• No results found

Zorg om en in de ruimtelijke ordening

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zorg om en in de ruimtelijke ordening"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zorgzarne sarnenlevrn\J

Or. M E. Beck

Zorg om en in de

ruimtelijke ordening

De rutmteltjke ordening heeft in Neder-land, volgens de gehanteerde procedu-res, veel weg van een keurig aangeharkte tum. De oppertumman. het Rijk, deelt de vrucht van ziJn overpeinzingen omtrent de toekomstige tndelmg ervan mee 1n ziJn nota's en structuurschetsen, daalt in ZIJn bemoe1enis met de innchting af tot de 1ets operatloneler structuurschema's en ziet er voorts op toe dat via provinciale streek-plannen het bestek wordt u1tgewerkt in de gemeenteltjke bestemmingsplannen. Hier komt geen zorgzame samenlevmg aan te pas, wei een zorgzame overheid en dan nog liefst 1n een technocrat1sche vorm. Als het allemaal net zo ordelijk uit zou pakken als het wordt aangedlend zou het CDA er waarschtJnlijk goed aan doen ZIJn zorgza-me sazorgza-menleving elders op te kweken, om dte vervolgens in een keung bijgehouden park uit te kunnen Iaten.

De grondslag voor het nationale ruimte-ltjke beletd werd gelegd in de Jaren zestig. culmmerend in de Tweede nota over de ruimtelijke ordening (1966). Trefwoorden

waren spreiding en gebundelde

decon-centratie. In de Jaren zeventig werd op deze noties voortgewerkt 1n de Derde nota over de ruimtelijke ordening (1973 e.v.); toen werd zelfs de economische groet-doelstelling ter discussie gesteld. Ott alles had trekken van een distributiebeleid.

Chr s:r"·, lJrerqocratrsche Verkennrngen 718187

Landelijk moesten activtteiten in het Westen van het land naar de perifere re-gia's gelokt worden door een relatieve overbedeltng van die regio's met voorzie-ningen. Regionaal werden de grote ste-den omringd met ook weer sterk van over-hetdsvoorzieningen afhankelijke groeiker-nen om de overloop uit die steden in goede banen te leiden. Lokaal werd er, volgens de toen gangbare stedebouw-kundlge ideeen, gewerkt met scheiding van functies: wonen, werken, verkeer en recreatie. Dit verkavelen gebeurde op na-tionaal, regionaal en lokaal niveau door de woonfunctie centraal te stellen en de invul-ltng van andere functies van het beoogde woonpatroon te Iaten afhangen. Dit werd

1n de hand gewerkt doordat de ru1mtelijke ordening met de volkshuisvesting in een min1sterie is ondergebracht. Die nadruk op de woonfunct1e verklaart overigens, voor een belangrijk deel, waarom het alle-maal niet uitpakt zoals men het zich had voorgesteld. 1

Het werken, de economische bedrijvig-heid, laat zijn activiteiten ruimtelijk namelijk niet toedelen volgens een tevoren vastge-legd patroon. Bedrijven hebben vesti-gingseisen die per sector en zelfs per

on-Mevrouw rnr. M.E. Beck (1931) rs werkzaarn brJ de Rijkspla-nologrsche Drenst.

(2)

derneming uiteen kunnen !open en waar ZIJ slechts ten koste van hun bedrljfsresul-taten van kunnen afwijken. Als enkele on-dernemingen misschien al baat hadden bij het gevoerde spreidingsbeleid, voor het merendeel was dat beslist niet het geval. Water daarom met het spreidings-beleld bereikt 1s, is een ruimtelijke discre-pantie tussen de vestiging van bedriJven met hun werkgelegenhe1d en het aanbod van voorz1enmgen voor de bevolking. Normaliter volgen de voorzieningen, ook de huizen, immers de econom1sche be-drljvigheid, zodat ze ook daar terecht ko-men waar er vraag naar is. Het compacte stadsbeleid dat nu aan het spreidingsge-bled is toegevoegd, zorgt. in de toegepas-te versie ervan, in dit verband dan nog voor extra problemen.1

en 2

Valt het in agrarische kringen te begriJ-pen dat men er ruimteiiJke ordenings-vraagstukken te IIJf gaat met verkavelings-begnppen. voor de economie in het alge-meen is een dergelijke benadering niet toepasbaar, zeker niet wat betreft de in-dustriele en handelsact1v1teiten. BIJ de eco-nomie dient men, wat het ruimtelijke orde-ningsaspect betreft, te denken 1n termen van communicatie en informatie b1nnen een complexe technologische omgeving, en dan nog niet eens aileen met betrek-klng tot de fysieke infrastructuur dienaan-gaande, maar ook ten aanzien van toele-vering van kennis, energ1e, etc.

Bestuurlijk instinct

Betekent dit dat de ruimteiiJke ordening er beter aan zou doen af te zien van inrich-tingsambities? Op lokaal en regionaal ni-veau ziJn die wei op hun plaats, ziJ het dat men er ook daar beter aan zou doen zich niet te verme1en in een al te simplistisch opgevatte ruimtelijke ordening. LandeiiJk d1ent er echter op het gebied van de ruim-telijke ordening primair een randvoor-waardenbeleid gevoerd te worden voor de economie. (Zou dit een reden kunnen ZIJn om de ruimtelijke ordening onder te

brengen bij Economische Zaken?1

) Het

318

Zorgzame samenlevrng

gaat daarbij om het realiseren van een overkoepelend stelsel van randvoorwaar-den waarmee wordt ingespeeld op actiVI-teiten van de overheid, prof1t- en non-profitlnstellingen, evenals van burgers. Dit houdt weliswaar een verbreding 1n van de ruimtelijke ordening omdat aldus haar in-richtingsbeleid wordt gecompleteerd met een tot nu toe niet ontwikkeld randvoor-waardenbeleld, maar deze toevoeging is niet aileen noodzakelijk voor een volwaar-dige ruimtelijke ordening, doch maakt te-vens een bestuurlijke structurering moge-lijk die ruimte schept voor een gescha-keerd overleg met de maatschappeiiJke spelers die er voor de ruimtelijke ordenmg toe doen.

Juist omdat de activiteiten van de proflt-instellingen ten dele een natlonale, ten

Ruimtelijke ordening op

landelijk niveau moet de

economie beter dienen.

dele een internat1onale verwevenhe1d ver-tonen, is het zaak voor de ru1mtelijke orde-ning op nationaal n1veau, waar mogelijk 1n samenspel met de ons omringende ian-den, een ru1mtelijk cobrdlnerende rol te spelen bij het scheppen van goede rand-voorwaarden voor de economie. Het in-richtingsbeleld waar de instell1ngen, zowel in de prof1t- als in de non-profitsfeer. en de ruimtelijke consumpt1eve gedragmgen van burgers aanleiding toe geven, is daar-entegen overwegend een lokaal-regiona-le aangelokaal-regiona-legenheid. Men moet biJ de

1nvul-Chr slen Dc:nocratrscl1e Verkennrngen 7/8;87

z

c

z

L c

z

I ~

(3)

Zor[jza:ne sarnenlev:ng

lrng van de rurmtelrJke ordenrng dus on-derscherd maken naar bestuursn1veau.

Oat het bestuurlrJk rnstrnct voor deze zaak rn bredere kring nret ontbreekt, blijkt urt het oprrchten door VNO en NCW van de commissre-Oele en Le Blanc. Deze zullen ook aan de mrnister-president rap-porteren over grote rnvesteringsproJecten rn telecommunrcatre, wegen en bruggen dre nog nret rn de overheidsplannen ZIJn opgenomen of daar een gerrnge priorrteit hebben Aldus word! er een begrn ge-maakt met het voorzien in een ernstrge lacune op drt beleidsterrern. Deze lacune rs ontstaan doordat de rurmtelijke orde-nrng op natronaal niveau zrch, in tegenstel-lrng tot wat daar van haar verwacht mag worden. met rnrrcht1ngsvraagstukken be-zrg houdt In de nreuwe beleidspresentatie van de rurmtelrJke ordenrng zoekt men nu welrswaar aanslu1trng brJ infrastructurele opvattrngen zoals dre op het politieke vlak rnmrddels gangbaar ziJn. maar de vraag is

waar de vererste know-how om deze

voor-nemens ook rn de praklijk te brengen gezien de ontwrkkelde werkwijze, van-daan moet komen. 1 ,.,, :'

Gevarieerde eisen

Waar bevindt zrch het voorstel om tot een nreuwe benaderrng bij de rurmtelijke orde-nrng te komen, de zorgzame samenlevrng of waar zou dre zrch kunnen bevinden zo dre nog nret bestaat7 Men moet dan be-derlken dat de rurmtelrjke ordening pas dan solrde voorstellen kan doen omtrent te realrseren voorwaarden voor te stimuleren economrscho ontwrkkelrngen. als ziJ zich eerst op de hoogte stelt van de gevarreer-de ersen welke maatschappelrjke rnstellin-gen zowel rn de profrt- als non-profitsfeer, aan de rurmte stellen wrllen zrJ gezameniiJk de gewenste ontwrkkelingen op gang brengen en houden. Behalve in de weten-schappelrJke lrteratuur kan men hiertoe te rade gaan brJ profrt1nstellrngen op het ge-bred van onroerend goed -

verzekerrngs-maatschapprJen. proJectontwr kkelaars,

hypotheekbanken - en

vertegenwoord1-um"Dc:r a~rscl•e Verkennrngen 7/8:87

gers van het bedrijfsleven zoals Kamers van Koophandel d1e, beroepshalve, over voor de ruimtelijke ordening essentiele in-formatie besch1kken om de aanslu1ting tot stand te brengen tussen de ruimtelijke ordening en de maatschappelrjk gedra-gen ruimteiiJke ontwikkelingedra-gen. Van het lokale en regronale overleg met profit- en non-profitrnstellingen die zich willen vesti-gen. zal vervolgens een doeltreffende ruimtelrJke rnrichting afhangen.

Het rs in dit verband voor het ruimtelijke beleid van groot belang dat de informatie die zij van deze instellingen nodig heeft, ook werkeiiJk rnformatre kan ziJn, dat dat geluid dus geen echo is van wat de over-herd zelf te berde brengt Naarmate die rnstell1ngen meer afhankelijk ziJn van de overheid wordt het gevaar van dit laatste groter. Het is in dit verband erg ongunstrg dat in het biJzonder de non-profitinstellin-gen die voor de ruimtelijke ordening van belang zijn - zoals universiteiten, scho-len, ziekenhuizen en woningcorpora-tres - rn de huidige bestuurlijke en finan-creel-economlsche situatie in hoge mate afhankelijk geworden zijn van de over-heid. Zoals gesteld in 'Ruimte voor be-stuur. bestuur voor ruimte' 1 heeft deze

afhankelijkheid alles te maken met verlies aan invloed van de clientele van deze rnstellingen op die instellingen. Het funes-te gevolg van deze ontwikkeling rs dat de overherd hrerdoor in de srtuatie rs geraakt dat ZIJ zelf de prioriteiten voor deze instel-lrngen moet vaststellen, terwiJI zij dat op ergen kracht niet kan: daarvoor ziJn priori-terten per bevolkingscategorre en per re-gio te verschillend en te veranderlijk.

De overherd kan drt probleem op eigen houtJe aileen op een technocratisch-ideo-logische WIJZe oplossen of met een aan willekeur grenzend pragmatrsme. Haar activrteiten verliezen aldus echter het stu-rend vermogen over de maatschappelijke ontw1kkelingen, aangezien ziJ zich dan wein1g of niets gelegen laat liggen aan de daaraan 1nherente vereisten en wenselijk-heden. ZiJ meent het dan of zelf te weten,

(4)

of zij w1jzigt de bestaande situatie op on-derdelen al naar gelang het haar goed-dunkt, in beide gevallen zonder voldoen-de inzicht 1n voldoen-de beleidsgebievoldoen-den. Vroeg of laat loopt de overheid daardoor vast in haar eigen activiteiten. Het 1s aileen de clientele van de maatschappelijke instellin-gen die zich via de markt en via de finan-ciele en bestuurlijke inspanning die ziJ zich voor de non-profitinstelling getroost, voor de nodige terugkoppeling kan zorgen en daarmee de orientatie verschaffen over waar het met deze instellmgen naar toe moet. Deze act1eve 1nbreng is daarom ook voor de overheid onmisbaar als houvast voor haar handelen.

Materiele autonomie

Wilde voor het ru1mtelijke beleid noodza-kelijke aansluiting op de maatschappelljke ontwikkelingen tot stand kunnen komen. dan zullen voor het ru1mtelijke randvoor-waardenbeleid en het ruimtelijke inrich-tlngsbeleld zowel de profit- als de non-profltinstellingen derhalve over de nood-zakelijke materiele autonom1e moeten be-schikken. Aan formele autonomie ge-paard aan een feitelijke (nameiiJk financie-le) afhankelijkheid, hebben d1e instellingen en de overheid, waaronder de ruimtelijke ordenmg, voor hun beleidsbepaling wel-nig of niets. Voor herstel van die mater1ele autonomie zullen de burgers echter, voor-al financieel. in staat gesteld moeten

wor-Verlaging van de

inkomstenbelasting

versterkt indirect de

non-profitinstelli ngen.

Zorgza:ne sarnenlcv1ng

den hun relatie tot hun instell1ngen zelf te bepalen.

De overhe1d heeft er daarom belang biJ de dispositie van de burger over ziJn inko-men aanzienlijk te verruiinko-men door verla-ging van de op dat inkomen drukkende lasten. Oit dient in de gegeven optiek ge-paard te gaan met een gelljktijdig vermin-deren van de overhe1dsinspannmg op het geb1ed van de collectleve consumpt1e die consumptie in welks aanbod de overhe1d een aandeel heeft en die meestentljds loopt v1a non-profitmstellingen.3 Aldus raakt de burger in staat om ZIJn voorkeuren daadwerkelijk kenbaar te maken via ziJn door eigen 1nspanning maatschappeiiJk weer verankerde instellingen Het treft h1erbij gelukkig dat de zolang nagestreef-de inkomensn1vellering, voorzover d1e zich althans voordoet 1n de prima1re mko-menssfeer, een uitstekende voorwaarde is om deze op burgeriiJke vnJheid gebaseer de sanermg in de maatschappel11ke en polit1eke besluitvormmg te verwerkelijken

Via de maatschappelijke mstellingen zal de samenlevmg aldus (opnieuw) een zorg-zame gestalte kunnen knjgen, een gestal-te d1e de overhe1d bovendien van het ge-wenste houvast kan voorz1en biJ het uitzet-ten van het bele1d uitzet-ten aanzien van haar e1gen soortgeiiJke mstellingen, dat even-tueel mede tot uiting komt in goed gedo-seerde, geen autonom1e onderm11nende, subsidies. Een dergelijke verschuivlngs-operatle zou voor de staat zelfs het voor-deel hebben van besparing, n1et aileen omdat er op deze WIJZe een betere alloca-tle van middelen plaatsv1ndt, maar omdat de overheid haar bestuursapparaat nave-nan! kan inknmpen.

Hoe zorgzaam, in de nieuw te schep-pen s1tuat1e, de burgers in het persoonl11ke verkeer ten opzichte van elkaar zijn gaat verder iedereen aan behalve de overheid, die er beter aan doet zich ertoe te beper-ken die burgers weer in de gelegenhe1d te stellen zelf aan de slag te gaan. Van vooral kerken met hun sterke bestuurlijke struc-tuur, maar ook van andere min of meer

(5)

Zor~Jzame samenlev1ng

1deele 1nstell1ngen zoals partiJen en vak-bonden kan dan weer op organisatorische en pedagogische gronden, los van de staat, een maatschappeliJk construct1eve rol verwacht worden. De fmanciele onaf-hankeiiJkheid van burgers zal daarbiJ ech-ter een punt van overheidszorg moeten ZIJn. Dit om te voorkomen dat die burgers van de huidlge te grote afhankelijkheld van de staat, vooral tot uiting komend 1n de fe1telijke overname van hun instellingen door die staat, kunnen vervallen in een hernieuwde afhankelijkhe1d, ditmaal van l1efdadigheidsinstellingen.

Op de hier geschetste manier kan een fundamentele, naar de 1nd1v1duele burger doorwerkende, pnvat1senng tot stand wor-den gebracht d1e de weg effent voor de-centrallsatie van tal van overheidstaken op het gebied van de colleclleve consumpt1e. D1t houdt een grootscheepse regionalise-rlng 1n van overheidstaken die nu nog centraal en sectoraal. met bijbehorende verkokenng, worden behartigd. De lagere overheden knJgen dan weer de mogelijk-heid om binnen en tussen verschlllende beleidsvelden e1gen pnoriteiten te stellen. waardoor ZIJ ook aan hun ruimtelijke orde-n1ngstaak een betere inhoud kunen ge-ven. Voor het RIJk verschaft dit de nodige Iucht om die taken die beter nat1onaal verncht kunnen worden, horizontaal en vert1caal naar behoren te cobrdineren, aangenomen dat het planningsinstrumen-tarlum aan de nieuwe s1tuat1e wordt aan-gepast. 1 ,. '4 Dit zal de doeltreffendheid en

eff1c1ency van het overheidsapparaat ten goede komen. waardoor het maatschap-peiiJk rendement ervan wordt opgevoerd. Samengevat schuilt het verband tussen de ru1mtelijke orden1ng en de zorgzame samenleving. tot uiting komend in haar maatschappelijke instellingen, in de voor

C~lr,c;:e~l Dc:''1ocratlschc Verkenn ngen 7/8/87

de ruimtelijke ordening bestuurlijke nood-zaak tot herstel van de materiele autono-mie van die instellingen. Dit is de voor-waarde waaronder de overheid, en daar-bmnen de ruimteiiJke ordening, weer over volwaardige gesprekspartners bij de pu-blieke besluitvorming kan beschikken. Zander dat lijdt de overheid 1n het maat-schappelijke overleg aan een vorm van bu1kspreken waarbij ze via de maatschap-pelijke instellingen commentaar ensce-neert voor haar, eigenmachtig, optreden.1

rn 2

1 M E Beck. Rwmte voor bestuur. bestuur voor de rwmte.

de soC! ale systeemtheone van Niklas Luhmann toegepast op de Nederlandse bestuurs1tuatle en de rwmtelijke orde· nmg VUGA Den Haag. 1986. (Proefschnft Utrecht)

2 M E. Beck "Spre1den of concentreren. IS dat de vraag? Breekpunt voor de ru1mtel11ke orden1ng". Namens, I!Jd·

schnft over vertegenwoord1gtng en democrat1sch be· stuur. aflevenng 4 (25 JUnl 1987) 199-204

3 Deze opzet zou de gelegenhe1d b1eden om sanenng van het overhe1dsoptreden te paren aan belast1ngverlag1ng. en om gebru1k te maken van de ru1mte die de laatste b1edt tot een evenw1cht1ge belast1ngvereenvoud1Q1ng. Aldus zou. aileen al door het verkle1nen van de w1g" 1n de 1nkomensstructuur de econom1e een st1mulans onderv1n· den en zou ook voor de non-prof1tsector Iucht geschapen worden omdat de. daar biJZOndere zware. druk van de loonu1tgaven afneemt De extra m1ddelen gegenereerd 1n de econom1e. zullen de 1nkomens van de burgers weer ten goede komen. waardoor ZIJ ook hun non-prof1t1nstell1n· gen rljkel11ker kunnen gaan bedelen. Een dergelljke ma· noeuvre maakt het waard z1ch te ontdoen van overtoll1g wordende ambtenaren met behoud van volledlg salans. een maatregel waarmee hun medewerk1ng aan de opera· t1e verkregen kan worden en waaraan. biJ nadere be· schouw1ng. zelfs soc1aal-econom1sch en adm1n1strat1ef· bestuuriiJk gunst1ge effecten te ontwaren ZIJn

4 De h1er ontvouwde 1deeen stem men overeen met d1e van prof dr. J H Chr1st1aanse. fract1evoowtter CDA 1n de Eerste Kamer betreffende een ·masterplan· voor de over· he1d 1n het kader van ZIJn zorg over de rechten van de belast1ngbetaler (Het Fmanc1eele Oagblad. 11 maart 1987. pag. 7). Well1cht v1ndt ZIJn ple1d001 voor het. 1n het verlengde daarvan. opstellen van "charters op spec1f1eke bele1dsgeb1eden zelfs een aanzet tot verwerkeiiJklng op het gebied van de ru1mtei1Jke orden1ng 1n Beck 1986

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Duivestijn merkt het problem van de aandacht voor korte termijn op in een publicatie van het RPB; “Bij investeringen in wat als ‘rendabele belevingswaarde’ wordt beschouwd

met onze tegenstander, gehouden zijn stap voor stap ons een weg te banen naar een gezamenlijke toekomst, dat het dan uiterst belangrijk is, dat niet aileen onze

Er is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake van een zodanig zelfstandige bewoning van het gebouw dat deze wijze van huisvesting moet worden aangemerkt als een met de

Bij diezelfde gelegenheid, en ook in het algemeen overleg met de vaste kamercommissie voor VROM in oktober 1997, heeft de minister gesteld dat bij de handhaving van de

§ 8 VCRO waarin gesteld wordt dat de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening een huishoudelijk reglement opstelt en dat dit reglement en zijn wijzigingen ter goedkeuring

Het bleek ons dat mevrouw Pieternel Hol met haar telefoongesprek met Jan Landsaat wilde verifiëren of de in de project-vergadering gemelde parkeerruimte-uitbreiding (met name

overwegende dat met de vaststelling van deze sectorale structuurvisie het cultuurhistorisch erfgoed een onderscheidende plek en rol krijgt, en meegewogen wordt bij ruimtelijke

Volgens de Gemeenschapsminister van Openbare Werken en Verkeer mogen een aantal reservatiestro- ken voor nieuwe wegen op de gewestplannen worden geschrapt. Het betreft de nieuwe