• No results found

Klaar voor de stad? : een eerste aanzet tot het meten van de competentiebeleving ten aanzien van het werken met stedelijke diversiteit onder HBO Pedagogiek studenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Klaar voor de stad? : een eerste aanzet tot het meten van de competentiebeleving ten aanzien van het werken met stedelijke diversiteit onder HBO Pedagogiek studenten"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Klaar voor de stad?’

Een eerste aanzet tot het meten van de competentiebeleving ten aanzien van het

werken met stedelijke diversiteit onder HBO Pedagogiek studenten

Masterscriptie Opvoedingsondersteuning Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam

Student: J. (Jolanda) Krikke, BSc Studentnummer: 10762329 Eerste beoordelaar: dhr. prof. dr. R. G. (Ruben) Fukkink Tweede beoordelaar: mw. dr. P. H. O (Patty) Leijten

(2)

Inhoudsopgave

ABSTRACT 3

INLEIDING 4

THEORETISCH KADER EN BEGRIPSVERKENNING 5

- Het genereren en hanteren van kennis 6

- Intrapersoonlijke en interpersoonlijke attituden 7

- Vaardigheden van een stedelijk professional 9

- Sociale wenselijkheid 11 - Huidig onderzoek 12 METHODE 13 - Onderzoeksopzet 13 - Ontwikkeling vragenlijsten 13 - Onderzoeksinstrumenten 15 - Respondenten vragenlijst 17 - Procedure interviews 18 - Respondenten interviews 18 - Statistische analyses 19 RESULTATEN 20 - Definiëren schalen 22

- Psychometrische gegevens vragenlijsten 24

- Competentiegevoel van studenten 26

- Resultaten interviews 29

CONCLUSIE EN DISCUSSIE 32

- Validiteit en betrouwbaarheid van de VDPS 33

- Het in kaart brengen van competentiebeleving 34

- Inhoudelijke interpretatie van de VDPS 35

BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK 38

AANBEVELINGEN VOOR VERDER ONDERZOEK 39

LITERATUURLIJST 41

(3)

Abstract

This validiation study focuses on the development of the Vragenlijst

Diversiteitscompetenties van Pedagogen in de Stad (VDPS) in order to address the

competence beliefs of Higher Vocational Education (HVE) pedagogical students in an urban

setting. Data was collected from 92 pedagogical students from the HVE in Amsterdam.

Results of the exploratory factor analysis identified three underlying factors: Knowledge of

the City, Positive Attitude towards the City, and Involving the Environment. VDPS subscale

and total scores produced adequate internal consistency estimates. In general, students

reported high comptence beliefs. It is important to re-test the VDPS in comparable and

different samples to make sure this instrument is reliable and valid to measure the competence

beliefs of pedagogical students.

(4)

Inleiding

Pedagogiek opleidingen door het hele land bereiden studenten voor op het werken met

ouders en kinderen in zeer verschillende contexten. Om er zeker van te zijn dat deze

opleidingen dezelfde richtlijnen volgen, is er in 2009 een algemeen competentieprofiel

opgesteld met competenties die alle opleidingen hun studenten moeten meegeven (Landelijk

Opleidingsoverleg Pedagogiek, 2009). In het rapport ‘Opvoedingsrelaties versterken’ wordt

onder andere beschreven dat een HBO-pedagoog in staat moet zijn om opvoedingsvragen te

signaleren, een pedagogische relatie aan te gaan met de cliënt en een behandelmethodiek te

selecteren die afgestemd is op de doelgroep en opvoedingsvraag (Landelijk Opleidingsoverleg

Pedagogiek, 2009). Daarnaast moet een HBO-pedagoog de voorwaarden scheppen voor

ontwikkeling en opvoeding van kinderen en jongeren en daarbij de opvoeders zo goed

mogelijk begeleiden, ondersteunen en waar nodig, interveniëren. Het volledige profiel waar

een HBO Pedagogiek opleiding aan dient te voldoen, kunt u vinden in bijlage 4.

Hogescholen in stedelijke omgeving, zoals de Hogeschool van Amsterdam (HvA)

heeft naast het meegeven van deze algemene competenties ook tot doel haar studenten op te

leiden tot ‘stedelijk bekwame’ professionals. Aansluitend bij het curriculummodel van

Matsko en Hammerness (2013) is de stedelijke context is immers een onderdeel van het

curriculum, waarbij studenten kennis hebben van de lokale geografische en sociaal culturele

omgeving waar hun opleiding zich in bevindt (Fukkink, 2015). Het is belangrijk dat

opleidingen in grootstedelijke context zich verdiepen in multi-culturaliteit, aangezien grote

steden, zoals Amsterdam, worden gekenmerkt door toenemende diversiteit aan ouders en

hulpvragen op dit gebied (Distelbrink, Essayah, & Tan, 2009; Pels, Distelbrink, & Tan, 2009).

Sinds 2011 is Amsterdam namelijk officieel een stad zonder meerderheid (Crul, Schneider &

Lelie, 2013), waardoor kinderen en jongeren opgroeien in een omgeving vol verschillen.

(5)

minderheden steeds meer variatie ontstaat in sociaal economische status, opleiding en

culturele achtergrond. Studenten van de HvA moeten kunnen omgaan met deze

super-diversiteit, en bijvoorbeeld basiskennis hebben van de verschillende populaties die opgroeien

in de stadsdelen en de mogelijkheden die deze grootstedelijke en multiculturele context biedt

voor opvoedingsondersteuning (Fukkink, 2015).

Aangezien het succes van een behandeling staat of valt met de competentie van de

uitvoerende professionals (Van Veen, Vergeer, Van Oenen, Glaudé, & Breetvelt, 2007), komt

er steeds meer nadruk te liggen op de ontwikkeling en verbetering van de competenties van de

student en toekomstig professional. De vraag is of hogescholen in een stedelijk diverse

omgeving haar studenten, naast de competenties van het Algemeen Competentieprofiel,

voldoende handvatten meegeven om met een stedelijke en diverse populatie aan de slag te

gaan en in hoeverre studenten zich daadwerkelijk ook competent voelen op deze gebieden.

Om dit in kaart te brengen is er behoefte aan een instrument dat een beeld schets over de

competentiebeleving van studenten en alle competenties bundelt die een stedelijk pedagoog

dient te hebben.

Theoretisch kader en begripsverkenning

Om een beeld te krijgen van welke competenties een stedelijk professional nodig heeft

en welke competenties opgenomen moeten worden in de vragenlijst, is er eerst

begripsverkenning nodig waarin de stedelijke diversiteitscompetenties worden geformuleerd.

Daarnaast is het van belang dat bestaande meetinstrumenten worden geanalyseerd in hoeverre

zij deze competenties opnemen. Bellaart en Brown (2009) schrijven dat een intercultureel

competent hulpverlener een persoon is die vanuit meerdere culturele perspectieven bepaalde

situaties kan herkennen en vanuit meerdere perspectieven kan handelen. Deze definitie vormt

(6)

De belangrijkste bevindingen kunnen over het algemeen worden ingedeeld op een drietal

domeinen: kennis, attituden en vaardigheden van de professional (Knipscheer & Kleber,

2004).

Het genereren en hanteren van kennis

Om met een diversiteit aan cliënten te werken moet de hulpverlener theoretische

kennis hebben om de gebruikte technieken bij cliënten te rechtvaardigen (Sodowsky, 1996).

Met kennis wordt bedoeld dat de professional in grote lijnen een beeld heeft van de

achtergrond van de cliënt, de culturele aspecten van de groep waartoe de cliënt behoort en

weet heeft van de sociaaleconomische en juridische positie van deze cliënt (Knipscheer &

Kleber, 2004). Ook is kennis van raciale en etnische identiteit, acculturatie, wereldbeeld en

sociaal-culturele invloeden van belang (Sodowsky, 1996). Het grootste gedeelte van deze

theoretische kennis doen studenten aan hogescholen in een grootstedelijke context bij

voorkeur op tijdens hun opleiding. Pels, Distelbrink en Tan (2009) schuiven echter ook het

belang van praktische kennis naar voren, die op te doen is in een werkomgeving. Zo moet een

cultureel competent professional op de hoogte zijn van vrijwilligersinitiatieven en de

mogelijkheden van minderheidsorganisaties in de omgeving van de cliënt (Pels, Distelbrink &

Tan, 2009). Een samenwerking met een minderheidsorganisatie zou vruchtbaar kunnen zijn,

aangezien er binnen deze organisaties specifieke kennis is over de doelgroep (Distelbrink &

Pels 2012). Deze community-benadering, waarbij er beroep wordt gedaan op de omgeving,

blijkt bij cliënten uit een etnisch of sociaaleconomische minderheidsgroep goed te werken

(Pels, et al., 2009).

Diversiteitscompetenties op het gebied van kennis worden onder andere gemeten door

de Multicultural Counseling Inventory (MCI) (Sodowsky, Taffe, Gutkin & Wise, 1994). Dit is

(7)

vaardigheden, het bewustzijn in multiculturele situaties, de hulpverlener cliënt relatie en de

multiculturele kennis (Sodowsky, et al., 1994). In dit instrument wordt kennis gemeten door

11 items, die specifiek insteken op de eerder genoemde theoretische kennis. Dit wordt gedaan

door items als: ‘Ik begrijp de effecten van leeftijd, gender rolverdeling en sociaal

economische status’ en: ‘Ik ken innovatieve concepten en behandelmethoden voor de

multiculturele cliënt’. Uit het onderzoek waarbij de MCI onder psychologie studenten werd

uitgezet, bleek dat de studenten die meer in aanraking kwamen met de praktijk een hoger

competentiegevoel rapporteerden op de sub schaal ‘Kennis’ (Popedavis, Reynolds, Dings &

Nielson, 1995). De totaalschaal van de MCI werd beoordeeld met een alpha van α = .90 in onderzoek (Ponterotto, Rieger, Barrett & Sparks, 1994). Ook is de inhouds-, criterium en

construct validiteit beoordeeld, waarbij sterke aanwijzingen naar voren kwamen voor een

valide schaal (Ponterotto et al., 1994). De totaalscore op de MCI bleek significant samen te

hangen met etniciteit, maar niet met leeftijd of geslacht. Verder bleek dat de studenten die een

hoger competentiegevoel rapporteerden ook al verder in de opleiding waren, dan de studenten

die een lager competentiegevoel rapporteerden (Popedavis et al., 1995). Dit impliceert dat

ouderejaars zich meer competent voelen om aan de slag te gaan met een diversiteit aan

cliënten. In aanvullend onderzoek met soortgelijke instrumenten werd ook gevonden dat het

competentiegevoel niet samenhangt met leeftijd (Chao, 2012) maar wel toeneemt naar mate

studenten langer een opleiding volgen (Barden & Greene, 2015; Sheu & Lent, 2007).

Intrapersoonlijke en interpersoonlijke attituden

De literatuur duidt erop dat ‘bewustzijn’ vaak vooraf gaat aan het vormgeven van

attituden van de hulpverlener (Sodowsky, 1996). De student in dit geval moet zich eerst

bewust zijn van de eigen overtuigingen en vooroordelen, om op deze manier de eigen ‘bril’ op

de werkelijkheid te kunnen afzetten en met een neutrale blik de situatie van de cliënt te

(8)

impliciete normen, sensitiviteit voor de positie en leefwereld van de cliënt en discussie over

de normen die al dan niet impliciet zijn in de gebruikte opvoedmethodieken, vormen een

belangrijk onderdeel in de relatie tot de cliënt (Distelbrink & Pels, 2012; Pels & Vollebergh,

2006).

Naast dit intra persoonlijk bewustzijn van de eigen visie en attitude, zijn specifieke

interpersoonlijke attituden van groot belang voor een stedelijk competent hulpverlener. Het

hebben van een open houding ten opzichte van de cliënt legt een basis voor een

vertrouwensband, welke zeer belangrijk blijkt te zijn in de hulpverlening aan stedelijke

cliënten (Pels et al., 2009). De nadruk in deze relatie moet dan vooral liggen op

samenwerking tussen gelijke partners, in welke cliënten zich serieus genomen voelen en meer

motivatie hebben tot verandering (Van der Heijden, 2006). Ook empathie voor de cliënt en

aanpassingsvermogen aan naar gelang de situatie van de cliënt blijken voor een intercultureel

competent professional onmisbaar (Shadid, 2000).

De schaal ‘attituden’ is vaak niet zo direct opgenomen in meetinstrumenten, maar het

bewustzijn, wat vooraf gaat aan het vormen van attituden, des te meer. Een instrument die dit

opneemt is de Multicultural Counseling Awareness Scale (MCAS) (Ponterotto, Sanchez &

Magids, 1991), die na verder onderzoek de Multicultural Awareness Scale – Form B Revised

Self Assessment (MCAS:B) is gaan heten. Deze zelf rapportage vragenlijst geeft in 12 items

een beeld van het bewustzijn van studenten. Een item van deze vragenlijst is: ‘Ik heb het

gevoel dat de recente aandacht voor multiculturele problemen in de hulpverlening overdreven

wordt en niet perse nodig is’. De schaal is in onderzoek beoordeeld met alpha’s van α = .78 (Ponterotto et al., 1991) enα = .72 (Popedavis, Ottavi & Dings, 1992). Naar aanleiding van de beoordeling van de inhouds-, construct en criterium validiteit stellen de onderzoekers dat er

(9)

waren en experts het niet altijd eens zijn met de verdeling van de items onder de sub schalen

(Ponterotto et al., 1991).

Vaardigheden van een stedelijk professional

Tenslotte is het van belang dat studenten niet alleen over voldoende kennis en

specifieke attituden beschikken, maar dat zij ook weten hoe zij deze moeten toepassen. Het

domein ‘vaardigheden’ is uitgebreid, en bevat specifieke competenties. Het belang van

‘outreachend’ werken komt hierbij naar voren, waarbij men werkt vanuit een zogenaamde

‘vindplaats’ van de doelgroep, zoals een jongerencentrum of een consultatiebureau (Bellaart,

2007). Een stedelijk competente hulpverlener maakt gebruik van het sociale netwerk van de

cliënt, herkent hiervan de voordelen en maakt hier strategisch gebruik van (Pearson, 1987).

Dit vraagt echter niet alleen flexibiliteit van een professional, maar ook zeker creativiteit in de

werkwijze (Pels et al., 2009). Ook is het van belang dat de professional zijn of haar

communicatieniveau aanpast aan dat van de cliënt. Wanneer hulpverlener en cliënt zich op

fundamenteel andere wijze uiten, kunnen er grote misverstanden ontstaan in de benodigde en

verleende hulp (Knipscheer & Kleber, 2004). Daarnaast zijn vaardigheden het ondersteunen

van gezinnen in het zelfstandig worden in het omgaan met problematiek en het tonen van

inlevingsvermogen en respect zeer belangrijk gebleken in het omgaan met stedelijke cliënten

(Knipscheer & Kleber, 2004).

Naast dat een stedelijk cliënt vaardigheden nodig heeft om stedelijke cliënten te

helpen, komt een stedelijk professional ook veelvuldig in aanraking met professionals van een

andere onderwijsachtergrond. Een stad leent zich ervoor om deze verschillende professionals

bij de hulpverlening te betrekken, aangezien dit het werkveld is van onder andere

psychologen, maatschappelijk werkers, pedagogisch hulpverleners en creatieve therapeuten

(Korevaar & Wester, 2013). De hulp wordt echter te fragmentarisch als de vraag van de cliënt

(10)

werken in stedelijke diversiteit vereist juist interprofessionele en integrale samenwerking

(Korevaar & Wester, 2013). Voor het succesvol samenwerken met andere collega’s, moet een

stedelijk competent pedagoog kunnen functioneren in teamverband (Korevaar & Wester,

2013). Dit is voornamelijk van belang voor het nemen van beslissingen en het komen tot een

consensus, en kan een grote uitdaging zijn voor, vaak individueel opgeleide, professionals.

Op het gebied van vaardigheden zijn er meetinstrumenten en sub schalen ontwikkeld,

waaruit onder meer blijkt dat studenten zich over het algemeen zeer competent voelen op het

gebied van vaardigheden (Holcomb-McCoy & Myers, 1999). De MCI (Sodowsky et al.,

1994) heeft een sub schaal ‘vaardigheden’ opgenomen, die ingaat op algemene hulpverlening

en specifieke multiculturele vaardigheden. Dit komt tot uiting in items als ‘Als ik werk met

cliënten van een etnische minderheid, ben ik snel in staat om culturele misverstanden te

herkennen en herstellen’. Ook de Multicultural Counseling Self-Efficacy Scale – Racial

Diversity Form (MSCE-RD) geeft een beeld van de competentiebeleving van studenten op het

gebied van vaardigheden, namelijk de competenties interveniëren, diagnosticeren en sessie

management (Sheu & Lent, 2007). Deze laatste schaal geeft een beeld in hoeverre de student

zich competent voelt om routine taken te vervullen in multiculturele situaties. De totaalschaal

bestaat uit 37 items en heeft in onderzoek een alpha van α = .98 (Gamst, Liang &

Der-Karabetian, 2011). Door de MSCE-RD te vergelijken met de Multicultural Social Desirability

Index (MSDI), een sociale wenselijkheidsvragenlijst, werd een niet significante correlatie

gevonden, en daarmee de discriminatie validiteit ondersteund. Uit onderzoek, met onder meer

de MSCE-RD, bleek dat direct cliënt contact ervoor zorgde dat de participanten een hogere

mate van competentiebeleving rapporteerden (Lee & Richardson, 1991; Sheu, Rigali-Oiler &

Lent, 2012). Ook bleek dat de mate waarin studenten de multiculturele aspecten van hun

(11)

competentie. Dit wil zeggen dat blootstelling aan cursussen met multiculturele inhoud de

competentiebeleving van studenten op dit gebied bevorderd.

Sociale wenselijkheid

Het meten van de competentiebeleving van studenten op het gebied van werken met

stedelijke diversiteit blijkt zeer vatbaar te zijn voor sociale wenselijkheid (Constantine &

Ladany, 2000; Constantine, Juby & Liang, 2001). De Multicultural Social Desirability Index

(MCSD) is een schaal die in kaart brengt in hoeverre de respondent sociaal wenselijke

eigenschappen beweert te hebben, die nodig zijn om een multiculturele cliëntpopulatie te

helpen. Deze schaal lijkt in staat om te meten in hoeverre respondenten de neiging hebben om

wenselijke attitudes ten opzichte van minderheden te claimen (Sodowsky, Kuo-Jackson,

Richardson & Corey, 1998). De schaal vertoont hoge correlaties met reeds gevalideerde

sociale wenselijkheidsschalen. Uit dit onderzoek blijkt dat voornamelijk mensen van

Aziatische afkomst hoog scoren op de MCSD. Dit kan komen door het feit dat mensen van

Aziatische afkomst vaak de neiging hebben om in sociale situaties zich beter voor te doen

(Kwan & Sodowsky, 1997). De uitslag op deze schaal moet met voorzichtigheid worden

geïnterpreteerd, omdat de antwoorden hierop erg worden beïnvloedt door culturele normen en

waarden van de respondent.

Er is al veel bekend over welke competenties een pedagoog zou moeten bezitten die

werkt met multiculturele cliënten, en er zijn al enkele aanzetten gedaan tot het in kaart

brengen van de competentiebeleving van studenten op deze gebieden. Deze instrumenten zijn

echter niet in eerste instantie ontwikkeld voor pedagogen, maar voor psychologen en

maatschappelijk werkers. De informatie over specifieke competenties voor pedagogen is

echter wel aanwezig en tot op heden ontbreekt het slechts aan een instrument die deze beide

(12)

Huidig onderzoek

Het doel van het huidig onderzoek is om een eerste aanzet te doen tot het kunnen

meten van het competentiegevoel onder HBO Pedagogiek studenten wat betreft het werkzaam

zijn in stedelijke diversiteit. De competenties die zijn gevonden door middel van het

literatuuronderzoek zullen hierbij worden vertaald naar stellingen die de potentie hebben om

het competentiegevoel van studenten te kunnen omschrijven op het gebied van kennis,

vaardigheden en attituden ten opzichte van de stad. Deze stellingen zullen worden opgenomen

in een vragenlijst, die door middel van dit onderzoek gevalideerd gaat worden. Hierbij gaat

vooral de interesse uit naar de constructvaliditeit van de instrumenten, aangezien hiermee de

onderliggende structuur van de vragenlijsten kan worden bevestigd (Gamst et al., 2011). De

vraag die als eerste beantwoord zal worden door middel van dit onderzoek: ‘Is de ontwikkelde

vragenlijst in staat om het competentiegevoel van HBO Pedagogiek studenten op het gebied

van het werken in stedelijke diversiteit te meten?’. De tweede onderzoeksvraag zijn: ‘Voelen

HBO Pedagogiek studenten zich voldoende competent om te werken in een stedelijk diverse

omgeving?’.

De grootstedelijke context wordt gekenmerkt door een rijke sociaal-culturele

omgeving, welke van significante betekenis is voor opvoeding (Fukkink, 2015). In dit

onderzoek wordt er daarom de nadruk gelegd op de culturele en sociaaleconomische

verschillen binnen de stedelijke populatie. Als er in het onderzoek wordt gesproken over

diversiteit, wordt er daarom gesproken over de eerder genoemde culturele en

(13)

Methode Onderzoeksopzet

Om de competentiebeleving van HBO Pedagogiek studenten in beeld te brengen zijn

er drie vragenlijsten ontwikkeld en gevalideerd. De Vragenlijst Diversiteitscompetenties

Pedagogen in de Stad (VDPS) is gebaseerd op de gevonden diversiteitscompetenties in de

literatuur en het Algemeen Competentieprofiel Pedagogen (Landelijk Opleidingsoverleg

Pedagogiek, 2009). Deze vragenlijsten zijn afgenomen bij vol- en deeltijd studenten van de

Hogeschool van Amsterdam. Om een beeld te krijgen van de competentiebeleving op

algemene pedagogiek competenties is er van het Algemeen Competentieprofiel voor

Pedagogen ook een vragenlijst ontwikkeld, namelijk de vragenlijst Algemeen

Competentieprofiel Pedagogen (ACP). Tevens is er een vragenlijst ontwikkeld die

diversiteitscompetenties in kaart brengt op basis van het diversiteitsprofiel van Knipscheer en

Kleber (2004). Deze vragenlijst heeft de naam Vragenlijst Knipscheer en Kleber (VKK). Om

de basis van deze vragenlijsten te ondersteunen zijn er tevens interviews afgenomen bij

studenten.

Ontwikkeling vragenlijsten

De VDPS is tot stand gekomen door een combinatie van algemene competenties voor

pedagogen zoals opgenomen in het Algemeen Competentieprofiel (Landelijk

Opleidingsoverleg Pedagogiek, 2009) en de diversiteitscompetenties zoals gevonden in de

literatuur (Distelbrink et al., 2009; Knipscheer & Kleber, 2004; Pels et al., 2009; Ponzoni,

2012). Hierbij is het diversiteitsprofiel van Knipscheer en Kleber aangehouden, aangezien

deze inhoudelijk vrijwel alle gevonden competenties bevat. Dit profiel is te vinden in bijlage

5. De diversiteitscompetentie voor pedagogen zijn gemaakt door de competenties tegenover

elkaar in kruistabellen te plaatsen, en de kenmerken te combineren tot één stelling. Dit proces

(14)

een beeld van de competentiebeleving van pedagogen met het oog op werken in stedelijke

diversiteit.

Ter validatie zijn van het Algemeen Competentieprofiel voor Pedagogen (Landelijk

Opleidingsoverleg Pedagogiek, 2009) en het diversiteitsprofiel van Knipscheer en Kleber

(Knipscheer & Kleber, 2004) ook vragenlijsten gemaakt. Dit is gebeurd door zoveel mogelijk

de letterlijke tekst van de genoemde competenties over te nemen en in stellingvorm te

verwerken. Het volledige Algemene Competentieprofiel voor Pedagogen kunt u vinden in

bijlage 4. Tevens zijn er ook een zestal vragen toegevoegd die een beeld schetsen in hoeverre

de respondent de vragenlijst sociaal wenselijk heeft ingevuld. Deze vragen zijn gebaseerd op

de verkorte versie van de Marlowe-Crowne vragenlijst, waarvan blijkt dat het mogelijk is om

een valide en betrouwbare verkorte versie van te creëren (Reynolds, 1982).

De huidige versie van de VDPS bestaat uit 31 stellingen die het competentiegevoel

van studenten meten op het gebied van kennis over de diversiteit in de stad, vaardigheden om

met de diversiteit aan cliënten om te gaan, en attituden ten opzichte van het werken in een

stedelijk diverse omgeving. De vragenlijst naar aanleiding van het Algemeen

Competentieprofiel voor Pedagogen (ACP)(Landelijk Opleidingsoverleg Pedagogiek, 2009)

heeft als doel het algemene competentiegevoel van studenten te meten en bestaat uit 15

stellingen. Tenslotte bestaat de Vragenlijst naar aanleiding van het diversiteitsprofiel van

Knipscheer en Kleber (VKK) uit 12 stellingen, en heeft als doel het competentiegevoel uit te

vragen op diversiteitskenmerken die ook op andere professionals van toepassing zouden

kunnen zijn. Op deze drie vragenlijsten kunnen de respondenten antwoorden op een

vijfpunts-Likert schaal, waarbij 1 staat voor ‘helemaal mee eens’ en 5 staat voor ‘helemaal mee

(15)

Onderzoeksinstrumenten

In de VDPS zijn drie sub schalen opgenomen, namelijk kennis, attituden en

vaardigheden.

Competentiegevoel studenten - kennis.

Om het competentiegevoel van studenten op het gebied van kennis over stedelijke

diversiteit uit te vragen, zijn er 11 stellingen in de VDPS opgenomen die de potentie hebben

om dit gevoel te omschrijven. Een voorbeeld van een ‘kennis’ stelling is: ‘Ik heb voldoende

kennis over grootstedelijke problematiek die er kan spelen in stedelijke gezinnen’. Deze

stelling is gebaseerd op de competentie van het Algemeen Competentieprofiel (Landelijk

Opleidingsoverleg Pedagogiek, 2009) ‘Signaleert pedagogische problematiek, doet nader

onderzoek en vertaalt de uitkomsten naar pedagogisch beleid’ en is toegespitst op de

grootstedelijke context.

Competentiegevoel studenten – attituden.

Om de attituden van studenten ten opzicht van het werken in de stad te meten zijn er in

de VDPS 14 stellingen opgenomen die dit aspect uitvragen. Deze stellingen zijn gebaseerd op

het literatuuronderzoek naar de diversiteitscompetenties en zijn zo geformuleerd dat het de

mening van de student over het werken in een stedelijk omgeving in kaart brengt. Een

voorbeeld van een ‘attitude’ stelling is: ‘Na het afronden van mijn opleiding, ben ik van plan

een baan te zoeken in een stedelijke omgeving’. Deze stelling vraagt uit in hoeverre de student bereid is om een stedelijke werkomgeving te kiezen. Een ander voorbeeld: ‘Ik ben

nieuwsgierig en ik sta open voor denkbeelden van cliënten die volledig ingaan tegen die ik zelf heb’. Deze stelling is gebaseerd op competenties ‘open houding’ en ‘reflectief vermogen’ (Pels et al., 2009)

(16)

In de VDPS zijn tevens 6 stellingen opgenomen die het competentiegevoel van

studenten uitvraagt op het gebied van de vaardigheden die zij nodig hebben om in een

stedelijke context werkzaam te zijn. Een voorbeeld van een ‘vaardigheid’ stelling is: ‘Ik weet

hoe ik behandelmethodieken kritisch kan evalueren op diversiteitsgevoeligheid’. Deze stelling

is gebaseerd op de competentie ‘Hanteert een behandelmethodiek die is afgestemd op

doelgroep en opvoedingsvraag’ uit het Algemeen Competentieprofiel voor Pedagogen

(Landelijk Opleidingsoverleg Pedagogiek, 2009) en hangt samen met het inlevingsvermogen

(Knipscheer & Kleber, 2004) en creativiteit (Pels et al., 2009).

Validatie HBO Pedagogiek competenties.

Om vast te stellen in hoeverre de student zich competent voelt op het gebied van de

algemene HBO Pedagogiek competenties is er een vragenlijst op basis van het Algemeen

Competentieprofiel voor Pedagogen (ACP) toegevoegd. Deze competenties zijn opgesteld

door het Landelijk Opleidingsoverleg Pedagogiek (2009) en zijn inbegrepen in alle HBO

Pedagogiek opleidingen in Nederland. Hierbij zijn voornamelijk de cliënt gerichte

competenties opgenomen, omdat hier in deze studie de meeste aandacht naar uit gaat (bijlage

4).

Validatie diversiteitscompetenties.

Om vast te stellen in hoeverre studenten zich competent voelen op het gebied van

algemene diversiteitscompetenties, is er op basis van het diversiteitsprofiel van Knipscheer en

Kleber (2004) een vragenlijst geformuleerd. Deze vragenlijst bevat de

diversiteitscompetenties die geschikt zijn voor een diversiteit aan professionals, en schetst een

beeld in hoeverre de student zich competent voelt om te werken met diversiteit. Niet alle

(17)

vragenlijst dan te lang zou worden. Er is een selectie gemaakt op beoordeling van inhoud en

relevantie voor het onderwerp. Voor het volledige profiel wordt u verwezen naar bijlage 5.

Sociale wenselijkheid.

Om de te meten in hoeverre de vragenlijsten sociaal wenselijk zijn ingevuld is er

gebruik gemaakt van 6 vragen uit de Nederlandse verkorte versie van de Marlowe-Crowne

vragenlijst voor sociale wenselijkheid. De oorspronkelijke lijst bestaat uit 11 items, waarvan

er 6 zijn geselecteerd die op inhoud aansluiten bij het huidige onderzoek. Uit onderzoek is

gebleken dat de interne consistentie van de items voldoende is (Nederhof, 1985). Verkorte

versies van deze schaal hebben een acceptabele betrouwbaarheid (r = 0.74-082) die correleren

met de originele schaal (Loo & Thorpe, 2000).

Respondenten vragenlijsten

De onderzoeksgroep bestaat uit 92 HBO Pedagogiek studenten die ten tijde van

afname student waren van de Hogeschool van Amsterdam (HvA). De respondenten zijn

geworven via een hoofddocent van de HvA en zijn benaderd in werk- en hoorcolleges. Binnen

deze colleges gaven de docenten de studenten 10-15 minuten van het college om de

vragenlijst in te vullen. De groep respondenten bestond uit 32 deeltijd en 60 voltijd studenten.

De groep deeltijd studenten bestaat uit 29 vrouwen en 3 mannen, van wie er 15 ten

tijde van het onderzoek in het tweede-, 15 in het derde en 2 in het vierde jaar van hun studie

zaten. Deze studenten waren ten tijde van het onderzoek gemiddeld 32 jaar oud (M = 31.59,

SD = 8.50, min-max = 20-51). De groep voltijd studenten bestaat uit 55 vrouwen en 5 mannen, van wie er 38 in het tweede-, 21 in het derde en 1 in het vierde jaar van hun studie

zaten. Deze studenten waren ten tijde van het onderzoek gemiddeld 22 jaar oud (M = 21.63,

(18)

Procedure interviews

Om het onderzoek naar het competentiegevoel van HBO Pedagogiek studenten te

ondersteunen en een nog beter beeld te krijgen van wat stedelijke diversiteit daadwerkelijk

voor hen inhoudt, zijn er ook interviews afgenomen. 4 respondenten zijn benaderd via het

netwerk van de onderzoeker. De overige respondenten zijn gevraagd tijdens de afname van de

vragenlijst en hebben hun medewerking toegezegd. In ruil voor hun medewerking aan het

interview hebben de respondenten een beloning ontvangen, in de vorm van een bioscoopbon

ter waarde van €10. Op drie respondenten na, hebben alle respondenten ook de vragenlijst

ingevuld. Deze gegevens zijn niet aan elkaar gekoppeld, vanwege het waarborgen van de

anonimiteit. Alle interviews zijn opgedeeld binnen de drie hoofdlijnen kennis, attituden en

vaardigheden en waren erop gericht om het competentiegevoel van de student op die gebieden

te meten. De thema’s die aan bod zijn gekomen zijn: ‘definitie van stedelijke diversiteit’,

‘problematiek in stedelijke diversiteit’, ‘toekomstperspectief’, ‘eigen visie op stedelijke

diversiteit’, ‘interprofessionele samenwerking’ en ‘omgaan met stedelijke ouders’. Bij de start

van elk interview werd de respondenten gevraagd welke stage ze hebben gelopen, om zo een

beeld te krijgen op welke ervaringen zij hun antwoorden baseerden. Daarna werd elk thema

behandeld door vragen als: ‘Kun je mij jouw definitie geven van stedelijke diversiteit?, ‘Zou

je in die omgeving die je hebt beschreven werkzaam willen zijn, en waarom wel of niet?’ en

‘Heb je het gevoel dat je in je opleiding voldoende wordt voorbereid om te werken in een

stedelijke context?’. De overige vragen zijn terug te vinden in de bijlage 6.

Respondenten interviews

Om het onderzoek naar het competentiegevoel van HBO Pedagogiek studenten te

ondersteunen, zijn er tevens interviews afgenomen met 8 respondenten. Deze groep bestaat uit

(19)

respondenten zijn tweedejaars (N = 4), derdejaars (N = 2) en vierdejaars (N = 2), die allen

voltijd studeren.

Statistische analyses

Kwantitatieve analyses.

Om de eerste onderzoeksvraag ‘Is de ontwikkelde vragenlijst in staat om het

competentiegevoel van HBO Pedagogiek studenten te meten?’ te beantwoorden en de

psychometrische structuur van de vragenlijsten in beeld te brengen, zijn er Cronbach’s alpha’s

berekend voor de totale schalen. Vervolgens is er een exploratieve Principal Axis Factoring

(PAF) uitgevoerd met varimax rotatie. Hierbij is een grenswaarde van .30 aangehouden voor

het aanhouden van de factorlading voor de VDPS, de ACP en de VKK. Van de schalen die uit

deze factoranalyse zijn gekomen, zijn Cronbach’s alpha’s berekend. Als grenswaarde voor de

Cronbach’s alpha is een score van α = .60 en hoger aangehouden. Op basis van de uitkomsten van de factoranalyse, de Cronbach’s alpha’s en inhoudelijke analyse is besloten welke items

en schalen van de vragenlijsten te laten vallen, en welke schalen te gebruiken voor verder

onderzoek. Om de convergente en discriminante validiteit in kaart te brengen zijn er

correlatietabellen gemaakt waarin de totaalscores op de vragenlijsten, de sub schalen en de

sociale wenselijkheidsvragen zijn meegenomen.

Om de tweede onderzoeksvraag ‘In hoeverre voelen HBO Pedagogiek studenten zich

competent om te werken in stedelijke diversiteit?’ te beantwoorden, zijn de scores op de schalen inhoudelijk geanalyseerd. Er is een totaalscore berekend voor iedere schaal. Om

betekenis te verlenen aan deze gemiddelde scores zijn deze verdeeld in drie groepen namelijk

‘bovengemiddeld competentiegevoel’(score 1-2,33), ‘gemiddeld competentiegevoel’ (score

2,34-3,66) en ‘beneden gemiddeld competentiegevoel’ (score 3,67-5). Daarna is er gekeken

(20)

leerjaar. Voor leeftijd is dit gedaan door middel van een correlatietabel, voor vol- en deeltijd

en leerjaar is dit gedaan door middel non-parametrische toetsen voor twee onafhankelijk

groepen, aangezien de onderzoeker niet uitgaat van normaal verdeelde data. Voor de variabele

‘geslacht’ is niet gecontroleerd, aangezien er in deze steekproef te weinig mannen zaten.

Kwalitatieve analyses

Om de tweede onderzoeksvraag, ‘In hoeverre voelen HBO Pedagogiek studenten zich

competent om te werken in stedelijke diversiteit?’ te beantwoorden zijn de 8 interviews geanalyseerd door middel van het programma MAX-QDA. Er zijn daarmee vijf codes

gebruikt om de citaten van de participanten te groeperen: definitie van stedelijke diversiteit,

kennis over stedelijke problematiek, attituden ten opzichte van werken in de stad, attituden ten

opzichte van de eigen visie, vaardigheden ten opzichte van het omgaan met ouders en

vaardigheden met betrekking tot interprofessioneel samenwerken. Van elk van deze thema’s

zijn er één of meerdere citaten gekozen die het algemene gevoel van de participanten het beste

weergeven, en is per thema weergegeven hoeveel participanten een antwoord gaven in lijn

van het weergegeven citaat.

Resultaten

Tabel 1

Factorladingen voor de exploratieve factor analyse met varimax rotatie voor de Vragenlijst Diversiteitscompetenties voor Pedagogen in de Stad (VDPS)

Item Factor

1 2 3

1. Na het afronden van mijn opleiding, ben ik van plan een

baan te zoeken in een stedelijke omgeving .288 .385 .013 2. Na mijn opleiding ben ik voldoende voorbereid om als

pedagoog in de stad aan de slag te gaan .616 .093 .075 3. Ik ben mij als toekomstig pedagoog bewust van mijn eigen

culturele achtergrond, normen en waarden en ik kan deze benoemen

(21)

Item Factor

1 2 3

4. Ik verwacht dat het werken in stedelijke diversiteit mij

energie gaat geven .133 .143 .095

5. Ik heb voldoende kennis over grootstedelijke problematiek

die er kan spelen in gezinnen .696 .042 .236

6. Het opgroeien en opvoeden in een stedelijke omgeving heeft grote invloed op het soort hulpvraag waar ouders zich mee aanmelden

.159 -.039 .348 7. Ik ben sensitief voor de verschillen tussen ouders en

jongeren binnen één etnisch-culturele groep .214 .239 .177 8. Vanuit mijn opleiding leer ik hulpvragen en

opvoedproblemen van ouders vanuit meerdere perspectieven te bekijken

.119 .236 .709 9. Ik ben nieuwsgierig en ik sta open voor denkbeelden van

cliënten die volledig ingaan tegen die ik zelf heb .032 .475 .061 10. Ik vind het belangrijk om altijd een open houding te

hebben tegenover cliënten uit een diverse doelgroep .093 .791 .206 11. Ik heb respect voor eventuele religieuze overtuigingen

van mijn cliënten .193 .532 .081

12. Vanuit mijn opleiding ben ik ervan op de hoogte dat een institutionele omgeving (kantoorruimte etc.) cliënten van etnische minderheden kan afschrikken

.187 .102 .052

13. Het opbouwen van een pedagogische relatie met cliënten uit een diverse doelgroep kost mij meer energie dan dat het me oplevert

-.033 -.018 -.242

14. Het is belangrijk om niet alleen een relatie op te bouwen met de cliënt zelf, maar ook met belangrijk personen uit de omgeving van de cliënt

.049 .050 .041

15. Ouders van etnische minderheden moeten hun manier van opvoeden zoveel mogelijk afstemmen op de Nederlandse cultuur

.165 -.163 .015

16. Ik heb geleerd om het pedagogisch handelen van stedelijke cliënten in te schatten, rekening houdend met de gewoonten en gebruiken van deze cliënten

.404 .069 -.020 17. Ik kan aspecten benoemen die bijdragen aan een veilige

opvoedomgeving .224 .132 .257

18 Ik ben bereid om mijn visie op een opvoedveilige omgeving aan te passen aan de normen, waarden en gebruiken van de ouders

-.054 .191 -.018

19. Ik ben op de hoogte van verschillende instanties in stedelijke omgevingen waar ik als pedagoog gebruik van kan maken

.583 .118 -.047 20. In een stedelijke omgeving is samenwerking met

professionals met een andere expertise onvermijdelijk en onmisbaar

.034 .201 -.031

21. Ik ken ‘vindplekken’ van moeilijk bereikbare groepen in

(22)

Item Factor

1 2 3

22. Ik ben op de hoogte van de vragen en problemen die er

spelen bij cliënten die wonen in een stad .729 .114 .194 23. Als een cliënt mijn advies niet haalbaar vindt, dan stel ik

mijn eisen naar beneden bij .180 .095 .231

24. Ik kan aspecten benoemen van behandelmethodieken die

niet geschikt zijn voor cliënten van een lage opleiding .218 -.060 .200 25. Ik weet hoe ik behandelmethodieken kritisch kan

evalueren op diversiteitsgevoeligheid .338 .196 .151 26. Ik weet hoe etniciteit en discriminatie invloed heeft op de

persoonlijkheid en hulpvragen van ouders .476 .226 -.033 27. Pedagogische hulpverlening moet zoveel mogelijk

identiek zijn voor iedere cliënt .040 .028 .014

28. Als pedagoog is het ook mijn taak om de praktische zaken

van de behandeling te regelen (vervoer voor de cliënt bvb) -.004 .028 .014 29. Ik weet wat de opleidingen SPH en MWD inhouden .494 .038 .285 30. Ik sta open voor de visies van studenten en professionals

op opvoeden en opgroeien met een andere (onderwijs)achtergrond dan ik

-.063 .241 .243

31. Ik kan goed functioneren in een team .135 .088 .578

Note. Factor ladingen > .30 zijn dikgedrukt

Definiëren van schalen

Door middel van een Principal Axis Factoring (PAF) is vastgesteld in welke mate de

vooraf bedachte schalen kennis, attitude en vaardigheden ook daadwerkelijk terug te zien zijn.

Naar aanleiding van deze resultaten, terug te vinden in tabel 1, zijn er binnen de VDPS drie

schalen geformeerd, na inhoudelijke beoordeling van de uitkomsten. Hierbij zijn 16 items

komen te vervallen, aangezien zij niet waren in te delen in een van deze drie schalen. De

eerste factor is de factor ‘Kennis van de stad’ en bevat 8 van de 11 kennis items die in de

vragenlijst zijn verweven. Daarnaast laadt deze factor hoog op 2 items die als ‘vaardigheid’

items zijn bedoeld. Deze items zijn samen genomen de schaal ‘Kennis over zichzelf als

professional en de stad’ en bevat items als: ‘Na mijn opleiding ben ik voldoende voorbereid

om als pedagoog in de stad aan de slag te gaan’ en ‘Ik heb voldoende kennis over

(23)

De tweede schaal laadt hoog op 4 van de 14 ‘attitude’ items, aangevuld met 1 ‘kennis’

item. Deze schaal geeft weer in hoeverre de student positieve attitudes heeft tegenover het

werken in een stedelijk diverse omgeving en zijn of haar eigen houding daarin, bijvoorbeeld

door item 1: ‘Na het afronden van mijn opleiding, ben ik van plan een baan te zoeken in een

stedelijke omgeving’ en item 9: ‘Ik ben nieuwsgierig en ik sta open voor denkbeelden van

cliënten die volledig ingaan tegen die ik zelf heb’.

Voor het formeren van de derde schaal is er een combinatie gemaakt tussen factor 3 en

4 die voort zijn gekomen uit de factoranalyse. Deze schaal bevat 4 ‘kennis’ items, 1 ‘attitude’

item en 2 ‘vaardigheid’ items. Na inhoudelijke beoordeling zijn deze factoren samengevoegd,

en vormen de schaal ‘oog voor de omgeving’. Deze schaal geeft een beeld in hoeverre de

student zich competent voelt om niet alleen met de cliënt zelf om te gaan, maar ook met

significante anderen in de omgeving van de cliënt. Voorbeelden van items van deze schaal

zijn item 8: ‘Vanuit mijn opleiding leer ik hulpvragen en opvoedproblemen van ouders vanuit

meerdere perspectieven te bekijken’ en item 14: ‘Het is belangrijk om niet alleen een relatie

op te bouwen met de cliënt zelf, maar ook met belangrijke personen uit de omgeving van de

cliënt’.

De schalen van de ACP zijn, ondanks dat ze sterk uit de factoranalyse zijn gekomen,

niet aangehouden. De ACP is ontwikkeld als één schaal, en is daarom ook in die staat

meegenomen in verdere analyse. De factoren waren inhoudelijk niet sterk genoeg om aparte

schalen te vormen. De ACP geeft in zijn totaliteit een beeld van het competentiegevoel van de

student op algemene competenties die verweven moeten zijn in de opleiding. Voorbeelden

van items van deze vragenlijst zijn: ‘Ik kan zowel vraaggericht als directief werken’ en ‘Ik

kan een complex verhaal overbrengen naar ouders’. De resultaten van de factoranalyse kunt u

(24)

Ook de VKK is, ondanks dat er meerdere schalen naar voren kwamen door de

factoranalyse, aangehouden als totale schaal zonder sub schalen. Kwalitatief waren de schalen

niet sterk genoeg om als sub schaal te worden aangehouden. De VKK geeft een beeld van het

competentiegevoel van de student op het gebied van (werken met) stedelijke diversiteit. Items

van deze vragenlijst zijn: ‘Ik heb als pedagoog concrete kennis over specifieke culturele

groepen’ en ‘Ik heb kennis van institutionele barrières voor allochtone cliënten’. Tenslotte is

ook de sociale wenselijkheidsvragenlijst als één geheel aangehouden, en geven deze vragen

een beeld in hoeverre de student de vragenlijst op een sociaal wenselijke manier heeft

ingevuld. De resultaten van de factoranalyse kunt u vinden in tabel 7, in de bijlage.

Psychometrische gegevens vragenlijsten

Tabel 2 laat de beschrijvende statistieken voor de VDPS met sub schalen en de ACP

en VKK zien. Zoals te zien is in de tabel zijn de gemiddelde scores op de vragenlijsten hoog

tot gemiddeld. Op de sociale wenselijkheidsvragen na zijn de scores weinig verspreid, met

gemiddelde maximumscores.

Betrouwbaarheid. Om de betrouwbaarheid van de VDPS, ACP en VKK in kaart te brengen is voor elke totale schaal een Cronbach’s alpha berekend. Item 23 en 27 van de

VDPS hadden een negatief effect op de hoogte van de alpha, en na inhoudelijke beoordeling

zijn deze items uit de VDPS geschrapt. De sociale wenselijkheidsvragen scoren een lage

(25)

Tabel 2

Beschrijvende statistieken & Cronbach’s alpha’s voor vragenlijsten VDPS, ACP & VKK

Variabele N M SD min-max Skewness Kurtosis Α N (items) VDPS Kennis van de stad 92 2.45 0.52 1.40-3.90 .455 .361 .809 10 Positieve attitude 92 1.68 0.43 1.00-2.60 .258 -.838 .637 5 Oog voor de omgeving 92 1.99 0.39 1.29-3.00 .297 -.337 .643 7 Totaal 92 2.33 0.30 1.53-3.00 -.092 -.075 .804 29 ACP Totaal 92 2.04 0.41 1.00-2.87 -.403 .149 .870 15 VKK Totaal 92 2.18 0.45 1.00-3.50 -.264 .714 .816 12 Sociale wenselijkheid 92 .60 0.21 0.00-1.00 .280 6

Note. VDPS = Vragenlijst Diversiteitscompetenties voor Pedagogen in de Stad; ACP = Algemeen

Competentieprofiel; VKK = Vragenlijst Knipscheer & Kleber

Validiteit. Convergente validiteit is vastgesteld door de totaalscores van de

vragenlijsten onderling met elkaar te correleren. Zoals te zien is in tabel 1.3 hangen de scores

op de sub schalen van de VDPS onderling sterk met elkaar samen, evenals de scores van de

sub schalen met de totaalscore op de VDPS. Wat hierbij opvalt, is dat de sub schaal ‘Kennis

van de stad’ zeer sterk de variantie verklaart op de totale score van de VDPS (r = .850). De

VDPS lijkt dus voor het grootste gedeelte iets te zeggen over het competentiegevoel op het

gebied van kennis van de student.

De vragenlijsten onderling hangen ook sterk samen, waarbij de ACP (r = .547) en de

VKK (r = .607) ieder een deel van de variantie op de VDPS verklaren. Opvallend is dat de

sociale wenselijkheidsvragen negatief correleren met de vragenlijsten de sub schalen, waarbij

enkele scores significant zijn (tabel 2). De discriminante validiteit wordt aangetoond door het

(26)

bevestigd het unieke aspect van de VDPS, omdat de variantie niet volledig is opgenomen in

de ACP en VKK.

Tabel 2

Correlatietabel voor de VDPS, ACP, VKK en Sociale wenselijkheid VDPS totaal VDPS kennis van de stad VDPS positieve attitude VDPS oog voor de omgeving ACP totaal VKK totaal VDPS totaal - VDPS kennis van de stad .850** - VDPS positieve attitude .662** .490** - VDPS oog voor de omgeving .727** .521** .531** - ACP totaal .547** .532** .311** .495** - VKK totaal .607** .541** .497** .433** .555* * - Sociale wenselijkheid -.229* -.188 -.059 -.240* -.240* -.111

Note. VDPS = Vragenlijst Diversiteitscompetenties voor Pedagogen in de Stad; ACP = Algemeen

Competentieprofiel; VKK = Vragenlijst Knipscheer & Kleber * p < .05 (2-tailed); ** p < .01 (2-tailed).

Deze resultaten wijzen op een voldoende betrouwbaarheid van de VKK, ACP, VDPS

totaalschaal en sub schalen. Ook zijn er sterke aanwijzingen dat de convergente en

discriminante validiteit van de VDPS voldoende zijn.

Competentiebeleving van studenten

Om een beeld te schetsen van het algemene competentiegevoel van de studenten op de

drie vragenlijsten, is er naar de gemiddelden gekeken op de totaalscores op de drie

vragenlijsten. De gemiddelden zijn ingedeeld in drie schalen, namelijk ‘bovengemiddeld’,

‘gemiddeld’ en ‘beneden gemiddeld’. Op de VDPS schatten studenten zich gemiddeld in (M =

(27)

aan zich ‘bovengemiddeld’ competent te voelen (M = 2.04, SD = .41). Ook op de VKK

rapporteren zij een bovengemiddeld competentiegevoel (M = 2.18, SD = .45).

Leeftijd en competentiegevoel

Leeftijd bleek niet significant samen te hangen met de scores op de vragenlijsten en

sub schalen (tabel 3). Deze resultaten indiceren dat leeftijd niet voorspelt of een student zich

meer minder competent voelt ten opzichte van het werken in stedelijke diversiteit.

Tabel 3

Correlatietabel tussen leeftijd, VDPS, ACP & VKK

Variabele VDPS tot ACP tot VKK tot M SD

Leeftijd .123 -.002 -.20 25.10 7.18

Note. Correlaties zijn weergegeven voor alle participanten (n = 92). VDPS = Vragenlijst

Diversiteitscompetenties voor Pedagogen in de Stad; ACP = Algemeen Competentieprofiel; VKK = Vragenlijst Knipscheer & Kleber

Leerjaar en competentiegevoel

Om te toetsen of het leerjaar van de studenten verband houdt met het gerapporteerde

competentiegevoel zijn de tweedejaars met de derdejaars studenten vergeleken. De vierdejaars

zijn inbegrepen bij de groep derdejaars, omdat de groep zelf te klein was om uitspraken over

te doen. De resultaten zijn terug te vinden in tabel 4. Voor de VDPS is de schaal ‘Oog voor de

omgeving’ significant verschillend voor tweede- en ouderejaars waarbij de ouderejaars

significant beter scoorden dan de tweedejaars. Dit wil zeggen dat de ouderejaars een hoger

competentiegevoel rapporteerden dan de tweedejaars wat betreft het betrekken van de

omgeving van de cliënt bij het hulpverleningsproces. Ook scoren ouderejaars significant beter

op de ACP totaalschaal. Dit wil zeggen dat ouderejaars een hoger competentiegevoel

(28)

Tabel 4

Mann-Whitney toets voor leerjaar en scores op VDPS, ACP en VKK

Tweedejaars Ouderejaars p N M min-max N M min-max VDPS Kennis van de stad 53 2.54 1.60-3.90 39 2.34 1.40-3.50 .069 Positieve attitude 53 1.72 1.20-2.60 39 1.64 1.00-2.60 .432 Oog voor de omgeving 53 2.05 1.29-2.86 39 1.90 1.29-3.00 .035* Totaal 53 2.38 1.77-3.00 39 2.28 1.53-2.93 .162 ACP totaal 53 2.15 1.00-2.87 39 1.90 1.07-2.87 .001* VKK totaal 53 2.22 1.00-2.92 39 2.12 1.00-3.50 .174 Note. VDPS = Vragenlijst Diversiteitscompetenties voor Pedagogen in de Stad; ACP = Algemeen

Competentieprofiel; VKK = Vragenlijst Knipscheer & Kleber; Ouderejaars zijn derde- en vierdejaars samen.

* p < .05 (2-tailed)

Soort opleiding en competentiegevoel

Om te toetsen of het soort opleiding verband houdt met het competentiegevoel van

studenten, is de verdeling in vol- en deeltijd vergeleken met de totaalschaal en sub schalen

van de VDPS. Er bleek er geen significant verschil te zijn tussen voltijd en deeltijd studenten

op het competentiegevoel zoals zij rapporteerden op de VDPS. Hetzelfde gold voor de ACP

en de VKK. De resultaten zijn terug te vinden in tabel 5.

Tabel 5

Mann-Whitney toets voor voltijd of deeltijd opleiding en scores op de VDPS, ACP en VKK

Voltijd Deeltijd N M min-max N M min-max p VDPS Kennis van de stad 60 2.41 1.40-3.80 32 2.53 1.60-3.90 .532 Positieve attitude 60 1.67 1.00-2.60 32 1.73 1.00-2.40 .535 Oog voor de omgeving 60 2.00 1.29-3.00 32 1.97 1.29-2.57 .833 Totaal 60 2.31 1.73-2.93 32 2.39 1.53-3.00 .315 ACP totaal 60 2.06 1.07-2.87 32 2.00 1.00-2.87 .678 VKK totaal 60 2.20 1.25-2.92 32 2.13 1.00-3.50 .469 Note. VDPS = Vragenlijst Diversiteitscompetenties voor Pedagogen in de Stad; ACP = Algemeen Competentieprofiel; VKK = Vragenlijst Knipscheer & Kleber; Ouderejaars zijn derde- en

vierdejaars samen. * p < .05 (2-tailed)

(29)

Resultaten interviews

Kennis, definitie van een stedelijk omgeving

‘Stedelijke diversiteit betekent een samenleving waar veel culturen wonen en elkaar

ontmoeten (..). Er is veel plaats voor mensen met een verschillende achtergrond en een andere afkomst. Cultuur is hetgeen wat hen met elkaar bindt’ (participant 1). Op de vraag om een definitie van stedelijke diversiteit te geven, noemden alle participanten als belangrijkste

kenmerk het bestaan van culturele en etnische verschillen in een stedelijke bevolking. De

meeste participanten (N=7) bedoelden daar verschillen in kinderen en ouders mee, een andere

participant had het voornamelijk over verschillen in eetgelegenheden en diversiteit aan

inwoners in één flatgebouw. Daarnaast werd stedelijke diversiteit getypeerd als verschillen in

leeftijden, economische posities van inwoners en verschillen in opleidingsniveau.

Kennis, problematiek in de stad

‘Ik denk dat met name de taal een probleem kan vormen. Zij begrijpen ons moeilijk en

wij vinden het lastig om hen te begrijpen, en hun opvoeding. Ik denk dat er daar nog een enorme burg te slaan is’ (pp1). Bij de vraag wat het globale beeld is van de participant over problematiek in de stad, kwamen de participanten met veel verschillende antwoorden. Wat de

studenten als voornaamste problematiek zagen, zijn de taalproblemen en –barrières voor

ouders en kinderen (N = 3), economische problematiek (N = 2), echtscheidingsproblematiek

(N = 1), discriminatie (N = 1) en overgewicht bij kinderen (N = 1). Een enkele participant had

geen globaal beeld overs stedelijke problematiek. De studenten gaven aan deze kennis voor

een deel uit de opleiding te hebben gehaald, maar dat zij dit vooral wisten uit praktijkervaring.

De meeste studenten (N = 5) gaven aan dat zij meer behoefte hadden aan kennis vanuit de

opleiding over specifieke doelgroepen: ‘Ik wilde dat ik meer was ondergedompeld in alle

(30)

achter bepaalde dingen mis, bijvoorbeeld de geschiedenis van een cultuur. Ik heb niet het idee dat ik voldoende weet’ (pp2). Zij gaven aan dat zij binnen stages soms voor onverwachte verassingen kwamen te staan, die zij vanuit hun opleiding mee hadden willen krijgen. ‘Het is

wel goed om te weten, want anders kan het raar zijn als een vrouw je amper een hand wil geven. Omdat dan te weten, dat het niks persoonlijks is maar dat het meer bij de cultuur past’ (pp4).

Attitude, werken in de stad

De meeste participanten (N = 7) staan positief tegenover het werken in een stedelijke

omgeving, en zien zich later in een dergelijke omgeving werkzaam zijn. Een andere

participant heeft nog geen zeker toekomstbeeld. De participanten die zich later in een

stedelijke omgeving zien werken, zien vooral een uitdaging in het werken in diversiteit. ‘Daar

[werken in de stad] zou ik zeker voor kiezen. Juist omdat de samenleving daarom vraagt (..). Als pedagoog kun je daar juist een schakel in zijn, in die verschillen en diversiteit. Het trekt me omdat ik daar echt kan leren (..)’ (pp1). Zij zijn verschillend in hoeverre zij zich ook voelen voorbereid in hun opleiding in een dergelijke omgeving. De antwoorden hierop

variëren van ‘Nee, echt niet’ tot ‘Ja, zeker!’. De meeste participanten geven aan vooral te

leren in de praktijk en dat de vooral stage-ervaring hen helpt om zich voor te bereiden op hun

toekomstig beroep als pedagoog.

Attitude, visie op eigen achtergrond

Aan de participanten is gevraagd in hoeverre zij hun eigen opvoeding en achtergrond

meenemen in de hulpverlener die ze zijn of gaan worden. De meeste participanten (N = 5)

gaven aan zich bewust te zijn van hun eigen opvoeding en achtergrond, en dat zij dit altijd

met zich meedragen. ‘Ik denk dat het vormt tot de persoon die ik ben. Ik kan me wel bewust

(31)

erg moeilijk.’ (pp4). ‘Ik denk dat je altijd wel dingen meeneemt van je eigen opvoeding. Bepaalde normen en waarden.’ (pp5). Andere participanten (N = 3) waren van mening dat zij hun eigen visie kunnen uitzetten tijdens de hulpverlening. ‘Ik denk dat ik mijn eigen visie wel

kan uitzetten, ik ben daar wel op getraind. Misschien dat je dat stuk eigenwijsheid toch altijd meeneemt, maar ik denk dat ik dat wel kan’ (pp1). Deze participanten gaven aan door hun opleiding in dermate zich bewust te zijn van hun eigen achtergrond, dat zij in de

hulpverlening zich neutraal kunnen opstellen. Wat duidelijk naar voren kwam in de interviews

is dat de studenten door hun opleiding veel worden aangezet tot reflectie over de eigen

denkwijze en handelen. Alle studenten gaven aan dit van zeer groot belang te vinden en

ervaren dit als meerwaarde aan hun opleiding.

Vaardigheden, omgaan met ouders

Om het competentiegevoel over de vaardigheden van de participanten in beeld te

brengen is hen de vraag gesteld hoe zij omgaan met de diversiteit aan ouders die er kan

bestaan in een stedelijke omgeving. De meeste participanten gaven aan dat in de omgang met

ouders het vooral belangrijk is om flexibel te zijn, een open houding te hebben en vooral mee

te gaan in de overtuigingen van ouders als dit niet schadelijk is voor het kind. ‘Vooral in het

begin ben je wel te gast, en kennen die mensen je niet. (..) Je hoort dan wel eens dingen waar je het niet mee eens bent, maar daar hoef je niet altijd iets van te zeggen vind ik’ (pp5). Deze mening werd door een aantal participanten wel tegengesproken: ‘Ik zou de ouder zeker

overtuigen van mijn idee, want ik heb wel een eigen visie’ (pp6). De participanten geven aan genoeg overtuigd genoeg te zijn van hun eigen vaardigheden om om te gaan met de stedelijke

ouder, maar geven aan zich daarnaast nog in een leerproces te bevinden. Het meest nuttig

vinden de participanten de praktijk ervaring, waardoor zij meer zicht krijgen op hun eigen

(32)

Vaardigheden, interprofessioneel samenwerken

Ten slotte is de participanten gevraagd hoe zij kunnen samenwerken in een team, en

hoe zij hun toekomstige baan zagen. 1 participant geeft aan zeker zelfstandig te willen

werken. De overige 7 zien zichzelf in een multidisciplinair team werken: ‘Ik zou liever in een

zo divers mogelijk team willen werken. Ik denk dat de stad heel divers is, dus dat mijn team daarop moet aanpassen, zodat we elke zaak vanuit meerder hoeken kunnen bekijken’ (pp6). Deze participanten geven aan dat ze het gevoel hebben dat ze in hun stage genoeg worden

voorbereid om te werken met professionals met een andere onderwijsachtergrond, omdat zij

in hun stages in aanraking komen met studenten van de PABO, MWD en SPH.

Conclusie en discussie

De bevindingen in deze studie wijzen erop dat de Vragenlijst Diversiteit voor

Pedagogen in de Stad (VDPS) een eerste aanzet is tot het in beeld brengen van de

competentiebeleving van studenten ten opzichte van het werken met stedelijke diversiteit. De

psychometrische gegevens die uit dit onderzoek naar voren komen zijn hoopvol wat betreft de

validiteit en betrouwbaarheid van deze nieuw ontwikkelde vragenlijst. De VDPS geeft een

beeld over hoe studenten de eigen competentie ervaren wat betreft het werken met een

diversiteit aan cliënten. De vragenlijst bevat drie sub schalen die (1) een beeld geeft van de

competentiebeleving van de student op het gebied van kennis over de stad, (2) de attitude van

de student ten opzichte van het werken met stedelijke diversiteit schetst en (3) laat zien in

hoeverre de student zich competent voelt om te werken in en met een diverse omgeving. Naar

aanleiding van de eerste gegevens van de VDPS en aanvullende interviews, kan er met

voorzichtigheid worden gesteld dat de studenten zich gemiddeld tot bovengemiddeld

(33)

Validiteit en betrouwbaarheid van de VDPS

Om een goed beeld te kunnen schetsen van de validiteit van de VDPS, zijn er twee

‘schaduw’ vragenlijsten ontwikkeld die tegelijk met de VDPS zijn afgenomen. Dit is een

vragenlijst op basis van het Algemeen Competentieprofiel voor Pedagogen ([ACP]; Landelijk

Opleidingsoverleg Pedagogiek, 2009) en een vragenlijst op basis van het diversiteitsprofiel

van Knipscheer en Kleber ([VKK]; Knipscheer & Kleber, 2004). De ACP is ontwikkeld om te

zien in hoeverre de VDPS algemene pedagogische competenties bevat, terwijl aan de hand

van de VKK kan worden vastgesteld in hoeverre algemene diversiteitscompetenties in de

VDPS terugkomen. Deze vragenlijsten lijken de VDPS voldoende te ondersteunen, aangezien

zij ieder gedeeltelijk de variantie van de VDPS verklaren. Er moet echter rekening mee

worden gehouden dat deze validiteit is vastgesteld met behulp van twee vragenlijsten die door

de onderzoeker zelf zijn samengesteld. Daarnaast is de vooraf bepaalde structuur slechts

gedeeltelijk terug te vinden in de resultaten op de uitgevoerde factoranalyse. Dit wil zeggen

dat bepaalde items die vooraf zijn bedoeld als ‘kennis’ items niet sterk genoeg laden op de

schaal ‘Kennis van de stad’, waardoor zij buiten deze sub schaal en buiten de VDPS worden

gelaten. Ook komt het voor dat items die vooraf bedoeld waren als ‘vaardigheid’ items nu zijn

inbegrepen in de sub schaal ‘Kennis van de stad’. Deze resultaten laten zien dat de structuur

van de VDPS mogelijkheden tot verbetering laat en er, met name op de sub schaal ‘Oog voor

omgeving’ informatie verloren is gegaan. De resultaten van de factoranalyse zijn mogelijk te

wijten aan gebrekkige formulering van de items, waardoor respondenten het niet goed hebben

begrepen.

Uit deze studie komen veelbelovende gegevens naar voren die wijzen op een

voldoende betrouwbaarheid van de VDPS. Zowel de totaalschaal als de sub schalen van de

VDPS wijzen hierop, en ook de ACP en de VKK tonen veelbelovende psychometrische

(34)

beeld van de betrouwbaarheid van de VDPS zullen er meerdere meetmomenten moeten

plaatsvinden, waardoor een test-hertest betrouwbaarheid kan worden vastgesteld. Daarnaast

zijn de betrouwbaarheidscijfers van de vragenlijsten hoog, maar vallen in de ‘acceptabele’ tot

‘goede’ range. Het doel is om de betrouwbaarheid van de VDPS te tillen naar de ‘excellente’

range, aangezien deze categorie het meest wenselijk is. Vooral de sub schalen van de VDPS,

die in de ‘goede’ range vallen, zullen in verder onderzoek dermate moeten worden verbeterd

dat de betrouwbaarheidscijfers hoger uitvallen.

Het in kaart brengen van competentiebeleving

Duidelijkheid over de psychometrische gegevens en de validiteit en betrouwbaarheid

van de VDPS moet worden onderzocht in vervolgonderzoek. Er zijn echter wel bronnen die

duiden op de barrières die er kunnen ontstaan als men de competentiebeleving van personen

in kaart wil brengen. Uit het onderzoek van Constantine en Ladany (2000) komt naar voren

dat vragenlijsten zoals de VDPS vatbaar kunnen zijn voor sociale wenselijkheid.

Respondenten claimen hierbij die eigenschappen waarvan zij denken dat deze door de

omgeving als positief worden gezien. In het onderzoek komt echter ook een meetinstrument

naar voren, de Multicultural Counseling Knowledge and Awareness Scale (MCKAS), die

geen significante correlaties laat zien met sociale wenselijkheid. Het is dus wel degelijk

mogelijk om een zelfrapportage instrument te ontwikkelen die niet of nauwelijks vatbaar lijkt

voor sociale wenselijkheid (Constantine & Ladany, 2000; Constantine, 2000). Er wordt echter

gewaarschuwd dat het doel van de sociale wenselijkheidsvragen in een instrument doorzichtig

kunnen zijn voor de respondenten (Sodowsky et al., 1998). Aangezien de sociale

wenselijkheidsvragen die zijn opgenomen in de VDPS niet betrouwbaar genoeg zijn

gebleken, kan op dit moment nog niet worden gezegd in hoeverre ook de VDPS wordt

(35)

vullen. De vragen moeten echter zo worden ontwikkeld dat zij niet doorzichtig zijn voor de

respondent, en kunnen wellicht gebaseerd worden op de vragen in de MCKAS.

Daarnaast moet er worden benadrukt dat de VDPS niet de daadwerkelijke

competenties in beeld brengt van de respondenten, maar enkel het beeld wat de respondent

heeft over zijn of haar vaardigheden. Naar aanleiding van het onderzoek van Worthington,

Mobley, Franks en Tan (2000) blijkt namelijk dat daadwerkelijk geobserveerde multiculturele

competenties niet significant samenhangen met de competenties die zijn aangegeven door

middel van zelfrapportage. Deze bevindingen zijn in lijn met eerder onderzoek (Ottavi,

Popedavis & Dings, 1994; Mobley, 1999) en moeten in het achterhoofd worden gehouden als

men de resultaten op de VDPS interpreteert.

Inhoudelijke interpretatie van de VDPS

Naar aanleiding van de resultaten op de VDPS en de achterliggende interviews, kan

men zeggen dat studenten zich over het algemeen gemiddeld tot bovengemiddeld competent

ervaren op het gebied van werken met stedelijke diversiteit. De resultaten op de VDPS zijn

daarnaast gedeeltelijk in lijn met de literatuur. Zo komt uit de VDPS naar voren dat de

competentiebeleving van studenten niet samenhangt met leeftijd, maar dat de

competentiebeleving op de ACP en de VDPS sub schaal ‘Oog voor de omgeving’ significant

toeneemt naar mate de studenten langer de opleiding volgen. Dit is in lijn is met eerder

onderzoek, waarbij werd gevonden dat leeftijd niet samenhangt met een toename op

multiculturele competentiebeleving (Chao, 2012), maar dat studenten die langer studeerden

wel een hoger competentiegevoel rapporteerden (Popedavis et al., 1995; Barden & Greene,

2015). Ook werd gevonden dat master studenten zich meer competent voelden dan studenten

die aan het begin van hun opleiding stonden (Sheu & Lent, 2007). Opvallend binnen deze

(36)

omgeving’ en de ACP. In eerder onderzoek wordt er ook een significante toename

geconstateerd op het competentiegevoel wat betreft kennis naar mate de respondent langer de

opleiding volgt (Barden & Greene, 2015). De resultaten van de VDPS laten geen significante

toename zien op de sub schaal ‘Kennis van de Stad’ als dit in verband wordt gebracht met

leerjaar. Een verklaring hiervoor kan zijn dat binnen de VDPS slechts twee groepen werden

vergeleken, waarbij derdejaars werden samengenomen met vierdejaars vanwege het kleine

aantal respondenten. In het onderzoek van Barden en Greene (2015) werden echter meer

verschillende jaren met elkaar vergeleken. Voor verder onderzoek zou het interessant zijn om

de respondenten met behulp van de VDPS tijdens hun opleiding te volgen, of een grotere

groep vierdejaars te vergelijken met eerste-, tweede- en derdejaars.

In deze studie is er binnen de ‘attituden’ van studenten onderzocht in hoeverre zij

bereid zijn om met een stedelijk diverse doelgroep te werken. Naar aanleiding van de

resultaten op de VDPS en de interviews kan met enige terughoudendheid worden

geconcludeerd dat studenten positief staan tegenover een stedelijk diverse werkomgeving. Zij

zien dit als een uitdagende werkplek en zouden er graag aan de slag gaan. De

terughoudendheid in deze conclusie is te rechtvaardigen, aangezien het vaststellen van de

attituden van een student zeer complex is. Dit deelgebied gaat vooral in op de persoonlijke

ontwikkeling en overtuiging van studenten en vereist een meer uitgebreide meting, waarbij

vragen over de persoonlijkheid worden meegenomen (Ranzijn, McConnochie & Nolan, 2009;

Torres-Rivera, Phan, Maddux, Wilbur & Garrett, 2001). De ontwikkeling van vaardigheden

en attituden hangt namelijk nauw samen met de persoonlijkheid van de student, en het is van

toegevoegde waarde om ook hiervan een beeld te schetsen in de studie (Torres-Rivera et al.,

2001). Een enkele sub schaal in de VDPS is waarschijnlijk onvoldoende om een volledig

(37)

Het in kaart brengen van deze persoonlijke ontwikkeling op het gebied van attituden

blijkt daarnaast in grote mate vatbaar voor de neiging om de items sociaal wenselijk in te

vullen (Constantine & Ladany, 2000; Constantine, et al., 2001). De eerste resultaten op de

VDPS wijzen op een grote bereidheid van studenten om aan de slag te gaan binnen stedelijke

diversiteit, maar dit zal in verdere metingen met behulp van aanvullende vragen over de

persoonlijkheid en sociale wenselijkheid verder moeten worden vastgesteld.

De competentiebeleving van studenten op het gebied van vaardigheden is uitgevraagd

op de sub schaal ‘Oog voor omgeving’ op de VDPS. Deze sub schaal vraagt uit in hoeverre de

student zich competent voelt om niet alleen met de cliënt samen te werken, maar ook met de

omgeving die bij deze cliënt hoort. De items op de VDPS zijn onvoldoende in staat gebleken

om alle vaardigheden die een stedelijk professional nodig heeft op te nemen en is daarom

teruggebracht tot ‘werken met de omgeving’. Bij verdere ontwikkeling van de VDPS zal er

meer aandacht moeten worden gegeven aan het opnemen van de vaardigheden van stedelijk

pedagogen in de VDPS. De resultaten van de VDPS zijn echter wel in lijn met eerder

onderzoek, namelijk dat studenten een bovengemiddeld competentiegevoel rapporteren op dit

gebied (Holcomb-McCoy & Myers, 1999). Vanuit de interviews wordt duidelijk dat studenten

met name in de praktijk veel van deze vaardigheden aanleren, wat ook is gevonden in eerder

onderzoek (Sodowsky et al., 1994; Lee & Richardson, 1991). Het volgen van lessen en

cursussen over stedelijke diversiteit en multi-culturaliteit alleen is niet genoeg om de

benodigde vaardigheden te ontwikkelen (Dickson & Jepsen, 2007), maar dit moet worden

aangevuld met praktische en klinische leermomenten (Hill, 2003; Vereen, Hill & McNeal,

2008). In dit onderzoek komt, vooral in de interviews, ook de toegevoegde waarde van

stage-ervaring naar voren en geeft studenten de kans om naast de theoretische kennis ook

praktijkkennis en ervaring op te doen. In de resultaten is te zien dat dat studenten die langer

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

mische centra, de druk op de economische ruimte die zich in deze gebieden manifesteert, zal de vraag naar ruimte voor economische activiteiten buiten het stedelijk

Het speerpunt Urban Management wil de komende jaren proberen een verschil in de stad te maken rondom drie grootstedelijke maatschappelijke thema’s: (1) sociaaleconomische

Woningen waarvoor reeds een stedelijke verbeteringspremie werd aangevraagd en uitbetaald in de periode juli 2015 tot en met december 2020 komen niet in aanmerking voor deze

Niet alleen werd de patriotse beweging gekenmerkt door een sterk militair karakter, ook het burgerschapsideaal van de patriotten was gebaseerd op de klassieke burger, die zich

Geef aan hoe tevreden je bent over de mate waarin jou de volgende algemene vaardigheden worden aange- leerd: &lt;1 t/m 5; 1=zeer ontevreden; 5=zeer tevreden; 6=n.v.t.&gt;.. a

Door het niet (tijdig) beschikbaar zijn van de benodigde gegevens kon niet vastgesteld worden dat één op de zes van de behandelde aangiften voor deze extra toetsing is aangeboden..

Hulpvraag: Hoeveel ruimte ervaar je voor het uiten van jouw emoties?. Heb je ruimte om keuzes te maken als het gaat over jouw

Vanwege uw veiligheid en/of een eventuele storing van het beeld vragen wij u dit formulier van te voren volledig in te vullen en in te leveren bij de medewerker van de