• No results found

Effect van bekalking en bemesting met fosfor, magnesium en kalium op de ondergroei van eiken- en dennenopstanden op arme grond

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Effect van bekalking en bemesting met fosfor, magnesium en kalium op de ondergroei van eiken- en dennenopstanden op arme grond"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Effect van bekalking en bemesting met fosfor, magnesium en kalivim op de ondergroei van eiken- en dennenopstanden op arme grond

H.F. van Dobben M.J.M.R. Vocks

RIN-rapport 92/22

DLO-Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek

Wageningen

1992

(2)

Voorwoord

De mogelijke negatieve effecten van luchtverontreiniging - vooral depositie van ammoniak - op de vitaliteit van het Nederlandse bos zijn algemeen bekend. Omdat het terugdringen van depositieniveaus op de korte termijn niet mogelijk is, wordt gezocht naar beheersingrepen in het bos om de overlevingskans zo groot mogelijk te maken. Het

toedienen van nutriënten om de overmaat aan stikstof de compenseren is een van de mogelijkheden in deze richting. Experimenten met

verschillende nutriënten worden thans uitgevoerd op verschillende plaatsen in Nederland, gefinancierd door het Informatie- en Kennis Centrum van de Directie Natuur, Bos, Landschap en Fauna van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Dit rapport evalueert de effecten van toediening van verschillende nutriënten op de ondergroei van eiken- en dennenbos.

(3)

Inhoud 1 Samenvatting 3 2 Inleiding 4 3 Materiaal en methoden 4 4 Resultaten 8 4.1 Algemeen 8 4.2 Kalktrappenproeven 10 4.3 Factoriële K*Mg proeven 13 4.4 Rotatable design proef 13

5 Discussie 16 6 Literatuur 18 7 Figuren 19 5. Literatuur 21

1 Samenvatting

Het effect van bekalking (dolokal 3, 6 en 9 t/ha) en bemesting met P, Mg en K (verschillende niveaus tot 100 kg P, 150 kg Mg en 150 kg

K/ha) op de ondergroei van dennen- en eikenopstanden op voedselarme bodem werd onderzocht door het vergelijken van vegetatieopnamen die gemaakt waren kort na, en drie jaar na het uitvoeren van de behan-delingen (in 1988 resp. in 1991). Hoewel de statistische signifi-cantie van de resultaten soms vrij zwak is, kan met enige voorzichtig-heid gesteld worden dat zowel bekalken als bemesten leiden tot een toename van ruderale soorten en soms ook van grassen. Het effect van de verschillende nutriënten neemt af volgens de reeks Ca > P > Mg > K. Deze resultaten bevestigen de resultaten van eerdere proeven in Harderwijk en op verschillende plaatsen in Zweden.

(4)

2 Inleiding

Door de Directie NBLF van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij wordt in samenwerking met het IBN-DLO onderzoek uitge-voerd naar de effecten van bekalking en bemesting op verschillende onderdelen van het bosecosysteem. Hiertoe zijn in de jaren 1986/87 een aantal factoriële proeven gestart waarin de effecten van Ca

(dolokal) en van combinaties van P, Mg en K over een periode van

enkele jaren gevolgd worden. Omdat in eerdere onderzoeken negatieve effecten van bemesting en vooral bekalking op de ondergroei gemeld zijn (Van Dobben & Dirkse 1990) , worden in een aantal van deze

proeven ook de veranderingen in de vegetatie gevolgd. Dit rapport behandelt de resultaten van een vergelijking van vegetatieopnamen uit 1988 en uit 1991. Het onderzoek werd gefinancierd door het IKC-NBLF.

3 Materiaal en methoden

In een selectie uit de proeven werden in 1988 beschrijvingen van de vegetatie gemaakt (De Goeij & Siebum 1990), en deze opnamen werden in

1991 op zo veel mogelijk identieke wijze herhaald. Tabel 1 geeft een opsomming van de proeven die voor het vegetatieonderzoek gebruikt zijn. Deze vallen in drie typen uiteen:

1. kalktrappenproeven met dolokal-giften op 4 niveaus (0, 3, 6 en 9 ton/ha), elk niveau met 2 herhalingen (totaal 8 plots per proef, 3 proeven);

2. factoriële K*Mg proeven met elke nutriënt op 3 niveaus (0, 40 en 80 kg/ha Mg als kieseriet met 26% MgO en 0, 75 en 150 kg/ha K als zwavelzure kali met 50% K2O), elke combinatie met 2 herhalingen (totaal 18 plots per proef, 6 proeven);

3. 'rotatable design' proeven met P, Mg en K op 5 niveaus (0, 15, 50, 85 en 100 kg/ha P als tripelsuperfosfaat met 45% P2O5; 0, 12, 40, 68 en 80 kg/ha Mg als kieseriet; en 0, 22, 75, 128 en 150 kg/ha K

als zwavelzure kali). Deze niveaus komen overeen met de relatieve niveaus -a, -1, 0, +1, en +a zoals voorgeschreven in deze opzet, met a—1.41 (Montgomery 1976). Het totaal aantal plots bedraagt 16

(5)

p e r p r o e f . Om aan de benodigde p l o t s t e komen z i j n deze proeven v e r d e e l d over t e l k e n s twee o p s t a n d e n ( b l o k k e n ) . Voor h e t onderzoek aan de v e g e t a t i e z i j n a l s één p r o e f samengenomen r e s p . de oude o p s t a n d e n Venray 709b en M i l l 143c en de j o n g e o p s t a n d e n Uden 123g en S i n t - A n t h o n i s 64d. H i e r b i j i s u i t p r a k t i s c h e overwegingen afgeweken van de o o r s p r o n k e l i j k e o p z e t , w a a r i n de b l o k k e n d i e h i e r a l s één p r o e f beschouwd z i j n t o t proeven op v e r s c h i l l e n d e bodem behoorden ( ' r i j k ' en ' a r m ' ) . De v e r s c h i l l e n t u s s e n de ' r i j k e ' en de ' a r m e ' o p s t a n d e n z i j n e c h t e r g e r i n g ( J . van den Burg, mond. m e d . ) . Bij deze a n a l y s e i s gecompenseerd voor b l o k - e f f e c t e n .

Tabel 1 : Overzicht van de i n het onderzoek opgenomen percelen en hun behandelingen. Type = TR: trappenproef, FA: f a c t o r i ë l e proef; RD: r o t a t a b l e design proef.

perceel behandeling type begin boom aanleg najaar 1987 den 1953 idem eik 1980 idem den 1980 feb-mrt 1986 den 1928 i dem den 1946 idem den 1931 idem den 1930 idem den 1927 idem den 1910 winter 86/87 e i k 1985 idem eik 1983 idem eik 1973 idem e i k 1968 Anthonis 44c Anthonis 46a Anthonis 46e Amerongen 17 Amerongen 2f Chaam 78 Chaam 79a/80 Garderen 118 Garderen 141a Uden 123g + Anthonis 64d Venray 709b + Mill 143c Ca Ca Ca K Mg K Mg K Mg K Mg K Mg K Mg P Mg P Mg P Mg P Mg K K K K TR TR TR FA FA FA FA FA FA RD RD RD RD

De g r o o t t e van de p l o t s b e d r a a g t m e e s t a l c a . 25*25 m^. Binnen deze ' b r u t o ' p l o t s werden ' n e t t o ' p l o t s u i t g e z e t van 15*15 m^ w a a r i n de v e g e t a t i e werd b e s c h r e v e n . De e x a c t e l i g g i n g van de n e t t o p l o t s b i n n e n de b r u t o p l o t s i s b e s c h r e v e n i n De Goeij & Siebum (1990) en de b i j b e horende g e g e v e n s b e s t a n d e n . De methode d i e g e b r u i k t i s voor de v e g e -t a -t i e b e s c h r i j v i n g word-t eveneens gegeven door De Goeij & Siebum en i s v r i j w e l i d e n t i e k aan d i e van de Vierde B o s s t a t i s t i e k ( D i r k s e 1987). Om z e k e r t e z i j n van een e x a c t e h e r h a l i n g van de opnamen u i t 1988 werd i n h e t v e l d a s s i s t e n t i e v e r l e e n d door M. Siebum.

(6)

In het veld werden alle cryptogamen verzameld, en de determinaties werden gecontroleerd door H.C. Greven (mossen) en H.F. van Dobben

(lichenen). Vegetatieve hogere planten die niet op naam te brengen waren, werden opgekweekt tot een herkenbaar stadium. Bomen en struiken werden in de verschillende lagen van de vegetatie apart geschat, maar bij de verwerking alleen gebruikt wanneer zij in de kruidlaag voorkwamen.

Voor de verwerking werden de bedekkingsklassen van zowel de oude als de nieuwe opnamen getransformeerd tot bedekkingspercentages (ge-schatte gemiddelde bedekking per klasse, d.w.z. iets lager dan het gemiddelde van de onder- en bovengrens van elke klasse). Vervolgens 'werden deze percentages ln(l+X) getransformeerd, en werden de aldus

getransformeerde oude bedekkingswaarden van de nieuwe afgetrokken. De resulterende waarden, die een maat zijn voor de relatieve verandering in abundantie, werden aan een nadere analyse onderworpen.

Omdat de verschillen tussen de behandelingen betrekkelijk gering zijn werd gekozen voor een verwerking met behulp van gereduceerde rang regressie (=redundantie-analyse, RDA). Dit is een 'canonische' vorm van principale componentenanalyse, waarbij de ordinatie-assen beperkt worden tot lineaire combinaties van omgevingsfactoren (in dit geval de behandelingen). Het is daarom ook een vorm van regressieanalyse. Deze techniek is geschikt voor de verwerking van vegetatiegegevens wanneer de soorten binnen de bemonsterde range geen optima vertonen, of met andere woorden, wanneer het effect van de omgevingsvariabelen bij benadering is te beschrijven met een lineaire functie. Een van de voordelen van deze techniek is dat 'biplots' gegenereerd worden die op eenvoudige wijze het globale resultaat van de proeven inzichtelijk maken. Verder is het mogelijk de significantie van de behandelings-effecten op de gehele vegatatie te toetsen door middel van

permutatie.

Bij de trappenproeven en de factoriële proeven zijn de behandelingen opgevat als kwalitatieve variabelen ('factoren'); de analyse is hier te beschouwen als een multivariate vorm van ANOVA. In de tabellen en figuren zijn de nutriënten gecodeerd als een chemisch symbool + een

(7)

getal, waarbij het getal het niveau weergeeft (0=niet gegeven, l=laagste dosis enz.)- Bij de rotatable design proeven zijn de behan-delingen opgevat als kwantitatieve variabelen en is de analyse een multivariate vorm van multipele regressie. Voor algemene technische achtergrondinformatie wordt verwezen naar Jongman et al. (1987), voor details betreffende de toepassing op bemestingsproeven naar Van Dobben et al. (1992), en voor details betreffende permutatie naar Ter Braak (1991).

Naast de toetsing van de effecten op de gehele vegetatie zijn ook effecten op afzonderlijke soorten getoetst (eveneens d.m.v. per-mutatie) voor die soorten waarvan de verandering over de beschouwde periode voldoende variantie tussen de behandelingen vertoonde. Om het belang van de afzonderlijke nutriënten te vergelijken werd gebruik gemaakt van voorwaartse selectie van variabelen, waarbij hoofd-effecten en interacties als gelijkwaardig werden beschouwd (behalve bij de rotatable design proef; zie voor een nadere beschouwing

hierover Van Dobben et al. 1992). Alle statistische bewerkingen werden uitgevoerd met het programma CANOCO (Ter Braak 1988).

(8)

4 Resultaten

4.1 Algemeen

De resultaten van de voorwaartse selecties worden gegeven in tabel

2-4, de biplots in figuur 1-3. In geen van de proeven werd een

vegetatieverandering gevonden die significant aan een van de behan-delingen gerelateerd was. De oorzaak hiervan is deels gelegen in het feit dat het aantal plots klein is in verhouding tot het aantal

verschillende behandelingen. Mede hierdoor is het percentage verklaarde variantie soms wel vrij hoog. Om toch een indruk te geven van het relatieve belang van de behandelingen ten opzichte van elkaar worden in de tabellen de resultaten gegeven van de voorwaartse

selecties van de vijf belangrijkste variabelen voor de gehele

vegetatie (onder de kop 'alle soorten'), ongeacht hun significantie. De biplots hebben altijd betrekking op een model met alle verklarende variabelen. Bij alle proeven is getest of het opnemen van de 'kop'-gegevens (zoals hoeveelheid strooisel, dood hout enz.; zie De Goeij & Siebum tabel II) als covariabelen tot een verbetering van de signi-ficantie leidt; dit bleek nergens het geval te zijn.

Significante behandelingseffecten op afzonderlijke soorten werden wel in alle proeven gevonden. De tabellen geven voor deze soorten het

resultaat van voorwaartse selecties van variabelen, voor zover deze een significant effect hebben, of nodig zijn als covariabelen om het effect van een andere variabele zichtbaar te maken. Verder valt het globale effect van de behandelingen op de soorten af te lezen uit de biplots. Omdat de vegetatie in de beschouwde periode betrekkelijk weinig is veranderd, wordt voor een globaal beeld van de

(9)

Tabel 2-4: Voorwaartse selectie van variabelen voor de gehele vegetatie en voor enkele afzonderlijke soorten. Interacties zijn weergegeven als term.term, kwadratische termen als t e r mA2 . Extra = toename van d e fit (verklaarde variantie) bij opnemen van de gegeven variabele in het regressiemodel; cum. = verklaarde variantie van een regressiemodel met de gegeven en alle voorgaande verklarende variabelen; teken • teken van de regressiecoëfficiënt (+ betekent soort is (na correctie voor het effect van alle in de tabel opgenomen variabelen en bij de rotatable design proef ook de blok-effecten) bij de de gegeven behandeling tussen 1988 en 1991 meer toegenomen of minder afgenomen dan bij andere behan-delingen; - betekent minder toegenomen of meer afgenomen; 0 = geen e f f e c t ) ; sign. = **: p<0.01; *: 0.01<p<0.05; ?: 0.05<p<0.1; n s : p>0.1 (bij 99 permutaties). Omdat de significantie van elke term is bepaald in een model met alleen d e er boven staande termen, maar het teken bepaald is in een model met alle in de tabel voorkomende termen, kunnen termen soms teken 0 hebben en toch significant zijn. Kleine verschillen tussen de cumulatieve fit en de som van d e extra fit en d e cumulatieve fit uit de vorige rij zijn het gevolg van afrondfouten. Achter 'biplot' staan achtereenvolgens de eigenwaarde (*100) van de eerste (hori-zontale) a s , en d e som van de eigenwaarden van d e eerste en de tweede (verticale) a s . De verhouding tussen het laatste getal en de

cumulatieve fit van alle variabelen (er onder) geeft aan welk deel van de verklaarde variantie in het biplot wordt weergegeven.

tabel 2a: Anthonis 44c (grove

soort behandeling al Ie soorten CaO Ca3 Ca1 biplot al Ie variabelen Aulacomnium palustre CaO Brachythecium rutabulum Ca3 Campylopus pyriformis CaO

Cel Chamerion angustifolium CaO

Ca2 Epilobium montanum Ca3 Polytrichum formosum Ca3

den, extra 22 14 10 24 33 88 41 53 17 33 54 59 oud) cum. 22 36 46 37 46 33 88 41 96 17 50 54 59 teken + + + + -+ sign. ns ns ns * ** ? * ns * ** *

tabel 2b: Anthonis 46a (zomereik, jong) soort behandeling alle soorten CaO

Ca1 Ca2 biplot alle variabelen

Bryum argenteum Ca1 Bryum capi H a r e CaO Calluna vulgaris CaO Campylopus introflexus Ca3 Campylopus pyriformis CaO Pleurozium schreberi CaO Senecio sylvaticus CaO Sorbus aucuparia Ca2 Taraxacum officinale Ca3

extra 10 09 04 14 67 47 54 44 25 37 33 20 41 cum. 10 19 24 20 24 67 47 54 44 25 37 33 20 41 teken + -+ -+ + -+ s i gn. ns ns ns ** * * ** ? * ? ? ?

(10)

10

tabel 2c: Anthonis 46e (grove

soort behandeling alle soorten CaO

Ca2 Ca1 biplot alle variabelen

Bryum capi H a r e Ca1 Calluna vulgaris CaO Campylopus pyriformis CaO Ceratodon purpureus Ca3 Taraxacum officinale Ca2

Ca1 den, extra 07 04 03 08 47 45 47 17 47 30 jong) cum. 07 12 15 12 15 47 45 47 17 47 77 teken -+ + + + + sign. ns ns ns * * * ? * * 4.2 Kalktrappenproeven

Het behandelingseffect is het sterkste (in de zin dat het percentage verklaarde variantie het hoogste is: 46%) in de oude opstand (Antho-nis 44c). In de bekalkte plots is een aantal acrocarpe mossen (zoals

Polytrichum formosum en Campylopus spp.) afgenomen, en een aantal ruderale soorten (zoals Chamerion angusCifolium en Taraxacum offici-nale) toegenomen. Er is een zekere niet-lineariteit in het effect van bekalking d.w.z. bij lage giften nemen andere soorten toe dan bij hoge giften; het verschil tussen behandelingen Cal en Ca2 is echter zeer gering (zie tabel 2a en figuur la).

In de jonge opstanden is het effect van bekalking minder (24 resp. 15% verklaarde variantie in Anthonis 46a en 46e), maar overigens vergelijkbaar met dat in de oude opstand. Ook in de jonge opstanden zijn acrocarpe mossen en bovendien Pleurozium schreberi en Calluna vulgaris afgenomen in de bekalkte plots, terwijl soorten als

Des-champsia flexuosa, Taraxacum officinale, Senecio sylvaticus en Brachy-thecium spp. toenamen. In Anthonis 46a is het verschil het grootst

tussen de behandelingen Ca2 en Ca3 enerzijds, en CaO en Cal

anderzijds; in Anthonis 46e is het verschil het grootst tussen CaO enerzijds en Cal, Ca2 en Ca3 anderzijds (zie tabel 2b-c en figuur lb-c).

(11)

11

tabel 3a: Amerongen 17 (grove soort behandeling alle soorten KO Mg2 K1.Mg2 KO.MgO K2.Mg1 biplot alle variabelen Brachythecium rutabulum Campylopus pyriformis Dryopteris dilatata Lophocolea bidentata Plagiothecium undulatum Polytrichum formosum Rubus fruticosus Rumex acetosella tabel 3b: Amerongen K0.Mg2 KI.MgO K2.MgO K2.Mg2 K2.MgO KI.MgO K2 Mg2 K2.MgO KI.MgO KO Mg2 K0.Mg2 den, i extra 08 08 08 05 05 15 45 11 24 28 17 10 20 27 49 31 38 31 10 2f (grove den. soort behandeling alle soorten KO.Mgl

KO.MgO K1.Mg2 K1.Mg1 K2.MgO biplot extra 12 09 06 05 04 15 DUd) cum. 08 16 25 30 35 25 45 45 56 24 28 45 55 20 27 49 31 38 69 79 oud) cum. 12 21 27 32 36 25 teken + + + + -+ -+ + -+ teken sign. ns ns ns ns ns ** * ? ** * ? ? * ** * * ** * sign. ns ns ns ns ns alle variabelen 44 Aulacomnium androgynum Mg2 34 34 Brachythecium rutabulum Calluna vulgaris Campylopus introflexus Carex pilutifera Chamerion angustifolium Galium saxatile Rumex acetosella Senecio sytvaticus tabel 3c: Chaam 78 K2 Mg1 K1 K0 KI.MgO K0 KO.MgO K1.Mg2 K2.MgO K2.Mg1 KI.Mgl (grove den, soort behandeli ng alle soorten MgO K2 K0.Mg2 K2.MgO K1.Mg1 biplot al le variabelen Calluna vulgaris

CampyI opus introflexus Chamerion angustifolium Deschampsia flexuosa Dicranum scoparium Dryopteris dilatata Molinia caerulea Polytrichum formosum Stellaria media K0 K1.Mg2 MgO K2.Mg1 KO.Mgl K1.Mg1 KO.MgO K0.Mg2 KI.MgO K0.Mg2 K0.Mg2 K1.Mg2 K2.MgO K0.Mg2 14 20 24 39 19 19 19 21 84 05 38 oud) extra 09 08 08 06 06 15 24 14 17 18 26 22 17 17 21 21 22 28 18 20 48 20 24 39 19 19 38 21 84 88 38 cum. 09 17 24 31 37 24 49 24 38 17 18 26 22 39 17 38 21 22 50 68 20 -+ -+ -+ -+ -teken -+ -+ + + + ? * ? * * ? ? ? ** * * sign. ns ns ns ns ns * ? ? ? * ? ? ns * ? * * ** *

(12)

12

tabel 3d: Chaam 79 (grove den soort behandeling alle soorten Mg1 K1 K2.Mg1 K0.Mg2 K1.Mg2 biplot alle variabelen (L1=0.09, L2=0.07) Brachythecium rutabulum Campylopus flexuosus Campylopus introflexus Campylopus pyriformis Chamerion angustifolium Dryopteris dilatata Molinia caerulea Pleurozium schreberi Polytrichum formosum Rumex acetosella

tabel 3e: Garderen

K2.MgO KI.MgO K2 KI.MgO K2.MgO K2.Mg2 KO K2.Mg1 MgO K1.Mg2 KO K2.Mg1 118 (grove soort behandeling alle soorten K2.MgO

KI.MgO K1 Mg2 KI.Mgl biplot al Ie variabelen Brachythecium rutabulum Corydalis claviculata Dicranum scoparium Pleurozium schreberi Ptilidium eiliare tabel 3f: Garderen K2.MgO KO K1.Mg2 K1 KI.MgO K2.MgO KI.MgO K1.Mg1 K2.Mg2 141 (grove , oud) extra 06 06 03 03 02 09 13 18 18 29 12 23 20 16 22 15 13 22 cum. 06 12 16 19 21 16 26 13 18 18 29 41 23 20 16 22 37 13 22 den, oud) extra 16 11 09 07 05 30 50 12 31 20 26 31 16 36 16 cum. 16 26 35 42 47 41 54 50 63 31 20 46 31 47 36 51 den, oud) teken -+ -+ -+ + + -teken + + -+ -+ -+ sign. ns ns ns ns ns ? * * ** ? * ** * * ** * * sign. 7 ? ? ns ns ** * ** ns * ? ? ** ? soort alle soorten

behandeling extra cum. teken sign. MgO 08 08 K0.MgO 09 17 K0.Mg2 08 25 K2.Mg1 06 31 KI.MgO 05 36 biplot 13 22 al Ie variabelen 45 Brachythecium oedipodium Brachythecium rutabulum Campylopus flexuosus Campylopus pyriformis Dicranum scoparium Dryopteris dilatata Plagiothecium curvifolium Pleurozium schreberi Quercus robur (opslag) Vaccinium myrtillus KO.Mgl K2 KI.MgO Mg2 KI.MgO K2.Mg2 K0.Mg2 KI.MgO MgO K2 Mg1 KO.Mgl MgO Mg2 K0.MgO 25 15 10 29 39 40 20 26 40 22 22 32 17 27 19 25 40 50 29 39 40 20 45 40 22 44 32 49 27 19 ns ns ns ns ns ? ? * ** ** ? * »

(13)

13

4.3 Factoriële K*Mg proeven

Hoewel voor een aantal soorten signifcante behandelingseffecten gevonden worden, en bij één proef (Garderen 118) ook het behandelings-effect op de gehele vegetatie bijna significant is, zijn de resul-taten moeilijk interpreteerbaar (tabel 3a-f, figuur 2a-f). Bij de beide proeven in Amerongen lijkt er een tendens te bestaan tot verruiging bij Mg gift (in Amerongen 2f (figuur 2b) zijn b.v.

Pleurozium schreberi en Vaccinium myrtillus relatief afgenomen bij Mgl en Mg2, terwijl b.v. Corydalis claviculata en Chamerion angusti-folium relatief zijn toegenomen bij deze behandelingen; en in

Amerongen 17 (figuur 2a) zijn Dicranum scoparium en Calluna vulgaris relatief afgenomen en Stellaria media en Dryopteris spp. toegenomen bij Mgl en Mg2). Dit patroon is echter niet consequent aanwezig. In de andere proeven is in het geheel geen consistent patroon te

ontdekken. Ook de ligging van de interacties t.o.v. de hoofdeffecten vertoont een grillig patroon.

4.4 Rotatable design proef

In beide proeven werden de sterkste effecten (in de zin van de meeste verklaarde variantie) gevonden voor P en de zwakste effecten voor K

(tabel 4a-b, figuur 3a-b). Mg neemt een intermediaire positie in. Het effect van P op de gehele vegetatie is in de oude opstand (Venray+ Mill) bijna significant(p= 0.09). In beide proeven is er bij alle nutriënten een tendens tot verruiging, hetgeen tot uiting komt in o.a. een significante afname van Calluna vulgaris (beide proeven) en Campylopus sp. (jonge opstanden), en een toename van de grassen

(beide proeven). Opvallend is dat de regressiecoëfficiënten voor de kwadratische termen en de interacties in het algemeen hoog zijn t.o.v. die voor de hoofdeffecten; dit geldt met name voor Venray+Mill (figuur 3b). Uit een nadere analyse van deze laatste proef blijkt de oorzaak hiervan te zijn dat de veranderingen in de opstand Mill veel groter zijn dan die in Venray. Omdat de behandelings-extremen (-a en +a) gelocaliseerd zijn in Venray en de middenwaarden (-1 en +1) in Mill, zijn deze kwadratische termen in feite schattingen voor de hoofdeffecten in de opstand Mill. Het grote verschil tussen de twee blokken noopt tot voorzichtigheid bij de interpretatie.

(14)

u

tabel 4 a : Uden 123g soort beh alle soorten + Anthonis andeling P p-2 Mg M g ' 2 K biplot al Ie variabelen Calamagrostis epigejos Calluna vulgaris Campylopus introflexus Campylopus pyriformis Deschampsia flexuosa Moli ni a caerulea Polytrichum formosum Pleurozium schreberi Rumex acetosella Mg K IT2 P K.Mg P Mg M g ' 2 Mg M gA2 K P Mg P.Mg Mg*2 K IT2 P Mg Mg.P P K Mg K.Mg K.P PA2 Mg P PA2 K K.Mg P PA2 64d ( extra 05 05 04 08 03 12 15 03 32 02 15 14 01 15 00 07 25 00 00 27 14 01 22 01 00 18 16 13 00 20 13 10 38 07 19 00 19 34 25 îomere cum. 05 10 14 22 25 21 49 20 03 35 37 52 14 14 49 00 07 25 25 25 52 68 01 23 23 23 41 16 28 29 48 61 71 38 44 63 64 83 34 59 tabel 4 b : Venray 709b + Hill 143c (zomereik

soort behandeling alle soorten al le var Agrostis stolonifera Calluna vulgaris Chamerion angustifolium Deschampsia flexuosa P p-2 Mg P.Mg Mg*2 biplot abelen P K Mg K.Mg Mg K KA2 Mg M g * 2 P Mg.P PA2 Mg K P K.P extra 07 06 05 07 05 16 17 00 01 16 02 00 07 09 17 06 07 05 24 01 00 25 cum. 07 14 19 26 31 28 49 17 17 18 35 02 03 09 09 26 32 38 44 24 25 25 50 k, jong) teken + + -+ -+ -+ + -+ + + + + + + -+ + + -+ + + + + -, oud) teken 0 + + + -+ -+ -0 + + -sign. ns ns ns ns ns ? ns * ns ? ? ns * ns ? ** ns ns ** * ns ? ns ns ? ? ? ns * ? * * ns * ns * * ? s i gn. ? ? ns ns ns * ns ns ? ns ns ? ns * 7 ** * * ns ns *

(15)

15 tabel 4b, vervolg Lophocolea heterophylla K 02 02 Pleurozium schreberi Polytn'chum commune Agrostis canina r2 Mg Mg~2 P Mg K K.Mg Mg K P K.P K P Mg 18 02 14 19 05 00 19 22 03 02 22 26 17 00 20 22 36 19 23 23 42 22 25 27 49 26 43 43 + + + 0 -+ 0 + -+ 0 + + * ns * ? ns ns ? * ns ns ** * * ns P.Mg 26 69

(16)

16

5 Discussie

De resultaten van de kalktrappenproeven vertonen sterke overeenkomt met die van de z.g. Harderwijk-proef (Dirkse & Van Dobben 1990),

hoewel daar voor meer soorten significante effecten gevonden werden. Een mogelijke oorzaak hiervan is de veel grotere homogeniteit van de Harderwijk-opstand vergeleken met die in St. Anthonis. In het algemeen kan gesteld worden dat bekalking leidt tot een toename van ruderale soorten. Een mogelijke verklaring hiervoor is een toename van de N-mineralisatie bij hogere pH.

De resultaten van de andere proeven zijn moeilijker interpreteerbaar. Er lijkt een tendens te bestaan tot een toename van ruderale soorten en grassen bij P- en Mg-bemesting. Uit een vergelijking van de proeven onderling blijkt dat slechts enkele soorten in meer dan één proef hetzelfde gedrag vertonen (Brachythecium spp. en Rumex

acetosella: afname bij K-gift; Calluna vulgaris: toename bij K-gift). Andere soorten geven slechts in één proef significante verschillen te zien of vertonen tegengestelde reacties in verschillende proeven (b.v. Dryopteris dilaCata die in Amerongen 17 significant toenam bij Mg2 maar in Garderen 141 juist toenam bij MgO). Een interpretatie van de rotatable design proef in algemene termen wordt bemoeilijkt door het feit dat voor veel soorten een significant kwadratisch effect gevonden werd. Wel blijkt uit de variabelenselecties voor de gehele vegetatie in beide rotatable design proeven dat het effect van de nutriënten afneemt in de volgorde P > Mg > K. Hetzelfde werd gevonden in de Harderwijk-proef (Van Dobben et al. in prep.) en in een verge-lijkbare proef in Zweden (Van Dobben et al. 1992). De verschillen tussen de proeven onderling kunnen wellicht ten dele bodemkundig verklaard worden. Mogelijk zijn in bepaalde opstanden sommige of alle geteste nutriënten in het geheel niet beperkend. Dit zou met name het geval kunnen zijn in de K*Mg-proeven op 'arme' bodem (Chaam en

(17)

17

In vergelijking met de Harderwijk-proef en de Zweedse proeven geven de hier besproken proeven slechts weinig significante, en vaak

moeilijk interpreteerbare resultaten te zien. Oorzaken hiervan kunnen zijn (a) de betrekkelijk korte looptijd van de huidige proeven (de

Zweedse proeven waarin vegetatieonderzoek werd verricht lopen nu ca. 20-30 jaar; in de Harderwijk-proeven werden overigens na twee jaar al significante effecten voor een groot aantal soorten gevonden); en (b) gebrek aan homogeniteit van de gebruikte opstanden. In dit opzicht zijn zowel de Harderwijk-proef als de Zweedse proeven zeker superieur aan de huidige. Mogelijk zijn veel veranderingen wel opgetreden maar niet significant ten gevolge van de grote achtergrondruis. Dit probleem kan bij een multivariate analyse slechts ten dele worden ondervangen door het opdelen van de proef in blokken (zoals bij de rotatable design proef). Wanneer de verschillen tussen de blokken groot zijn (slechts weinig gemeenschappelijke soorten), komt het onderscheiden van blokken in feite neer op het doen van twee aparte analyses. Gezien de waargenomen effecten lijkt voortzetting van de kalktrappenproeven en de rotatable design proeven met een heropname na ca. 3-5 jaar echter wel zinvol.

(18)

18

6 Literatuur

Braak, C.J.F, ter 1988. CANOCO - a FORTRAN program for canonical

community ordination by [partial] [detrended] [canonical] corres-pondence analysis, principal component analysis and redundancy analysis (version 2.1) (+ update notes version 3.10, 1990). Groep Landbouwwiskunde, Technical Report LWA-88-02: 95 p.

Braak, C.J.F, ter 1992. Permutation versus bootstrapping significance tests in multiple regression and ANOVA. In: K.-H. Jockei, G.

Rothe, W. Sendler (eds.), Bootstrapping and related techniques, 79-86. Springer, Berlin.

Dirkse, G.M. & H.F. van Dobben 1990. Effecten van de mineralenproef en de bekalkingsproef op de ondergroei, 1987-1989. In: K. Dilz, A. Hekstra, A. van Diest & J. van den Burg (eds.): Bemestingsproef in het gemeente bos van Harderwijk, 1988-1989, p. 16-22. Rapport NMI. Dirkse, G.M. 1987. De natuur van het Nederlandse bos. RIN-rapport

87/28, 217 p.

Dobben, H.F. van & Dirkse, G.M. 1990. Bemesting en vegetatieontwik-keling in bossen. In: De vitaliteit van het Nederlandse bos: wat kan de beheerder? Dorschkamp Rapport 609: 35-40.

Dobben, H.F. van, G.M. Dirkse, C.J.F, ter Braak & C O . Tamm 1992. Effects of acidification, liming and fertilization on the

undergrowth of a pine forest stand in central Sweden. RIN-rapport 92/21.

Goeij, S. de & M. Siebum 1990. Effecten van experimentele bekalking en bemesting op de ondergroei van enkele eiken - en dennenbossen op arme zandgronden in Nederland. Intern Rapport RIN, 24 p. Jongman, R.H.G., C.J.F, ter Braak & O.F.R. van Tongeren 1987. Data

analysis in community and landscape ecology. Pudoc, Wageningen. 299 p.

Montgomery, D.C. 1976. Design and analysis of experiments. Wiley, New York.

(19)

19

7 Figuren

De figuren geven biplots met de soorten en de behandelingen. De plots zijn als volgt te lezen: trek pijlen van de oorsprong naar het midden van elke soortnaam (weergegeven als afkorting, verklaring zie tabel 5 ) . In figuur 1 en 2 geeft de projectie van het midden van de naam van een behandeling (rood; interacties en kwadratische termen weer-gegeven als in tabellen 3 en 4) op zo'n pijl een benadering voor het gedrag van een soort t.o.v. een behandeling: hoe verder dit projectie-punt van de oorsprong verwijderd is, hoe sterker het effect van de behandeling op deze soort. Als het projectiepunt en de punt van de pijl aan dezelfde kant van de oorsprong liggen, is het effect positief, d.w.z. de soort is bij deze behandeling meer toegenomen of minder afgenomen dan bij andere behandelingen; als het projectiepunt aan de andere kant van de oorsprong ligt, is het effect negatief. Als het projectiepunt samenvalt met de kop van de pijl, is de gemiddelde verandering van de soort bij de behandeling gelijk aan het gemiddelde over alle plots plus de standaardafwijking.

De punten voor de behandelingen zijn de centroiden (gemiddelden) van de 'sample scores' behorende bij de opnamen uit een bepaalde behan-deling; de afstanden tussen deze punten zijn een benadering voor de euclidische afstand tussen de behandelingen in de oorspronkelijke n-dimensionale ruimte gedefinieerd door de soorten (d.w.z. voor / E J ^ I n(y)c ^-y^ 2 >2 met n = aantal soorten en y^ | = relatieve

verandering' in bedekking van soort k bij behandelfng i ) . Bij de factoriële proeven (figuur 2) zijn alleen de interacties geplot; omdat het schema gebalanceerd is kan het hoofdeffect van elke behandeling gevonden worden als het centroid van de punten die betrekking hebben op de interacties met die behandeling. Bij de rotatable design proef (figuur 3) zijn de behandelingen opgevat als kwantitatieve variabelen en daarom als pijlen geplot; de punt van de pijl geeft de verwachtingswaarde voor de sample score bij een behan-del ings-waarde gelijk aan het gemidbehan-delde plus de standaarddeviatie (d.w.z. een relatieve gift van 0.73). Interacties kunnen hier gevonden worden door vector-optelling van de pijlen voor hoofd-effecten en interactie. In deze twee biplots zijn de soorten en de behandelingen apart geplot op een verschillende schaal (in figuur 10 is de schaal van de behandelingen 8.8 * de schaal van de soorten, in figuur 11 is dit schaalverschil 7.1).

De lengte van de pijl van een soort is een benadering voor de

varianties van de relatieve verandering in bedekking (hoe langer, d.w.z. hoe verder een soortnaam van de oorsprong staat, hoe groter de variantie). De hoeken tussen de pijlen zijn een benadering voor de correlaties tussen de relatieve veranderingen in bedekking van de soorten (scherpe hoek = positieve, rechte hoek = geen, stompe hoek = negatieve correlatie). De geplotte soorten zijn een selectie van de meest voorkomende soorten met een niet te geringe variantie. De eigen-waarden van de assen zijn de vinden in tabel 2-4.

Figuur 1: kalktrappenproeven:

1a: Anthonis 44c (grove den, oud) 1b: Anthonis 46a (zomereik, jong) 1c: Anthonis 46e (grove den, jong) Figuur 2: factoriële K*Mg proeven:

2a: Amerongen 17 (grove den, oud) 2b: Amerongen 2f (grove den, oud) 2c: Chaam 78 (grove den, oud) 2d: Chaam 79 (grove den, oud) 2e: Garderen 118 (grove den, oud) 2f: Garderen 141 (grove den, oud) Figuur 3: rotatable design P*K*Mg proeven:

3a: Uden 123g + Anthonis 64d (zomereik, jong) (1 soorten, 2 behandelingen) 3b: Venray 709b + Mill 143c (zomereik, oud) (1 soorten, 2 behandelingen)

(20)

20

Tabel 5: verklaring van de afkortingen van soortnamen gebruikt in de figuren. Voor een volledige soortenlijst zie De Goeij & Siebum (1990) of de bij dit rapport behorende gegevensbestanden.

AGRc Agrostis cam" na AGRs Agrostis stolonifera AULa Aulacomnium androgynum AULp Aulacomnium palustre BETj Betuia spec, opslag BRAo Brachythecium oedipodium BRAr Brachythecium rutabulum BRYa Bryum argenteum

BRYc Bryum capillare CALe Calamagrostis epigejos CALv Call una vulgaris CAMf Campylopus flexuosus CAMi Campylopus introflexus CAMp Campylopus pyriformis CARp Carex pi lulifera CERp Ceratodon purpureus CHAa Chamerion angustifolium CLAm Cladonia macilenta CORc Corydalis claviculata DESf Deschamps ia flexuosa DICp Dicranum polysetum DICs Dicranum scoparium DRYc Dryopteris carthusiana DRYd Dryopteris dilatata EPIm Epilobium montanum EURs Eurhynchium striatum FAGj Fagus sylvatica opslag FRAa F ranguia al nus

GALs Galium saxatile HYPj Hypnum jutlandicum LEUg Leucobryum glaucum LOPb Lophocolea bidentata LOPh Lophocolea heterophylla MOLc Molinia caerulea

PLAc Plagiothecium curvifolium PLAi Placynthiella icmalea PLAu Plagiomnium undulatum PLEs Pleurozium schreberi POHn Pohl ia nutans

POLc Polytrichum commune POLf Polytrichum formosum POLj Polytrichum juniperum PSEj Pseudotsuga menziesii opslag PSEp Pseudoscleropodium purum PTIc Ptilidium ciliare QUEr Quercus robur opslag Qruj Quercus rubra opslag RUBf Rubus fruticosus RUMa Rumex acetosella SENs Senecio sylvatica SORs Sorbus aucuparia opslag STEm Stellaria media TARo Taraxacum officinale VACm Vaccinium myrtillus

(21)

BRAr EPIm TARo PS

M

CHAa

"B

ad3 EURs fiRYC Ca2

STEm Cal CaO

CAMi CORc

AULp CAMp

(22)

SENS TARo STEm QUEr BRYc BRAr DESf CER| Tai Ca2 BRYa DICs i Cal CaO CAMp CAM^OLc CAMf CAL PLEs Figuur lb POHn SENs CERp ¥e-BRYa TARo CAM CHAa Ca$ Ca2 POHh PLEs DICs CaO MOLc CALv CAMp Figuur le

(23)

.AC K l . M g 2 STEm K2. K 2 h^ M g J < l M g DRYd PLEs DRYc GALs KO. BRAr P L A lBRAo ^oKO.MgOKO.Mgl 1 Kl.MgO * & M CALv R U B fCAMp LEUg RU> OICs 1 Figuur 2a CAMi PLEs PSEp VACm PLÀu KO.MgO DJCs BBAr Q U ^ - ^ K2.MgO Kl.MgO DES f KO /Mg2AUlla K2Jlg2 Kl POLf CALv SENS RUB f Kl.Mg2 CORc RUMa FAGj r U Ä UC H A a •Mgl LOPb GALs (ARp Figuur 2b

(24)

POL f SORS CHAa BETj Kl.MgO DICs KO.MgO Kl. KO.Mg2 K2.MgO PLEs PLAc Kl 4g2 KO.Mgl Mgl K2.Mgl RIÎM2^9 2 CALv CAMi Qruj DE DRYd BRAr MOLc QUEr Figuur 2c PLEs QUEr Qruj Kl PLAc Kl

ask.

gO i Kl.Mg'u K K2 K.Mg MOLc CHAa Mgl K O . M g l CAMi K. Mgl Mg2 N)gO K.Mg2 |RUMa BRAr DI C°s 0 L f ORYd CAMp Figuur 2d

(25)

DESf PLEs CAM f CALv KO.MGO Kl.MgO CORc KO.Mgl K0.Mg2 CAMiK2.Mg2 PTIc DICs K2.Mgl Kl.Mg2 Kl.Mgl K2.MgO BRAr Figuur 2e DICs PLEs VACm CORc KO.Mgd CAMf M ; K? Mg1 K? M

à

KO.Mgl BRAcl BRAr DRYd LOPb K0.Mg2 DRYc POHn PLAc K2.MgO DESf QUEr CAMp p o L f Figuur 2f

(26)

DESf CALe HYPj CAMi POL f RUMa CALv QUEr CHiia CAMb ft' Am PLEs RUBf MOLc PLAi D R Y c Figuur 3ai Mg*2 Figuur 3a2

(27)

PLEs FRAa CAL\ LOPh PDLj POLc CHA« BRAr CAIIf RUMa AGRc AGRs OICp QU:r LOPt DESf Figuur 3bl K.M K*2 en Mg*2 P*2 Mg.P Figuur 3b2 * « P. K. Mg

(28)

RIN-rapporten en IBN-rapporten kunnen besteld worden door overschrijving van het verschuldigde bedrag op postbanknummer 94 85 40 van het DLO-ln-stituut voor Bos- en Natuuronderzoek (IBN-DLO) te Wageningen onder ver-melding van het rapportnummer. Uw girobetaling geldt als bestelformulier; toezending geschiedt franco.

Gebruik geen verzamelgiro omdat het adres van de besteller niet op onze bijschrijving komt zodat het bestelde niet kan worden toegezonden.

To order RIN and IBN reports advance payment should be made by giro transfer of the price indicated in Dutch guilders to postal account 94 85 40 of the

DLO Institute for Forestry and Nature Research, P.O.Box 23, 6700 AA Wageningen, The Netherlands. Please note that your payment is considered as an order form and should mention only the report number(s) desired. Reports are sent free of charge.

88/30 P.F.M. Verdonschot & R. Torenbeek, Lettercodering van de Nederlandse aquatische macrofauna voor mathematische verwerking. 75 p. f

10,-88/31 P.F.M. Verdonschot, G. Schmidt, P.H.J, van Leeuwen & J.A. Schot, Steekmuggen (Culicidae) in de Engbertsdijksvenen. 109 p. f

16,-88/35 A.J. de Bakker & H.F. van Dobben, Effecten van ammoniakemissie op epifytische korstmossen; een correlatief onderzoek in de Peel. 48 p. f 7,50 88/38 P. Opdam & H. van den Bijtel, Vogelgemeenschappen van het landgoed Noordhout. 65 p.

f9,-88/39 P. Doelman, H. Loonen & A. Vos, Ecotoxicologisch onderzoek in met Endosulfan verontreinigde grond: toxiciteit en sanering. 34 p. f

6,-88/40 G.P. Gonggrijp, Voorstel voor de afwerking van de groeve Belvédère als archeologisch-geologisch element. 13 p.

f3,-88/41 J.L Mulder (red.), De vos in het Noordhollands Duinreservaat. Deel 1: Organisatie en samenvatting. 32 p.

88/42 J.L. Mulder, idem. Deel 2: Het voedsel van de vos. 78 p. 88/43 J.L. Mulder, idem. Deel 3: De vossenpopulatie. 129 p. 88/44 J.L. Mulder, idem. Deel 4: De fazantenpopulatie. 59 p.

88/45 J.L. Mulder & A.H.Swaan, idem. Deel 5: De wulpenpopulatie. 76 p. De rapporten 41-45 worden niet los verkocht maar als serie van vijf voor f25.

(29)

88/46 J.E. Winkelman, Methodologische aspecten vogelonderzoekSEP-proef-windcentrale Oosterbierum (Fr.). Deel 1. 145 p. f 19,50

88/48 J. J. Smit, Het Eemland en de polder Arkemheen rond het begin van de twintigste eeuw. 64 p. f

9,-88/49 G.W. Gerritsen, M. den Boer & F.J.J. Niewold, Voedselecologie van de vos in Nederland. 96 p. f 14,50

88/50 G.P. Gonggrijp, Permanente geologische ontsluitingen in de taluds van Rijksweg A1 bij Oldenzaal. 18 p. f 4,50

88/52 H. Sierdsema, Broedvogels en landschapsstructuur in een houtwalland-schap bij Steenwijk. 112 p. f

16,-88/54 H.W. de Nie & A.E. Jansen, De achteruitgang van de oevervegetatie van het Tjeukemeer tussen Oosterzee (Buren) en Echten. 18 p. f4,50

88/56 P.A.J. Frigge & C.M. van Kessel, Adder en zandhagedis op de Hoge Veluwe: biotopen en beheer. 16 p. f 3,50

88/62 K. Roineyn, Estuariene nematoden en organische verontreiniging in de Dollard. 23 p.

f5,-88/63 S.E. van Wieren & J.J. Borgesius, Evaluatie van bosbegrazingsobjecten in Nederland. 133 p. f 18,50

88/66 K.S. Dijkema et al., Effecten van rijzendammen op opslibbing en omvang van de vegetatie-zones in de Friese en Groninger landaanwinningswerken. Rapport in samenwerking met RWS Directie Groningen en RIJP Lelystad. 130 p. f

19,-88/67 G. Schmidt & J.C.M, van Haren, Achtergronden van een steekmuggen-plaag; steekmuggen (Culicidae) in de Engbertsdijksvenen 2. 162 p. f 21 ,-88/68 R. Noordhuis, Maatregelen ter voorkoming en beperking van schade door zilvermeeuwen. 48 p. f 7,50

89/3 F. Maaskamp, H. Siepel & W.K.R.E. van Wingerden, Een monitoring experiment met ongewervelde dieren in graslanden op zandgrond. 44 p. f 13,50

89/5 R.J. Bijlsma, Remote sensing voor classificatie van de vegetatie en schatting van de biomassa op ganzenpleisterplaatsen in het waddengebied. 62 p. f 8,50

89/7 R. Ketner-Oostra, Lichenen en mossen in de duinen van Terschelling. 157 p. f

21,-89/8 A.LJ. Wijnhoven, Effecten van aanleg, beheer en gebruik van golfbanen en mogelijkheden voor natuurtechnische milieubouw. 19 p. f 4,50

(30)

89/13 K. Lankester, Effecten van habitatversnippering voor de das (Meles meles); een modelbenadering. 101 p. f

15,-89/14 A.J. de Bakker, Monitoring van epifytische korstmossen in 1988. 53 p.

f8,-89/15 J.E. Winkelman, Vogels en het windpark nabij Urk (NOP): aanvarings-slachtoffers en verstoring van pleisterende eenden, ganzen en zwanen. 169 p.

f22,-89/16 J.J.M. Berdowski et al., Effecten van rookgas op wilde planten. 108 p. f

16.-89/17 E.C. Gleichman-Verheijen & W. Ma, Consequenties van verontreiniging van de (water)bodem voor natuurwaarden in de Biesbosch. 91 p. f

14,-89/18 A. Farjon & J. Wiertz, Milieu- en vegetatieveranderingen in het schraalland van Koolmansdijk (gemeente Lichtenvoorde); 1952-1988. 134 p. f 18,50 89/19 P.G.A. ten Den, Achtergronden en oorzaken van de recente aantalsont-wikkeling van de fazant in Nederland. 168 p. f

22,-90/1 R.J. Bijlsma, Het RIN-bosecologisch informatiesysteem SILVI-STAR; do-cumentatie van FOREYE-programmatuur en subprogramma's. 96 p.

f 14,50

90/2 J.E. Winkelman, Vogelslachtoffers in de Sep-proefwindcentrale te Ooster-bierum (Fr.) tijdens bouwfase en half-operationele situaties (1986-1989). 74 p. f

10,-90/5 G.M. Dirkse & P.A. Slim, Naar een methode voor het monitoren van vegetatieontwikkeling in het waddengebied. 40 p. f 6,50

90/6 J.C.M, van Haren & P.F.M. Verdonschot, Steekmuggen (Culicidae) in de Engbertsdijksvenen 3. 61 p. f 8,50

90/8 H. Siepel et al., Effecten van verschillen in mestsoort en waterstand op vegetatie en fauna in klei-op-veen graslanden in de Alblasserwaard. 50 p. f7,50

90/9 J.E. Winkelman, Verstoring van vogels door de Sep-proefwindcentrale te Oosterbierum (Fr.) tijdens bouwfase en half-operationele situaties (1984-1989). 157 p. f 2 1 ,

-90/10 P.J.H. Reijnders, I.M. Traut & E.H. Ries, Verkennend onderzoek naarde mogelijkheden voor het terugzetten van gerevalideerde zeehonden, Phoca vitulina, in de Oosterschelde. 36 p. f

6,-90/11 M. Eibers & P. Doelman, Studie naar de mogelijke effecten op flora en fauna als gevolg van de inrichting van de Noordpunt Oost-Abtspolder als definitieve opslagplaats voor verontreinigde grond. 128 p. f

(31)

18,-90/12 K. Kramer & P. Spaak, meadowsim, een evaluatie-instrument voor de kwaliteit van graslandgebieden voor weidevogels. 51 p. f 7,50

90/13 P.A. Slim & L.J. van Os, Effecten van natuurbeheer op de vegetatie in het veenweidegebied van de Donksche Laagten (Alblasserwaard). 45 p. f 7,-90/14 F. Fennema, Effects of exposure to atmospheric SO2, NH3 and (NH4)2S04 on survival and extinction of Arnica montana and Viola canina. 60 p. f 8,50

90/16 J. Wiertz, Ontstaanswijze, grondwater en bijzondere plantesoorten van enkele duinvalleien op Oost-Ameland. 49 p. f 7,50

90/17 J.E. Winkelman, Nachtelijke aanvaringskansen voor vogels in de Sep-proefwindcentrale te Oosterbierum (Fr.). 209 p. f 26,50

90/18 N.J.M. Gremmen & R.J.B. Zwanikken, De haalbaarheid van een kennis-systeem voor heidebeheer. 49 p. f 7,50

90/19 N. Dankers, K.S. Dijkema, P.J.H. Reijnders & C.J. Smit, De Waddenzee in de toekomst - waarom en hoe te bereiken? 137 p. f 18,50

90/21 W.J. Wolff, Verslag van de workshop op 2 oktober 1990 te Wageningen gewijd aan het Rapport van de Werkgroep II van het Intergovernmental Panel on Climate Change. 63 p. f

9,-91/2 W.A. Teunissen, De uitstralingseffecten van geluidsproduktie van de militaire 25 mm schietbaan in de Marnewaard op plaatskeuze en gedrag van watervogels in het Lauwersmeergebied binnendijks. 101 p. f

15,-91/3 G.J.M. Wintermans, De uitstralingseffecten van militaire geluidsproduktie in de Marnewaard op het gedrag en de ecologie van wadvogels. 60 p. f 8,50 91/6 J. Wiertz, De dassenpopulatie in Nederland 1960-1990. 76 p. f

10,-91/8 H. van Dobben, Monitoring van epifytische korstmossen in 1989. 62 p. f 8,50

91/10 K.S. Dijkema et al., Natuurtechnisch beheer van kwelderwerken in de Friese en Groninger Waddenzee: greppelonderhoud en overig grondwerk. 156 p. f 20,50

91/12 A.J. Verkaik, Verspreidings- en verplaatsingspatronen van muskusratten Ondatra zibethicus in Flevoland. 79 p. f

13,-1991-1 N. Dankers et al., The Wadden Sea in the future - why and how to reach?RIN contributions to research on management of natural resources. 108

p.f16.-IBN-rapport 91/1 M.J.S.M. Reijnen & R.P.B. Foppen, Effect van wegen met autoverkeer op de dichtheid van broedvogels.Hoofdrapport 110 p. f

(32)

16,-IBN-rapport91/2 i d e m Opzet en methoden 44 p. f

7,-92/1 P.F.M. Verdonschot, J. Runhaar, W.F. van der Hoek, C.F.M, de Bok & B.P.M. Specken, Aanzet tot een ecologische indeling van oppervlaktewateren in Nederland. 174 p. f23,50

92/2 J.E. Winkelman, De invloed van de Sep-proefwindcentrale te Oosterbie-rum(Fr.)opvogels1.Aanvaringsslachtoffers

92/2 J.E. Winkelman, idem; 2. Nachtelijke aanvaringskansen 92/3J.E.Winkelman,idem;3,Aanvlieggedragoverdag

92/4J.E.Winkel man,idem;4. Verstoriring

Rapport 92/2-5 wordt niet los verkocht maar als serie van vier voor f 77,50

92/6 J.E. Winkelman, Methodologische aspecten vogelonderzoek Sep-proef-windcentrale Oosterbierum (Fr.), deel 2 (1988-1991) 123 p. f 18,50

92/7 J. Wiertz, Schatting van ontbrekende vocht- en stikstofindicatiegetallen van Ellenberg (1979). 32 p. f

6,-92/8 H.N. Siebel, Omvorming naar een meer natuurlijk bos in het Spanders-woud. 118 p. f

17,-92/9 A.A. Mabelis & M.C. van Velden, Bosjes in het cultuurlandschap als ecologische eilanden voor ongewervelden; de rol van oppervlakte en isolatie. 68 p. f 9,50

92/10 C.J.M. Philippart, K.S. Dijkema & N. Dankers, De huidige verspreiding en de mogelijke toekomst van het litoraal zeegras in de Nederlandse Wadden-zee. 28 p. f 5,50

92/15 N. Dankers & J. de Vlas, Multifunctioneel beheer in de Waddenzee; integratie van natuurbeheer en schelpdiervisserij. 18 p. f 4,50

92/16 H.J.P. Vercruijsse, Schouwse zilvermeeuwen nader bekeken: resultaten van het kleurringonderzoek in 1991.155 p. f 20,50

92/17 A. Brenninkmeijer & E.W.M. Stienen, Ecologisch profiel van de grote stern (Sterna sandvicensis). 107 p. f 15,50

92/18 E.W.M. Stienen & A Brenninkmeijer, Ecologisch profiel van de visdief (Sterna hirundo). 128 p. f

18,-92/22 H.F.van Dobben & M.J.M.R. Vocks Effect van bekalking en bemesting met fosfor, magnesium en kalium op de ondergroei van eiken- en dennenop-standen op arme grond. 24 p. f 6,00

92/23 H.F. van Dobben & W. Wamelink, Effects of atmospheric chemistry and bark chemistry on epiphytic lichen vegetation in The Netherlands. 34 p. f

(33)

7,-Ecologische karakterisering van oppervlakte-wateren in Overijssel

Dit boek is een produkt van een jarenlange samenwerking tussen het Rijksinstituut voor Natuurbeheer en de provincie Overijssel. Een ecologische indeling van wateren is nodig voor goed waterbeheer. Met dit boek kunnen ecologische doelstellingen op korte en middellange termijn gerealiseerd worden; het bevat praktische adviezen voor een ge-differentieerd waterbeheer. Ook kunnen de maatregelen op hun ecologische effecten worden beoordeeld. 301 pagina's prijs ƒ 40.-bestelcode: EK00 EiCOLOGISCHE KARAKTERISERING V A N O P P E R V L A K T E W A T E R E N IN OVERIJSSEL Piet F.M. Verdonschot ' • ' • *v. Provincie Overihsei

RiiksimmuiH voor Natui rbehcer

De boeken zijn te bestellen door het verschuldigde bedrag over te schrijven op postbanknwmner 94 85 40 van het

Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek (IBN-DLO) te Wageningen onder vermelding van de bestelcode. Uw overschrijving geldt als bestelformulier. De portokosten zijn voor onze rekening.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met andere woorden: je verpleegkundi- ge kan gedeeltelijk zelf bepalen welke zorgen zij nodig acht en dus ook hoe- veel het RIZIV aan het Wit-Gele Kruis (of aan een andere dienst

Aansluitend bij een meer recente trend in de historiografie van de Tweede We- reldoorlog wordt er zowel in The Cambridge History als de Oxford History veel aandacht ingeruimd voor

Dat er (tevens) reacties kunnen optreden tussen producten van nitraatfotolyse en van GBM afbraak, die bij een UV-T van 55% meer optreedt dan bij 11%, waarbij mutagene producten

Koperslakkenbloem in hoeveel- heden van 300 en 500 kg (resp. 6,25 en 10 Cu) per ha was op deze proefvelden (met name 2 en 3) niet voldoende, om in het jaar van toediening een

In enkele gevallen is bij het inkuilen gebruik gemaakt van een kraan of grijper, hetgeen de kwaliteit van deze kuilen beslist niet ten goede is gekomen, omdat hierbij van een

»ij 4* slaplanten heeft het *»**«**8 van de liohtiatoaoieteit duidelijk invloed op het niveau «m de opeaingotoeotand vas. 4# buiduxttdjiif »a«* heeft geen invloed op

Aan- gezien deze energie, uitgezonden in de vorm van langgolvige straling, niet of nauwelijks door de luchtlaag tussen object en meetapparatuur wordt geabsorbeerd, kan de straling

In het vorige hoofdstuk hebben we beschreven hoe het project ‘Duurzame binnentuin Sint Martens Hof’ verlopen is; de ACT-groep die een onderzoek heeft gedaan, de