• No results found

Is een focus op de politicus beter dan een focus op de politieke partij? : een vergelijking van een politicus met een politieke partij als bron van een SNS-bericht op Facebook

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Is een focus op de politicus beter dan een focus op de politieke partij? : een vergelijking van een politicus met een politieke partij als bron van een SNS-bericht op Facebook"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Is een focus op de politicus beter dan een focus op de politieke partij?

Een vergelijking van een politicus met een politieke partij als bron van een SNS-bericht op Facebook.

Koos van der Maas (10595694)

6 Juni 2016

Bachelor thesis

Afstudeerproject – Politieke Communicatie en Journalistiek

Begeleider: Kruikemeier, S.

(2)

ABSTRACT

In de volgende studie wordt politieke communicatie op sociale media onderzocht. Van het type bron (politicus vs. politieke partij) van een Facebookbericht wordt gekeken of deze verschilt in haar effect op de attitude van de ontvanger ten opzichte van de politieke partij. Middels een online experiment worden respondenten blootgesteld aan stimuli, waarna vervolgens de attitude ten opzichte van de politieke partij, politieke interesse en demografische variabelen gemeten worden. Politieke interesse is betrokken als moderatievariabele. Resultaten tonen geen significant verschil tussen de politicus vs. politieke partij als bron van een Facebookbericht. Ook is er geen modererend effect gevonden van politieke interesse. Conclusies opperen dat de focus op de personifiëring van politieke communicatie op Facebook om positievere attitude ten opzichte van de politieke partij te genereren, geen betere focus is dan focus op de politieke partij. Implicaties worden bediscussieerd en suggesties voor vervolgonderzoek worden gegeven.

Sleutelwoorden: experiment, politieke communicatie, personifiëring, sociale media, politieke partijen, attitude

(3)

INTRODUCTIE

Politici nemen sociale media steeds serieuzer als middel voor campagne voering. In Nederland alleen zijn er 9,8 miljoen mensen actief op sociale media (Newcom, 2016). Daarnaast biedt het internet de politiek de mogelijkheid direct contact te onderhouden met burgers, waarbij Twitter de voorkeur heeft voor dialoog en Facebook voor gepersonaliseerde campagne voering (Enli & Skogerbø, 2013). Op sociale media komen allerlei maatschappelijke onderwerpen aan bod. Het monitoren hiervan, de mogelijkheid aanwezig te zijn en op deze onderwerpen in te gaan, maken sociale media daarom belangrijk voor politici.

Het effect van het gebruik van sociale netwerksites (SNS) door politici op het gedrag van burgers wordt steeds vaker onderzocht (Housholder & LaMarre, 2014; Macafee, 2013). Voorafgaand onderzoek geeft inzicht in het effect van het gebruik van SNS bij politieke communicatie (LaMarre & Suzuki-Lambrecht, 2013) en de online politieke betrokkenheid van burgers (Vesnic-Alujevic, 2012). Onderzoek verteld ook dat men slecht geïnformeerd is over de politiek (Aalberts, 2004). Voor het functioneren van de democratie is het van belang dat burgers betrokken zijn en geïnformeerd blijven. De presentatie van de politiek en de houding die burgers hebben ten opzichte van politieke partijen is hierbij van belang. Alleen in Nederland is te zien dat de politiek meer en meer gepersonifieerd gepresenteerd volgens Kriesi (2012). Ander onderzoek stelt dat deze personifiëring niet overeenkomt met vergelijkbaar onderzoek (Vliegenthart et al., 2011). Desondanks ka deze personifiëring zowel positieve als negatieve effecten hebben op de attitude ten opzichte van politieke partijen (Lee & Oh, 2012). Nu hebben SNS vele factoren die van invloed kunnen zijn op het ontvangen van de berichtgeving en zodoende van invloed kunnen zijn op de attitude ten opzichte van een politieke partij. In de huidige literatuur wordt vaak de berichtgeving qua tekst belicht. In hoeverre de bron van een SNS-bericht een rol speelt is in de bestaande literatuur een onderwerp wat niet vaak belicht wordt. De bron van een SNS-bericht zou van invloed kunnen zijn op politieke interesse of houding ten opzichte van een politieke partij. Van personifiëring van de politiek zou men kunnen verwachten dat burgers meer betrokken blijven wanneer politici meer persoonlijke communicatie toepassen. Gepersonifieerde communicatie heeft namelijk positief effect op herinnering (Lee & Oh, 2012). Toch blijkt uit recent onderzoek dat

(4)

de positie van een individuele politicus van kleine tot geen invloed is op berichtgeving in media (Helfer & Van Aelst, 2016).

Hoewel er genoeg onderzoek gedaan wordt naar online politieke communicatie, is het een veld waar nog veel onderzocht kan worden op het gebied van bron van berichtgeving op sociale media. Zo is de perceptie van bron geloofwaardigheid een belangrijk aspect van sociale media. Op het gebied van gezondheid toont onderzoek aan dat jonge mensen berichtgeving van een overheidsorganisatie als meest geloofwaardig zien op internet (Syn & Kim, 2013). Ook worden politici meer geloofwaardig geacht wanneer er direct online contact mogelijk is (Housholder & LaMarre, 2014). Daarentegen suggereert voorafgaand onderzoek ook dat politieke pr-professionals zich zouden moeten focussen op burgers die qua politieke interesse al geïnteresseerd zijn in politiek (Vesnic-Alujevic, 2012). Zo hebben burgers zonder politieke interesse liever dat politici passief blijven qua online politieke participatie (Gustafsson, 2012). Actieve participatie van politici op sociale media zou een averechts effect hebben op burgers met lage politieke interesse. Daarnaast verschillen effecten van politieke sociale mediaberichten op basis van politieke interesse en betrokkenheid (Lee & Oh, 2012). Het verschil van politieke interesse lijkt een modererend effect te hebben op de attitude ten opzichte van de politieke partij, of deze zich gepersonifieerd presenteert of niet. Het is daarom van belang meer inzage te bieden bij het gebruik en presentatie van SNS’s door de politiek. De meeste stemgerechtigden besteden veel tijd op SNS en is daarom een belangrijk platform voor de politiek om burgers te bereiken en te betrekken bij het democratisch proces. In hoeverre het van belang is om als politicus of als politieke partij actief te zijn op SNS’s, is voor zowel de burger als politici van waarde.

Dit onderzoek draagt bij door het aanvullen van het gat in de literatuur over kennis van politieke communicatie over specifiek de bron van SNS-berichten en het effect hiervan op de attitude van burgers ten opzichte van politieke partijen. Om vervolgens te concluderen hoe burgers beter te benaderen zijn en te betrekken bij politiek in de samenleving. De onderzoeksvraag luidt dan ook; in hoeverre heeft de bron van een politieke SNS-bericht

invloed op de attitude ten opzichte van een politieke partij? Deze studie probeert het belang

van de zender van een SNS-bericht in kaart te brengen en zo de kennis over online politieke communicatie te vergroten. Deze studie behandelt bestaande literatuur over personifiëring en authenticiteit in de politiek, onlinebron geloofwaardigheid, attitude ten opzichte van politieke

(5)

partijen en politieke interesse. Op basis van theorie worden hypotheses geformuleerd om deze vervolgens te toetsen middels een online experiment. Deze wordt beschreven in de methode. Resultaten worden gepresenteerd en bediscussieerd om tot een conclusie te komen.

THEORIE

Het internet biedt een grenzeloze scala aan kennis, informatie en communicatiemogelijkheden. Zo biedt het ook diverse platforms voor sociale interactie middels sociale netwerken zoals Facebook, Twitter en Instagram. Deze sociale media creëren een online publieke sfeer. Deze is vergelijkbaar met de publieke sfeer van Habermas, maar toch verschilt het. De grenzeloosheid van het internet beperkt de geloofwaardigheid van onlinebronnen (Taraborelli, 2008; Callister, 2000) en zodoende de gelijkheid in het publiek debat. Het overschot aan informatie en onduidelijkheid over de bron maakt het moeilijk de geloofwaardigheid ervan vast te stellen. Hierdoor is het vaststellen van online geloofwaardigheid lastiger voor burgers en dit kan effect hebben op de online geloofwaardigheid van publieke figuren.

Personifiëring en geloofwaardigheid

Geloofwaardigheid op sociale media wordt meer en meer op een persoonlijke manier geprobeerd te verwerven door Nederlandse politici. De Nederlandse politiek legt steeds vaker de nadruk op individuele politici (Van Aelst, Sheafer & Stanyer, 2012). Er wordt hierbij gesproken over de de term ‘personifiëring’ van de politiek. Binnen de huidige literatuur bestaat geen eenduidige consensus over personifiëring (Van Aelst et al., 2012). Personifiëring wordt in dit onderzoek als volgt gedefinieerd; ‘een verandering in de presentatie van de politiek in media, met meer focus op de individuele politici en minder focus op de politieke partij, organisatie en instituties’ (Rahat en Sheafer, 2007). Deze verandering in presentatie door media wordt door Van Aelst et al. (2012) beschreven, waarbij een conceptueel model is opgesteld. Personifiëring wordt hierin verdeelt in twee typen, individualisatie en privatisering. Beiden illustreren verschuiving van focus naar de individuele politici in plaats van naar de politieke partij. Echter, het verschil tussen deze typen is de focus op persoonlijke, private waarden. Onder individualisatie wordt verstaan de verschuiving van politieke partijen naar individuele politici, waarbij vooral gekeken wordt naar blootstelling in media. Onder

(6)

privatisering wordt de verschuiving van publieke naar persoonlijke kwesties verstaan, waarbij vooral gekeken wordt naar de nadruk op het persoonlijke leven en persona (hobby’s, familieleven etc.) in plaats van naar de nadruk politieke onderwerpen. Gezien geen eenduidig consensus over personifiëring ligt in dit onderzoek de focus op het eerste; individualisering of wel de verschuiving van een focus op de politieke partij naar een focus op de individuele politicus. Zo hebben verscheidene politici een eigen persoonlijke sociale media account op zowel Twitter, Facebook als Instagram. Dit geldt ook voor politieke partijen die sociale media gebruiken. Sociale media biedt de politiek de mogelijkheid direct contact te onderhouden met burgers (LaMarre & Suzuki-Lambrecht, 2013). Het directe, persoonlijke contact zorgt op haar beurt voor grotere perceptie van geloofwaardigheid van de politicus’ onlineaccount (Housholder & LaMarre, 2014). Hierdoor is het van belang voor politiek om zich op sociale media te richten en specifiek om te focussen op hoe zij zich presenteert. Toch is het personifiëren van politici op sociale media geen garantie voor een hogere geloofwaardigheid.

Wat wel eenduidig is in de huidige literatuur zijn concepten zoals authenticiteit. Dit concept wordt benaderd binnen deze studie. Afgezien van de factor aantrekkelijkheid komt deze overeen met source credibility, een theorie geïntroduceerd door Hovland en Weiss (1951). Bij het voeren van campagne en bij communicatie van een politieke partij is authenticiteit van belang. Gezien tegenwoordig een groot scala aan informatie en desinformatie te vinden op het internet, is het van belang een betrouwbare bron te zijn om mensen te kunnen bereiken. Bij het voeren van onlinecampagnes via sociale media speelt online authenticiteit daarom een belangrijke rol bij het overbrengen van de boodschap (Grow & Ward, 2013; Ohanian, 1990). Tegelijkertijd worden SNS over het algemeen het laagst beoordeeld op geloofwaardigheid vergeleken met alternatieve onlinebronnen (Johnson & Kaye, 2014). Dit zou een reden zijn voor de politiek om zich niet te richten op sociale mediacampagne. Toch wordt Facebook gezien als het beste medium voor personifieerde campagne ten opzichte van Twitter, welke beter geacht wordt voor direct dialoog (Enli & Skogerbø, 2013). Dit tekent wederom toch het belang van sociale media mediacampagnes voor de politiek. Gilpin, Palazzolo en Brody (2010) stelden een model voor waarin authenticiteit op vier onderliggende dimensies gebaseerd zijn; autoriteit, identiteit, transparantie en betrokkenheid. Deze vier dimensies tekenen de authenticiteit van de bron. De perceptie van expertise, de context waarin discussie gevoerd wordt en perceptie van de mate waarmee iemand gemachtigd is te praten vormen samen de dimensie autoriteit. Zo kan de

(7)

algehele inhoud van SNS-berichten van een politieke partij of politicus daarom de perceptie van autoriteit van de bron beïnvloeden. Identiteit wordt gevormd door taalgebruik, schrijfstijl en andere interacties. Door platform van sociale media te gebruiken voor monoloog en/of dialoog, kan een politicus en politieke partij haar identiteit bouwen. Deze zou op haar beurt bij kunnen dragen aan de online authenticiteit van de bron. Transparantie komt neer op de mate van interpersoonlijke communicatie met de online community op SNS. Interactiviteit en dialoog zouden politieke betrokkenheid kunnen beïnvloeden. Betrokkenheid is de vierde dimensie die gevormd wordt door de mate van interactiviteit tussen de burger en de politieke partij/politicus. Online sociale media biedt platform voor politieke discussie. Deze online politieke discussiegroepen stimuleren politieke betrokkenheid, zowel online als offline (Conroy, Feezell & Guerrero, 2012). Deze dimensies worden gebruikt bij het meten van de attitude ten opzichte van de politieke partij. De vier dimensies vormen de authenticiteit van de politicus en beargumenteerd wordt dat van een individuele politicus het gemakkelijker is geloofwaardigheid vast te stellen. Deze redenering biedt heldere argumenten waarom een politicus als individu een positiever effect zou kunnen hebben op de attitude ten opzichte van de politieke partij vergeleken met de partij als geheel. Zodoende zou er eerder een positieve attitude kunnen bestaan vergeleken met een politieke partij als bron. Ook staat deze redenering in lijn met de Two Step Flow theorie van Katz en Lazarsfeld (1955). Deze theorie stelt dat burgers meningen ontwikkelen op basis van de mening van opinieleiders. Op basis van persoonlijkheid, interesse en sociale-economische factoren beïnvloeden opinieleiders burgers. Het is aannemelijk dat deze factoren voor een individueel persoon (een politicus) gemakkelijker te grondvesten zijn, dan voor een politieke partij. Veel onderzoek is gedaan naar de effectiviteit van een politicus als individu ten opzichte van de attitude van de kiezer, maar weinig onderzoek vergelijkt de politicus ten opzichte van de partij. Om deze met elkaar te vergelijken wordt op basis van het bovengenoemde dan ook de eerste hypothese geformuleerd;

H1: Als een politicus de bron van een SNS-bericht is, dan zal de attitude ten opzichte van een politieke partij positiever zijn dan wanneer de politieke partij de bron van de SNS-bericht is.

(8)

Voorafgaand onderzoek verteld dat de homogeniteit van attitude ten opzichte van een politicus’ standpunten van invloed zijn op de perceptie van geloofwaardigheid van een politicus (Housholder & LaMarre, 2014). Zo heeft een kiezer met standpunten die overeenkomen met een politicus of politieke partij een positievere attitude ten opzichte van de partij. Een persoon kan hierbij inhoudelijk standpunten evalueren als deze een politieke interesse heeft, die hoog genoeg is om de standpunten op te zoeken en te vergelijken. Politieke interesse is hier een motivator voor betrokkenheid en wordt door Van Deth gedefinieerd als volgt; the degree to which politics arouses a citizen’s curiosity (Van Deth, 2000), vrij vertaald; de mate waarin politiek een burger’s nieuwsgierigheid prikkelt. Van politieke interesse wordt vaak aangenomen dat deze van invloed is op de attitude ten opzichte van een politieke partij. Ook wordt aangenomen dat politieke interesse is niet vanzelfsprekend of gelijk is bij alle kiezers die zich met sociale media bezighouden. Zo toont voorafgaand onderzoek aan dat het gebruik van SNS’s door politieke partijen niet aanzet tot politieke participatie voor inactieve kiezers (Gustafsson, 2012). Het gebruik van SNS door een politieke partij stimuleert de politieke interesse van kiezers met lage politieke interesse niet. Daarentegen beargumenteerd ander onderzoek dat de grenzeloosheid van het internet het voor kiezers vergemakkelijkt om meer kennis op te doen en politieke informatie te evalueren (Metzger, Flanagin & Medders, 2010). Op die manier zou er steeds meer sprake zijn van een model waar overvloed van informatie en het netwerk van peers autoriteit bepaald. De discussie over het internet als oplossing of probleem van politieke interesse is daarom een interessante. Voorafgaan onderzoek laat zien dat politieke interesse op SNS geuit wordt en dat voornamelijk Facebook hiervoor gebruikt wordt (Macafee, 2013). Zo ‘liken’ mensen politieke SNS-berichten voornamelijk om te aan peers te laten zien dat ze politiek geïnteresseerd zijn. Een combinatie van sociale en informatieve overwegingen van zelfexpressie zou hierbij de motivatie zijn om Facebook te gebruiken voor politieke interesse (Macafee, 2013). De vraag is echter of politieke interesse middels Facebookgebruik ook resulteert in daadwerkelijk verschillende attitudes. Wanneer men Facebook gebruikt om politieke interesse te laten zien kan gesteld worden dat een persoon met hogere politieke interesse hoger zou scoren op attitude ten opzichte van een politieke partij.

De effecten van politieke personifiëring van berichten op sociale media op de ontvanger (de burger en kiesgerechtigde) lijkt gelimiteerd (Lee & Oh, 2012). Hierbij speelt attitude ten opzichte van sociale betrokkenheid een rol. Mensen met een positieve attitude ten

(9)

opzichte van sociale betrokkenheid ervaren een hogere mate van directe conversatie en een hogere mate van intimiteit met de politici wanneer berichten op sociale media gepersonifieerd zijn (Lee & Oh, 2012). Maar wanneer mensen een negatievere attitude ten opzichte van sociale betrokkenheid hebben (mensen die sociale activiteiten mijden en voorkeur hebben voor eenzaamheid), voelen zij zich bij personifieerde berichten op sociale media niet dichterbij de politici staan. Mensen die geen behoefte hebben aan interpersoonlijke connectie blijken zelfs eerder de stemmen voor politici die geen personifieerde berichten op sociale media plaatsen (Lee & Oh, 2012). Deze bevindingen laten zien dat personifiëring van berichten op sociale media kan werken, maar alleen effectief is voor dat deel van de gebruikers met een behoefte voor persoonlijke connectie. In tegenstelling tot de bevindingen van Lee & Oh (2012) staat de Social Identity of Deindividuation Effects (Reigers, Spears & Postmes, 1995) (voorts SIDE genoemd). Deze theorie is gebaseerd op de aanname dat het persoonlijk unieke ‘zelf’ aan de basis staat van rationele besluitvorming en dat groepsprocessen dit egoïsme belemmeren. Uit het SIDE-model komt voort dat personifieerde informatie voorkeur voor partijen verzwakt wanneer men hoort bij de in-groep (ofwel partijleden). Het bereiken en betrekken van personen en/of stemgerechtigden door middel van gepersonifieerde berichten op sociale media zou in-groep privilege verzwakken en zodoende ook een negatiever effect hebben op de voorkeur van de in-groep. Tegelijkertijd zouden gepersonifieerde berichten op sociale media een positief effect hebben op de out-groep, doordat deze de out-groep discriminatie verlaagt. Hieruit valt op te maken dat politieke interesse en betrokkenheid van personen bij een politieke partij van invloed is op gepersonifieerde berichten. Zo stelt de theorie dat wanneer personen betrokken zijn bij een politieke partij, gepersonifieerde berichten een averechts effect zouden hebben. Daarentegen zou het positief werken op personen die niet betrokken zijn bij de politieke partij en zou het een goed middel zijn voor het voeren van politieke campagnes. Om zo effectief mogelijk beide typen gebruikers en politieke betrokken personen op sociale media te bereiken en te enthousiasmeren voor een politieke partij zou een middenweg gevonden moeten worden. Het personifiëren van het bericht hoeft hierbij niet alleen in de tekst van het bericht terug gevonden te worden. McLuhan kwam met de uitspraak the medium is the message, waarin het belang van de bron van het bericht naar voren komt. Of het effect van personifiëring van berichten op sociale media ook bewerkstelligt kan worden door personifiëring van de bron van het bericht is uit de huidige literatuur niet eenduidig. In dit onderzoek wordt het

(10)

mogelijke effect van enkel de bron van het bericht op sociale media onderzocht. Hierbij wordt gekeken of met de personifiëring van de bron van een politiek Facebook bericht een betere middenweg gemaakt kan worden. Een middenweg die personen met zowel hoge als lage sociaal politieke betrokkenheid hebben met politiek enthousiasmeren voor de politieke partij. Sociaal politieke betrokkenheid is een vrij specifiek concept wat zou kunnen impliceren dat personen actief betrokken zijn met politiek. Politieke interesse alleen zou hiermee worden uitgesloten. Daarom wordt in dit onderzoek gesproken van politieke interesse. Zo worden personen met politieke interesse, maar zonder politiek (actief) betrokken te zijn, meegenomen in het onderzoek. Gezien de eerder genoemde definitie van politieke interesse, wordt gekeken naar verschillende soorten politiek. De politieke interesse wordt benaderd door drie categorieën politiek; regionale, nationale en internationale politiek. Door het benaderen van het verschil tussen de onderwerpen van deze drie categorieën politiek wordt de politieke interesse vergeleken. Door het stellen van de volgende hypothese wordt onderzocht of politieke interesse een modererend effect heeft op de mogelijke relatie tussen de bron van een politieke SNS-bericht op Facebook en de attitude ten opzichte van de politieke partij;

H2: Als respondenten een hoge politieke interesse hebben, dan zal dit het effect van type bron van een SNS-bericht versterken op de attitude ten opzichte van de politieke partij.

METHODE

Het onderzoek wordt uitgevoerd door middel van het uitvoeren van een online experiment. De keuze voor een online experiment als onderzoeksmethode is genomen, omdat bij het onderzoeksonderwerp SNS-berichten, middels online experimenteel methode, controle en manipulatie goed te waarborgen zijn. De onderzochte doelgroep ziet Facebookberichten voornamelijk op een elektronisch apparaat (desktop, laptop, tablet of mobiel). Vanwege deze reden is de online experiment gekozen, omdat de instrumentatie van een experiment goed aansluit bij de wijze waarop het onderzoeksobject aan de doelgroep getoond wordt in de praktijk. Hierdoor is het mogelijk alternatieve verklaringen voor eventuele gevonden relaties voldoende uit te sluiten en de data op een betrouwbare en valide wijze te verzamelen. Daarnaast is een experimentele methode voor de gestelde onderzoeksvraag een algemeen aanvaarde onderzoeksmethode om een causale relatie aan te tonen. Between subjects design is

(11)

toegepast om zo test effecten (bijvoorbeeld het carry over effect) te voorkomen. Het experiment wordt online uitgevoerd. De stimuli wordt zodoende in de eigen omgeving van de participant getoond, gezien het experiment op computers, laptop of mobiel wordt uitgevoerd van de respondent zelf. Aangenomen wordt dat deze voldoende overeenkomen met de natuurlijke situatie waarin men SNS-berichten te zien krijgt, gezien de respondent op dezelfde apparaten sociale media tot zich neemt. Dit versterkt de generaliseerbaarheid van het experiment.

Het experiment maakt onderdeel uit van een samengevoegd onderzoek naar online politieke communicatie waarbij data gezamenlijk verzameld wordt. De gebruikte vragenlijst houdt daarom meer vragen in dan diegene die in dit onderzoek worden opgenomen.

Participanten

Nederlandse mensen van achttien jaar en ouder is de beoogde doelgroep van het experiment. De steekproef betrof in totaal 216 Nederlanders, waarvan 110 betrokken in dit onderzoek (M=1,62, SD=0,49; 61,8% vrouw, zie tabel 1). De overige respondenten zijn niet betrokken, omdat deze in andere condities van het samengevoegde onderzoek zitten of omdat deze qua leeftijd afwijken. De betrokken respondenten zijn vrij jong (M=25,30, SD=9,78) en genieten grotendeels hoger onderwijs (M=5,81, SD=1,47; 49,1% wetenschappelijk onderwijs). De respondenten zijn verworven middels een convenience sample via het onderzochte platform Facebook. Bij het werven is een Facebookbericht over het experiment gebruikt, waarin gevraagd wordt om participatie. De gekozen doelgroep is stemgerechtigd en daarom relevant voor het democratische proces van de politiek. Nederlandse mensen onder de achttien jaar oud zijn niet stemgerechtigd en kunnen daarom niet middels een stem invloed uitoefenen op het democratische proces. Ze zijn daarom ook niet relevant om mee te nemen in het onderzoek. Met minderjarige politieke fanatici wordt in deze studie geen rekening gehouden.

(12)

Tabel 1 – Demografische variabelen

Onderzoeksdesign en variabelen

Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag ‘In hoeverre heeft de bron van een politieke

SNS-bericht invloed op de attitude ten opzichte van een politieke partij?’ en om de gestelde

hypotheses te testen, wordt een online experiment uitgevoerd. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van het online vragenlijst programma Qualtrics. Het experiment bestaat uit een 1x2 factorieel between-subjects design met één meetmoment. De factoren zijn op één level gemanipuleerd, namelijk de bron van de SNS-bericht. De onafhankelijke variabele is een variabele die het type bron van SNS-bericht (M=1,50, SD=0,50). De afhankelijke variabele is de attitude ten opzichte van de politieke partij (M=4,71, SD=0,72,  = 0,85). Deze wordt gemeten aan de hand van een zevenpunts Likertschaal met tien aantal items. Deze items zijn een combinatie van het model van Gilpin et al. (2010) en source credibility theory (Ohanian, 1990). Het model waarbij authenticiteit gekenmerkt wordt door autoriteit, identiteit, transparantie en betrokkenheid en de theorie waarbij expertise, aantrekkelijkheid en betrouwbaarheid geloofwaardigheid van een bron vaststellen. Er is wordt geen gebruik gemaakt van een bestaande schaal. De tien items meten de perceptie van betrouwbaarheid, geloofwaardigheid,

(13)

professionaliteit, positiviteit, aantrekkelijkheid, afhankelijkheid, mate van kritiek, transparantie, betrokkenheid en authenticiteit. Op basis van deze items wordt een algemene attitude ten opzichte van de politieke partij gemeten. Deze schaal is betrouwbaar (Cronbach’s  = 0,85) en kan verbeterd worden door het item ‘mate van kritisch’ weg te laten (Cronbach’s  = 0,87). Gezien het minieme verschil en geen data te verliezen is gekozen dit item in de schaal te laten.

Om H2 te testen, wordt als moderatorvariabele politieke interesse (M=4,03, SD=1,09,  =0,71) meegenomen. De moderatorvariabele politieke interesse wordt gemeten aan de hand van drie items, wederom met een zevenpunts Likertschaal. De items betreffen de mate van interesse in regionale, landelijke en internationale politiek. Ook deze schaal is betrouwbaar (Cronbach’s  =0,71). De schaal kon niet verbeterd worden.

De manipulatie check wordt aan het einde van de vragenlijst gedaan. Middels twee items wordt gecontroleerd of de manipulatie daadwerkelijk gezien is en of de participant deze realistisch vond. Dit wordt gemeten op een zevenpunts Likertschaal. Om te controleren of er geen externe variabelen van invloed zijn op de resultaten worden de demografische variabelen sekse, leeftijd en opleidingsniveau gemeten aan het einde van de vragenlijst. Naar de kennis van de participant van de gebruikte politicus en politieke partij in de stimulus wordt gevraagd. Ook wordt er gevraagd op welk elektronisch apparaat de respondent de vragenlijst heeft gezien en ingevuld. Deze factoren zouden van invloed kunnen zijn op de resultaten van het experiment.

Het hoofdeffect van het type bron van de SNS-bericht op de attitude ten opzichte van de politieke partij wordt getoetst door het uitvoeren van een t-toets op twee gemiddelden en een tweewegs-variantieanalyse. De variabelen die in de analyse meegenomen worden zijn numeriek met uitzondering van de bron van de Facebookbericht. De manipulatiechecks worden uitgevoerd door middel van Chikwadraat- en Fisher-exacttoetsen.

Procedure

Voorafgaand aan het online experiment worden de participanten geïnformeerd over het onderwerp van de studie. Indien de respondenten instemmen met het informed consent, worden ze at random verdeeld over twee condities; een met een politicus als bron van een

(14)

SNS-bericht en een met een politieke partij als bron van een SNS-bericht (zie appendix ‘Stimuli’). Vervolgens worden de participanten blootgesteld aan de stimuli. De stimuli wordt minimaal tien seconden blootgesteld door middel van een timer ingesteld in Qualtrics. Zodoende wordt gewaarborgd dat de participant genoeg tijd heeft de stimuli te zien en er niet door geklikt kan worden door de respondent. Vervolgens vullen de participanten een vragenlijst in. In de vragenlijst staan vragen over de afhankelijke variabelen die ingevuld worden met de antwoordmogelijkheid van de zevenpunts Likertschaal en demografische gegevens. Na het zien van de stimuli en het invullen van de vragen worden de participanten geïnformeerd over de gemanipuleerde stimuli, het doel van de studie en wordt er een manipulatiecheck gedaan waarbij gevraagd wordt of de stimuli geloofwaardig is bevonden. Afsluitend wordt de respondent bedankt voor zijn of haar medewerking aan het onderzoek.

Stimuli

Een screenshot van een Facebookbericht is de stimuli dat getoond zal worden. Deze Facebookbericht is een van de politieke partij Groenlinks. Groenlinks als politieke partij is een die, ten opzichte van andere Nederlandse politieke partijen, als neutraal geschat wordt. Zodoende wordt er verwacht dat attitudes ten opzichte van Groenlinks ook neutraler zijn dan bijvoorbeeld ten opzichte van PVV of VVD, welke beide partijen zijn waarover aangenomen wordt sterkere meningen bestaan. De Facebookbericht houdt een korte tekst en een afbeelding in. Er zijn twee condities; een screenshot van een Facebookbericht met een politicus als bron met een afbeelding van de politicus in het bericht en een screenshot van een Facebookbericht met een politieke partij als bron met een foto van het logo van de politieke partij. Bij de Facebookbericht is de volgende tekst geformuleerd;

In maart 2017 zijn de Tweede Kamerverkiezingen. De voorbereidingen zijn in volle gang dus begin nu alvast met oriënteren! Volg bijvoorbeeld het nieuws, vul de stemwijzer in en kom langs in de Tweede Kamer! #GroenLinks

Gemanipuleerd wordt de profielfoto en naam van de bron van de SNS-bericht en de afbeelding bij de SNS-bericht. De afbeelding wordt ook gemanipuleerd om de nadruk op het verschil tussen de politicus en de politieke partij te versterken. De screenshot is van de standaard lay-out van de Facebook anno 2016. Hierbij is niet te zien op wiens account de

(15)

Facebookfeed gezien wordt (wie er ingelogd staat). Wel zijn vriendschapsverzoeken en groepen te zien aan beide zijden van de Facebookfeed. Deze worden erbij getoond om de Facebookfeed zo reëel mogelijk te tonen (zie appendix ‘Stimuli’).

ANALYSE EN RESULTATEN Randomisatiecheck

Om te controleren of de condities van elkaar verschillen is er een randomisatiecheck uitgevoerd. Er is gecontroleerd voor leeftijd, opleidingsniveau, sekse, Facebook-accounthouderschap en op welk type apparaat het experiment is uitgevoerd. De 110 respondenten waren Uit de resultaten blijkt dat de condities politieke partij als bron en politicus als bron niet verschillen van elkaar op de variabelen leeftijd (F(1, 108) = 0,059), p = 0,809), opleidingsniveau (x² (5)= 4,99, p = 0,417), sekse (x² (1)= 0,01, p = 0,942), Facebook-accounthouder (Fisher-exact, p = 0,511), op welke type apparaat de online survey is ingevuld (x² (3)= 2,51, p = 0,473).

Manipulatiecheck

Om te controleren of de onafhankelijke variabele succesvol gemanipuleerd is en of deze manipulatie gezien is door de respondent, is er een drietal vragen gesteld aan het einde van de online survey. Aan de respondent is gevraagd of de afbeelding bij de Facebookbericht gezien was, wat er op de afbeelding stond en hoe realistisch de gebruikte afbeelding gevonden werd. Uit de manipulatiecheck blijkt dat de eerste vraag onhelder was voor de respondent; deze vraag hield in of de afbeelding in de het Facebook bericht gezien is. 44 respondenten gaven aan de afbeelding niet te hebben gezien. Deze respondenten kwamen zowel uit de conditie met politicus als bron van het Facebook bericht als de tweede conditie met de politieke partij als bron van het Facebook bericht. Daarentegen is de tweede vraag van manipulatiecheck correct beantwoord wat er op de afbeelding stond. Gezien de vraag verkeerd geïnterpreteerd is door zowel respondenten uit de eerste als de tweede conditie, is de eerste vraag of de afbeelding gezien daarom niet meegenomen in de manipulatiecheck. De tweede vraag van de manipulatiecheck waarbij gevraagd is wat er op de afbeelding stond, is door alle respondenten (N=110) correct beantwoordt. Dit laat duidelijk zien dat de manipulatie gezien is. Bij de derde

(16)

vraag van de manipulatiecheck is gecontroleerd of de manipulatie realistisch bevonden is door de respondenten. Deze vraag is gemeten met een zevenpunts Likertschaal en getoetst door middel van het uitvoeren van een t-toets. Uit de toets blijkt dat de manipulatie significant realistisch bevonden is door de respondenten (t (112) = 47,26, p < 0,005). Op basis van de tweede en derde manipulatiecheck wordt aangenomen dat de manipulatie geslaagd is.

Hoofd- en interactie-effecten

Om de gestelde hypotheses te onderzoeken is t-toets op twee gemiddelden en een tweewegs-variantieanalyse uitgevoerd. Om H1 te toetsen is de t-toets op twee gemiddelden uitgevoerd. Uit deze analyse blijkt geen significant effect van bron van de SNS-bericht op de attitude ten opzichte van de politieke partij. Respondenten uit de conditie met de SNS-bericht van de politieke partij (M=4,72, SD=0,64) verschillen niet significant van de conditie met de SNS-bericht van de politicus (M=4,70, SD=0,79), t (108) = 0,066, p = 0,233, CI[-0,26, 0,28]. In de analyse is geen significant hoofdeffect van de bron van de SNS-bericht op de attitude ten opzichte van de politieke partij gevonden. Dit betekent dat uit het experiment blijkt dat de bron van een politieke SNS-bericht geen verschil veroorzaakt bij de attitude ten opzichte van die politieke partij. Daarmee is er geen bewijs gevonden voor H1.

(17)

Om H2 en daarmee interactie-effecten te toetsen is een tweewegs-variantieanalyse uitgevoerd (zie tabel 2). Bij deze analyse zijn de respondenten op de moderatorvariabele politieke interesse middels een mediumsplit opgedeeld in twee groepen; laag en hoog. Uit deze analyse blijkt geen significant effect van de moderatorvariabele politieke interesse op het effect van bron van SNS-bericht op de attitude ten opzichte van de politieke partij, F (1, 88) = 3,048, p = 0,084. Dit betekent dat de variabele politieke interesse geen modererend effect heeft op de verwachte verband tussen de bron van de SNS-bericht en attitude ten opzichte van de politieke partij. Hiermee is voor het interactie-effect (H2) geen bewijs gevonden. Het model uit de analyse is niet significant (p = 0,32) en heeft een voorspelling van 3,8% (R² = 0,039).

Tabel 3 – Resultaten interactie-effect (H2)

Samenvattend is voor zowel H1, als een politicus de bron van een SNS-bericht is, dan

zal de attitude ten opzichte van een politieke partij positiever zijn dan wanneer de politieke partij de bron van de SNS-bericht is, als H2, als respondenten een hoge politieke interesse hebben, dan zal dit het effect van type bron van een SNS-bericht versterken op de attitude ten opzichte van de politieke partij, geen bewijs gevonden.1

1

Als aanvulling op de eerder uitgevoerde analyses is er een multipele regressieanalyse uitgevoerd, om te controleren of er daadwerkelijk geen significante effecten gevonden kunnen worden. Bij deze analyse zijn geen hoofdeffecten gevonden. Uit deze regressieanalyse blijkt de bron van een Facebookbericht geen significante samenhang te hebben met de attitude ten opzichte van de politieke partij (M=4,71, 0,72) (b* = -0,27, t = -0,29, p

(18)

CONCLUSIES EN IMPLICATIES

Deze studie heeft als doel de kennis over online politieke communicatie te vergroten en specifiek het belang van de bron van een SNS-berichten in kaart te brengen. Met het inzicht van deze studie kan er beter gefocust worden op het succesvol benaderen en betrekken van burgers bij de politiek. Deze studie geeft inzicht in het effect van het type bron van een SNS-bericht op de burger. In tegenstelling tot de gestelde hypotheses en de daarvoor gebruikte theorieën van source credibility (Hovland & Weis, 1951), online authenticity (Grow & Ward, 2013; Ohanian, 1990) en Two Step Flow theorie (Katz & Lazersfeld, 1955) is er geen effect gevonden van de bron van een Facebookbericht op de attitude ten opzichte van de politieke partij. Uit de gevonden resultaten blijken geen significante effecten en kan er geconcludeerd worden dat de bron van een politieke SNS-bericht op Facebook geen invloed heeft op de attitude ten opzichte van de politieke partij (H1). Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat wanneer een burger een Facebookbericht leest, het verschil van de bron van het bericht (politicus of politieke partij) geen effect heeft op de attitude ten opzichte van de politieke partij. Dit resultaat valt toch te verklaren aan de hand van de source credibility theorie van Hovland & Weis (1951). Een politieke partij als deelnemer op social media kan, net zoals een politicus, gezien worden als geloofwaardig. De veronderstelling dat de presentatie van één = 0,774). Dit betekent dat het verschil van bron van een Facebookbericht geen verschil maakt bij de attitude ten opzichte van de politieke partij van de respondenten. Voor H1 is geen bewijs gevonden. Het interactie-effect (H2) is niet gevonden. De politieke interesse (M=4,04, SD=1,08) van de respondenten heeft geen modererend effect op de relatie tussen de bron van een Facebookbericht en de attitude ten opzichte van de politieke partij (M=4,71, SD=0,72) (b* = -0,08, t = 0,857, p = 0,394). Dit betekent dat zowel lage als hoge politieke interesse van een respondent geen invloed uitoefent op de relatie van bron van een Facebookbericht en de attitude ten opzichte van de politieke partij. Voor H2 is geen bewijs gevonden. Uit de resultaten komt naar voren dat politieke interesse (M=4,04, SD=1,08) een significant effect heeft op de attitude ten opzichte van de partij (M=4,71, SD=0,72). Zo is politieke interesse van positieve invloed op de attitude ten opzichte van de politieke partij (b* = 0,079, t = 0,2,583, p = 0,011). Dit betekent hoe hoger de politieke interesse van een respondent is, des te hoger de score van attitude ten opzichte van de politieke partij is. Daarnaast is een significante correlatie gevonden tussen politieke interesse en attitude ten opzichte van de politieke partij met p < 0,05. Ondanks het gevonden resultaat blijkt uit de regressieanalyse het onderzochte model niet significant (F (3, 109) =2,46, p = 0,066). Daarnaast heeft het een zwakke voorspelling van 6,3% (R² = 0,063).

(19)

persoon meer authentiek zou zijn dan een politieke partij en zodoende een positievere attitude zou doen opwekken bij burgers, blijkt een veronderstelling die niet ondersteunt wordt door dit onderzoek. De aanname van dit onderzoek dat een burger een politicus op social media geloofwaardiger acht dan een politieke partij, blijkt ook een onterechte aanname. Te concluderen valt dat, op basis van de resultaten, op sociale media een politicus hetzelfde effect heeft op de attitude ten opzichte van de politieke partij als een politieke partij als bron van een SNS-bericht. Dit is opmerkelijk, want het staat tegenover de redenering uit de theorie dat personifiëring in politieke communicatie zou bijdragen aan een positievere attitude ten opzichte van de politieke partij. Een alternatieve verklaring zou kunnen zijn dat de betrokken respondenten zodanige kennis van politiek hebben dat zij minder beïnvloed worden door het verschil tussen de politicus en zijn partij als zender van een boodschap. Politieke kennis is een variabele die niet is opgenomen in dit onderzoek, maar wat wel een verklaring zou zijn voor het afblijvende effect van de bron van een politieke SNS-bericht op attitude ten opzichte van de politieke partij. Politieke kennis is als aparte variabele niet opgenomen in het onderzoek, vanwege de veronderstelling dat kennis begint bij interesse. Deze aanname kan door het niet opnemen van politieke kennis als aparte variabele niet bevestigd worden en zou daarom in vervolgonderzoek als aparte variabele meegenomen moeten worden. De politieke kennis van de respondenten zou als verklaring gebruikt kunnen worden, aangezien het overgrote deel van de respondenten hoger onderwijs geniet (18,2% hbo, 49,1% wo). Opleidingsniveau draagt aanzienlijk bij aan de mate van politieke kennis (Van Snippenburg, Hagemann & Vettehen, 2004). Politieke kennis zou daarom eventueel eerder een modererend effect hebben vergeleken met politieke interesse.

De conclusie dat de bron van een Facebookbericht geen effect heeft op de attitude ten opzichte van de politieke partij is een die in dit onderzoek niet getrokken wordt, gezien de praktische implicaties van het onderzoek. Bij de manipulatie is er gekozen zowel de afbeelding van de Facebookbericht als de profielfoto van de bron te manipuleren in de twee condities. Dit kan de resultaten vertekenen, gezien het verschil van bron van de Facebookbericht niet het enige is wat gemanipuleerd is. In het vervolg zou de gebruikte afbeelding in de Facebookbericht niet gemanipuleerd moeten worden om ‘schone’ manipulatie te waarborgen. Daarnaast is, ondanks dat bij het werven van de participanten is benadrukt de vragenlijst op een desktop of computer de vragenlijst in te vullen, de online survey grotendeels op mobiele telefoon ingevuld. 69 van de 110 respondenten voerden de

(20)

survey uit op een mobiele telefoon. Dit zou als gevolg kunnen hebben dat respondenten zowel de bron van de Facebookbericht en de tekst niet goed hebben kunnen zien. Desondanks de manipulatiecheck op de gebruikte afbeelding en het benadrukken van het gebruik van een computer of laptop, zou dit de resultaten van het onderzoek hebben kunnen vertekenen. In het vervolg zou de instrumentatie van sociaal mediaonderzoek gespecificeerd moeten zijn op de gebruikte stimulus. Hierbij is het verschil tussen mobiel en desktop van belang en op haar beurt een factor die interessant is om te onderzoeken.

Te concluderen valt dat op basis van de gevonden resultaten politieke interesse geen modererend effect heeft, gezien het effect van de moderatorvariabele politieke interesse niet significant is. Opmerkelijk is daarom dat de motivatie om Facebook te gebruiken voor het sociale, informatiezoekende aspect en voor zelfexpressie van politieke interesse (Macafee, 2013) de attitude van een persoon ten opzichte van een politieke partij niet positiever maakt. Verwacht werd dat gezien Facebook van de sociale media een positieve invloed zou hebben op attitude ten opzichte van een politieke partij. Dit blijkt niet uit de gevonden resultaten. Gezien dat het er geen modererend effect is gevonden, zou dit een interessante boodschap zijn voor politici die zich gepersonifieerd presenteren op sociale media. De personifieerde presentatie ten opzichte van de presentatie als groep (de politieke partij) maakt voor de gebruiker van Facebook geen verschil in attitude ten opzichte van de politieke partij op basis van de gevonden resultaten. Verklaringen voor deze bevindingen kunnen liggen bij het politiek cynisme op online sociale media. Attentie voor politieke campagne informatie op sociale media hebben een positief effect op cynisme en apathie en online expressie een positief effect op scepticisme bij studenten (Yamamoto & Kushin, 2014). De bevindingen uit dit onderzoek kunnen hierin teruggevonden worden, gezien ze niet een tegendeel kunnen bewijzen. Naast de personifiëring van politieke communicatie op sociale media, hebben sociale media hebben ten opzichte van traditionele media geen sterker dan wel positief effect op attitude ten opzichte van de politieke partij op basis van de gevonden resultaten en bestaande literatuur (Kushin & Yamamoto, 2010). Wanneer de uses and gratification theory wordt betrokken bij het gebruik van Facebook, wordt aangetoond dat het gebruik van Facebook voor het grootste aandeel (en bij voornamelijk studenten) geschaard wordt onder sociale media die gebruikt wordt voor entertainmentdoeleinden (Park, Kee & Valenzuela, 2009). Daarentegen is het aannemelijk dat de informatie op Facebook, wat voornamelijk gebruikt wordt voor entertainment, op basis van het Elaboration Likelihood Model (ELM)

(21)

grotendeels via de perifere route verwerkt zou worden. Het ELM beschrijft twee soorten routes waarlangs informatie verwerkt wordt en waarbij de perifere route gevoeliger is voor heuristische cues, zoals bijvoorbeeld het verschil tussen een politicus als persoon ten opzichte van een politieke groep. De betrokken literatuur uit dit onderzoek en de hedendaags gebruikelijke modellen in onderwijs van communicatie zoals het ELM lijken elkaar namelijk tegen te spreken. Uit de literatuur is daarom lastig een eenduidig en helder antwoord te geven op de vraag of het type bron van een Facebookbericht van invloed is op de attitude ten opzichte van een politieke partij. Dit onderzoek laat echter zien dat de personifiëring van politici op sociale media, zoals Facebook, bevorderlijk kan zijn voor het imago van de individuele politici, maar het geen sterke invloed heeft op de attitude ten opzichte van de politieke partij. Aanschouwelijk betekent dit voor politieke communicatie het volgende: wanneer een politieke partij de doelstelling heeft een positievere attitude te genereren bij kiezers door middel van het personifiëren van politici op sociale media, zij zich op basis van dit onderzoek beter kan focussen op andere strategieën.

APPENDIX Stimuli

Conditie 1; Politieke SNS-bericht met afbeelding van politicus op Facebook met politicus als bron.

(22)

Conditie 2; Politieke SNS-bericht met afbeelding van politieke partij op Facebook met politieke partij als bron.

Onderzoeksinstrument (inclusief vragen van gezamenlijk onderzoek en mobiele versie) Omlijnde items worden opgenomen in dit onderzoek.

(23)

Inleiding (informatieblad)

(24)

Items aangaande politieke interesse

(25)

Items aangaande attitude ten opzichte van politicus

(26)
(27)
(28)

Debriefing

(29)
(30)

Aalberts, C. (2004). Politieke betrokkenheid en politieke sensitiviteit onder jongeren. Paper voorgesteld op het politicologenetmaal, Antwerpen, 27.

Callister, T. A., Jr. (2000). Media literacy: On-ramp to the literacy of the 21st century or cul- de-sac on the information superhighway. Advances in Reading/Language Research, 7, 403–420.

Conroy, M., Feezell, J. T., & Guerrero, M. (2012). Facebook and political engagement: A study of online political group membership and offline political engagement. Computers in Human Behavior, 28(5), 1535-1546.

Enli, G. S., & Skogerbø, E. (2013). Personalized campaigns in party-centred politics: Twitter and Facebook as arenas for political communication. Information, Communication & Society, 16(5), 757-774.

Gilpin, D., Palazzolo, E., & Brody, N. (2010). Socially mediated authenticity. Journal of Communication Management, 14(3), 258–278. DOI:

http://dx.doi.org/10.1108/13632541011064526

Grow, G., & Ward, J. (2013). The role of authenticity in electoral social media campaigns. First Monday, 18(4). DOI: http://dx.doi.org/10.5210/fm.v18i4.4269

Gustafsson, N. (2012). The subtle nature of Facebook politics: Swedish social network site users and political participation. New Media & Society, 14(7), 1111-1127.

Helfer, L., & Aelst, P. V. (2016). What Makes Party Messages Fit for Reporting? An Experimental Study of Journalistic News Selection. Political Communication, 33(1), 59-77.

Housholder, E. E., & LaMarre, H. L. (2014). Facebook Politics: Toward a Process Model for Achieving Political Source Credibility Through Social Media. Journal of Information Technology & Politics, 11(4), 368-382.

Hovland, C. I., & Weiss, W. (1951). The influence of source credibility on communication effectiveness. Public opinion quarterly, 15(4), 635-650.

Katz, E., & Lazarsfeld, P. F. (1955). Personal Influence. The part played by people in the flow of mass communications. USA: Transaction Publishers.

Kriesi, H. (2012). Personalization of national election campaigns. Party Politics, 18(6), 825- 844.

Kushin, M. J., & Yamamoto, M. (2010). Did Social Media Really Matter? College Students' Use of Online Media and Political Decision Making in the 2008 Election. Mass

Communication and Society, 13(5), 608-630, DOI: 10.1080/15205436.2010.516863

(31)

an online public relations strategy for congressional campaigns. Public Relations Review, 39(4), 360-368.

Lee, E. J., & Oh, S. Y. (2012). To personalize or depersonalize? When and how politicians' personalized tweets affect the public's reactions. Journal of communication, 62(6), 932-949.

Johnson, T. J., & Kaye, B. K. (2014). Credibility of social network sites for political

information among politically interested Internet users. Journal of Computer‐Mediated Communication, 19(4), 957-974.

Macafee, T. (2013). Some of these things are not like the others: Examining motivations and political predispositions among political Facebook activity. Computers in Human

Behavior, 29(6), 2766-2775.

Metzger, M. J., Flanagin, A. J., & Medders, R. B. (2010). Social and heuristic approaches to credibility evaluation online. Journal of communication, 60(3), 413-439.

Newcom Research & Consultancy. (2016). Nationale Social Media Onderzoek 2016. Rapport social media onderzoek Newcom. Amsterdam: drs. Neil van der Veer.

Ohanian, R. (1990). Construction and validation of a scale to measure celebrity endorsers' perceived expertise, trustworthiness, and attractiveness. Journal of advertising, 19(3), 39-52.

Park, N., Kee, K.F., & Valenzuela, S. (2009). Being Immersed in Social Networking

Environment: Facebook Groups, Uses and Gratifications, and Social Outcomes. Cyber Psychology & Behavior, 12(6): 729-733. doi:10.1089/cpb.2009.0003.

Syn, S. Y., & Kim, S. U. (2013). The impact of source credibility on young adults' Health information activities on facebook: Preliminary findings. Proceedings of the American Society for Information Science and Technology, 50(1), 1-4.

Taraborelli, D. (2008). How the Web is changing the way we trust. Current issues in computing and philosophy, 194-204.

Van Aelst, P., Sheafer, T., & Stanyer, J. (2012). The personalization of mediated political communication: A review of concepts, operationalizations and key findings. Journalism, 13(2), 203-220.

Van Deth, J.W. (2000). Interesting but irrelevant: Social capital and the saliency of politics in Western Europe. European Journal of Political Research 37(2), 115–147.


Van Snippenburg, L. B., Hagemann, C. P. M., & Hendriks Vettehen, P. G. J. (2004). Political Knowledgde and mediasuse in the Netherlands. European Sociological Review, 20(5), 415-424.

(32)

Facebook. Public Relations Review, 38(3), 466-470.

Vliegenthart, R., Boomgaarden, H. G., & Boumans, J. W. (2011). Changes in political news coverage: Personalization, conflict and negativity in British and Dutch newspapers. Political communication in postmodern democracy, 92-110. Palgrave Macmillan UK. Yamamoto, M., & Kushin, M. J. (2014). More harm than good? Online media use and

political disaffection among college students in the 2008 election. Journal of Computer‐Mediated Communication, 19(3), 430-445.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op donderdag 30 juli werd Hans Dijkstal (55) door de fractie gekozen als opvolger van Frits Bolkestein. De vice-pre- mier keerde terug naar de Tweede Kamer. Dijkstal beschikt

De ALV wordt geleid door een oneven aantal voorzitters. die door het hoofdbestuur zijn aangewezen u1t de leden die geen zitt1ng bebben in het hoofdbestuur en de

gebied van de bewustwordingsproces- sen met betrekking tot de milieu- en grondstoffenproblematiek, dient in haar publicatiemiddelen gebruik te maken van recycled

·partij. haar recht van bestaan meent te kunnen ontlenen. Dat recht heeft ze wat mij betreft toch wel veroverd, ook zonder dit sóort ideologische kunstgrepen. Het

All een de chri sten-democráten en de 1 i bera 1 en hebben daarbij éen gemeen- schappel ijk Europees programma opge- steld (zoals hiervoor vermeld zijn de

- tenminste 5, bij overige kandidatenlijsten .. Indien een in het voorgaande lid bedoelde beperking van toepassing is, wordt de volgorde der overige kan- didaten

In de eerste plaats noemen wij hier het mededingingsbeleid. Dit beleid is ge- richt op het voorkomen en aantasten van overheersende posities op de markt. Hiertoe kunnen

rostriformis bugensis (dashed line) depending on lake morphometry, based on data that zebra mussels reach their maximum density in 2.5 ± 0.2 years and quagga mussels reach their