• No results found

Het effect van humor op attitudes tegenover Syrische vluchtelingen en de mediërende rol van positieve emoties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van humor op attitudes tegenover Syrische vluchtelingen en de mediërende rol van positieve emoties"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelor project:

Het Effect van Humor op Attitudes tegenover Syrische

Vluchtelingen en de Mediërende Rol van Positieve Emoties

Bachelor project 2016 Sociale Psychologie Begeleider: Allard Feddes Tamara Roldan de Jong St.nr. 10581480

mei 2016

Universiteit van Amsterdam Aantal woorden: 5273

(2)

Het Effect van Humor op Attitudes tegenover Syrische Vluchtelingen en de

Mediërende Rol van Positieve Emoties.

T. Roldan de Jong Universiteit van Amsterdam

Abstract

In deze studie is het effect van lichte en donkere humor op attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen onderzocht en de invloed van positieve emoties op dit verband. 156 deelnemers aan het onderzoek werden verdeeld over drie verschillende condities. Elke deelnemer kreeg een kort filmpje te zien dat lichte humor (LHC), donkere humor (DHC) of geen humor (CC) bevatte. Na de manipulatie werd er een meting van positieve emoties en attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen afgenomen. In tegenstelling tot de verwachtingen werd geen direct effect van humor op attitudes gevonden. Ook werd er geen mediatie of indirect effect

gevonden via positieve emoties. Er werd wel gevonden dat lichte humor (en niet donkere humor) een positief effect had op positieve emoties. Geconcludeerd werd dat humor geen direct of indirect effect op positieve emoties heeft. Er is echter wel ondersteuning gevonden voor eerdere onderzoeken die erop wijzen dat lichte humor tot positieve emoties leidt, in tegenstelling tot donkere humor.

(3)

In 2015 moesten wereldwijd 59.5 miljoen mensen hun land verlaten door oorlogsomstandigheden. Deze aantallen waren nog niet eerder zo hoog sinds de tweede wereld oorlog (Spiegel, 2015). Sinds 2011 is de oorlog in Syrië de grootste oorzaak van de vluchtelingenproblematiek. Afgelopen jaar moesten 42.500 Syriërs per dag hun huis verlaten (UNHCR, 2014), het grootste deel hiervan vraagt bescherming aan in Europa. Ook in

Nederland is hierdoor de vraag naar bescherming extreem toegenomen, van 2.500 aanvragen in 2013 naar bijna 19.000 in 2015 (www.vluchtelingenwerk.nl). Deze snelle groei in het aantal vluchtelingen heeft geleid tot veel discussie binnen de gemeenschappen, onder andere op het gebied van opvang en hulpvoorzieningen. Dit kan zorgen voor negatieve attitudes jegens vluchtelingen binnen de mainstream gemeenschap. Uit een survey van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) uitgevoerd in 1997, bleek dat 45% van de Nederlanders al duidelijke negatieve attitudes had tegenover niet-Nederlandse burgers en slechts 15% had duidelijke positieve attitudes (NIDI- Moors, van Dam & Esveldt, 1999).

Ook al ontbreken recentelijke wetenschappelijke studies die direct kijken naar de attitudes van Nederlanders tegenover Syrische vluchtelingen, blijkt uit krantartikelen dat deze attitudes negatiever zijn geworden (Smit, 2016). Vooral na de terroristische aanslagen in 2015 en begin 2016 (in Parijs werden twee aanslagen gepleegd in januari en November 2015, vier maanden later in Brussel) is de vluchtelingencrisis meer in de spotlights gekomen en werd het een zorgwekkend thema voor veel Nederlanders (Smit, 2016). Uit onderzoek van Tougas, Sablonniére, Lagacé, en Kocum (2003) blijkt dat negatieve attitudes tegenover minderheden stijgen als de minderheidsgroep groter wordt. Zo toonden zij in hun onderzoek aan dat er een positief verband is tussen grootte van de minderheidsgroep (immigranten) en gevoelens van dreiging, wat zorgde voor negatievere attitudes jegens de minderheid.

Concluderend kan gesteld worden dat met de komst van de vluchtelingen, Nederland rijker wordt aan diversiteit, etnische achtergrond en religie. De acceptatie door autochtonen

(4)

lijkt echter hier niet mee samen te groeien. Het is interessant om te onderzoeken of de attitudes van de meerderheid beïnvloed kunnen worden om te voorkomen dat de negatieve houding jegens Syrische vluchtelingen toeneemt. Een belangrijk instrument dat vaak ingezet wordt om attitudes te veranderen, is humor (Gelb & Pickett, 1983; Samson, Glassco, Lee, & Gross, 2014). In dit onderzoek zal er gekeken worden naar humor als een mogelijke manier om attitudes te beïnvloeden. De vraag die centraal staat is of humor effect heeft op attitudes jegens Syrische vluchtelingen. Omdat humor vaak zorgt voor een positieve stemming (Kucharski, 2013) en een positieve stemming attitudes kan beïnvloeden (Isen & Daubman, 1984; Schwarz & Clore, 1988; Fredrickson, 2001), worden positieve emoties in het model meegenomen als mogelijke mediërende factor. In Figuur 1 wordt het model grafisch weergegeven.

Figuur 1. Model mediërend effect van positieve emoties tussen humor en attitudes ten

opzichte van Syrische vluchtelingen.

In de volgende alinea’s zal het construct attitudes verder uitgewerkt worden. Vervolgens zal er besproken worden op welke manier humor effect zou kunnen hebben op attitudes en of dit verschilt tussen soorten humor onderling. Als laatste zal er ingegaan worden op positieve emoties als mogelijke mediërende factor in dit verband.

(5)

Attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen

Ten eerste is het belangrijk om een definitie te geven van ‘attitudes’. Attitudes zijn gedachteneenheden die bestaan uit een cognitief component (kennis) en een emotioneel element (gevoel), waarbij een persoon, situatie of object geëvalueerd wordt als positief of negatief (LaPiere, 1934). Mensen baseren deze algemene evaluaties op al bestaande waardes, motieven en emoties die in een bepaalde situatie worden opgeroepen. Bijvoorbeeld door nieuwe informatie, gevoelens of drang (Verkuyten, 2004) . Ook is er bekend dat het vormen of uiten van attitudes in grote mate beïnvloed wordt door de manier waarop de informatie gepresenteerd wordt (Gelb & Pickett, 1983). Zodoende zouden reacties van mensen op vluchtelingen kunnen variëren van boosheid tot sympathie, afhankelijk van de manier waarop het vluchtelingenprobleem wordt geframed. Wanneer in de media de

vluchtelingenproblematiek constant gelinkt wordt aan de terroristische aanslagen, oorlog, protesten en bezuinigingen, is het niet verassend dat de houding van veel Nederlanders negatiever wordt. In dit onderzoek wordt er onderzocht of een positieve context (humor) de attitudes kan veranderen. Door niet-gerelateerde humor aan te bieden zouden de evaluaties wellicht positiever worden.

De invloed van humor op attitudes

Er is veel onderzoek gedaan naar humor als instrument om attitudes te veranderen (Markiewicz, 1974). Onderzoek van Kucharski (2013) heeft aangetoond dat humor effectief is om een goede stemming en een positieve context te creëren. In de marketing wordt humor bijvoorbeeld gebruikt om betere beoordelingen te krijgen van een product (Zhang & Zinkhan, 2006). Ook blijkt dat door humor mensen zichzelf sneller blootstellen meer betrokken raken met anderen, wat leidt tot positievere intergroepsrelaties (Long & Graesser, 1988; Martin, Puhlik-Doris, Larsen, Gray, & Weir, 2003). Meerdere studies hebben aangetoond dat gevoel voor humor sociale en interpersoonlijke interacties faciliteert. Zo onderzocht Hampes (1992)

(6)

het verband tussen humor en sociale relaties. Hij vond dat deelnemers die een hoge mate van humor toonde (hogere scores op de Situational Humor Response Questionnaire), ook hoger scoorde op interpersoonlijke vertrouwen en lager op sociale isolatie dan deelnemers met een lage mate van humor. Hampes suggereerde dat humor helpt bij het vormen van sociale relaties, omdat humor men in staat stelt om beter om te gaan met stress binnen deze relaties.

Doordat er verschillende soorten humor zijn, is het moeilijk om een algemene conclusie te trekken over de effecten van humor. Martin et al. (2003) maakten onderscheid tussen twee soorten humor: lichte (positieve) en donkere (negatieve) humor. Bij donkere humor wordt gebruik gemaakt van sarcasme, belediging en kleinering van een ander persoon of een andere groep. Wanneer dit soort humor gebruikt wordt, wordt er geen belang gegeven aan de impact bij anderen, bijvoorbeeld seksistische of racistische humor. Lichte humor is daarentegen een goedbedoelde, onschuldige en tolerante vorm van humor. Deze vorm van humor heeft te maken met het kunnen lachen om de kleine tegenstellingen in het leven (bijvoorbeeld zelfspot is een vorm van lichte humor). Lichte humor is gerelateerd aan optimisme en gevoelens van affiliatie en zelfvertrouwen. Onderzoek heeft aangetoond dat lichte humor samenhangt met de ervaring van positieve emoties (Martin et al., 2003).

Samson en Gross (2012) onderzochten de effecten van lichte en donkere humor op emotieregulatie. In het eerste deel van hun onderzoeken kregen deelnemers een aantal negatieve plaatjes te zien en werden ze vervolgens gevraagd om positieve en negatieve emoties aan te geven. In het tweede deel werden de deelnemers verdeeld in drie condities, waarbij ze een aantal van dezelfde plaatjes te zien kregen. Ze kregen hierbij de instructie om (a) alleen te kijken (b) lichte humor te gebruiken of (c) donkere humor te gebruiken. Er werden duidelijke instructies gegeven per conditie over hoe de specifieke humor gebruikt moest worden. Na elk plaatje konden de deelnemers nog een keer aangeven in hoeverre ze positieve of negatieve emoties ervaarden. Uit de resultaten kwam naar voren dat deelnemers

(7)

van de twee humor condities meer positieve emoties ervaarden dan de conditie waarin alleen gekeken werd. Hiernaast bleek dat positieve humor effectiever is om positieve emoties te verhogen en negatieve emoties te verminderen. Zij concludeerden dat lichte humor effectiever is om emoties te reguleren dan donkere humor.

Het onderzoek van Samson en Gross richtte zich op humor productie. Het is echter ook interessant om te onderzoeken of het aangeboden krijgen van (lichte of donkere) humor ook een functie als emotieregulator zou kunnen hebben en hierbij invloed heeft op attitudes. Op basis hiervan wordt gesuggereerd dat positieve emoties een mediërende rol zouden hebben in de relatie tussen lichte humor en attitudes jegens vluchtelingen.

Mediërende rol van positieve emoties

Het mechanisme waarmee humor een effect zou hebben op attitudes is nog niet duidelijk. Een mogelijke mediërende factor in deze relatie zijn positieve emoties. Positieve emoties zijn korte responses op een verandering in hoe mensen hun huidige staat

interpreteren. Voorbeelden hiervan zijn blijdschap, geluk, vreugde, hoop, dankbaarheid en trots (Fredrickson, 2013). Dit soort emoties genereert goede, aangename en subjectieve ervaringen of gevoelens. Ook zorgen positieve emoties voor het vormen van positieve attitudes tegenover levenstevredenheid (Diener & Larsen, 1993). Dit wijst erop dat positieve emoties invloed kunnen hebben op attitudes. De vraag is of dit gegeneraliseerd kan worden naar andere attitudes, zoals de attitudes tegenover vluchtelingen.

Het aantal onderzoeken naar positieve emoties is de laatste tijd sterk toegenomen. Fredrickson (1998) stelde de broaden-and-build theory op, waarbij positieve emoties een ander soort adaptieve functie hebben dan negatieve emoties. Negatieve emoties zorgen vaak voor het activeren van een specifiek actieplan die bij een bepaalde emotie hoort, bijvoorbeeld het vluchten bij angst (Fredrickson, 2001). Volgens deze theorie zorgen positieve emoties

(8)

voor de activatie van bredere actieplannen, waarbij meer opties ontstaan voor gedachtes en gedragingen (o.a. spelen, ontdekken). Veel onderzoekers hebben bewijs gevonden voor deze theorie. Isen, Johnson, Mertz en Robinson, (1985) vonden dat mensen die positieve emoties ervaarden, vaker originelere woordassociaties maakten dan mensen die geen positieve emoties ervaarden. Dit wijst op een bredere en diversere gedachtegang en creatief denken (Isen,

Daubman, & Nowicki, 1987). Verschillende auteurs onderzochten hoe positieve emoties sociale categorisaties kan beïnvloeden. In lijn met hun verwachtingen vonden zij dat mensen die positieve emoties ervaarden beter in staat waren om inclusieve sociale categorieën en een gemeenschappelijke in-group identiteit te vormen. Hierbij werden leden van twee

verschillende groepen vaker als leden van één overkoepelende groep gezien (Isen, & Daubman, 1984; Dovidio, Gaertner, Isen, & Lowrance, 1995). Kortom, mensen zagen ‘zij’ sneller als ‘wij’.

In de context van het huidige onderzoek zou dit kunnen betekenen dat mensen die positieve emoties ervaren, eveneens inclusievere sociale categorieën gaan creëren met

betrekking tot vluchtelingen. Hierdoor zouden attitudes ook positiever kunnen blijken. Uit een ander onderzoek van Dunn en Schweitzer (2005) bleek dat mensen die positieve emoties (blijdschap) ervaarden in een onbekende situatie een hogere mate van vertrouwen ervaarden dan mensen die blootgesteld werden aan negatieve emoties (waar het tegenovergestelde effect bleek). De bovengenoemde onderzoeken bieden bewijs voor de broaden-and-build theory en wijzen erop dat positieve emoties invloed hebben op de organisatie van cognitieve elementen zodat informatie meer geïntegreerd is en sneller met elkaar geassocieerd wordt. Met als gevolg het idee dat positieve emoties eveneens een positief effect zouden kunnen hebben op attitudes jegens vluchtelingen.

(9)

Het Huidige Onderzoek

Op basis van de genoemde theorieën en onderzoeken is er grond om te veronderstellen dat positieve emoties een mediërende rol zouden kunnen hebben in de relatie tussen humor en positieve attitudes ten opzichte van vluchtelingen. In het huidige onderzoek wordt de rol van humor op attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen onderzocht en daarbij de

mediërende rol van positieve emoties. Gesteld wordt dat humor een positief effect heeft op attitudes (H1). Lichte humor heeft naar verwachting een groter positief effect op attitudes dan donkere humor (H2). Hiernaast werd gesteld dat positieve emoties de associatie tussen lichte humor en attitudes medieert (H3).

Pilot studie

De pilot studie was bedoeld om drie representatieve filmfragmenten voor elke conditie (licht/donker/neutraal) te selecteren voor de manipulatie van de hoofdstudie. De

filmfragmenten zullen gelijk zijn in de mate van grappigheid, complexiteit en interesse, maar verschillend in de licht/donker dimensie en agressiviteit.

Deelnemers

Deelnemers werden via sociale media benaderd. Dit resulteerde in een sample van zesenvijftig deelnemers (21 mannen en 34 vrouwen) tussen de 18 en 64 jaar (Gemiddelde leeftijd= 28.7, SD= 11.97).

Design en Procedure

Er was een within-subjects model opgesteld. Waarin alle deelnemers alle condities doorliepen. Deelnemers kregen negen filmfragmenten (drie van lichte humor; drie van donkere humor en drie neutrale) van tien seconden te zien. Na elk fragment werd gevraagd

(10)

om het filmpje te beoordelen op mate van grappigheid, complexiteit, interesse, agressiviteit en mate van lichte of donkere humor. Ook werd er gevraagd naar een aantal demografische gegevens zoals leeftijd, sekse en opleidingsniveau.

Materialen

Voor het meten van de verschillende aspecten (grappigheid, complexiteit, interesse, agressiviteit) is gebruik gemaakt van een vijfpunt-Likertschaal , variërend van 1 (helemaal niet mee eens) tot 5 (helemaal mee eens), behalve voor de mate van licht of donkere humor waarbij 1 (licht) was en 5 (donker).

Resultaten en Discussie

Aan de hand van de paired samples t-test zijn de grappigste filmpjes van de lichte en donkere conditie met elkaar vergeleken. Deze verschilden in mate van grappigheid t(55)= 6.19, p < .001, maar scoorden het hoogste binnen de conditie. Bij het donkere humor filmpje was geen verschil tussen mannen (M= 2.95, SD= 1.24) en vrouwen (M= 2.94, SD= 1.13),

t(53)= 0.03, p = 0.54 (terwijl bij de andere donkere humor filmpjes wel sekseverschil was).

Ook was er in lijn met de verwachtingen een significant verschil tussen de meest geschikte filmpjes in de mate van lichte en donker t(54)= -14.99, p < .001 en agressiviteit t(55)= -7.84,

p < .001. In tegenstelling tot wat er verwacht werd verschilden de licht en donkere filmpjes in

complexiteit t(55)= -2.25, p = .028 en interesse t(55)= 4.68, p < .001. Het gekozen neutrale filmpje scoorde het meest neutraal in grappigheid, waarbij deze significant verschilde van de andere twee condities. Hiernaast verschilde het neutrale filmpje in alle andere aspecten, behalve de mate van complexiteit waarbij er geen verschil was met de lichte en donkere humor filmpjes afzonderlijk. In Tabel 1 zijn de uitgebreide scores te zien per dimensie van de drie gekozen filmpjes (licht, donker en neutraal) .

(11)

Tabel 1

Gemiddelde scores en Standaarddeviaties (tussen haakjes) van de Pilot Studie op de Gekozen Neutrale, Lichte Humor en Donkere Humor Filmfragmenten

Item Gemiddelde Score per Stimuli

Neutraal Lichte humor Donkere humor

Grappigheid 1.48 (0.83)a 4.09 (0.72)b 2.95 (1.15)c

Complexiteit 1.86 (0.99)a,b 1.75 (0.79)a 2.05 (0.88)b

Interesse 1.84 (1.03)a 3.16 (0.89)b 2.36 (0.98)c

Licht/donkere humor 2.86 (0.55)a 1.42 (0.69)b 3.57 (0.91)c

Agressiviteit 1.71 (0.93)a 1.41 (0.81)b 2.52 (0.99)c

Noot. Gelijke letters in de rijen geven niet-significante verschillen aan, terwijl verschillende

letters significante verschillen tonen.

Aan de hand van deze resultaten is er gekozen voor de grappigste filmpjes in beide humor condities, en degenen die qua licht en donker verschilden. Dit was in de lichte humor conditie een video van een lachende baby (filmpje 2/9), en voor de donkere humor conditie was dit een video over een man die door een ‘dichte’ glazen deur loopt (filmpje 3/9). Het filmpje dat geselecteerd was voor de neutrale conditie was een Google-plus tutorial (filmpje 8/9) en scoorde het meest neutraal op grappigheid.

Hoofdstudie

Methode

Deelnemers

Twee van de 156 respondenten die aan het onderzoek deelnamen gaven tegenstrijdige antwoorden op een aantal vragen, wat aanwijst dat ze het onderzoek niet serieus hebben genomen. Om deze reden zijn de gegevens van deze proefpersonen niet meegenomen in verdere analyses. De resterende analyses werden uitgevoerd over 154 deelnemers (46 in de

(12)

controle conditie, 47 in de lichte humor conditie en 51 in de donkere humor conditie). Hiervan waren 47 mannen en 97 vrouwen . Mannen en vrouwen waren gelijk verdeeld over de drie condities (χ2

= 1.179, df = 2, p = .555). De gemiddelde leeftijd was 26.74 (SD= 11.66, range= 18 tot 81). Deelnemers werden random en in een gelijk aantal toegewezen aan één van de drie condities (Lichte humor, Donkere humor of Controle conditie).

Procedure en design

Het onderzoek vindt plaats in het veld. Deelnemers worden online geworven via social

media en e-mail. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de sneeuwbalmethode. Dit houdt in

dat mensen uit het persoonlijke netwerk gevraagd worden om de survey te delen en te

verspreiden in hun eigen sociale netwerk. De deelnemers ontvangen geen financiële beloning of proefpersoon-punten voor deelname aan het onderzoek.

Deelnemers krijgen eerst een informatiebrochure. In de coverstory werd het onderzoek geïntroduceerd als twee verschillende studies: een eerste studie waarin mate van grappigheid van een aantal filmpjes geëvalueerd werd voor een ander onderzoek (hiervoor zou iedere deelnemer een ander filmpje te zien krijgen). Volgens de cover story zou de tweede studie gaan over attitudes ten opzichte van vluchtelingen. Vervolgens werd gevraagd om de toestemmingsverklaring te ondertekenen.

Er is gebruik gemaakt van een experimenteel design waarin humor werd

gemanipuleerd (between-subjects) en positieve emoties en attitudes werden gemeten (within

subjects). Deelnemers werden automatisch en random verdeeld in één van de drie condities.

Een Lichte humor conditie (LHC), een Donkere humor conditie (DHC) en een Controle conditie (CC). Elke conditie kreeg tien seconden van het bijhorende filmfragment te zien (zie pilot studie) en konden deze evalueren op mate van grappigheid. Vervolgens konden ze de vragenlijsten invullen samen met een aantal demografische gegevens. Als laatste kregen de

(13)

deelnemers een debriefing waarin zij het daadwerkelijke doel van het onderzoek konden lezen. In Bijlage 1 is de gehele vragenlijst toegevoegd (gebruikte onderdelen in deze these: Q17, Q23, Q25, Q19). Dit onderzoek werd door de ethische commissie goedgekeurd (code: 2016-SP-6709).

Materialen

Humor. De onafhankelijke variabele was het type humor (zie pilot studie voor de selectie van

de filmfragmenten per conditie). Voor de manipulatiecheck konden de deelnemers direct na het filmpje aangeven in hoeverre ze het eens waren met de volgende stelling: ‘Ik vond dit

filmpje grappig’, met een 1 (helemaal niet mee eens) of 5 (helemaal mee eens).

Positieve emoties. Mediator. Aan deelnemers werd gevraagd om de mate van ervaring van

positieve emoties aan te geven. Dit werd gedaan aan de hand van de modified Differential

Emotions Scale (mDES) (Fredrickson, Tugade, Waugh, & Larkin, 2003). Er werd gekozen

voor joy (vreugde) als basis emotie. Een belangrijke reden hiervoor is dat vreugde één van de voornaamste effecten van humor is volgens Littmann (1983). De mDES gebruikt een trio van affectieve adjectieven om de intensiteit van de kernemotie vast te leggen. Vreugde werd gemeten aan de hand van: joyful (vreugdevol), glad (blij) en happy (gelukkig) (α= .96). Een voorbeelditem is: ‘In welke mate voelt u zich blij?’. Er werd een vijfpunt-Likertschaal gebruikt, variërend van 1 (helemaal niet) tot 5 (helemaal wel). Het gemiddelde van de somscore geeft de mate van de ervaring van positieve emoties. De maximale score is 5, wat overeenkomt met de ervaring van extreem positieve emoties. De minimum score is 1, hetgeen overeenkomt met geen ervaring van positieve emoties.

Attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen. De afhankelijke variabele werd gemeten

aan de hand van een vragenlijst uit het onderzoek van Tougas et al. (2003). De originele items werden naar het Nederlands vertaald en aangepast aan Syrische vluchtelingen (in plaats van

(14)

immigranten) (α= .84). Het is een zelf-rapportage vragenlijst met zeven stellingen. De mate van overeenstemming met de stelling werd aangegeven op een vijfpunt-Likertschaal ,

variërend van 1 (helemaal niet mee eens) tot 5 (helemaal mee eens). Een voorbeelditem is: ‘Ik

zou meedoen aan een campagne tegen de politieke rechten van Syrische vluchtelingen’ (zie

Bijlage 1). Na omscoring wordt van de somscore een gemiddelde genomen. De maximale score is 5, wat overeenkomt met extreem positieve attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen. De minimum score is 1, hetgeen overeenkomt met een extreem negatieve attitude tegenover Syrische vluchtelingen.

Demografische gegevens. Een korte vragenlijst werd gebruikt om achtergrondinformatie te

verzamelen over de deelnemers. Er werd gevraagd naar een aantal persoonlijke gegevens, zoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, politieke voorkeur en immigratie achtergrond.

Resultaten

De verzamelde data werd geanalyseerd met IBM SPSS statistics 22. Ten eerste werd er met behulp van een MANOVA gecontroleerd of de condities een gelijke verdeling hadden van leeftijd, sekse, opleidingsniveau, achtergrond en politieke voorkeur. De verschillen tussen de condities waren niet significant op alle aspecten. Dit geeft aan dat mogelijke effecten niet toe te kennen zijn aan de bovengenoemde factoren.

Voor het uitvoeren van de hoofdanalyses is gekeken of er een effect was van de (bovengenoemde) demografische aspecten op de AV (Attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen). Hiervoor is aan de hand van een factorial ANOVA gekeken of geslacht, politieke voorkeur (links of centraal/rechts) en achtergrond (autochtoon, eerste of tweede generatie allochtoon) effect hadden op de attitudes SV. Hieruit bleek dat geen van deze aspecten invloed had op de AV (p > .05). Er is niet gekeken naar opleidingsniveau aangezien

(15)

het grootste gedeelte van de steekproef uit hoogopgeleide bestond (135 van de 155 waren hoog opgeleid). Aan de hand van een regressieanalyse is er gekeken of leeftijd invloed had op de AV. Hieruit bleek dat leeftijd 3.6% van de variantie verklaarde en een significante

voorspeller was voor Attitudes SV (β = .19, p = .023). Dit betekent dat leeftijd een factor is om rekening mee te houden bij het verder uitvoeren van de analyses.

De bivariate correlatie (Pearson) tussen variabelen condities, grappigheid, positieve emoties en attitudes jegens vluchtelingen, zijn weergegeven in Tabel 2.

Tabel 2

Correlaties tussen variabelen

2 3 4 1. Conditie .400* .080 .015 2. Grappigheid - .617* -.036 3. Positive emoties - - -.024 4. Attitudes - - - Noot. * (p <.001)(2-zijdig).

In Tabel 2 is te zien dat er enkele verbanden tussen de variabelen aanwezig waren. Zo correleerde het type humor (conditie) positief met grappigheid (r = .40, p < .001). Hiernaast bleek grappigheid positief gecorreleerd te zijn aan positieve emoties (r = .62, p < .001). Opmerkelijk is dat er geen significante correlatie is gemeten tussen het type humor (conditie) en attitudes. Om de relaties tussen de variabelen verder te onderzoeken zijn aanvullende analyses gedaan.

Er werd een manipulatiecheck gedaan om na te gaan of de humor video’s

daadwerkelijk grappig gevonden werden. Een one-way independent ANOVA werd uitgevoerd, waarbij conditie de onafhankelijke variabele is en de mate van grappigheid de afhankelijke

(16)

variabele. Er werd niet voldaan aan de assumptie van gelijke varianties, hierdoor wordt gekeken naar de Welch’s F. Uit de analyses bleek dat de video’s in de drie condities

verschilden in mate van grappigheid, F(2, 99.19)= 129.76, p < .001. De lichte humor video werd als meest grappig ervaren, vervolgens de donkere humor video en de neutrale video werd als minst grappig ervaren, zie Tabel 3 voor gemiddeldes.

Voor het testen van de eerste en twee hypotheses is een multivariaat analyse

uitgevoerd, met conditie als OV en attitudes SV en positieve emoties als AV. Leeftijd werd als covariaat meegenomen in de analyse. Leeftijd werd significant gerelateerd te zijn aan attitude F(1, 140)= 5.13, p= .025, eta2= .035, maar niet aan positieve emoties (p > .05). Ten eerste werd er gekeken naar het directe effect van humor (conditie) op attitudes SV. Na het controleren voor leeftijd bleken de condities niet van elkaar te verschillen op de mate van attitudes SV, F(2, 140)= 0.65, p= .524, zie Tabel 3. Volgens deze resultaten heeft humor geen directe invloed op attitudes jegens Syrische vluchtelingen. Uit de analyse bleek wel dat conditie een significant effect had op de ervaring van positieve emoties F(2, 140)= 39.65, p < .001, eta2= 0.36. Mensen in de LHC scoorden hoger op de schaal van positieve emoties dan

mensen in de CC en DHC (zie Tabel 3). Er werd gebruik gemaakt van (simple) contrasten om dit effect te achterhalen waarbij de controle conditie vergeleken werd met beide manipulatie condities. Hieruit bleek dat de controle conditie significant verschilde van de LHC maar niet van de DHC. Hiernaast werd er gekeken naar het verschil tussen de LHC en DHC, ook hier bleek een significant verschil in de mate van positieve emoties (zie Figuur 2).

(17)

Tabel 3

Gemiddelde scores en Standaarddeviaties (tussen haakjes) per conditie en totaal van de mate van grappigheid, Attitudes t.o.v. Syrische vluchtelingen (SV) en positieve emoties.

Gemiddelde Score per Conditie

Controle Lichte humor Donkere humor Totaal

Grappigheid 1.34 (0.66)a 3.92 (0.96)b 2.76 (1.15)c 2.68(1.41)

Attitudes SV 2.61(0.80)a 2.46(0.69)a 2.64(0.87)a 2.58(0.79)

Positieve emoties 2.31(1.01)a 3.95(0.71)b 2.59(1.08)a 2.92(1.18)

Noot. Gelijke letters in de rijen geven niet-significante verschillen aan tussen condities, terwijl

verschillende letters significante verschillen tonen.

Aangezien lichte humor een positief effect op positieve emoties had, zijn aanvullende exploratieve analyses uitgevoerd om te kijken naar een mogelijk effect van donkere humor op negatieve emoties. Een one-way independent ANOVA is uitgevoerd, hieruit bleek een significant effect van conditie op negatieve emoties F(2, 152)= 12.89, p < .001. Mensen in de DHC scoorde hoger op negatieve emoties (M= 2.01, SD= 0.71) dan mensen in de LHC (M= 1.28, SD= 0.61) en CC (M= 1.62, SD= 0.85). Uit de Post Hoc Tests bleek dat de DHC significant verschilde van de LHC (p= .024) en de CC (p < .001). Tussen de LHC en de CC was geen significant verschil (zie Figuur 2).

(18)

Figuur 2. Gemiddelde scores op positieve en negatieve emoties voor de controle conditie,

lichte humor conditie en donkere humor conditie.

Voor het toetsen van de derde hypothese (mediatie) is een bootstrapanalyse uitgevoerd (zie Baron & Kenny, 1986; Preacher & Hayes, 2004). Er werd gekeken of er een indirect effect van conditie op attitudes was door middel van positieve emoties. Er is een aantal voorwaardes waar aan voldaan moet worden voordat er sprake van mediatie kan zijn. Ten eerste moet het directe effect tussen de OV (humor) en de AV (attitudes ten opzichte van vluchtelingen) significant zijn (zie Figuur 1, de associatie is met ‘c’ aangegeven). Hiernaast moeten de effecten van de OV op de mediator (associatie ‘a’) en van de mediator op de OV (associatie ‘b’) significant zijn. Ten slotte moet het directe effect verdwijnen of verminderen wanneer de mediator aan het model wordt toegevoegd (associatie ‘c’’). Vanwege het niet voldoen aan de eerste voorwaarde van de mediatie(c) werd al verwacht dat de mediatie geen effect zou hebben. Zodoende bleek het indirecte effect via positieve emoties niet significant te zijn (BI= -.031 tot .008). Het betrouwbaarheidsinterval bevat namelijk een nul (zie Figuur 3). 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 4,5 5

Controle Licht Donker

Conditie G em iddel de Negatieve emoties Positieve emoties

(19)

Figuur 3. Relatie tussen humor en attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen,

gemedieerd door positieve emoties.

Een tweede bootstrapanalyse is uitgevoerd om te kijken naar een mogelijk indirect effect van alleen lichte humor op attitudes door middel van positieve emoties (aangezien er een positief effect van lichte humor op positieve emoties werd gevonden). Echter was dit effect eveneens niet significant (BI= -.163 tot .279) (zie Figuur 4).

Figuur 4. Relatie tussen lichte humor en attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen,

(20)

Discussie

In deze studie werd gekeken naar het effect van verschillende soorten humor op attitudes jegens Syrische vluchtelingen en naar de mediërende rol van positieve emoties in deze relatie. In tegenstelling tot onze verwachtingen, H1, is gebleken dat humor geen effect had op attitudes tegenover Syrische vluchtelingen. Ook bleek lichte humor geen effect te hebben op de attitudes, waardoor H2 ook verworpen werd. Vervolgens werd er geen

mediërend effect gevonden van positieve emoties zoals voorspeld was in H3. Het is duidelijk dat de resultaten toegeschreven kunnen worden aan de manipulatie: deelnemers in de lichte en donkere humor conditie gaven aan de video’s grappiger te vinden dan deelnemers in de controle conditie, waarbij de lichte humor video’s als meest grappig werden ervaren.

Zoals genoemd had humor geen effect (direct of indirect via positieve emoties) op attitudes ten opzichte van Syrische vluchtelingen. Er is dan ook geen bewijs gevonden voor de

broaden and build theory van Fredrickson (2013), waarin gesteld wordt dat door het ervaren

van positieve emoties, mensen bredere sociale categorieën maken en anderen sneller als ‘ingroup’ leden zien. Er zijn echter twee alternatieve benaderingen waardoor de resultaten van het huidige onderzoek verklaard zouden kunnen worden. De eerste verklaring heeft te maken met de sterkte van de attitudes. De vluchtelingenproblematiek heeft de laatste tijd veel aandacht in de media gekregen, dit zou kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van sterke attitudes jegens Syrische vluchtelingen (Fazio, Chen, McDonel, & Sherman, 1982). Volgens Krosnick en Petty (1995) zijn sterke attitudes immuun voor veranderingen en stabiel over tijd. Door de sterkte van de attitudes is het lastig deze te beïnvloeden door humor, wat een

verklaring zou kunnen zijn voor de gevonden resultaten.

Een tweede verklaring komt vanuit de affect as information approach. Hierbij wordt gesteld dat mensen vaak evaluaties maken gebaseerd op een impliciete vraag die ze zichzelf stellen: ‘Hoe voel ik mij hierover?’ (Schwarz & Clore, 1988). Affectieve gevoelens worden

(21)

daarbij gebruikt als affectieve feedback die richting geeft aan evaluaties en attitudes. Schwarz en Clore onderzochten dit idee door deelnemers te bellen op zonnige of regenachtige dagen en te vragen naar hun mate van levenstevredenheid. Hieruit bleek dat mensen die gebeld werden in zonnige dagen (positief gevoel) een hogere mate van levenstevredenheid toonden dan mensen die gebeld werden op regendagen (negatief gevoel). Belangrijk hierbij is dat dit effect verdween wanneer expliciet gevraagd werd naar hoe het weer was. Op basis van dit

onderzoek zou het kunnen dat humor geen effect op attitudes had omdat er humor als expliciete manipulatie werd aangeboden (filmfragmenten). Deelnemers zouden hierdoor bewust kunnen zijn van de bron van hun aangename gevoel, waardoor dit geen effect heeft op de attitudes.

In het kader van positieve emoties is gevonden dat lichte humor een positief effect had op positieve emoties. Mensen die lichte humor video’s te zien kregen, gaven aan dat zij positievere emoties ervaarden dan mensen die een donkere of neutrale video te zien kregen. Hiernaast is exploratief onderzoek gedaan naar negatieve emoties, waarbij een interessante bevinding is dat donkere humor tot sterkere negatieve emoties lijkt te leiden dan lichte humor of geen humor. Deze bevindingen zijn in lijn met het onderzoek van Samson en Gross (2012). Zij vonden dat lichte humor betere effecten had met betrekking tot het up-reguleren van positieve emoties. Ook komen de bevindingen van deze studie overeen met die van Martin et al. (2003), waarbij lichte humor gelinkt wordt aan positieve emoties en donkere humor aan negatieve emoties.

Voorlopig kan de conclusie zijn dat in dit onderzoek geen effect van humor kon worden aangetoond op attitudes jegens Syrische vluchtelingen. Deze studie laat zien dat verschillende soorten humor onze emoties kunnen beïnvloeden. Vervolg onderzoek is echter nodig om te bepalen of dit ook attitudes jegens vluchtelingen kan beïnvloeden.

(22)

Beperkingen huidige onderzoek en vervolg onderzoek

Er zijn een aantal beperkingen in dit onderzoek. Ten eerste bestond de steekproef voornamelijk uit hoogopgeleide jongeren (gemiddeld 26 jaar oud en meestal WO

opleidingsniveau). Door gebruik te maken van een online survey werden niet alle lagen van de populatie even makkelijk bereikt (bijvoorbeeld studenten gebruiken dagelijks internet en social media, terwijl ouderen veel minder). In een onderzoek naar multiculturalisme

uitgevoerd in Nederland bleek dat opleidingsniveau een van de belangrijkste voorspellende component was voor attitudes (Breugelmans & Van De Vijver, 2004). Hierdoor kan er niet gegeneraliseerd worden naar de gehele populatie. In een vervolgonderzoek zou het interessant zijn om een verschillende methode te gebruiken voor het afnemen van het onderzoek waarbij mensen van verschillende etnische achtergronden en leeftijdscategorieën betrokken worden.

Een tweede beperking heeft te maken met de manipulatie-stimuli van de lichte humor conditie, namelijk een filmfragment van een lachende baby. Er zijn twee redenen waardoor dit ruimte voor discussie toelaat. Ten eerste is er veel onderzoek is gedaan naar het priming effect van baby’s, dit wordt ook wel het kindchenschema genoemd (zie onderzoek van Sherman, Haidt, & Coan, 2009). Uit onderzoek blijkt dat beelden van schattige baby’s tot positief affect leiden (Nenkov & Scott, 2014). In het huidige onderzoek zou dit kunnen betekenen dat de stimuli van de LHC niet alleen ‘humor’ tot positieve emoties heeft geleid, maar ook vooral de inhoud van het filmfragment: een schattige baby. Ten tweede kan het riskant zijn om beelden van een blanke lachende baby te tonen en vervolgens attitudes tegenover vluchtelingen te meten. Dit zou tegenstrijdige reacties kunnen oproepen met betrekking tot gevoelens van bescherming, veiligheid of juist angst. In vervolgonderzoek zou het verstandig zijn om een lichte humor stimuli te gebruiken die niet inhoudelijk emoties op kan roepen, zodat de manipulatie puur om de humor gaat.

(23)

Een derde beperking is de meting van emoties. Deze werden maar één keer afgenomen en enkel via zelfrapportage. Vervolg onderzoek zou een voor en nameting kunnen doen en kijken naar verschillende soorten metingen, bijvoorbeeld een impliciete meting.

Als laatste is in deze studie geen controle gedaan voor sociale wenselijkheid bij het invullen van de vragenlijsten. Ook is niet gecontroleerd voor het bewustzijn van de

deelnemers over de hypotheses. Deze aspecten zouden de uitkomsten hebben kunnen beïnvloed. In vervolg onderzoek is het belangrijk om te controleren voor beide aspecten.

Ondanks deze beperkingen geeft dit onderzoek een beeld over de huidige attitudes van Nederlanders ten opzichte van Syrische vluchtelingen en is een van de eerste studies die het verband tussen humor en deze attitudes onderzocht heeft. We leven in een tijd waarin sprake is van hoge mate van migratie door oorlogsproblematiek en hierdoor blijft het cruciaal om meer begrip te krijgen over hoe deze attitudes beïnvloed kunnen worden.

(24)

Referenties

Breugelmans, S. M., & Van De Vijver, F. J. (2004). Antecedents and components of majority attitudes toward multiculturalism in the Netherlands. Applied Psychology, 53, 400-422.

Diener, E., & Larsen, R. J. (1993). The experience of emotional well-being. In M. Lewis & J. M. Haviland (Eds.), Handbook of emotions (pp. 405–415). New York: Guilford Press.

Dovidio, J. F., Gaertner, S. L., Isen, A. M., & Lowrance, R. (1995). Group representations and intergroup bias: Positive affect, similarity, and group size. Society for Personality

and Social Psychology, 21, 856–865.

Dunn, J. R., & Schweitzer, M. E. (2005). Feeling and believing : The influence of emotion on trust. Journal of Personality and Social Psychology, 88, 736–748.

Fazio, R. H., Chen, J. M., McDonel, E. C., & Sherman, S. J. (1982). Attitude accessibility, attitude-behavior consistency, and the strength of the object-evaluation association.

Journal of experimental social psychology, 18, 339-357.

Fredrickson, B. L. (1998). What good are positive emotions?. Review of general psychology,

2, 300.

Fredrickson, B. L. (2001). The role of positive emotions in positive psychology: The Broaden-and-Build Theory of Positive Emotions. American Psychological

Association, 56, 218–226.

Fredrickson, B. L. (2013). Positive emotions broaden and build. Advances in Experimental

Social Psychology, 47, 1–53.

Fredrickson, B. L., Tugade, M. M., Waugh, C. E., & Larkin, G. R. (2003). What good are positive emotions in crises? A prospective study of resilience and emotions

(25)

following the terrorist attacks on the United States on September 11th , 2001.

American Psychological Association, 84, 365–376.

Gelb, B. D., & Pickett, C. M. (1983). Attitude-toward-the-ad : Links to humor and to advertising effectiveness. Journal of Advertising, 12, 34–42.

Hampes, W. P. (1992). Relation between intimacy and humor. Psychological Reports, 71,

127-130.

Isen, A. M., & Daubman, K. A. (1984). The Influence of affect on categorization. Journal of

Personality and Social Psychology, 47, 1206–1217.

Isen, A. M., Daubman, K. A., & Nowicki, G. P. (1987). Positive affect facilitates creative problem solving. Journal of Personality and Social Psychology, 52, 1122–1131.

Isen, A. M., Johnson, M. M. S., Mertz, E., & Robinson, G. F. (1985). The influence of positive affect on the unusualness of word associations. Journal of Personality and

Social Psychology, 48, 1413–1426.

Krosnick, J. A., & Petty, R. E. (1995). Attitude strength: An overview. Attitude strength:

Antecedents and consequences, 1, 1-24.

Kucharski, A. (2013). Humor as a regulator of negative emotions. Polish Journal of Applied

Psychology, 11, 7–16.

Littmann, J. R. (1983). “A new formulation of humor,” Advances in Descriptive Psychology,

3, 183–207.

LaPiere, R. T. (1934). Attitudes vs. actions. Social forces, 13, 230-237.

Long, D. L., & Graesser, A. C. (1988). Wit and humor in discourse processing. Discourse

(26)

Markiewicz, D. (1974). Effects of humor on persuasion. Sociometry, 37, 407–422.

Martin, R. A., Puhlik-Doris, P., Larsen, G., Gray, J., & Weir, K. (2003). Individual differences in uses of humor and their relation to psychological well-being:

Development of the humor styles questionnaire. Journal of Research in Personality,

37, 48–75.

Moors H., Dam, E. van, & Esveldt, I. –NIDI(1999) ‘Attitudes towards Foreigners and Admission and Minority policy in the Netherlands’. Demos 15 (10-13).

Nenkov, G. Y., & Scott, M. L. (2014). “So cute I could eat it up”: Priming effects of cute products on indulgent consumption. Journal of Consumer Research, 41, 326-341.

Preacher, K. J., & Hayes, A. F. (2004). SPSS and SAS procedures for estimating indirect effects in multiple mediator models. Behavior Research Methods, Instruments, and

Computers, 37, 717-731.

Samson, A. C., Glassco, A. L., Lee, I. A., & Gross, J. J. (2014). Humorous coping and serious reappraisal: Short-term and longer-term effects. Europe’s Journal of Psychology,

10, 571-581.

Samson, A. C., & Gross, J. J. (2012). Humour as emotion regulation: The differential

consequences of negative versus positive humour. Cognition & Emotion, 26, 375–384.

Schwarz, N., & Clore, G.L. (1988). How do I feel about it? Informative functions of affective states. In K. Fiedler & J. Forgas (Eds.), Affect, cognition, and social behavior (pp. 44-62). Toronto: Hofgrefe International.

Sherman, G. D., Haidt, J., & Coan, J. A. (2009). Viewing cute images increases behavioral carefulness. Emotion, 9, 282.

(27)

Smit, M. (2016, Maart 29). Nederlanders tobben over vluchtelingen. Het Parool. Opgehaald van 28 april, 2016, van http://www.parool.nl/

Spiegel, P. B. (2015). The state of the world’s refugees: The importance of work, cash assistance, and health insurance. JAMA, 314, 445-446.

Syrië: miljoenen mensen op drift. (z.j). Vluchtelingenwerk Nederland. Opgehaald 15 april, 2016, van http://www.vluchtelingenwerk.nl/

Tougas, F., Sablonniére, R., Lagacé, M., & Kocum, L. (2003). Intrusiveness of minorities: Growing pains for the majority group?’. Journal of Applied Social Psychology, 33, 283–298.

Verkuyten, M. (2004). Emotional reactions to and support for immigrant policies : Attributed responsibilities to categories of asylum seekers. Social Justice Research, 17, 293–314.

World at war: UNHCR global trends. (2014) Opgehaald op 28 april, 2016, van

http://www.unhcr.org/

Zhang, Y., & Zinkhan, G. M. (2006). Responses to humorous ADS: Does audience involvement Matter? Journal of Advertising, 35, 113–127.

(28)

Bijlage 1- Complete vragenlijst

Q17 Lees onderstaande vragen goed door en geef aan in hoeverre u het hier mee eens bent.

Helemaal niet mee eens Niet mee eens Geen

mening Mee eens

Helemaal mee eens Ik vond het filmpje

grappig.

Q23 In welke mate voelt u zich ...

Helemaal

niet Weing Neutraal Veel

Helemaal wel vreugdevol blij gelukkig verdrietig schuldig angstig

Q8 Lees onderstaande vragen goed door en geef aan in hoeverre u het hier mee eens bent.

Helemaal niet mee eens Niet mee eens Geen

mening Mee eens

Helemaal mee eens 1. Het is beter voor de

samenleving als Syrische vluchtelingen zich 
aanpassen aan de Nederlandse cultuur. 2. De Nederlandse cultuur wordt ondermijnd 
door Syrische vluchtelingen. 3. Syrische vluchtelingen nemen de banen van 
autochtone

Nederlanders in.

4. Syrische vluchtelingen zijn een belasting voor het 
uitkeringsstelsel.

(29)

Helemaal niet mee eens Niet mee eens Geen

mening Mee eens

Helemaal mee eens 5. In de toekomst vormt

het grote aantal Syrische vluchtelingen een bedreiging voor de Nederlandse veiligheid. 6. Ik weet niet wat ik kan verwachten van Syrische vluchtelingen.

7. Ik zou me enigszins angstig voelen als ik de enige autochtone Nederlander was in een kamer vol met Syrische vluchtelingen.

8. Ondanks dat ik mijzelf niet als racistisch

beschouw, weet ik niet hoe ik me moet gedragen in het bijzijn van

Syrische vluchtelingen. 9. Ervan uitgaande dat we elkaar verstaanbaar kunnen maken zou ik er geen probleem mee hebben een gesprek te beginnen met een Syrische vluchteling.

Q9 Lees onderstaande vraag goed door en geef daarna antwoord

Zeer laag Laag Midden Hoog Zeer hoog

Denk na over de Nederlandse bevolking als een ladder. Mensen hoog op de ladder hebben het meeste geld, de hoogste opleiding en de meest respectvolle banen. Onderaan staan de mensen met het minste geld, geen of een geringe opleiding en banen die niemand wil of

(30)

Zeer laag Laag Midden Hoog Zeer hoog

respecteert. Denk nu aan Syrische vluchtelingen. Waar zou je de doorsnee Syrische vluchteling plaatsen op deze ladder?

Q32 Lees onderstaande vraag goed door en geef daarna antwoord

Zeer laag Laag Midden Hoog Zeer hoog

Denk na over de Nederlandse bevolking als een ladder. Mensen hoog op de ladder hebben het meeste geld, de hoogste opleiding en de meest respectvolle banen. Onderaan staan de mensen met het minste geld, geen of een geringe opleiding en banen die niemand wil of

respecteert. Denk nu over jezelf na. Waar zou je jezelf plaatsen op deze ladder?

Q12 Lees onderstaande vragen goed door en geef aan in hoeverre u het hier mee eens bent.

Helemaal niet mee eens Niet mee eens Geen

mening Mee eens

Helemaal mee eens Ik vind het moeilijk om

te begrijpen waarom bepaalde dingen Syrische vluchtelingen zo erg van streek maken.

Syrische vluchtelingen zien huilen raakt me niet echt.

Indien ik iets zeg waardoor Syrische vluchtelingen zich beledigd voelen, dan is dat hun probleem, niet het mijne.

(31)

Helemaal niet mee eens Niet mee eens Geen

mening Mee eens

Helemaal mee eens Ik ben geneigd om

emotioneel betrokken te raken bij de problemen van Syrische

vluchtelingen.

Ik vind het gemakkelijk om me in de positie van Syrische vluchtelingen te verplaatsen.

Ik raak van streek als ik Syrische vluchtelingen zie lijden in

nieuwsuitzendingen.

Q24 Lees onderstaande vragen goed door en geef aan in hoeverre u het hier mee eens bent.

Helemaal niet mee eens Niet mee eens Geen

mening Mee eens

Helemaal mee eens De Syrische

vluchtelingenkwestie is voor mij persoonlijk belangrijk

Ik geef persoonlijk veel om de Syrische

vluchtelingenkwestie De mening van een politieke kandidaat over de Syrische

vluchtelingenkwestie weegt zwaar mee in de keus of ik voor hem/haar zal stemmen

Ik acht de Syrische vluchtelingenkwestie belangrijker dan andere kwesties

Q25 Lees onderstaande vragen goed door en geef aan in hoeverre u het hier mee eens bent.

Helemaal niet mee eens Niet mee eens Geen

mening Mee eens

Helemaal mee eens

(32)

Helemaal niet mee eens Niet mee eens Geen

mening Mee eens

Helemaal mee eens Ik ben voorstander van

het openen van de grenzen voor Syrische vluchtelingen

Ik zou voorkeur geven aan een beleid waarbij de grenzen worden gesloten Ik zou een petitie

ondertekenen die de terugkeer van criminele Syrische vluchtelingen naar hun oorspronkelijke land eist

Ik zou een petitie

ondertekenen die eist dat de overheid strikter moet zijn in de selectie van Syrische vluchtelingen Ik geef voorkeur aan een beleid dat Syrische vluchtelingen dwingt om zich aan te passen aan onze cultuur

Ik zou een petitie ondertekenen die erg strikte regels hanteert met betrekking tot Syrische vluchtelingen Ik zou meedoen aan een campagne tegen de politieke rechten van Syrische vluchtelingen

Q19 Dit is het eind van deze vragenlijst, wij vragen u slechts nog enkele vragen wat betreft uw achtergrond in te vullen.

Wat is uw geslacht? Man

Vrouw

(33)

Wat is uw opleidingsniveau?

Wat is uw geboorteland?

Wat is het geboorteland van uw moeder?

Wat is het geboorteland van uw vader?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Onderzoek heeft laten zien dat wanneer teleurstelling geen schuld oproept bij anderen (bijvoorbeeld wanneer het gecommuniceerd wordt door iemand die je hele- maal niet mag of

In de huidige studie wordt de volgende onderzoeksvraag getoetst: Leidt het uitvoeren van Acts of Kindness tot een significante toename op de uitkomstmaten

The broadcast nature of wireless networks make them ideal for network coding since messages sent from one node to another can often be overheard, and the overheard

As our main result, we quantitatively measured the ISB point cloud accuracy using a reference point cloud obtained with a tripod-mounted FARO Focus 3D laser scanner.. The accuracy

Overall, 14 C characteristics of iso- and brGDGTs and the inferred turnover times that are far longer than those of dis- crete POM (free light density fraction) and signature lipids

Abstract: Background: The Dietary Approach to Stop Hypertension (DASH) and potassium sup- plementation have been shown to reduce the risk of death with a functioning graft (DWFG)

Considering that users might have particular activity habits during the different days of the week, the new feature of the Activity Coach auto- matically sets daily goals based

This thesis describes the in vitro and in vivo biological evaluation of the potential of human mesenchymal stromal cells (hMSC) to differentiate towards endothelial-like