• No results found

Een baan als opstap naar een eigen bedrijf? - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een baan als opstap naar een eigen bedrijf? - Downloaden Download PDF"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een baan als opstap naar een eigen bedrijf?

L e o n B o s c h , H e t t y V i s e e , F l o r i e k e W e s t h o f e n W i m Z w i n k e l s *

H e t a a n ta l z e lfs t a n d ig e n g r o e it d e la a ts te t ijd s t e r k . E r z ijn m o m e n te e l ru im 8 0 0 .0 0 0 z e lfs t a n d ig e n a c tie f, w a a rva n ru im 7 0 .0 0 0 w e r k n e m e r s b e z ig z ijn m e t e e n e ig e n b e d r ijf n a a s t h u n b a a n in lo o n d ie n s t . H e t a a n ­ ta l s t a r t e r s d a t e e n n ie u w b e d r ijf b e g in t b e d r a a g t m o m e n te e l c irc a 4 5 .0 0 0 p e r jaar. Z o w e l in d e z a k e lijk e als p e r s o o n lijk e d ie n s tv e r le n in g t r e e d t e r e e n s t e r k e g r o e i o p va n d e e ig e n b e d r ijv ig h e id e n v in d e n e r o p u it­ e e n lo p e n d e te r r e in e n v e rn ie u w in g e n p la a ts . V o o r b e e ld e n h ie rv a n z ijn m u ltim e d ia , b e d r ijfs g e z o n d h e id s ­ zorg, h e t b e s tu r e n va n a u to 's va n m e n s e n d ie z e l f n ie t w ille n rijd e n en b o o d s c h a p p e n d ie n s t e n . D e z e v e r ­ n ie u w in g e n en h e t b e s e f d a t o n d e r n e m e r s c h a p e e n b e la n g rijk e b ijd r a g e k a n le v e re n a a n d e e c o n o m is c h e g ro ei en d e w e r k g e le g e n h e id v o rm d e n d e a a n le id in g va n e e n o n d e r z o e k o n d e r z e lfs t a n d ig e n d ie r e c e n te lijk de s ta p va n w e r k n e m e r n a a r o n d e r n e m e r h e b b e n g e z e t . D a a rin is s p e c ifie k a a n d a c h t b e s t e e d a a n h y b r id e sta rte rs , d a t z ijn w e r k n e m e r s d ie e e n b a a n in lo o n d ie n s t c o m b in e r e n m e t h e t s t a r t e n va n e e n e ig e n b e ­ drijf.

Inleiding

Het blijkt dat steeds meer beginnende onder­ nemers kiezen voor een combinatie van het ei­ gen bedrijf met een baan in loondienst1.

Pas na verloop van tijd, als de onderneming goed blijft draaien, worden de zekerheden die men als werknemer had, geheel opgegeven. Verondersteld wordt dat een hybride start zou kunnen bijdragen aan het beter benutten van het ondernemerspotentieel2 Meer werkne­ mers zijn wellicht geneigd om ondernemer­ schap uit te proberen wanneer dit mogelijk is in combinatie met werknemerschap. Daar­ naast kan het hybride starttraject worden ge­ zien als een leertraject voor ondernemers waar­ bij de succesvolle ondernemers uiteindelijk de overstap zullen maken naar fulltime onderne­ merschap en de overige terugstromen in het werknemerschap. In dit artikel worden de vol­ gende vragen beantwoord.

• Wat zijn de belangrijkste trajecten die kun­ nen worden onderscheiden bij de overgang van werknemer naar ondernemer?

• Wat is de relatieve omvang van elk van de on­ derscheiden trajecten ten opzichte van el­ kaar?

• Wat zijn verschillen en overeenkomsten tus­ sen de hybride starters en directe starters die meteen vanaf de start van het bedrijf volledig de overstap van werknemer naar ondernemer maken ?

Begrippen en onderzoekshypothesen

Wat is startmoment?

Wanneer is een werknemer een starter en heeft hij derhalve de overstap gemaakt naar onder­ nemerschap? Het startmoment kan op ver­ schillende manieren worden gedefinieerd.

* Alle auteurs waren ten tijde van het onderzoek werkzaam bij EIM. Leon Bosch is thans verbonden aan het N1ZW, Hetty Visee aan het LEI.

(2)

Katz en Gartner (1988) hebben dit in hun arti­ kel als volgt geïllustreerd. Zij onderscheiden vier uitgangspunten om het startmoment te bepalen (zie schema 1).

Wanneer gekeken wordt naar intentie, wordt een onderneming als gestart beschouwd als de ondernemer besloten heeft om een bedrijf te beginnen, zijn baan ervoor opzegt, informatie gaat zoeken e.d. Bij de begrenzing als karakteri­ sering van de start gaat het om inschrijving bij de Kamer van Koophandel, de notarisover­ dracht, een eigen adres, huisvesting, briefpa­ pier of visitekaartjes. Indien er wordt uitge­ gaan van bronnen, wordt een bedrijf als gestart beschouwd indien de financiering rond is, de huisvesting geregeld, de machines geïnstal­ leerd,-personeel aangenomen etc. Ten slotte kan er nog gekeken worden naar ruil, dan wor­ den zaken als de eerste klant, inkomsten uit het bedrijf, het bedrijf heeft een bepaalde om­ vang, etc. als kenmerkend gezien. De overstap van werknemer naar zelfstandig ondernemer is een geleidelijk proces. Het precieze startmo­ ment is moeilijk te duiden. Om praktische re­ denen wordt daarom veelal van een start ge­ sproken wanneer de bronnen aanwezig zijn en tevens sprake is van eerste klanten en inkom­ sten. Nadien zal moeten blijken of de starter slaagt om te overleven en in zijn eigen levens­ onderhoud kan voorzien.

Determinanten ondernemerschap

Welke factoren zijn bepalend voor de keuze van het zelfstandig ondernemerschap ? Behalve economische overwegingen spelen ook psy­ chologische en sociologische variabelen een rol (zie onder meer Brockhaus (1982), Shapero en Sokol (1982), De Wit (1993)). De belangrijkste determinanten zijn:

• 'Need for achievem ent’. Gebleken is dat veel ondernemers een (relatief) hoge 'need for

achievement' hebben: zij willen persoonlijk verantwoordelijk zijn voor het oplossen van problemen, voor het vaststellen van doelen en het realiseren van deze doelen op eigen kracht (McClelland 1961).

• Ondernemersvaardigheden. De ervaring

leert dat persoonsafhankelijke aspecten, zo­ wel 'human Capital' (opleiding en ervaring) als 'social Capital' (omvang en verscheiden­ heid netwerken) een grote invloed hebben op de slaagkansen van de starter. De ervarings- component kent verschillende dimensies: branche- ervaring, zelfstandigheidservaring, leidinggevende ervaring en ervaring met het bouwen van netwerken.

• ‘Locus-of-control belief. Met name in de psy­ chologische literatuur wordt ondernemers een verhoudingsgewijs grote interne 'locus- of-control belief' toegedicht: zij ervaren de uitkomsten van een gebeurtenis binnen hun persoonlijke controle en begrip en dus als iets waar ze zelf veel invloed op kunnen uit­ oefenen (Rotter 1966). In wezen gaat het om een bijzonder aspect van de ondernemers­ vaardigheden.

• Inkom en. De (potentiële) inkomsten die men kan genereren als zelfstandig onderne­ mer dan wel als werknemer vormen even­ eens een belangrijke factor in het afwegings­ proces.

• Risico geneigdheid. Ondernemers lopen veel­ al meer financiële risico's dan werknemers. Om die reden wordt verondersteld dat onder­ nemers minder risicomijdend zijn dan werk­ nemers.

• B eschikbaarheid van m iddelen. In de eerste plaats zijn financiële middelen van belang, maar daarnaast spelen ook andere zaken, zoals het vinden van een geschikt bedrijfs­ pand.

Schema 1 Definitie van Startmomenten

In te n tie B e g re n zin g B ro n n e n R u il

Verlangen Registratie KvK Financiering 1e klant/opdracht

Voornemens Adres/huisvesting Personeel Inkomsten

Idee Visitekaartjes Kapitaalgoederen Acceptatie in de markt

Ambitie Briefpapier Inventaris Omvang

Informatie zoeken Bankrekening Diploma behaald Ervan kunnen leven

Baan opgezegd Tekenen bij de notaris Huisvesting Inkoop

Bron: Katzen Gartner(1988).

(3)

• Waarden en normen. Gedeeltelijk gaat het om het persoonlijk normbesef. Gedeeltelijk speelt ook de waardering in de (directe) omge­ ving een rol, bijvoorbeeld wanneer de ouders een eigen bedrijf hebben (gehad).

• Persoonlijke om standigheden. In dit verband kan onder meer worden gedacht aan gezins­ situatie en aan eventuele werkloosheid. Van Praag en Van Ophem (1995) maken bij hun analyse van de determinanten van zelfstandig ondernemerschap onderscheid tussen de be­ reidheid ('willingness') en de kansen ('opportu­ nities') om te starten met een eigen bedrijf:

• de bereidheid hangt vooral samen met de motivatie (inclusief 'needs for achievement'), het verwachte inkomen in combinatie met de risicogeneigdheid en de waardering van het ondernemerschap.

• de kansen worden met name bepaald door de ondernemersvaardigheden ('abilities'), de beschikbaarheid van middelen en de per­ soonlijke omstandigheden.

Hypothesen

De vraag is of zich ten aanzien van deze deter­ minanten verschillen voordoen tussen hybride en directe starters. Hebben hybride starters an­ dere overwegingen om een bedrijf te starten dan directe starters? Welke verschillen zijn aannemelijk? In de literatuur zijn hiervoor weinig aanknopingspunten te vinden. Op voorhand houden wij rekening met de vol­ gende verschillen:

1 Hybride starters zijn meer risicomijdend en

hechten meer belang aan inkomens- en soci­ ale zekerheid.

2 Directe starters beschikken over betere 'op­ portunities' dan hybride starters, waardoor zij bij de start minder risico lopen en gemak­ kelijker voor een directe overstap kunnen kiezen.

3 Hybride starters hebben een andersoortige motivatie of hebben wellicht meer aarzelin­ gen (een geringere 'willingness') om onder­ nemer te worden.

4 Dienstverlenende activiteiten zijn naar ver­

houding meer geëigend voor een hybride start. Industriële bedrijven zijn vaak relatief kapitaalintensief en lenen zich daardoor minder voor een hybride start.

Data en onderzoeksaanpak Data

De benodigde gegevens zijn ontleend aan een door EIM samengestelde databestand op basis van een in november 1997 gehouden telefoni­ sche enquête onder mensen die vanuit een werknemerspositie in de periode 1992-1997 de overgang hebben gemaakt naar zelfstandig on­ dernemerschap. Het databestand is ontwik­ keld in het kader van een onderzoek in op­ dracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid3. Dit onderzoek was gericht op de vraag hoe werknemers de overgang van werknemerschap naar zelfstandig onderne­ merschap doorlopen en wat hun ervaringen zijn. In de enquête zijn vragen gesteld om de verschillende beginsituaties, overgangstrajec­ ten en eindsituaties te kunnen typeren en de belemmeringen die men tijdens de verschil­ lende fasen heeft ondervonden in kaart te kun­ nen brengen. In deze dataset zijn hybride star­ ters opgevat als starters die bij het starten van het eigen bedrijf nog een baan hadden in loon­ dienst. Deze omschrijving kan desgewenst worden aangescherpt op basis van het aantal uren dat men bij de start (nog) in loondienst werkt. Een classificatie op basis van het aantal uren dat men in de eigen zaak steekt is op basis van het databestand niet mogelijk.

Het adressenbestand is ontleend aan infor­ matie van de Kamer van Koophandel. De tele­ fonische enquête richtte zich op thans actieve starters, die in de periode 1992-1997 zijn ge­ start met nieuwe activiteiten en die niet meer dan vier personen in dienst hebben. De uit­ komsten zijn representatief voor een groep van ruim 70.000 starters in de bouwnijverheid en dienstverlening4 Er zijn negen sectoren onder­ scheiden en per sector is gestreefd naar 100 ge­ sprekken en bij de zakelijke dienstverlening naar 200 gesprekken (zie schema 2). Er zijn netto 1001 gesprekken gevoerd.

Onderzoeksaanpak

De analyse is in twee stappen uitgevoerd. Al­ lereerst zijn onderzocht:

• de samenstelling van de onderzoekspopula­ tie;

• de achtergronden van de verschillende •

overgangstrajecten,-• de belemmeringen etc. die de starters in de diverse trajecten tegenkomen.

(4)

Schema 2 Verschillende sectoren ten behoeve van de telefonische enquête

S e c to r B IK -co d e s*

Bouwnijverheid 45

Groothandel en handelsbemiddeling 51

Detailhandel in consumentenartikelen en handel in auto's (inclusief reparatie) 50 en 52

Horeca 55

Vervoer en opslag 60 t/m 63

Zakelijke diensten inclusief verhuur en deel van het verzekeringswezen

(assurantietussenpersoon, expertise en taxatie) 70 t/m 74, 67202,672051

Gezondheids- en welzijnszorg 85

Media en cultuur 921 t/m 924

Overige diensten (reinigen kleding, kappers, schoonheidsverzorging, fitness e.d.) 93

* Bik is de indeling van het bedrijfsleven naar branches die door de Kamers van Koophandel wordt gehanteerd. In grote lijnen sluit deze indeling aan bij de Standaard Bedrijfsindeling van het CBS.

In de tweede stap zijn logitschattingen uitge­ voerd om (eventuele) verschillen tussen directe starters en hybride starters te achterhalen. In dit deel worden bovengemelde hypothesen ge­ toetst. Daarnaast is nagegaan of verschillen tussen directe en hybride starters veroorzaakt worden door de subcategorie blijvers of door­ stromers. Blijvers kunnen worden omschreven als de groep die niet van plan is de baan in loondienst te beëindigen. Doorstromers daar­ entegen beëindigen de baan in loondienst op het moment dat zelfstandig ondernemerschap een succes blijkt te zijn. Van deze schattingen is elders uitgebreid verslag gedaan5. In dit artikel zijn de belangrijkste resultaten opgenomen.

Beschrijving onderzoekspopulatie en ove rgan gstraj ecten

Belangrijke karakteristieken onderzoekspopula­ tie

Wat is de herkomst van de starters? Bijna een kwart van de starters is direct begonnen na hun opleiding, 11% was voorheen uitkeringsge­ rechtigde6 en 66% is werknemer. Ten aanzien van de samenstelling van de groep (ex-)werkne- mers met een eigen bedrijf geldt:

• het zijn overwegend mannen van Neder­ landse herkomst;

• het betreft voornamelijk eenmanszaken; • 15% heeft een zogeheten vrij beroep;

• 1 op de 5 werkt samen met zakelijke part­ ners;

• 1 op de 10 starters heeft bij aanvang van het be­ drijf personeel in dienst. Een grote groep is on­ zeker over het in dienst nemen van personeel;

• 60% van de starters is verzekerd tegen der­ ving van inkomsten vanwege ziekte of ar­ beidsongeschiktheid;

• ruim eenderde van de starters is gestart met een kapitaal van minder dan ƒ 10.000,-. Bij 40% bedraagt het startkapitaal meer dan

ƒ 25.000,-.

Voor de helft van de starters is het eigen be­ drijf in de eerste plaats een bewust gekozen al­ ternatief voor een baan in loondienst. Voor de anderen biedt het eigen bedrijf vooral de moge­ lijkheid om een hobby uit te oefenen of met iets leuks bezig te zijn naast het werk. Soms is er sprake van een noodzaak om te voorzien in inkomsten. Voor de helft van de starters heeft het ondernemen in het eigen bedrijf veel raak­ vlakken met de baan in loondienst; voor de an­ dere helft zijn de raakvlakken echter beperkt of in het geheel niet aanwezig.

Overgangstrajecten op hoofdlijnen

In schema 3 is een overzicht gegeven van de di­ verse overgangstrajecten. Tweederde van de starters maakt een directe overstap, waarbij de overgang van werknemer naar ondernemer in één keer plaatsvindt, terwijl 30% van de star­ ters kiest voor het hybride traject. Er is een kleine groep die een ander traject volgt, zoals de overname van een bedrijf (3%). Gezien het specifieke karakter van deze groep is deze ver­ der buiten beschouwing gebleven.

De hybride starters kunnen worden onder­ scheiden in blijvers en doorstromers. De blij­ vers vormen een minderheid onder de hybride starters (20%); de doorstromers de meerder­ heid (80%).

(5)

Schema 3 Overgangstrajecten van werknemer naar onernemer Van de directe starters geeft 39% te kennen

zeer zeker personeel in dienst te nemen (of heeft dat inmiddels gedaan).Voor het overgrote deel geldt dus de verwachting dat zij actief blij­ ven als zelfstandige zonder personeel. Voor de doorstromers zijn deze percentages vrijwel identiek.

Waarom geen volledige overstap?

Bij de keuze van het overgangstraject blijken de zelfstandigen die een directe overstap heb­ ben gemaakt duidelijk andere motieven te heb­ ben dan degenen die het ondernemerschap in combinatie met een baan in loondienst uitvoe­ ren. Zo blijkt de aan- dan wel afwezigheid van raakvlakken met de baan in loondienst van in­ vloed op de keuze van een traject. Wanneer de activiteiten als zelfstandige in grote mate over­ eenkomen met de activiteiten die werden uit­ geoefend in de baan in loondienst, is vaak een directe overstap gemaakt. De in loondienst op­ gedane ervaring is hiervoor verantwoordelijk. Wanneer deze raakvlakken echter niet of nau­ welijks aanwezig zijn, wordt vaker gekozen voor het hybride traject; de baan in loondienst zorgt in dit geval voor de zekerheid van een in­ komen en andere zekerheden die een baan in loondienst met zich meebrengt.

Behalve deze raakvlakken met de baan in loondienst laat ook de motivatie voor het on­ dernemerschap duidelijke verschillen zien tus­

sen de starters die hebben gekozen voor óf het directe óf het hybride traject. De directe star­ ters zien hun ondernemerschap vaak als een noodzaak om te voorzien in inkomsten of als een bewust alternatief voor een baan in loon­ dienst, terwijl het ondernemerschap bij de hy­ bride starters - en dan met name bij de blijvers - vaak wordt aangeduid als 'hobby' of om bezig te zijn met 'iets leuks'. Dit verschil is te verkla­ ren uit het feit dat het ondernemerschap voor de directe starters een van de weinige, zo niet de enige, bron van inkomsten is, terwijl de hy­ bride starters altijd nog de zekerheid hebben van de inkomsten uit de baan in loondienst.

Feitelijke en verwachte belemmeringen

Ruwweg de helft van de starters ervaart belem­ meringen, de andere helft helemaal geen. De diversiteit van de belemmeringen is groot; het merendeel van de belemmeringen wordt echter door nog geen 5% van de starters genoemd. Hybride starters ervaren vrijwel evenveel be­ lemmeringen als de directe starters. Hybride starters blijken naar verhouding wel minder startkapitaal te hebben en verwachten ook minder belemmeringen met de financiering via de bank.

In het onderzoek is een onderscheid ge­ maakt tussen het afwegingsproces vooraf­ gaande aan de start enerzijds en de feitelijke belemmeringen tijdens en na de start als on­

(6)

dernemer of als zelfstandig beroepsbeoefenaar anderzijds. Opvallend is dat voorafgaande aan de start aanmerkelijk meer problemen worden verwacht dan zich voordoen tijdens en na de start, met name op het terrein van de inko­ mens- en sociale zekerheid (30% a 40%, afhan­ kelijk van het aspect). Inkomens- en sociale ze­ kerheid blijken voor hybride starters belangrij­ ke argumenten om hun eigen bedrijf - in elk geval bij de start - te combineren met een baan in loondienst. Inkomenszekerheid is ver­ uit de belangrijkste reden voor de keuze van het hybride traject (Tabel 1). Ook de verzekering tegen ziektekosten is een veel genoemde re­ den. Regelingen in de sfeer van ziekte en ar­ beidsongeschiktheid lijken daarbij iets belang- rijker dan andere regelingen (werkloosheid, pensioen).

Met name op het terrein van inkomens- en sociale zekerheid blijken de verschillen in het beeld voor en na de start groot. De mate, waar­ in feitelijke belemmeringen worden gemeld, is gering. Dit is opvallend omdat zelfstandigen een minimale wettelijke bescherming op het terrein van de sociale zekerheid genieten: het bijstandsniveau is, ook in het geval van ar­ beidsongeschiktheid, veelal bepalend voor het uiteindelijke niveau van bescherming. Onge­ veer 13% van de zelfstandigen bevindt zich on­ der de armoedegrens7. De bij de start verwachte belemmeringen sporen meer met dit beeld.

Vermoedelijk zullen deze resultaten een on­ derschatting zijn van het aantal starters dat de afgelopen jaren daadwerkelijk belemmeringen heeft ondervonden. Aan de respondenten zijn namelijk vooral belemmeringen op het terrein van de arbeidsmarkt, werkgelegenheid en soci­ ale zekerheid voorgelegd8.

In het onderzoek is weinig aandacht besteed aan de problemen met het veroveren van een

marktpositie. De concurrentie, tijdige betaling door klanten, het ontwikkelen van afzetgebie­ den, het rendement van de onderneming en de liquiditeitspositie worden vaak als knelpunten in de bedrijfsvoering genoemd.

In verband met de onderschatting moet bo­ vendien worden opgemerkt dat belemmerin­ gen in de pre-startfase maar in beperkte mate onderzoekbaar zijn. Personen die zich oriënte­ ren op het ondernemerschap, maar de stap uit­ eindelijk niet zetten, worden niet geregistreerd door een instantie en zijn daardoor moeilijk te traceren voor onderzoek. Moeilijk aan te geven is of de belemmeringen in deze groep ander­ soortig of omvangrijker zullen zijn. Het is mo­ gelijk dat deze groep een ongunstiger oordeel zal hebben over de informatievoorziening of over de begeleiding en advisering door de di­ verse instanties. Geconstateerd kan worden dat relatief weinig starters gebruikmaken van de mogelijkheden op dat vlak.

Verder zijn starters met problemen die voor­ tijdig hun bedrijf of praktijk hebben beëindigd, niet meegenomen in het onderzoek. Uit de schaarse informatie over de groep stoppers9 kan worden opgemaakt dat om en nabij 70% van deze groep het inkomen uit het bedrijf (zeer) vindt tegenvallen. In de helft van de ge­ vallen gaat het om een noodgedwongen stop. Eén op de drie stoppers heeft bedrijfsschulden na bedrijfsbeëindiging. Het aantal opheffingen in Nederland als gevolg van faillietverklarin­ gen schommelt rond 15%. In de praktijk blijken er verschillende redenen om een bedrijf te stoppen: het lage rendement (als gevolg van te weinig vraag en hoge concurrentie) is een be­ langrijke reden, maar ook te veel schulden, ziekte van de ondernemer of kansen die zich elders voordoen (bijvoorbeeld een baan in loondienst). Daar met name het hybride traject

Tabel 1 Redenen die voor hybride en directe starters heel belangrijk zijn voor de combinatie van baan en be­ drijf (in %)

R e d e n e n H y b rid e s ta r te r s D ire c te s ta rte rs

• inkomenszekerheid 71 54

• verplichte verzekering tegen ziektekosten 56 52

• uitkering bij arbeidsongeschiktheid 52 31

• loondoorbetaling bij ziekte 50 25

• uitkering bij werkloosheid 42 20

• pensioen- /VUT-regeling 38 27

(7)

geschikt wordt geacht voor het uitproberen van ondernemerschap' zouden vroegtijdige uit­ vallers zich relatief vaak onder de hybride star­ ters kunnen bevinden.

Vergelijking hybride en directe starters

In het voorgaande is reeds een aantal verschil­ len en overeenkomsten tussen hybride en di­ recte starters aan de orde geweest. Veronder­ steld mag worden dat voor hybride en directe starters veelal dezelfde determinanten van on­ dernemerschap van toepassing zullen zijn. De verschillen tussen beide groepen starters hou­ den in de eerste plaats verband met een andere

weging van deze determinanten. Uit Tabel 2 blijkt dat de verschillen tussen beide groepen met name de volgende punten betreffen: • Inkom enszekerheid en sociale zekerheid.

Voor hybride starters is het ontbreken van deze zekerheden een grotere drempel. Daar­ om kiezen zij voor een combinatie met een baan in loondienst.

• Vast arbeidscontract o f langdurig dienstver­

band. Mensen met een vast dienstverband kiezen naar verhouding vaker voor een hy­ bride start. Ook mensen die al vier jaar of langer een (vast of tijdelijk) dienstverband in loondienst hebben, kiezen vaker voor dit tra­ ject. Beide gegevens wijzen erop dat er eerder voor een hybride traject, wordt gekozen naar­ mate er meer zekerheden op het spel staan. • Ondernemersvaardigheden. Deze groothe­

den zijn maar in beperkte mate in het onder­ zoek betrokken. Aspecten als zelfstandig- heidservaring, leidinggevende ervaring en dergelijke zijn niet gevraagd. Gedeeltelijk kunnen deze vaardigheden worden afgeme­ ten aan variabelen als leeftijd (als indicator voor werkervaring) en opleidingsniveau. Leeftijd blijkt weinig van invloed. Uit de re­ sultaten blijkt wel dat lager opgeleiden ten opzichte van hoogopgeleiden eerder geneigd zullen zijn om de directe overstap te maken. De reden van dit verschil is niet geheel duide­ lijk. Mogelijk houdt het verschil verband met inkomensverschillen: hoger opgeleiden heb­ ben naar verhouding een hoger inkomen, hetgeen mogelijk ook een hogere drempel met zich brengt om de baan op te zeggen en voor een eigen bedrijf te kiezen.

• Overeenkomst w erkzaam heden. Deze varia­

bele duidt op de mate, waarin er raakvlakken bestaan tussen de baan in loondienst en het gestarte bedrijf. De variabele kan enerzijds als indicator worden beschouwd voor de mate van ervaring met de werkzaamheden. Anderzijds geeft de variabele ook enige indi­ catie van de waardering van het type werk. Wanneer men het soort werk niet prettig vindt, zou men zeker geen eigen bedrijf op dat vlak starten. De directe starters melden naar verhouding veel raakvlakken.

• Neveninkomsten. Extra inkomsten vergroten de middelen om te ondernemen en vormen als zodanig een extra stimulans voor een di­ recte en volledige overstap. Tegelijkertijd bie­ den ze (extra) zekerheid.

• Ondersteuning door voorm alige werkgever. Deze ondersteuning lijkt niet van invloed wanneer we directe starters met hybride star­ ters vergelijken.

Ten aanzien van twee aspecten vormen de re­ sultaten geen bevestigen van de verwachtin­ gen:

• Z akelrjke partners. Het hebben van zakelijke partners heeft in grote lijnen dezelfde uitwer­ king voor beide groepen starters. Dit resul­ taat spoort niet met de bevindingen van Mei­ jer en Van Uxem (1998) die aangeven dat het hebben van zakelijke partners door een aan­ tal starters wordt gezien om (financiële) risi­ co's te beperken.

• Sectorale verschillen. De schattingsresulta- ten laten weinig verschillen tussen sectoren zien. De verwachte verschillen tussen meer en minder kapitaalintensieve sectoren treden niet op. De mate waarin voor een hybride tra­ ject wordt gekozen, verschilt niet veel tussen de sectoren.

Toetsen hypothesen

Op basis van deze resultaten doen we de vol­ gende constateringen omtrent de geformu­ leerde hypothesen.

1 Hypothese 1 kan worden bevestigd. Hybride

starters zijn in sterkere mate risicomijdend dan directe starters. Deze conclusie geldt met name voor de doorstromers en niet zo­ zeer voor de blijvers.

2 Hypothese 2 betreffende de betere 'opportu- nities' voor directe starters, kan moeilijk af­ doende worden getoetst op basis van het be­ schikbare materiaal. Wel zijn er onder meer uit de invloed van neveninkomsten, de on­

(8)

dersteuning van de voormalige werkgever en de raakvlakken met het werk (als erva- ringsindicator) aanwijzingen te halen voor deze hypothese.

3 Hypothese 3 over verschillen in motivatie

en bereidheid is eveneens moeilijk afdoende te toetsen. Wel zien we in de verkregen infor­ matie aanwijzingen voor het volgende. De directe starters hebben qua werk veelal raak­ vlakken met hun baan in loondienst. Vanwe­ ge deze overeenkomst lijkt de keuze voor een eigen bedrijf vooral een keuze voor onderne­ merschap waarbij aspecten als 'needs for ach­ ievement' en interne 'locus-of-control' een belangrijke rol zullen spelen. Voor hybride starters zijn er daarentegen weinig raakvlak­

ken en wil men juist met iets leuks, hobby en dergelijke bezig zijn. De blijvers kiezen be­ wust voor een combinatie van baan en be­ drijf, terwijl de doorstromers na verloop van tijd hun baan willen opzeggen. Voor deze doorstromers zijn moeilijk uitspraken te doen over de waardering van het onderne­ merschap, mede ook in vergelijking met de directe starters. Wellicht zijn er op dit punt geen verschillen tussen beide groepen en komt de keuze voor het hybride traject vooral voort uit risicomijdend gedrag en de (extra) onzekerheid die het gevolg is van andersoor­ tig werk (hypothese 1).

4 Voor hypothese 4 hebben we onvoldoende aanknopingspunten gevonden. Het lijkt niet Tabel 2 Resultaten logit analyse verschillen tussen directe starters (0) en hybride starters (1), ** significant op 5%, * significant op 10%, referentiegroepen per variabele tussen haken.

Variabele Coëfficiënt

Constante 0,43

Jaar van starten (1992-1995)

• 1996 0,02

. 1997 -0,11

Inkomenszekerheid grote belemmering bij start 0,53**

Sociale zekerheid grote belemmering bij start 0,68**

Neveninkomsten naast baan en bedrijf aanwezig -0,33*

Gestart met zakelijke partners 0,02

Overeenkomst eigen bedrijf/loondienst qua werkzaamheden -1,11 **

Ondersteuning voormalige werkgever -0,06

Duur baan in loondienst (Langer dan 10 jaar)

• Korter dan 3 jaar -0,61 **

• 4 tot 10 jaar -0,07

Sector van activiteiten (Overige dienstverlening)

• Bouwnijverheid -0,47 • Gezondheidszorg -0,04 • Horeca -0,18 • Vervoer -0,21 • Groothandel -0,80** • Detailhandel -0,47 • Cultuur, media 0,36 • Financiële dienstverlening -0,36 -0,40* Werknemer met tijdelijke dienstverband

Leeftijd > =36 -0,12 Geslacht vrouw 0,03 Opleidingsniveau (Hoog) • Laag -0,39* • Middelbaar 0,22 -0,04 Niet-Nederlandse nationaliteit Aanwezigheid levenspartner 0,15

(9)

terecht om te veronderstellen dat dienstver­ lenende activiteiten zich meer lenen voor een hybride start.

Tot slot

De resultaten leveren het volgende beeld op: ruwweg een op de drie starters kiest aanvanke­ lijk voor het hybride traject. Een groot deel daarvan wordt alsnog fulltime ondernemer. Ongeveer 6% van de starters blijft parttime on­ dernemer met daarnaast een baan in loon­ dienst. De onzekerheid die men vooraf heeft over de start als zelfstandige, met name op het gebied van het ontbreken van inkomens- en so­ ciale zekerheid, overheerst en is er de oorzaak van dat in toenemende mate voor een gecom­ bineerde start wordt gekozen. Deze onzeker­ heid heeft gedeeltelijk ook te maken met het feit dat veel hybride starters in de onderne­ ming nieuwe activiteiten uitoefenen die niet of nauwelijks zijn te vergelijken met de activitei­ ten van de baan in loondienst. De onzekerheid geldt uiteraard in mindere mate voor degenen die geen ambities hebben om hun eigen bedrijf uit te bouwen tot een fulltime bezigheid en hun ondernemerschap puur zien als hobby of als iets leuks om erbij te doen. Met name voor de blijvers kan het ondernemerschap het best worden omschreven als iets leuks doen naast een baan in loondienst. Voor doorstromers is het hybride starttraject een mogelijkheid om ondernemerschap vrijblijvend zonder al te gro­ te risico's uit te proberen. Een belangrijke oor­ zaak is de minimale wettelijke bescherming op het terrein van sociale zekerheid voor zelfstan­ digen. Verbeteren van die bescherming kan de werkgelegenheid voor zelfstandigen belangrij­ ke impulsen geven.

Noten

1 Zie EIM (1997),

2 Ministerie van Economische Zaken (1998) 3 Zie voor een volledig verslag: L.H.M. Bosch,

F.W van Uxem en F.M.J. Westhof (1998), Hierin wordt de steekproeftrekking uitgebreider be­ schreven.

4 De gezondheids- en welzijnszorg is hierbij inbe­ grepen, de landbouw en industriële sector daar­ entegen niet.

5 H.C. Visee en WS. Zwinkels (1999, nog te ver­ schijnen).

6 Uitkeringsgerechtigden die korter dan een jaar na beëindiging van een baan in loondienst be­ gonnen zijn met een eigen bedrijf zijn meegeno­ men.

7 L.H.M. Bosch en F.M.J.Westhof (1998).

8 De eventuele belemmeringen kunnen in princi­ pe een groot aantal beleidsterreinen betreffen. Het onderhavige onderzoek is verricht in op­ dracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De opdracht is hoofdzakelijk bepalend geweest voor de keuze van de ge­ noemde beleidsterreinen.

9 Zie EIM (1997) hoofdstuk 6. Literatuur

Bosch, L.H.M., F.W. van Uxem & F.M.J. Westhof (1998), Een eigen bedrijf. Een begaanbare weg voor

w erknem ers1, Ministerie van Sociale Zaken en

Werkgelegenheid, Werkdocument no.91, Den Haag.

Bosch, L.H.M. & F.M.J. Westhof (1998), Zelfstandi­ gen: zorgenkinderen van de sociale zekerheid, In Sociaal Bestek, nr. 3.

Brockhaus, R.H., Sr. (1982), The psychology of the entrepeneur, in: C. Kent, D. Sexton St K. Vesper (eds.), Encyclopedia o f Entrepreneurship,p. 39-71. EIM (1997), Oplevend ondernemerschap in Neder­

land, Zoetermeer.

Katz, J.A. &. W.B. Gartner (1988), Properties of emer­ ging organizations, The academ y of m anagem ent

review,vol. 13, no.3.

McCelland, D. (1961), The achieving society.Prince­ ton,Van Nostrand.

Meijer, J.N. en F.W. van Uxem (1998), Starten in de

praktijk; ervaringen van tw aalf starters, EIM.

Ministerie van Economische Zaken (1998), Klaar

voor de start 1 Een discussie over nieuw onderne­

merschap,Den Haag.

Praag, C.M. van, H. van Ophem (1995), Determi­ nants of willingness and oppertunity to start as an entrepreneur, Kyklos,vol. 48.

Rotter, J.B. (1966), Generalized expectancies for in­ ternal vs external control of reinforcement, Psy­

chological Monographs General an Applied,80 (1),

no. 60.

Shapero, A. &. L. Sokol (1982), The social dimensions of entrepeneurschip, in: C. Kent, D. Sexton & K. Vesper (eds.), Encyclopedia o f Entrepreneurship,p.

72-98.

Visee, H.C. & W.S. Zwinkels (1999, nog te verschij­ nen), Van w erknem er naar ondernemer, Een hy­

bride o f een fulltim e start l,EIM, Zoetermeer.

Wit, G. de (1993), Determinants o f self-em ploym ent, Physica-Verlag, Heidelberg.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Drempel voor klantcontact zo laag mogelijk laten zijn. • Denken start bij de klantbehoefte en niet bij

– dat naar eigen zeggen toenemende aandacht heeft voor gedrag en cultuur – gebaat zou zijn bij het laten meewegen van intuïtie.. Zeker in combinatie met het gebruik van andere

Als rekening wordt gehouden met de invloed van andere persoonskenmerken, blijken de opleidingsverschillen ten aanzien van werk en werkloosheid niet groter te zijn geworden, maar

[r]

[r]

[r]

[r]

De onderliggende aanname blijkt echter niet te kloppen – er komt in Nederland juist meer werk door technologische ontwikkeling – en het geeft geen oplossing voor het probleem