematiek (Bogels et al., 2008; Grosswald, Stixrud, Stixrud, Travis, & Bateh, 2008; Van de Weijer-Bergsma, Formsma, De Bruin, & Bögels, 2012; Zylowksa et al., 2008).

Tevens wordt er bij de SoVa op Maat aandacht besteed aan omgevingsfactoren om terugval te voorkomen als een jongere de residentiële setting verlaat. Dit gebeurt door middel van de module Gezin in beeld en een nazorgprogramma ‘op maat’. Wyatt, Valle, Filene, & Boyle (2008) onderzochten kenmerken die van belang zijn voor ouderbehandeling bij jongeren met gedragsproblematiek. Zij vonden in hun meta-analyse bewijs voor doeltreffendheid van de invulling van Gezin in beeld bij onder andere: het vergroten van de positieve interactie tussen ouder en kind en het bijbrengen van vaardigheden omtrent communicatie en begrenzen. Ook beschrijven Fabiano et al. (2009) dat jongeren met ADHD baat hebben bij de betrokkenheid van ouders bij de behandeling.

Daarbij is het SIP een belangrijke theoretische basis voor de SoVa op Maat. In dit onderzoek is al aangetoond dat jongeren met antisociaal gedrag baat hebben bij een

(24)

24 behandeling die gericht is op het SIP (Dodge, 1991, Orobio de Castro, 2001; Sebastian et al., 2012). Het onderzoek van Andrade et al. (2012) vindt veel bewijs voor tekorten in het SIP bij jongeren met ADHD. Het is dus aannemelijk dat ook jongeren met ADHD veel kunnen hebben aan een behandeling die hierop gericht is.

Bovenstaande geeft weer dat de SoVa op Maat werkzaam is voor beide doelgroepen. Er zijn echter ook twee opvallende verschillen tussen de doelgroepen gevonden. Ten eerste laten jongeren met ADHD grotere veranderingen zien met betrekking tot het kunnen richten van aandacht. Dit is opmerkelijk, omdat deze jongeren meer moeilijkheden ervaren op dit gebied in vergelijking met jongeren zonder ADHD (Barkley, 1998; Prins & Braet, 2008). Onderzoek ondersteunt dit resultaat; bij jongeren met ADHD blijken trainingseffecten in het executieve systeem aangetoond te kunnen worden (Dovis, Van der Oord, Wiers & Prins, 2015). Zoals al is omschreven, biedt de SoVa op Maat mindfulness oefeningen aan. Dit zijn oefeningen die worden gebruikt voor het leren richten van aandacht, het minder snel oordelen en zelfobservatie (Hoogsteder, 2008). Uit onderzoek blijkt dat mindfulness doeltreffend is voor jongeren met ADHD, omdat het een aandachtgerichte training is die het executief functioneren verbetert (Weijer-Bergsma et al., 2012). Deze oefeningen worden gebruikt in de modules Impulscontrole en Emotieregulatie. De module Impulscontrole bleek significant vaker ingezet te zijn (bij p<0.10) bij jongeren met ADHD dan bij jongeren zonder ADHD. Dit houdt in dat jongeren met ADHD mogelijk meer mindfulness oefeningen hebben gekregen. Nader onderzoek is gewenst om meer zicht te krijgen op het aantal aangeboden mindfulness oefeningen bij beide groepen en op het specifieke effect van deze oefeningen. Daarbij kan de behandelingsvorm meegespeeld hebben. Relatief gezien hebben meer jongeren met ADHD (84.2%) een individuele behandeling gevolgd in vergelijking met jongeren zonder ADHD (75%). Met een individuele behandeling kan beter aangesloten worden op de specifieke problematiek van de desbetreffende jongeren dan met een groepsbehandeling en zal het voor

(25)

25 de jongere makkelijker maken om niet afgeleid te worden (Ang & Hughes, 2001; Eenhoorn, 2009).

Anderzijds laten jongeren met ADHD minder grote veranderingen zien op het gebied van stress- en copingvaardigheden in vergelijking met jongeren zonder ADHD. De werkboeken en de modules die deze vaardigheden trainen, zijn: Conflicthantering, Vergroten van Assertiviteit, Emotieregulatie en Impulscontrole, waarbij geen significante verschillen zijn gemeten in het aanbod bij de twee groepen. De module Impulscontrole is zelfs vaker ingezet bij jongeren met ADHD. Uit onderzoek blijkt echter dat impulsievere personen over het algemeen meer stress ervaren (Vollrath & Torgesen, 2000). Jongeren met ADHD zijn impulsiever en ervaren dus waarschijnlijk meer stress. Daarnaast leidt deze impulsiviteit ertoe dat ze eerder impulsief op stressvolle situaties zullen reageren (Dalsgaard, Mortensen, Frydenberg, & Thomson, 2002; Young, Toone, & Tyson, 2003). Het is aannemelijk dat de wisselwerking tussen stress en een geringe impulscontrole ertoe leidt dat het meer moeite kost om minder stress te ervaren. Daarbij wijst onderzoek uit dat jongeren met ADHD in combinatie met een gedragsstoornis meer negatieve copingsstijlen laten zien dan jongeren met alleen een gedragsstoornis (Overbey, Snell, & Callis, 2011; Vollrath & Torgesen, 2000). Dit wordt ondersteund door huidig onderzoek, omdat er significante verschillen zijn gevonden tussen de groepen op middelenmisbruik en geringe impulscontrole. Vanuit bovenstaande kan het als aannemelijk beschouwd worden dat impulsieve jongeren meer stress ervaren en eerder zullen reageren met een negatieve copingsstijl. Het kan voor jongeren met ADHD daardoor meer moeite kosten om hier grote veranderingen in te laten zien in vergelijking met jongeren zonder ADHD. Een intensievere aanpak op deze gebieden voor jongeren met ADHD zou mogelijk meer verandering teweeg brengen.

Ondanks dat er veelal positieve veranderingen zijn gemeten omtrent het verkrijgen van sociale vaardigheden na het volgen van de SoVa op Maat, moet er ook rekening gehouden

(26)

26 worden met beperkingen van huidig onderzoek. Een eerste beperking is de onderzoeksopzet. Er was sprake van een kleine steekproef, waardoor de resultaten sterk afhankelijk zijn van de antwoorden van het kleine aantal jongeren, wat ten koste gaat van de externe validiteit en wat leidt tot minder betrouwbare resultaten. Daarnaast kunnen de resultaten van huidig onderzoek niet direct aan de interventie verbonden worden, omdat er geen gebruik gemaakt is van een controlegroep (Bijleveld, 2009). Voor vervolgonderzoek wordt daarom aangeraden om een grotere steekproef met controlegroep te gebruiken.

Tevens is er in dit onderzoek gebruik gemaakt van een aantal zelfrapportage-vragenlijsten. Vanwege de mogelijkheid tot sociaalwenselijk antwoorden bestaat het gevaar op onderrapportage, omdat de jongeren eerder geneigd zullen zijn om antwoorden te geven die goedgekeurd of geaccepteerd zijn (Burris, Johnson, & O’Rourke, 2003). Daarnaast is bij deze doelgroep sprake van beperkingen in het executief functioneren waarbij vaak sprake is van beperkt zelfinzicht. Hierdoor hebben zij meer moeite om hun eigen problematiek vast te stellen (Bivona et al., 2008). Anderzijds is een groot deel van het testmateriaal door derden ingevuld om bovenstaande beperkingen te kunnen verminderen.

Ten derde is er geen onderscheid gemaakt tussen jongeren met ADHD die wel en geen medicatie gebruiken. Uit verschillende onderzoeken is namelijk bekend dat gedragstherapie in combinatie met medicatie een groter effect laat zien dan gedragstherapie alleen (Hinshaw, Klein, & Abikoff, 2002; Van den Hoofdakker et al., 2007). Andere onderzoeken laten zelfs zien dat gedragstherapie geen toegevoegde waarde heeft bovenop medicatie (Van der Oord & Prins, 2007). Het is dus van belang om hier nader onderzoek naar te doen, zodat de werkzaamheid van de SoVa op Maat alleen of in combinatie met medicatie bepaald kan worden.

Ook zijn er jongeren die meerdere interventies hebben gevolgd. Zo heeft een deel van de groep naast SoVa op Maat ook vaktherapie en Equip aangeboden gekregen. Uit het

(27)

27 onderzoek van Hoogsteder (2013a) komt naar voren dat vaktherapie geen significante effecten had op de resultaten van de SoVa op Maat. Het volgen van Equip had volgens deze studie een negatief effect op onder andere de cognitieve vervormingen. Er moet echter rekening mee gehouden worden dat het onderzoek van Hoogsteder (2013a) kleinschalig was en geen controlegroep had. De resultaten moeten om deze reden met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Om meer betrouwbare en valide resultaten te verkrijgen, wordt aangeraden onderzoek te doen met een grotere steekproef in combinatie met een controlegroep. Daarnaast wordt noodzakelijk geacht om in vervolgonderzoek te kijken naar jongeren die alleen de SoVa op Maat hebben gevolgd om zo de effecten van een andere interventie uit te kunnen sluiten.

Tevens is er in het huidige onderzoek geen onderscheid gemaakt in de resultaten van een individuele- en groepsbehandeling wegens een te kleine onderzoeksgroep. Omdat de literatuur verschillende verklaringen laat zien over de beste behandelingsvorm bij zowel jongeren met als zonder ADHD (Curtis, 2014; Hirvikoski et al., 2011; Mager, Milich, Harris, & Howard, 2005), kan het interessant zijn om in een vervolgstudie te kijken naar het verschil in doeltreffendheid van een individuele- of groepsbehandeling van de SoVa op Maat (bij jongeren met ADHD).

Op basis van huidig onderzoek kan aanbevolen worden om in de praktijk de werkboeken en module Conflicthantering en/of Vergroten van Assertiviteit, Impulscontrole en Emotieregulatie aan te bieden aan jongeren met ADHD. Deze jongeren hebben dan mogelijk meer kans op het verkrijgen van vaardigheden omtrent stress en coping. Ondanks de beperkingen van het huidige onderzoek zijn er sterke aanwijzingen gevonden voor de doeltreffendheid van de SoVa op Maat bij jongeren met en zonder ADHD. Met dit eerste onderzoek naar de doeltreffendheid van de SoVa op Maat bij jongeren met ADHD, zijn

(28)

28 bovendien aanwijzingen gevonden dat het verkrijgen van sociale vaardigheden kan leiden tot vermindering van recidive bij de doelgroep.

(29)

29

Literatuurlijst

Andrade, B.F., Waschbusch, D.A., Doucet, A., King, S., MacKinnon, M., McGrath, P.J., Stewart, S.H., & Corkum, P. (2012). Social Information Processing of Positive and Negative Hypothetical Events in Children With ADHD and Conduct Problems and Controls. Journal of Attention Disorders, 16(6), 491- 504.

Andrews, D.A., & Bonta, J. (2010). Rehabilitating criminal justice policy and practice. Psychology, Public Policy, and Law, 16, 39-55. Ottawa: American Psychological

Association.

Ang, R.P., & Hughes, J.N. (2001). Differential Benefits of Skills Training With Antisocial Youth Based on Group Compositions: A Meta-Analytic Investigation. School

Psychology Review, 31(2), 164-185.

Antshel, K.M., & Remer, R. (2003). Social skills training in children with attention deficit hyperactivity disorder: a randomized-controlled clinical trial. Journal of Clinical

Child and Adolescent Psychology, 32(1), 153-165.

Bagwell, C.L., Molina, B.S., Pelham, W.E., Jr., & Hoza, B. (2001). Attention-deficit hyperactivity disorder and problems in peer relations: predictions from childhood to adolescence. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry,

40(11), 1285-1292. DOI: S0890-8567(09)60536-0/10.1097/00004583-200111000-

00008

Bandura, A. (1977). Social Learning Theory. New York: Prentice Hall.

Bandura, A. (1997). Self-efficacy. The Exercise of Control. New York: W.H. Freeman and Company.

Barkley, R.A. (1998). Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder: A handbook for diagnosis

(30)

30 Barkley, R.A. (2003). Issues in the diagnosis of attention-deficit/hyperactivity disorder in children. Brain and Development, 25, 77-83.

Barkley, R.A. (2004). Adolescents with attention-deficit/hyperactivity disorder: An overview of empirically. Journal of Psychiatric Practice, 20, 39-56.

Barkley, R.A. (2006). Attention-deficit hyperactivity disorder: A handbook for diagnosis and

treatment (3rd ed.). New York: Guilford Press.

Barriga, A.Q., Morrison, E.M., Liau, A.K., & Gibbs, J.C. (2001). Moral cognition: Explaining the gender difference in antisocial behavior. Merill-Palmer Quarterly, 47,

532-562.

Bartels, A.A.J., Schuursma, S. & Slot, N.W. (2001). Interventies. In: Loeber, R., Slot, N.W. & Sergeant, J.A. Ernstige en gewelddadige jeugddelinquentie. Omvang, oorzaken en interventies. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Beelmann, A, & Lösel, F. (2006). Child social skills training in development crime prevention: Effects on antisocial behavior and social competence. Psicothema,

18(3), 603-610.

Bihlar Muld, B., Jokinen, J., Bolte, S., & Hirvikoski, T. (2013). Attention deficit/hyperactivity disorders with co-existing substance use disorder is characterized by early antisocial behaviour and poor cognitive skills. BMC Psychiatry, 13, 336. doi: 10.1186/1471- 244x-13-336

Bijleveld, C.C.J.H. (2009). Methoden en Technieken van Onderzoek in de Criminologie. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers.

Bivona, U., Ciurli, P., Barba, C., Onder, G., Azicnuda,E., Silvestro, D., Mangano, R., Rigon, J., & Formisano, R. (2008) Execuive function and metacognitive self-awareness after Severe Traumatic Brain Injury. Journal of the International Neuropsychological

(31)

31 Boendermaker, L., & Ince, D. (2010). Wat werkt bij jeugdigen met een gedragsstoornis? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

Bögels, S.M., Hoogstad, B., Dun, L. van, Schutter, S. de, & Restifo, K. (2008). Mindfulness training for adolescents with externalizing disorders and their parents. Behavioral and

Cognitive Psychotherapy, 36, 193-209.

Brink, G. van den. (2001). Geweld als uitdaging. De betekenis van agressief gedrag bij

jongeren. Utrecht: NIZW-uitgeverij.

Buitelaar, J.K., Wees, M. van der, Swaab-Barneveld, H., & Graag, R.J. van der. (1999). Theory of mind and emotion-recognition functioning in autistic spectrum disorders and in psychiatric control and normal children. Developmental Psychopathalogy, 11,

39-58.

Burris, J.E., Johnson, T.P., & O’Rourke, D.P. (2003). Validating self-reports of socially desirable behaviours. American association for public opinion research-section on

survey research methods, 32-36.

Catchpole, R., & Gretton, H. (2003). The Predictive Validity of Risk Assessment With Violent Youth Offenders: A 1-Year Examination of Criminal Outcome. Criminal

Justice and Behavior, 30, 688-708.

Clark, C., Prior, M., & Kinsella, G. (2002). The relationship between executive function abilities, adaptive behaviour, and academic achievement in children with externalising behaviour problems. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 43(6), 785-796. Corbisiero, S., Stieglitz, R.D., Retz, W., & Rösler, M. (2013). Is emotional dysregulation part of the psychopathology of ADHD in Adults? ADHD Attention Deficit Hyper-

(32)

32 Crick, N.R. & Dodge, K.A. (1994). A review and reformulation of social-information processing mechanisms in children’s social adjustment. Psychological Bulletin, 115,

74-101.

Curtis, D.F. (2014). Structured Dyadic Behavior Therapy Processes for ADHD Intervention. Psychotherapy, 51(1), 110-116.

Dalsgaard, S., Mortensen, P. B., Frydenberg, M., & Thomsen, P. H. (2002). Conduct problems, gender and adult psychiatric outcome of children with attention-deficit hyperactivity disorder. British Journal of Psychiatry, 181, 416–421.

Dodge, K..A. (1991).The structure and function of reactive and proactive agression. In: Pepler, D. & Rubin, K. (eds.), The development and treatment of childhood agression. Hillsdale (NJ, USA): Erlbaum.

Dovis, S., Oord, S. van der, Wiers, R.W., & Prins, P.J.M. (2015). Improving Executive Functioning in Children with ADHD: Training Multiple Executive Functions within the Context of a Computer Game. A Randomized Double-Blind Placebo Controlled Trial. PloS One, 10(4), 1-30. DOI: 10.1371/journal.pone.0121651

Eenhoorn, A. (2009). ADHD, wat moet je er mee? Oproep tot bundeling van kennis. Kind en Adolescent Praktijk, 8(1), 4-8.

Eisenberg, N., Hofer, C., & Vaughn, J. (2007). Effortful control and its socio-emotional consequences. In J.J. Gross (Ed.), Handbook of emotional regulation (pp.287-306). New York, NY: Guilford.

Egberink, I.J.L., Janssen, N.A.M., & Vermeulen, C.S.M. (10 maart 2016). COTAN 2007, Vragenlijst Sociale Vaardigheden van Jongeren (VSVJ). Bekeken

(33)

33 Elkins, I.J., McGue, M., & Iacono, W.G. (2007). Prospective Effects of Attention-Deficit/ Hyperactivity Disorder, Conduct Disorder, and Sex on Adolescent Substance Use and Abuse. Archives of General Psychiatry, 64(10), 1145-1148.

Fabiano, G.A., Pelham, W.E., Coles, E.K., Gnagy, E.M., Chronis-Tuscano, A.A., & O’Conner, B.C. (2009). A meta-analysis of behavioral treatments for attention- deficit/hyperactivity disorder. Clinical Psychological Review, 29, 129-140.

Fayyad, J., De Graaf, R., Kessler, R., Alonso, J., Angermeyer, M., Demyttenaere, K.,… Jin, R. (2007). Cross-national prevalence and correlates of adult attention-deficit hyperactivity disorder. The British Journal of Psychiatry, 190, 402– 409. doi: 10.1192/bjp.bp.106.034389

Frankel, F., & Feinberg, D. (2002). Social problems associated with ADHD vs. ODD in children referred for friendship problems. Child Psychiatry and Human Development,

33, 125-146.

Gnepp, J. (1983). Children’s social sensitivity: Inferring emotions from conflicting cues. Developmental Psychology, 19(6), 805-814.

Goldman, L.S., Genel, M., Bezman, R.J., & Slanetz, P.J. (1998). Diagnosis and treatment of attention-deficit/hyperactivity disorder in children and adolescents. Council on Scientific Affairs, American Medical Association. Journal of the American Medical

Association, 279(14), 1100-1107.

Gresham, F.M. (2004). Conceptual and practical applications of the social skills rating

system. Internet: Powerpoint presentatie.

Grosswald, S.J., Stixrud, A.W.R., Stixrud, W., Travis, A.F., & Bateh, M.A. (2008). Use of transcendal meditation technique to reduce symptoms of attention hyperactivity disorder (ADHD) by reducing stress and anxiety: An exploratory study. Current Issues

(34)

34 Happe, F., & Frith, U. (1996). Theory of mind and social impairment in children with conduct disorder. British Journal of Developmental Psychology, 14, 385-398

Hinshaw, F., Klein, R., & Abikoff, A. (2002). Childhood attention deficit hyperactivity disorder: Nonpharmalogical and combination approaches. In P. Nathan and J. Gorman (Eds.), A guide to treatments that work. New York: Oxford University Press.

Hirvikoski, T., Olssen, E.M., Nordenstrom, A., Lindholm, T., Nordenstrom, A.L., & Lajic, S. (2011). Deficient cardiovascular stress reactivity predicts poor executive functions in adults with attention-deficit/hyperactivity disorder. Journal of Clinical and

Experimental Neuropsychology, 33(1), 63-73.

Hoofdakker, B.J., van den, Veen-Mulders, L., van der, Sytema, S., Emmelkamp, P.M.G., Mindraa, R.B., & Nauta, M.H. (2007). Effectiveness of behavioral parent training for children with ADHD in routine clinical practice: A randomized controlled study. Journal of American Child and Adolescent Psychiatry, 46, 1263-1271.

Hoogsteder, L.M. (2008) Theoretische handleiding. Sociale Vaardigheidstraining op Maat. Utrecht: De Waag.

Hoogsteder, L.M. (2013a). De programma-integriteit en de doeltreffendheid van de SoVa

op Maat. Utrecht: De Waag.

Hoogsteder, L.M. (2013b). Handleiding Lijst Irrationele Gedachten. Castricum: Tingkah. Hulstijn, E.M., Cohen-Kettenis, P.T., Mellenbergh, G.J., Boomsma, A., Blonk, R.W.B., Prins, P.J.M., & Hamerlinck, S. (2006). Vragenlijst Sociale Vaardigheden van

Jongeren. Amsterdam: Boom test uitgevers.

Jensen, P.S., Hinshaw, S.P., & Swanson, J.M. (2001). Findings from the NIMH multimodel treatment study of ADHD (MTA): Implications and applications for primary care providers. Journal of Developmental & Behavioral Pediatrics, 22, 60-73.

(35)

35 Jones, S., & Lynam, D.R. (2009). In the eye of the impulsive beholder: The interaction between impulsivity and perceived informal social control on offending. Criminal

Justice and Behavior, 36, 307-321.

Klenberg, L., Korkman, M., & Lahti-Nuuttila, P. (2001). Differential Development of Attention and Executive Functions in 3- to 12-Year-Old Finnish Children.

Developmental Neuropsychology, 20, 407-428.

Knaap, L.M. van der, Bogaerts, S., Speessen, N.M.P.G., & Dee, L.C.A. van. (2011). Sociale

Vaardigheidstraining op Maat. Een inventarisatie bij de implementatie en uitvoering.

INTERVICT: Tilburg University.

Kooij, J. J. S., Bejerot, S., Blackwell, A., Caci, H., Casas-Brugue, M., Carpentier, P. J.,… Asherson, P. (2010). European consensus statement on diagnosis and treatment of adult ADHD: The European Network Adult ADHD. BMC Psychiatry, 10, 67. doi: 10.1186/1471-244x-10-67

Landenberger, N.A., & Lipsey, M.W. (2005). The positive effects of cognitive-behavioral programs for offenders: A meta-analysis of factors associated with effective treatment. Journal of Experimental Criminology, 1(4), 451-476.

Lipsey, M.W. (1995). What do we learn from 400 research studies on the effectiveness of treatment with juvenile delinquents? In J. McGuire (Ed.). What works? Reducing reoffending, guidelines from research and practice (pp. 63-78). Chicester, UK:

Wiley & Sons.

Liu, J. (2004). Childhood externalizing behavior: theory and implications. Journal of Child

and Adolescent Psychiatric Nursing, 17, 93-103.

Lochman, J.E., & Lenhart, L. (2000). Cognitive behavioral therapy of aggressive children. In Ph.C. Kendall (red.). Child & Adolescent Therapy. Cognitive-Behavioral Procedures

(36)

36 Lodewijks, H.P.B., Doreleijers, T, & Ruiter, C. de. (2008). Savry risk assessment in violent Dutch adolescents – Relation to sentencing and recidivism. Criminal Justice and

Behaviour, 35(6), 696-709.

Lodewijks, H.P.B., Ruiter, C. de, & Doreleijers, Th.AH. (2003). Risicotaxatie en risico- hantering van gewelddadig gedrag bij adolescenten. Tijdschrift voor Directieve

Therapie, 23, 25-42.

Loeber, R., Burke, J.D., & Pardini, D.A. (2009). Development and etiology of disruptive and delinquent behavior. Annual Review Clinical Psychology, 5, 291-310.

Luman, M., Oosterlaan, J., & Sergeant, J.A. (2005). The impact of reinforcement contingencies on AD/HD: a review and theoretical appraisal. Clinical Psychology

Review, 25(2), 183-213.

Mager, W., Milich, R., Harris, M.J., Howard, A. (2005). Intervention group for adolescents with conduct problems: Is agression harmful or helpful? Journal of Abnormal Child

Psychology, 10(3), 239-250.

Mannuzza, S., Klein, R.G., Abikoff, H., & Moulton, J.L. (2004). Significance of childhood conduct problems to later development of conduct disorder in among children with ADHD: a prospective follow-up study. Journal of Abnormal Child Psychology, 32,

565-573.

Marshall, W.L., & Burton, D.L. (2010). The importance of group processes in offender treatment. Agression and Violent Behavior, 15(2), 141-149.

Martinussen, R., Hayden, J., Hogg-Johnson, S., & Tannock, R. (2005). A Meta-Analysis of Working Memory Impairments in Children with Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 44(4), 377-384.

(37)

37 McGowan, M.R., Horn, R.A., & Mellott, R.N. (2011). The Predictive Validity of the Structured Assessment of Violence Risk in Youth in Secondary Educational Settings. Psychological Assessment, 23(2), 478-486. DOI: 10.1037/a0022304

Merrel, K.M., & Gimpel, G.A. (1998). Social skills of children and adolescents:

Conceptualization, assessment, and treatment. Mahwah, NJ: Erlbaum.

Ministerie van Justitie en Veiligheid (z.d.). Erkenningscommissie gedragsinterventies justitie. Geraadpleegd op 14 mei 2016. https://www.erkenningscommissie.nl/

Nijmeijer, J.S., Minderaa, R.B., Buitelaar, J.K., Mulligan, A.,Hartman, C.A., & Hoekstra, P.J. (2008). Attention-deficit/hyperactivity disorder and social dysfunctioning.

Clinical Psychology Review, 28(4), 692-708. DOI: S0272-7358(07)00182-1/

j.cpr.2007.10.003

Oord, S. van der, & Prins, P. (2007). Welke behandeling is effectief voor kinderen met ADHD? Medicatie en (cognitieve) gedragstherapie. Kind en Adolescent Praktijk, 2,

58-65.

Orobio de Castro, B. (2001). Emoties en sociale cognities van kinderen en jongeren met antisociale gedragsproblemen. Kind en Adolescent, 22(4), 281-294.

Overbey, G.A., Snell, W.A., Jr., & Callis, K.E. (2011). Subclinical ADHD, Stress and Coping in Romantic Relationships of University Students. Journal of Attention Disorders,

15(1), 67-78. DOI: 10.1177/1087054709347257

Pasini, A., Paloscia, C., Alessandrelli, R., Porfirio, M.C., & Curatolo, P. (2007). Attention and executive functions profile in drug naive ADHD subtypes. Brain and

Development, 29(7), 400-408.

Pfiffner, L., & McBurnett, K. (1997). Social skills training with parent generalization: treatment effects for children with attention deficit disorder. Journal of Consulting

(38)

38 Pfiffner, L.J., Mikami, A.Y., Huang-Pollock, C., Easterlin, B., Zalecki, C., & McBurnett, K. (2007). A randomized, controlled trial of integrated home-school behavioral treatment for ADHD, predominantly inattentive type. Journal of American Academy

of Child and Adolescent Psychiatry, 46(8), 1041-1050.

Polanczyk, G., de Lima, M. S., Horta, B. L., Biederman, J., & Rohde, L. A. (2007). The worldwide prevalence of ADHD: a systematic review and metaregression analysis.

The American Journal of Psychiatry, 164(6), 942–948. doi: 10.1176/

appi.ajp.164.6.942

Polaschek, D.L.L., & Reynolds, N. (2001). Assessment and treatment: Violent offenders. In C.R. Hollin (Ed.), Handbook of offender assessment and treatment (pp. 415-431). Chichester: Wiley.

Prins, P.J.M (1995). Sociale vaardigheidstraining bij kinderen in de basisschoolleeftijd: programma’s effectiviteit en indicatiestelling. In: A. Collot d’Escury, T. Engelen- Snaterse & E. Mackaay-Cramer (red.), Sociale vaardigheidstraining voor kinderen (pp. 65-83). Lisse: Swets & Zeitlinger.

Prins, P., & Braet, C. (2008). Handboek klinische ontwikkelingspsychologie. Over aanleg,

omgeving en verandering. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Raiker, J.S., Rapport, M.D., Kofler, M.J., & Sarver, D.E. (2012). Objectively-Measured Impulsivity and Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD): Testing Competing Predictions from the Working Memory and Behavioral Inhibition Models of ADHD. Journal of Abnormal Child Psychology, 40(5), 699-713.

Reid, R., Trout, A.L., & Schartz, M. (2005). Self-regulation interventions for children with attention deficit/hyperactivity disorder. Exceptional Children, 71, 361-377.

(39)

39 Rosler, M., Retz, W., Retz-Junginger, P., Hengesch, G., Schneider, M., Supprian, T., & Thome, J. (2004). Prevalence of attention deficit/hyperacticity disorder (ADHD) and co-morbid disorders in young male prison inmates. European Archives of Psychiatry

and Clinical Neuroscience, 254, 365-371.

Schmidt, S., & Peterman, F. (2009). Developmental psychopathology: attention deficit hyperactivity disorder (ADHD). BMC Psychiatry, 9(58). DOI: 10.1186/1471-244X- 9-58

Scholte, E.M., & Ploeg, J.D. van der. (2010). Effectiviteit in de residentiële jeugdzorg. Doelgroepen en werkwijzen van Horizon. Leiden: (z.u.).

Sebastian, C.L., Fontaine, N.M.G., Bird, G., Blakemore, S., Brito, S.A. de, McCrory, E.J.P., & Viding, E. (2012). Neural processing associated with cognitive and affective Theory of Mind in adolescents and adults. Social Cognitive and Affective

Neuroscience, 7, 53-63.

Sijtsema, J.J., Kretschmer, T., Os, T. van. (2015). The Structured Assessment of Violence Risk in Youth in a Large Community Sample of Young Adult Males and Females: The TRAILS Study. Psychological Assessment, 27(2), 669-677.

DOI: 10.1037/a0038520

Singh, N.N, Lancioni, G.E., Subhashni, D., Winton, A.S.W., Sabaawi, M., Wahler, R.G., & Singh, J. (2007). Adolescents with conduct disorder can be mindful of their aggressive behaviour. Journal of Emotional and Behavioral Disorders, 15, 56-63.

Stams, G.J., Put, C. van der., Hoeve, M. & Asscher, J. (2014). Forensische Orthopedagogiek.

Orthopedagogiek: state of art, 7, 233-248.

Steerneman, P., & Pelzer, H. (1994). Sociale cognities en sociale competentie bij kinderen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

For this reason, in this work, a numerical analysis of thermal effects in tapered holmium-doped fiber amplifiers is reported in order to study the temperature sensitivity of the

The six language production tests each test a different aspect of language, as they focus on word retrieval, phonology (with a repetition test and a phonological fluency

Over het algemeen kan dus gezegd worden dat mensen met borderline typerende persoonlijkheidstrekken (BPS-trekken) het verband tussen stress en controle sterker waarnemen dan mensen

with TESPT as reference results in enhanced modulus and tensile strength... Sengloyluan et al. European Polymer Journal. Sengloyluan et al. Rubber Chemistry and Technology.. to

structure, graphene has a higher electrical conductance due to the higher local electron density induced by charge transfer from the ice layer. High resolution conductance

To better understand how NFRs are integrated into the existing MDD approaches, we have initiated the NFR4MDD project, a multi-national empirical study, based on interviews

This article conducts a series of list experiments to detect whether community conversations contribute to a change in thinking about harmful traditional practices in Ethiopia..

Discussion: In this study, health and social care organizations are considered to be part of multilevel functional systems, in which factors at different hierarchical