• No results found

De invloed van persoonlijkheidstrekken op het waargenomen verband tussen stress en controle

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van persoonlijkheidstrekken op het waargenomen verband tussen stress en controle"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Persoonlijkheidstrekken op het

Waargenomen Verband Tussen Stress en Controle

Rosa Liefting

Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 10531246 Begeleider: H. Cremers Bachelorthese

(2)

Inhoudsopgave

-Abstract 1

-De Invloed van Persoonlijkheidstrekken op het Waargenomen Verband Tussen Stress

en Controle 2 -Methode 8 -Resultaten 12 -Discussie 15 -Literatuurlijst 19 Abstract

Of mensen met borderline typerende persoonlijkheidstrekken het verband tussen stress en controle anders waarnemen dan mensen met normaal verdeelde

persoonlijkheidstrekken werd onderzocht. De verwachting was dat mensen die neurotischer zijn een sterker verband tussen stress en controle ervaren, dit is een positief verband. Daarnaast dat mensen die weinig consciëntieus en vriendelijkheid zijn een sterk verband tussen stress en controle waarnemen, beide negatieve verbanden. Bij 252 psychologiestudenten werd dit onderzocht. De Five Personality Factors Test (5PFT) vragenlijst werd gebruikt om persoonlijkheidstrekken te meten. De Perceived Causal

Relations – Perceived Stress Scale (PCR-PSS) om de waargenomen verbanden tussen

stress en controle te meten. Uit de resultaten bleek dat mensen die weinig consciëntieus en vriendelijkheid zijn en sterk neurotisch, een sterk verband tussen stress en controle ervaren. Dit effect was significant. De vooropgestelde hypothese werd grotendeels bevestigd.

(3)

De Invloed van Persoonlijkheidstrekken op het Waargenomen Verband Tussen Stress en Controle

Algemeen

Stress is een groot maatschappelijk gezondheidsprobleem (Kudielka & Wüst, 2010). Dit is ook te zien aan de media-aandacht hiervoor (Rek, 2017). Stress kan namelijk leiden tot psychische problematiek zoals burn-out en/of depressie (Iacovides, Fountoulakis, Kaprinis, & Kaprinis, 2003). Één op de zeven werknemers tussen 25 en 65 jaar heeft last van een burn-out. Zij voelen zich moe bij het opstaan en emotioneel uitgeput als het tot werk aankomt (www.cbs.nl). Daarnaast leidt 20% van de Nederlanders minstens één maal in zijn of haar leven aan een depressie (www.trimbos.nl). Naast stress is ook het wel of niet ervaren van controle over een situatie een factor die bijdraagt aan het ontstaan van psychische aandoeningen (Cemalcilar, Canbeyli & Sunar, 2003). Er is een verband tussen stress en controle (Averill, 1973). De nodige zorg voor psychische patiënten draagt hoge kosten met zich mee. Ook omdat mensen (tijdelijk) niet kunnen werken, kost dit de maatschappij veel geld. Jaarlijks zijn deze kosten zo’n 20 miljard (www.nrc.nl & www.nvgzp.nl). Daarom is het goed om onderzoek naar de werking van stress en controle te doen.

Individuele verschillen tussen mensen

Relaties tussen stress en controle worden al zo’n zestig jaar onderzocht. Lang werd gedacht dat wanneer je weinig controle denkt te hebben, je meer stress ervaart. Daarnaast wanneer je veel controle denkt te hebben, je minder stress ervaart (Averill, 1973; Thompson, 1981). Dit blijkt alleen niet zo simpel, Averill stelde in 1973 dat de enige uitspraak die met zekerheid gedaan kan worden is dat stress vergrotende en verkleinende eigenschappen van het gevoel heeft. Deze hangen af van de individuele

(4)

controle en de betekenis die het individu geeft aan de ervaren controle (Folkman, 1984). Het blijkt dat meerdere factoren invloed hebben op de relatie tussen stress en controle. Namelijk humeur, copingstrategie, aangeleerde hulpeloosheid en persoonlijkheid. Zo werd er in een onderzoek van Diehl en Hay gevonden dat het hebben van weinig

controle, wat gepaard gaat met stress, leidt tot een slechter humeur. Op dagen dat er wel controle werd ervaren ging dit niet gepaard met een slecht humeur en weinig stress (Diehl & Hay, 2013).

Een andere factor die invloed heeft op de stress-controle relatie is coping (Folkman & Lazarus, 1980). Coping is de manier waarop iemand met stressvolle gebeurtenissen omgaat. Daarnaast is het verzachten van de emoties die gepaard gaan met de stressvolle gebeurtenis, ook een aspect van coping (Lazarus, 1993; Compas, Connor-Smith, Saltzman, Thomsen & Wadsworth, 2001). Mensen reageren verschillend op stressvolle gebeurtenissen. Er is een verband tussen copingsstijl en de stressbeleving. Hierdoor kunnen de copingstijlen per individu verschillen. Het idee controle te hebben kan deze copingstijl beïnvloeden (Zakowski, Hall, Klein & Baum, 2001; Caplan &

Schooler, 2007). Je copingstijl bepaalt hoe je met stress omgaat. Folkman en lazarus (1980) stelden dat wanneer een individu een stressvolle situatie niet kan controleren, emotie-gefocuste strategieën gebruikt worden. Echter is deze strategie vaak niet

effectief en ze verergeren eerder de stress (Prince-Embury & Rooney, 1990; Folkman & Lazarus, 1980). Emotie-gefocuste strategieën gaan uit van de emotie van de persoon en komen dus meer uit het gevoel dan op het probleem gefocust te zijn (Lazarus, 1993).

Naast coping kan aangeleerde hulpeloosheid een rol spelen in de stress-controle relatie. Aangeleerde hulpeloosheid (learned helpnessness, oftewel LH) is het fenomeen dat het ervaren van oncontroleerbare gebeurtenissen tot de verwachting leidt dat nog meer gebeurtenissen oncontroleerbaar zullen zijn. Deze ervaring kan stressvol zijn

(5)

(Peterson, Maier & Seligman, 1993). Verschillende mogelijke negatieve gevolgen van LH zijn verminderde motivatie en emoties, een verlaagd zelfvertrouwen en een depressief gevoel (Peterson et al.,1993; Cemalcilar et al., 2003). Daarnaast kan LH het risico op mentale stoornissen, zoals PTSS en depressie, verhogen. Dit is onder andere onderzocht bij gehavende, fysiek en seksueel misbruikte, vrouwen (Bargai, Ben-Shakhar & Shalev, 2007). Deze populatie is niet generaliseerbaar naar de rest van de bevolking, maar geeft wel aan dat oncontroleerbare stressvolle situaties (trauma’s) negatieve gevolgen

kunnen hebben.

Persoonlijkheid is gerelateerd aan coping en LH. Zo hangt persoonlijkheid samen met de kwaliteit van leven door hoe mensen kritieke levenssituaties aanpakken en reageren (Wrosch & Scheier, 2003). Daarnaast kan persoonlijkheid de manier waarop een persoon gebeurtenissen interpreteert en de relatie tussen het zelf en de omgeving opvat bepalen, of andersom (Iacovides et al., 2003). Er zijn al verschillende onderzoeken gedaan om te kijken of persoonlijkheid invloed heeft op LH of op iemands waargenomen controle en copingstrategie. In beide studies werd een verband tussen beide gevonden, echter was dit nog geen hard bewijs wat één kant op wees (Peterson, et al., 1993; Caplan et al., 2007). Daarom is het interessant de persoonlijkheidsfactor verder te onderzoeken.

Daarbij kan het verband dat iemand tussen stress en controle waarneemt van iemands persoonlijkheid afhankelijk zijn (Ebstrup, Eplov, Pisinger & Jørgensen, 2011; Folkman, 1984). Persoonlijkheden zijn erg verschillend waardoor dit verband voor ieder individu anders kan zijn. Persoonlijkheid wordt in de psychologie met name beschreven aan de hand van de big five persoonlijkheidstrekken, hier is aanzienlijk veel

ondersteuning voor (John & Srivastava, 1999). De big five is een hiërarchisch model van persoonlijkheidstrekken met vijf brede factoren (Gosling, Rentfrow & Swann, 2003). Volgens dit model kan de persoonlijkheid van ieder individu geclassificeerd worden aan

(6)

de hand van Neurotisicme (snel geïrriteerd, neurotisch en makkelijk boos), Extraversie (spraakzaam, assertief en energiek), Openheid naar ervaringen (intellectueel,

fantasierijk en eigenzinnig), Agreeableness (= meegaandheid: goedmoedig, coöperatief en betrouwbaar) en Consciencieusheid (ordelijk, verantwoordelijk en betrouwbaar) (John et al., 1999).

Borderline en stress

Zoals hierboven beschreven kent persoonlijkheid verschillende factoren. Zo is er een groot verschil tussen borderline typerende persoonlijkheid en ‘normale’

persoonlijkheid. Er zijn sterke genetische correlaties gevonden bij mensen met borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS) en bepaalde persoonlijkheidstrekken (Kendler, Myers & Reichborn-Kjennerud, 2011). Zo is er een sterk positief verband gevonden met neuroticisme. Daarna een negatief verband met consciëntieusheid en

agreeableness. Dit betekent dat mensen met BPS over het algemeen neurotischer zijn

dan mensen zonder BPS. Ook houdt dit in dat mensen met BPS minder consciëntieus en meegaand zijn dan mensen zonder BPS (Kendler et al.,, 2011).

Biologisch gezien zijn er verschillende onderzoeken die ondersteunen dat stress bij mensen me Borderline en ander effect heeft dan bij gezonde controles. Zo is bij vrouwen met borderline een verkleinde hippocampus (opslaan herinneringen) gevonden, in vergelijking met gezonde controles (Driessen, Herrmann, Stahl, Zwaan, Meier, Hill, ... & Petersen, 2000). Ook werd er een lichte verkleining van de amygdala (aansturen en verwerken van emoties) waargenomen. Dit zou impliceren dat de persoonlijkheid van mensen met borderline verschilt ten opzichte van gezonde controles. Een groot deel van de vrouwen met borderline die in dit onderzoek meededen, hadden een traumatische gebeurtenis (fysiek, emotioneel of seksueel

(7)

misbruik) meegemaakt. Dit is ook een ondersteuning voor de mogelijke relatie tussen stress en borderline (Driessen et al., 2000). Hiernaast heeft chronische stress invloed op de hypothalamus en vervolgens reguleert de hippocampus de stressreactie. De

hippocampus neemt af bij borderline patiënten, onder andere door stress (Kudielka et al., 2010; Driessen et al., 2000).

Waargenomen verbanden stress en controle

Al eerder werd beschreven dat de ervaren stress afhangt van de persoonlijke controle en de betekenis die het individu aan de controle geeft (Folkman, 1984). Het is dus wat voor betekenis het individu er zelf aan geeft, ontstaan door zijn of haar

waarneming. Daarom wordt er in deze scriptie gekeken naar het waarneembaar verband tussen stress en controle. Waargenomen stress werd door Cohen en zijn collega’s aan de hand van de Perceived Stress Scale (PSS) succesvol gemeten (Cohen, Kamarck, & Mermelstein, 1983). Het wordt als waardevol gezien voor de klinische praktijk (diagnose en behandeling) om mensen te vragen naar de causale relatie die zij zelf zien tussen hun symptomen (Frewen, Allen, Lanius & Neufeld, 2012). Frewen en collega’s hebben een methode ontwikkeld voor dit soort psychologisch onderzoek (Frewen et al., 2012). Dit wordt Perceived Causal Relations (PCR) genoemd. Als eerste wordt gevraagd in hoeverre mensen van bepaalde symptomen last hebben. Daarna worden op basis van hun antwoorden vervolgvragen gesteld over de symptomen waarvan ze rapporteren last te hebben. Deze symptomen worden als causale relaties ondervraagd (Frewen et al., 2012). Voor deze methode is veelbelovend bewijs gevonden (Frewen, Schmittmann, Bringmann & Borsboom, 2013). Uit netwerkanalyses bleek dat de symptomen als causale relaties een moderatie rol had tussen verschillende

(8)

Stress Scale - Perceived Causal Relations (PSS-PCR) opgesteld om het waargenomen

verband tussen stress en controle per individu na te gaan.

Persoonlijkheid en waargenomen verband stress en controle

Gerelateerd aan het onderwerp van deze scriptie onderzochten Ebstrup en collega’s (2011) het verband tussen de vijf persoonlijkheidstrekken en waargenomen stress (Ebstrup et al., 2011). Alle vijf de persoonlijkheid-stress modellen werden gemedieerd door algemene self-efficacy. Dit is een geheel van verschillende functies waarin mensen hun doeltreffendheid en geloof in hun eigen kunnen om uitdagende taken aan te pakken, beoordelen. In brede zin staat dit in verband met het eigen geloof in controle. Door de mediatierol wordt de algemene self-efficacy als een belangrijke factor gezien in de link tussen persoonlijkheid en waargenomen stress (Ebstrup et al., 2011). Ook werden in een meta-analyse van Carver & Connor-Smith gemiddelde correlaties/verbanden gevonden tussen de vijf persoonlijkheidstrekken en copingstijlen. Extraversie, meegaandheid, openheid naar ervaringen en

consciëntieusheid tot een verbindingscopingstijl en neuroticisme tot een meer gesloten (niet verbonden) copingstijl. Daarbij zorgden chronische en hoge intensiteit stressoren voor sterkere relaties tussen copingstijl en persoonlijkheid dan bij weinig stress

(Connor-Smith & Flachsbart, 2007; Carver & Connor-Smith, 2010). Beide onderzoeken laten zien dat er sterke bewijzen zijn voor de relatie tussen persoonlijkheid en

waargenomen stress. Al eerder werd de relatie tussen waargenomen stress en controle beschreven (Folkman, 1984).

Ebstrup en collega’s (2011) vonden tussen de persoonlijkheidstrek neuroticisme en stress een positief verband. Dit betekent hoe neurotischer je bent, hoe meer stress je ervaart. Tussen de vier andere persoonlijkheidstrekken en stress werd een negatief

(9)

verband gevonden. Wat inhoudt dat hoe meer extravert/open/meegaand/consciencieus je bent, hoe minder stress je ervaart (Ebstrup et al., 2011). Er is gebleken dat de relatie tussen stress en controle beïnvloed kan worden door humeur, copingstrategie en aangeleerde hulpeloosheid. Dit alles kan beïnvloed worden door persoonlijkheid. Er is een kans dat mensen met een borderline typerende persoonlijkheid een sterker verband waarnemen tussen stress en controle dan mensen met een normale persoonlijkheid. Een sterker verband betekent dat er meer controle nodig is om stress te verlagen en minder stress om de controle te verhogen. Mensen met een borderline typerende

persoonlijkheid zullen neurotischer zijn en minder consciëntieus en meegaand dan het gemiddelde van de steekproef. Hierom is het interessant om te kijken of mensen die erg neurotisch zijn en weinig consciëntieus en meegaand anders het verband tussen stress en controle waarnemen dan mensen met een normaal typerende persoonlijkheid. De verwachting is dat mensen die neurotischer zijn een sterker verband tussen stress en controle ervaren. Daarnaast dat mensen die weinig consciëntieus en meegaandheid zijn een sterk verband tussen stress en controle waarnemen. Door iets te leren over

individuele verschillen bij het waargenomen verband tussen stress en controle, kan een start zijn van verder onderzoek ter preventie van stressklachten.

Methode Deelnemers en Procedure

374 eerstejaars psychologiestudenten van de Universiteit van Amsterdam tussen de 18 en 22 jaar (SD) vullen vragenlijsten in. De data wordt uit twee groepen verkregen. De eerste groep uit het studiejaar 2015-2016. De tweede groep uit het studiejaar 2016-2017. De studenten kregen geen beloning, het is een verplicht onderdeel van de

(10)

in te vullen, waaronder de 5PFT en de PCR-PSS. Als de student klaar is kan hij/zij op eigen gelegenheid het gebouw verlaten.

Materialen

De onafhankelijke variabele is persoonlijkheidsvragenlijst. Dit wordt gemeten aan de hand van de Five Personality Factors Test (5PFT) ontwikkeld door Smits, Dolan, Vorst, Wicherts & Timmerman (2011). Zoals eerder beschreven meet de 5PFT de vijf persoonlijkheidstrekken. Bij de vijf dimensies, neuroticisme, extraversie, openheid, altruïsme (meegaandheid) en consciëntieusheid, zijn vragen opgesteld. Op een vraag kan de persoon op een 5-punts schaal aangeven in hoeverre het op hem/haar van

toepassing is, van ‘helemaal oneens’ tot ‘helemaal eens’. Per dimensie kan men een score krijgen van ‘zeer laag’ tot ‘zeer hoog’. De 5PFT heeft 60 items, twaalf voor iedere

dimensie. Het invullen van de vragenlijst duurt zo’n 10 minuten. De vragenlijst krijgt van COTAN een goede beoordeling voor uitgangspunten testconstructie, kwaliteit van het testmateriaal, betrouwbaarheid en de begripsvaliditeit. De kwaliteit van de handleiding krijgt een voldoende beoordeling. De normen en criteriumvaliditieit zijn onvoldoende beoordeeld wegens respectievelijk het verouderen van de normen en gebrek aan onderzoek (www.cotandocumentatie.nl). Er zijn normgegevens beschikbaar voor drie leeftijdsgroepen en voor mannen en vrouwen. Een persoon wordt in de borderline typerende persoonlijkheidsgroep geplaatst wanneer diegene een profiel heeft met een hogere score op neuroticisme dan gemiddeld en een lagere score op meegaandheid en consciëntieusheid dan gemiddeld. Een voorbeelditem is “ik hou van gesprekken voeren met mensen” (Smits, Dolan, Vorst, Wicherts & Timmerman, 2011; Rosellini & Brown, 2011).

(11)

De afhankelijke variabele is het waargenomen verband tussen stress en controle. Dit wordt gemeten aan de hand van de eerder beschreven Perceived Causal Relations –

Perceived Stress Scale (PCR-PSS), op basis van Cohen, S., Kamarck, T., & Mermelstein, R.

(1983). De vragenlijst heeft 30 items en gaan over de afgelopen maand. Eerst 10 items cohen 1983. Vervolgens wordt er doorgevraagd op vijf vragen van die 10 items, steeds vier doorvragen per item. Een voorbeelditem is “hoe vaak voelde u zich de afgelopen maand nerveus of gespannen?”. De vijf antwoordopties op dit soort vragen zijn: ‘nooit, ‘bijna nooit’, ‘soms’, ‘vaak’, ‘heel vaak’. De scorerange is 1 tot 5. Op deze vraag kan vervolgens doorgevraagd worden met “U voelde zich de afgelopen maand soms (is het antwoord op de vorige vraag) nerveus of gespannen en u had vaak (antwoord op andere vraag) het gevoel dat u alles onder controle had. Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde. Doordat ik soms nerveus of gespannen was, had ik … (antwoord invullen) alles onder controle”. De vijf antwoordopties op de doorvraag vragen zijn: ‘veel minder’, ‘minder’, ‘niet meer of minder’, ‘meer’ en ‘veel meer’. De scorerange is van -2 tot 2. Er zijn verschillende vragen in de lijst die moeten worden omgescoord om de verhouding de juiste richting op weer te geven. Een negatieve score houdt in dat de persoon zich niet gespannen of veel controle voelde en dat dit elkaar niet of nauwelijks beïnvloedde. Een score rondom de 0 betekent dat beide weinig invloed op elkaar hadden. Een hoge score betekent dat de persoon veel stress en weinig controle ervaarde en dat dit elkaar sterk beïnvloedde. De vier doorvraag (PCR) vragen die het meest overeenkomen met de in dit onderzoek beoogde vraag zijn vraag 23 tot en met 26. Respectievelijk: Q23: U had de afgelopen maand {antwoord op vraag 6, oa: nooit/bijna nooit/soms/vaak/heel vaak} het gevoel dat u alles onder controle had en u was {antwoord op vraag 6} van streek omdat er iets onverwachts gebeurde. Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde. Doordat ik {antwoord op vraag 6} alles onder controle had, was ik {antwoord; veel

(12)

minder/minder/nier meer of minder/meer/veel meer} van streek. Q24: U had de afgelopen maand {antwoord op vraag 6} het gevoel dat u alles onder controle had en u voelde zich {antwoord op vraag 5} nerveus of gespannen. Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde. Doordat ik {antwoord op vraag 6} alles onder controle had, was ik {antwoord; veel minder/minder/nier meer of minder/meer/veel meer} nerveus of gespannen. Q25: U had de afgelopen maand {antwoord op vraag 6} het gevoel dat u alles onder controle had en u was {antwoord op vraag 5} in staat om irritaties in uw leven onder controle te houden. Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde. Doordat ik {antwoord op vraag 6} alles onder controle had, was ik {antwoord; veel

minder/minder/nier meer of minder/meer/veel meer} geïrriteerd. Q26: U had de afgelopen maand {antwoord op vraag 6} het gevoel dat u alles onder controle had en u was {antwoord op vraag 7} boos om dingen die buiten uw controle lagen. Geef aan in welke mate dit elkaar beïnvloedde. Doordat ik {antwoord op vraag 6} alles onder controle had, was ik {antwoord; veel minder/minder/nier meer of minder/meer/veel meer} boos. De Perceived Stress Scale heeft een goede betrouwbaarheid en validiteit. De volledige PSS-PCR test is nog niet door COTAN beoordeeld dus er kan nog weinig gezegd worden over de betrouwbaarheid en validiteit.

Data-analyseplan

Ten eerste worden er correlatie berekeningen gedaan om te beoordelen hoe de data eruit ziet aan de hand van de Pearson Correlation. De operationele verwachting is dat het verband tussen stress en controle in de borderline typerende groep (significant) hoger/sterker zal zijn dan het verband tussen stress en controle in de normaal

typerende persoonlijkheid. Proefpersonen met een hoge score op neuroticisme en een lage score op consciëntieusheid (= gewetensvolheid) en altruïsme (= vriendelijkheid)

(13)

zouden een Borderline typerende persoonlijkheid hebben. Ik verwacht dat er een verband is tussen waargenomen stress (PSS) en het waargenomen verband tussen stress en controle (PCR) daarom doe ik een lineaire regressie-analyse in SPSS.

Vervolgens ben ik benieuwd of waargenomen stress (PSS) en persoonlijkheidstrekken (de vijf persoonlijkheidstrekken, 5PFT) samenhangen, hiervoor doe ik ook een lineaire regressie. Ten slotte kijk ik naar het waargenomen verband tussen stress en controle per persoonlijkheidsfactor (neuroticisme, gewetensvolheid en vriendelijkheid) (PCR en 5PFT). Voor deze analyse gebruik ik een multipele regressie. Om het waargenomen verband tussen stress en controle te operationaliseren neem ik het gemiddelde van vraag 23 en 24. Dit is gebaseerd op de inhoud van de vraag, dit komt het meest overeen met de in dit scriptieonderzoek beoogde onderzoeksvraag.

Resultaten

374 proefpersonen hebben de vragenlijsten ingevuld. Van 122 proefpersonen ontbraken er gegevens over de persoonlijkheidstrekken en zijn daarom niet meegenomen.

Uiteindelijk werden 252 proefpersonen meegenomen in de analyses van dit onderzoek. Er zijn geen gegevens bekend over geslachts- en leeftijdsverdeling binnen de proefpersonen.

Ten eerste de analyse of waargenomen stress (PSS) en het waargenomen verband tussen stress en controle (PCR) met elkaar samenhangen. De totale

waargenomen stress is de som van de eerste 10 vragen van de vragenlijst. Een multipele regressie-analyse toetste of deze vier vragen met de totale stress score samenhangen. Ze hebben een correlatie van R= 0.46, daarnaast werd 22% van de waargenomen stress score (PSS) door het waargenomen verband tussen stress en controle (PCR) verklaard

(14)

(R2= 0.22). Het effect van waargenomen stress op het waargenomen verband tussen

stress en controle was significant, F(1, 372)= 103, p<0.001. Vervolgens werd getoetst of waargenomen stress (PSS) en

persoonlijkheidstrekken (neuroticisme, gewetensvolheid en vriendelijkheid)

samenhangen. Dit werd gedaan met een multipele regressie-analyse. Een correlatie van R= 0.47, daarnaast werd 22% van het model door de drie persoonlijkheidstrekken verklaard (R2= 0.22). Waargenomen stress en neuroticisme, gewetensvolheid en

vriendelijkheid hangen significant samen, F(3, 248)= 23.40, p< 0.001. B0= 21.7 en is significant met p<0.001. Waargenomen stress heeft geen significant verband met vriendelijkheid (b= -0.16 met p>0.05). Daarnaast had waargenomen stress geen significant verband met gewetensvolheid (b= 0.06 met p>0.05) en wel een significant positief verband met neuroticiteit (b= 1.33 is significant met p<0.001.). Wat

respectievelijk inhoudt dat hoe meer waargenomen stress hoe neurotischer de persoon (zie Figuur 3). Alleen neuroticisme is een significante voorspeller voor de waargenomen stress t(248)= 7.70, p<0.001.

Uit Figuur 1 blijkt dat wanneer alleen vriendelijkheid en waargenomen stress samen in een model zitten, ze een interactie-effect laten zien omdat de

betrouwbaarheidsintervallen niet over elkaar lopen. Dit komt overeen met de

hypothese. Namelijk hoe minder vriendelijk hoe meer waargenomen stress en hoe meer vriendelijk en hoe minder waargenomen stress. In Figuur 2 komt duidelijk naar voren dat er geen significant effect is van waargenomen stress op de mate van

gewetensvolheid. Uit Figuur 3 blijkt dat er een interactie-effect is van waargenomen stress op de mate van neuroticiteit. Hoe minder neuroticisme hoe een lagere

waargenomen stress en hoe meer neuroticiteit hoe meer waargenomen stress. Dit komt overeen met de hypothese.

(15)
(16)

Ten slotte werd de analyse uitgevoerd of het waargenomen verband tussen stress en controle per persoonlijkheidsfactor (neuroticisme, gewetensvolheid en

vriendelijkheid) (PCR en 5PFT) samenhing. Twee van de vier doorvraag vragen

weerspiegelde het best de beoogde onderzoeksvraag. Hierom werd met het gemiddelde van vraag 23 en 24 voor deze analyses gewerkt. Dit gemiddelde kan gezien worden als de invloed van controle op stress. Uit de analyses bleek dat de invloed van controle op stress met vriendelijkheid: R= -0.17, R2= 0.03, F(1,250)= 7.54 en significant met p<0.01. Uit Figuur 4 blijkt dat iemand die weinig vriendelijkheid heeft van het ervaren van weinig controle veel stress ervaart. Ook blijkt dat iemand die veel vriendelijkheid heeft van het ervaren van weinig controle ook minder stress ervaart. Dit bevestigt de

hypothese. Vervolgens de invloed van controle op stress met gewetensvolheid: R= -0.15, R2= 0.02, F(1,250)= 5.87 en significant met p<0.05. Uit Figuur 5 blijkt dat er weinig te zeggen valt met deze resultaten. De betrouwbaarheidsintervallen lopen grotendeels over elkaar. Dit deel van de hypothese kan niet onderkend worden. Als laatste de invloed van controle op stress met neuroticiteit: R= 0.16, R2= 0.03, F(1,250)= 6.63 en significant met p<0.05. Uit Figuur 6 blijkt dat er een kleine trend is maar de

betrouwbaarheidsintervallen lopen zodanig over elkaar dat er op basis van de grafiek geen stellige conclusie getrokken kan worden. Al met al worden grotendeels de hypotheses bevestigd.

Discussie

Het doel van deze scriptie was om te onderzoeken of mensen die erg neurotisch zijn en weinig consciëntieus en meegaand anders het verband tussen stress en controle waarnemen dan mensen met een normaal typerende persoonlijkheid. Daarbij was de

(17)

verwachting dat mensen die neurotischer zijn een sterker verband tussen stress en controle zouden ervaren. Daarnaast dat mensen die weinig consciëntieus en

meegaandheid zijn een sterk verband tussen stress en controle waarnemen. Uit de resultaten kwam naar voren dat de eerste hypothese, dat waargenomen stress en het verband tussen waargenomen stress en controle zouden samenhangen, werd volledig bevestigd. De tweede hypothese kan deels bevestigd worden. Alleen waargenomen stress en neuroticisme hingen samen. Ten slotte kwam uit de laatste hypothese dat het waargenomen verband van controle op stress negatief samenhangt met vriendelijkheid (meegaandheid)en gewetensvolheid (consciëntieusheid) en dat het waargenomen verband tussen stress op controle positief samenhangt met neuroticisme. Dit was

volgens de verwachting. Dit betekent dat mensen die weinig meegaand en consciëntieus zijn een sterk verband tussen stress en controle ervaren. Ook dat mensen die erg

neurotisch zijn een sterk verband tussen stress en controle ervaren. Over het algemeen kan dus gezegd worden dat mensen met borderline typerende persoonlijkheidstrekken (BPS-trekken) het verband tussen stress en controle sterker waarnemen dan mensen met een ander soort persoonlijkheid.

Ook werd de informatie die Ebstrup en collega’s (2011) vonden in dit

scriptieonderzoek bevestigd, namelijk een positief verband met stress en neuroticisme en een negatief verband met meegaandheid. Dezelfde onderzoekers vonden ook een negatief verband met consciëntieusheid maar dat werd niet in dit scriptieonderzoek bevestigd.

Een alternatieve verklaring voor het positieve verband dat werd gevonden voor hoe neurotischer iemand is, hoe meer stress diegene ervaart, kan zijn dat het in de aard van neuroticisme zit om stressvol/snel geïrriteerd te zijn (John et al., 1999). Daarnaast werd er in het model van de eerste hypothese, (de drie persoonlijkheidstrekken met

(18)

waargenomen stress) alleen neuroticisme als goede voorspeller gezien. Echter wanneer alleen vriendelijkheid en waargenomen stress in een model waren meegenomen, werd hier een significant effect gevonden in de grafiek. Dit kan mogelijk komen, omdat neuroticisme het deel verklaarde variantie van vriendelijkheid ‘wegneemt’, als neuroticisme en vriendelijkheid samen in een model voorkomen. Dit kan gedacht worden omdat vriendelijkheid en neuroticisme negatief samenhangen (Ebstrup et al., 2011).

Voor de klinische praktijk is er ook een implicatie te vinden. Namelijk dat mensen met BPS-trekken een sterkere stressbeleving hebben. Daarnaast is de invloed van

controle op stress sterker is bij mensen met BPS-trekken. Als je in therapie het gevoel van controle kan versterken, zou het stressniveau kunnen dalen. Dit zou allerlei andere positieve gevolgen kunnen hebben. Mogelijk kan dit ook ingezet worden voor andere psychische problematiek, waardoor meerdere mensen en ook de maatschappij hier voordelen van kunnen ondervinden.

De eerste beperking van dit scriptieonderzoek is dat de proefpersonen die gebruikt zijn geen mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis zijn. Door naar persoonlijkheidstrekken te kijken is dit deels ondervangen, maar op basis van dit onderzoek kunnen er geen stellige uitspraken gedaan over mensen met een BPS. Daarnaast is de groep van proefpersonen te eentonig om te generaliseren naar de werkelijkheid. Het waren psychologiestudenten van de Universiteit van Amsterdam die waarschijnlijk een IQ van de rond de 120 hebben (Irwing & Lynn, 2005). Dit is ruim boven het gemiddelde van 100. Ook zijn de psychologiestudenten vooral vrouwen van rond de 18 tot 22 jaar. Dit representeert niet de normale Nederlandse bevolking. Ten derde is er bij vragenlijsten die mensen over zichzelf invullen altijd sprake van bias, doordat zijn geen objectief beeld hebben (Zouwen, 2006). Daarnaast is een nadeel van

(19)

de 5PFT vragenlijst dat dit een complexe vragenlijst is; het vragen naar causale relaties en dit begrijpen heeft een zekere intelligentie nodig. Voor andere bevolkingsgroepen zou eerst getest moeten worden of de 5PFT vragenlijst begrijpelijk is (Frewen et al., 2012).

Als suggestie voor vervolgonderzoek kunnen er BPS patiënten gebruikt worden. Een heterogenere groep zou handiger zijn voor meer uitgesproken resultaten. Voor de richting van dit onderzoek zouden bijvoorbeeld borderline patiënten en gezonde controles onderzocht kunnen worden. Daarbij ook lettend op de leeftijd en geslachtsverdeling, zodat de uitkomsten niet hierdoor worden beïnvloed.

De toevoeging van dit onderzoek aan de bestaande kennis is dat er meer bewijs is dat verschillen in hoe mensen het verband tussen stress en controle waarnemen kan afhangen van persoonlijkheidstrekken.

(20)

Literatuurlijst

Averill, J. R. (1973). Personal control over aversive stimuli and its relationship to stress. Psychological bulletin, 80(4), 286.

Bargai, N., Ben-Shakhar, G., & Shalev, A. Y. (2007). Posttraumatic stress disorder and depression in battered women: The mediating role of learned

helplessness. Journal of Family Violence, 22(5), 267-275.

Bougea, A., Kleisarchakis, M. K., Gioka, V., & Belegri, S. A. (2014). Relationship of οccupational stress parameters with burn-out and perceived

stress. Psychiatriki, 26(2), 106-115

Caplan, L. J., & Schooler, C. (2007). Socioeconomic status and financial coping strategies: The mediating role of perceived control. Social psychology quarterly, 70(1), 43-58.

Carver, C. S., & Connor-Smith, J. (2010). Personality and coping. Annual review of

psychology, 61, 679-704.

Cemalcilar, Z., Canbeyli, R., & Sunar, D. (2003). Learned helplessness, therapy, and personality traits: An experimental study. The Journal of social psychology, 143(1), 65-81.

Cohen, S., Kamarck, T., & Mermelstein, R. (1983). A global measure of perceived stress. Journal of health and social behavior, 385-396.

Compas, B. E., Connor-Smith, J. K., Saltzman, H., Thomsen, A. H., & Wadsworth, M. E. (2001). Coping with stress during childhood and adolescence: problems,

progress, and potential in theory and research. Psychological bulletin, 127(1), 87. Connor-Smith, J. K., & Flachsbart, C. (2007). Relations between personality and coping: a

(21)

Cotandocumenatie. (1999). NEO PERSOONLIJKHEIDSVRAGENLIJSTEN, NEO FFI, 1996. Opgehaald op 21 maart van: http://www.cotandocumentatie.nl /test_

details.php?id=335

Diehl, M., & Hay, E. L. (2013). Personality-related risk and resilience factors in coping with daily stress among adult cancer patients. Research in human

development, 10(1), 47-69.

Driessen, M., Herrmann, J., Stahl, K., Zwaan, M., Meier, S., Hill, A., ... & Petersen, D. (2000). Magnetic resonance imaging volumes of the hippocampus and the amygdala in women with borderline personality disorder and early traumatization. Archives

of general psychiatry, 57(12), 1115-1122.

Ebstrup, J. F., Eplov, L. F., Pisinger, C., & Jørgensen, T. (2011). Association between the Five Factor personality traits and perceived stress: is the effect mediated by general self-efficacy?. Anxiety, Stress & Coping, 24(4), 407-419.

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. London: Sage Publications Ltd.

Folkman, S. (1984). Personal control and stress and coping processes: a theoretical analysis. Journal of personality and social psychology, 46(4), 839.

Folkman, S., & Lazarus, R. S. (1980). An analysis of coping in a middle-aged community sample. Journal of health and social behavior, 219-239.

Frewen, P. A., Allen, S. L., Lanius, R. A., & Neufeld, R. W. (2012). Perceived causal relations: novel methodology for assessing client attributions about causal associations between variables including symptoms and functional

impairment. Assessment, 19(4), 480-493.

Frewen, P. A., Schmittmann, V. D., Bringmann, L. F., & Borsboom, D. (2013). Perceived causal relations between anxiety, posttraumatic stress and depression: extension

(22)

to moderation, mediation, and network analysis. European journal of

psychotraumatology, 4.

Gosling, S. D., Rentfrow, P. J., & Swann, W. B. (2003). A very brief measure of the Big-Five personality domains. Journal of Research in personality, 37(6), 504-528.

Iacovides, A., Fountoulakis, K. N., Kaprinis, S., & Kaprinis, G. (2003). The relationship between job stress, burnout and clinical depression. Journal of affective

disorders, 75(3), 209-221.).

Irwing, P., & Lynn, R. (2005). Sex differences in means and variability on the progressive matrices in university students: A meta-analysis. British Journal of

Psychology, 96(4), 505-524.

John, O. P., & Srivastava, S. (1999). The Big Five trait taxonomy: History, measurement, and theoretical perspectives. Handbook of personality: Theory and

research, 2(1999), 102-138.

Kendler, K. S., Myers, J., & Reichborn-Kjennerud, T. (2011). Borderline personality disorder traits and their relationship with dimensions of normative personality: A web-based cohort and twin study. Acta Psychiatrica Scandinavica, 123(5), 349-359.

Kudielka, B. M., & Wüst, S. (2010). Human models in acute and chronic stress: assessing determinants of individual hypothalamus–pituitary–adrenal axis activity and reactivity. Stress, 13(1), 1-14.

Lazarus, R. S. (1993). Coping theory and research: past, present, and future.

Psychosomatic medicine, 55(3), 234-247.

Novum (2014). Psychische problemen kosten 20 miljard. Opgehaald op 11 maart 2017 van

(23)

NVGzP. (2014). OESO: Psychische problemen op het werk kosten samenleving 20 miljard

per jaar. Opgehaald op 11 maart 2017 van http://www.nvgzp.nl/10287/

Onbekend. (2015). CBS en TNO: Een op de zeven werknemers heeft burn-outklachten. Opgehaald op 17 februari 2017: https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws

/2015/47/cbs-en-tno-een-op-de-zeven-werknemers-heeft-burn-outklachten Peterson, C., Maier, S. F., & Seligman, M. E. (1993). Learned helplessness: A theory for the

age of personal control. Oxford University Press, USA.

Prince-Embury, S., & Rooney, J. F. (1990). Life stage differences in resident coping with restart of the Three Mile Island nuclear generating facility. The Journal of social

psychology, 130(6), 771-779.

Rek, de W. (2017). Omgaan met stress is het aan de mens wel besteed. Opgehaald op 4 februari 2017 van http://www.volkskrant.nl/wetenschap/omgaan-met-stress-is-het-aan-de-mens-wel-besteed~a4455948/

Rosellini, A. J., & Brown, T. A. (2011). The NEO Five-Factor Inventory: Latent structure and relationships with dimensions of anxiety and depressive disorders in a large clinical sample. Assessment, 18(1), 27-38.

Smits, I. A., Dolan, C. V., Vorst, H., Wicherts, J. M., & Timmerman, M. E. (2011). Cohort differences in Big Five personality factors over a period of 25 years. Journal of

personality and social psychology, 100(6), 1124.

Thompson, S. C. (1981). Will it hurt less if I can control it? A complex answer to a simple question. Psychological bulletin, 90(1), 89.

Trimbos-intituut. (2016). Depressie: feiten en cijfers. Opgehaald op 17 februari 2017 van https://www.trimbos.nl/themas/depressie/depressie-feiten-en-cijfers Wrosch, C., & Scheier, M. F. (2003). Personality and quality of life: The importance of

(24)

Zakowski, S. G., Hall, M. H., Klein, L. C., & Baum, A. (2001). Appraised control, coping, and stress in a community sample: A test of the goodness-of-fit hypothesis. Annals of

Behavioral Medicine, 23(3), 158-165.

Zouwen, J. Van der (2006). De interviewer, hulp of hindernis. d. Leeuw, LJ Paas, K. d.

Ruyter, A. Smidts, & JE Wieringa (Eds.), Ontwikkelingen in het Marktonderzoek, Jaarboek, 63-76.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien de administratieve organisatie niet aan hoge eisen van interne controle voldoet, zal het in vele gevallen niet mogelijk zijn om een con­ trole uit te

The question of whether or not constitutionalism can be reconciled with cultural diversity within a polity, however, will receive due attention in the course of this study as we

o Based on the computational modelling of applying interstitial fluid flow through individual building blocks,we can pattern and guide cell alignment hence the vasculature

Different boundary conditions for the temperature at the outside walls are tested and their influence on the tempera- ture distribution inside of the combustion chamber is explored..

We also used counts from large emergence traps and light traps to estimate additional life cycle parameters, emergence rates, and total gnathiid density on substrate, and to

Using examples and calculations on the Wikipedia graphs for nine different languages, we show why these rank correlation measures are more suited for measuring degree assortativity

the availability of facilities in the areas of physical activity and healthy eating. Facilities are defined as physical places, organised activities and professionals capable

Westerheijden(基調講演者) 義本 博司 文部科学省大臣官房審議官(高等教育局担当) 山本 進一 岡山大学 理事・副学長(研究)