• No results found

Geslacht:

Opleidingsjaar (2e, 3e of 4e): Leeftijd:

Geef aan in hoeverre je het eens bent met de onderstaande stellingen. Geef zo eerlijk mogelijk antwoord, en denk niet te lang na over de stellingen.

Vraag

Mate van belangrijkheid

Helemaal

mee eens Mee eens Neutraal oneens Mee

Helemaal mee oneens 1. Na het afronden van mijn opleiding, ben ik van plan

een baan te zoeken in een stedelijke omgeving o o o o o

2. Na mijn opleiding ben ik voldoende voorbereid om

als pedagoog in de stad aan de slag te gaan o o o o o

3. Ik ben mij als toekomstig pedagoog bewust van mijn eigen culturele achtergrond, normen en waarden

en ik kan deze benoemen o o o o o

4. Ik verwacht dat het werken in stedelijke diversiteit

mij energie gaat geven o o o o o

5. Ik heb voldoende kennis over grootstedelijke

problematiek die er kan spelen in gezinnen o o o o o

6. Het opgroeien en opvoeden in een stedelijke omgeving heeft grote invloed op het soort hulpvraag

waar ouders zich mee aanmelden o o o o o

7. Ik ben sensitief voor de verschillen tussen ouders

en jongeren binnen één etnisch-culturele groep o o o o o

8. Vanuit mijn opleiding leer ik hulpvragen en opvoedproblemen van ouders vanuit meerdere

perspectieven te bekijken o o o o o

9. Ik ben nieuwsgierig en ik sta open voor

denkbeelden van cliënten die volledig ingaan tegen die

ik zelf heb o o o o o

10. Ik vind het belangrijk om altijd een open houding te hebben tegenover cliënten uit een diverse

doelgroep o o o o o

11. Ik heb respect voor eventuele religieuze

overtuigingen van mijn cliënten o o o o o

12. Vanuit mijn opleiding ben ik ervan op de hoogte dat een institutionele omgeving (kantoorruimte etc.)

cliënten van etnische minderheden kan afschrikken o o o o o

13. Het opbouwen van een pedagogische relatie met cliënten uit een diverse doelgroep kost mij meer

energie dan dat het me oplevert o o o o o

14. Het is belangrijk om niet alleen een relatie op te bouwen met de cliënt zelf, maar ook met belangrijk

personen uit de omgeving van de cliënt o o o o o

15. Ouders van etnische minderheden moeten hun manier van opvoeden zoveel mogelijk afstemmen op

de Nederlandse cultuur o o o o o

16. Ik heb geleerd om het pedagogisch handelen van stedelijke cliënten in te schatten, rekening houdend

met de gewoonten en gebruiken van deze cliënten o o o o o

17. Ik kan aspecten benoemen die bijdragen aan een

Helemaal mee eens

Mee

eens Neutraal Mee oneens

Helemaal mee oneens 18 Ik ben bereid om mijn visie op een opvoedveilige

omgeving aan te passen aan de normen, waarden en

gebruiken van de ouders o o o o o

19. Ik ben op de hoogte van verschillende instanties in stedelijke omgevingen waar ik als pedagoog gebruik

van kan maken o o o o o

20. In een stedelijke omgeving is samenwerking met professionals met een andere expertise onvermijdelijk

en onmisbaar o o o o o

21. Ik ken ‘vindplekken’ van moeilijk bereikbare

groepen in een stedelijke omgeving o o o o o

22. Ik ben op de hoogte van de vragen en problemen

die er spelen bij cliënten die wonen in een stad o o o o o

23. Als een cliënt mijn advies niet haalbaar vindt, dan

stel ik mijn eisen naar beneden bij o o o o o

24. Ik kan aspecten benoemen van

behandelmethodieken die niet geschikt zijn voor

cliënten van een lage opleiding o o o o o

25. Ik weet hoe ik behandelmethodieken kritisch kan

evalueren op diversiteitsgevoeligheid o o o o o

26. Ik weet hoe etniciteit en discriminatie invloed

heeft op de persoonlijkheid en hulpvragen van ouders o o o o o

27. Pedagogische hulpverlening moet zoveel mogelijk

identiek zijn voor iedere cliënt o o o o o

28. Als pedagoog is het ook mijn taak om de praktische zaken van de behandeling te regelen

(vervoer voor de cliënt bvb) o o o o o

29. Ik weet wat de opleidingen SPH en MWD inhouden o o o o o

30. Ik sta open voor de visies van studenten en professionals op opvoeden en opgroeien met een

andere (onderwijs)achtergrond dan ik o o o o o

31. Ik kan goed functioneren in een team o o o o o

Algemeen Competentieprofiel (ACP)

De volgende vragen gaan over hoe competent je je voelt. Baseer je antwoorden zoveel mogelijk op je stage- ervaring.

1. Ik kan opvoedingsvragen signaleren en analyseren o o o o o

2. Ik kan een pedagogische relatie aangaan met een

cliënt en deze onderhouden o o o o o

3. Ik ben in staat ontwikkelingskansen te creëren voor

kinderen o o o o o

4. Ik kan op basis van een analyse van

opvoedingsvragen van individuen of groepen, mensen

informeren en voorlichten o o o o o

5. Ik kan zowel vraaggericht als directief werken o o o o o

6. Ik kan reflecteren op mijn eigen handelen o o o o o

7. Ik kan een complex verhaal overbrengen naar

ouders o o o o o

8. Ik ben creatief in mijn werkwijze als een gezin de

doelstellingen niet dreigt te halen o o o o o

9. Ik ben in staat om de onderlinge omgang in het

gezin aan de orde te stellen o o o o o

10. Ik ben in staat om een veilige omgeving te creëren waarbij iedereen in het gezin zich durft te

11. Ik ben in staat contacten met andere professionals te leggen die nodig zijn bij de uitvoering van mijn

werk o o o o o

12. Ik pak nieuwe behandelmethodieken snel en

effectief op o o o o o

13. Ik kan ouders zowel positieve als negatieve

feedback geven op hun handelswijze o o o o o

14. Ik kan een leidende en sturende rol afwisselen o o o o o

15. Ik geef duidelijk aan wat ik van ouders en

jongeren verwacht o o o o o

Nog enkele vragen te gaan…

Vragenlijst naar aanleiding van Knipscheer en Kleber (VKK)

1. Ik ben mij als pedagoog bewust van de wijze

waarop mijn achtergrond mijn attitude beïnvloedt o o o o o

2. Ik voel me op mijn gemak met de verschillen die er bestaan tussen mij als pedagoog en de cliënt met

betrekking tot etniciteit, ras, cultuur en overtuigingen o o o o o

3. Ik heb als pedagoog kennis van de invloed in sociaal opzicht die ik als pedagoog kan hebben op een

allochtone cliënt o o o o o

4. Ik heb kennis over communicatie stijlen en de gevolgen daarvan op de behandeling, ook in non-

verbaal gedrag o o o o o

5. Ik ben actief op zoek naar mijn eigen raciale en

culturele identiteit en een niet-racistische houding o o o o o

6. Ik ben me bewust van stereotypering, negatieve emotionele reacties en vooroordelen ten opzichte van

allochtonen o o o o o

7. Ik heb als pedagoog concrete kennis over specifieke

culturele groepen o o o o o

8. Ik hou mijzelf op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen in de literatuur met betrekking tot

allochtonen in de pedagogische hulpverlening o o o o o

9. Ik heb respect voor religies en spirituele

overtuigingen, inheemse manieren van hulpverlening

en de bijbehorende netwerken o o o o o

10. Ik kan tweetaligheid waarderen en ik vind dat dit geen belemmering hoeft te zijn voor pedagogische

hulpverlening o o o o o

11. Ik heb kennis van institutionele barrières voor

allochtone cliënten o o o o o

12. Ik heb kennis van waarden, normen, familiestructuren en -hiërarchie van allochtone

cliënten o o o o o

Tot slot nog enkele vragen over je persoonlijkheid Mee eens Mee oneens

13. Ik ben makkelijk om mee samen te werken o o

14. Ik beledig andere mensen nooit o o

15. Als ik een fout maak, geef ik die altijd toe o o

16. Samenwerken geeft mij veel energie o o

17. Mijn zin doordrijven doe ik nooit o o

18. Ik vind het nooit vervelend om iets minder goed te

Bijlage 4. Algemeen Competentieprofiel Pedagogen (Landelijk Opleidingsoverleg

Pedagogiek, 2009)

I Ontwikkeling van het kind stimuleren

Focus Kind en jongeren

Kerntaak Professioneel mede-opvoeden en ontwikkeling stimuleren in dagelijkse zin

Competenties 1. signaleert en analyseert opvoedingsvragen, en oriënteert zich op de opvoedingssituatie

2. gaat een pedagogische relatie aan en onderhoudt deze

3. geeft vorm aan een pedagogisch klimaat dat ontwikkelingskansen biedt

II (Mede)-opvoeders ondersteunen bij opvoeding

Focus Ouders/opvoeders en mede-opvoeders/leerkrachten Kerntaak - opvoeders en mede-opvoeders ondersteunen om

kinderen en jongeren op te voeden in dagelijkse situaties

- begeleiding, ondersteuning en interventie bij problematische opvoedingssituatie

Competenties 4. informeert en verzorgt voorlichting / scholing, op basis van een analyse van opvoedingsvragen van individuen of groepen

5. adviseert over opvoedingsvragen en -problemen, zowel vraaggericht als directief, schat daarbij de haalbaarheid van de adviezen in, en verwijst waar nodig door naar specialistische hulpverlening 6. begeleidt en ondersteunt (mede-)opvoeders bij het creëren van (meer) ontwikkelingskansen, op basis van een analyse van het ontwikkelingsniveau van de kinderen en het pedagogisch handelen van de (mede-)opvoeders

op doelgroep en de opvoedingsvraag

8. zorgt als ‘verbindingspersoon’ voor toeleiding van kind en opvoeders naar specifieke

voorzieningen of specialistische hulpverlening III Voorwaarden scheppen voor opvoeding

Focus Instelingen met een pedagogische taak en de overheid

Kerntaak - voorwaarden scheppen voor ontwikkeling en opvoeding van kinderen en jongeren

- beleidsmatige sturing en advisering bij pedagogische problematiek

Competenties 9. signaleert pedagogische problematieken, doet nader onderzoek en vertaalt de uitkomsten naar pedagogisch beleid

10. initieert, implementeert en evalueert pedagogisch beleid/ jeugdbeleid (van zowel instellingen met een pedagogische taak als lokale en regionale overheid), en hanteert daarbij innovatieve werkwijzen

11. brengt inhoudelijke afstemming tot stand over de terreinen en grenzen van deskundigheden en instellingen heen, op het gebied van pedagogisch beleid en pedagogische interventie

Bijlage 5. Diversiteitsprofiel Knipscheer en Kleber (Knipscheer & Kleber, 2004)

Domein 'bewustzijn eigen culturele waarden en vooroordelen' Attitude

• De therapeut is zich bewust van de specifieke cultuur waaruit hij of zij zelf afkomstig is, zoals de cultuurgebonden normen, waarden en gewoonten die in de loop der eeuwen tot stand zijn gekomen.

• De therapeut is zich bewust van de wijze waarop die specifieke achtergrond de attitude beïnvloedt.

• De therapeut herkent de eigen grenzen aan competenties en expertise. Zo moeten hulpverleners durven toe te geven dat ze onmachtig kunnen zijn wanneer het (bepaalde) allochtonen betreft.

• De therapeut voelt zich op zijn gemak met verschillen die er bestaan tussen hulpverlener en cliënt met betrekking tot etniciteit, ras, cultuur en overtuigingen.

Kennis

• De therapeut heeft kennis over de eigen culturele achtergrond.

• De therapeut begrijpt hoe deze achtergrond de zienswijze van de hulpverlening op beleids-, opleidings- en hulpverlenersniveau beïnvloedt. Zo wordt (ab)normaliteit veelal bepaald volgens westerse maatstaven.

• De therapeut bezit kennis over hoe professionele (voor)oordelen (als discriminatie en stereotypering) over (ab)normaliteit in het proces van hulpverlening beïnvloedt worden. • De therapeut heeft kennis van de invloed in sociaal opzicht die de hulpverlener, als behorende tot de cultuur-dominante groep, kan hebben op de allochtone cliënt. • De therapeut heeft kennis over communicatie stijlen en de gevolgen daarvan binnen behandelingen. Ook non-verbale communicatie is van belang, dit vormt immers het merendeel van de communicatie.

Vaardigheden

• Het zoeken naar onderwijs, advies en training om het werken met allochtonen effectiever te maken.

houding.

Domein 'bewustzijn van de kijk op de wereld van cliënt' Attitude

• De therapeut is zich bewust van stereotypering, negatieve emotionele reacties en vooroordelen ten aanzien van allochtonen.

Kennis

• De therapeut heeft concrete kennis over specifieke culturele groepen.

• De therapeut begrijpt hoe ras, cultuur, etniciteit en context invloed hebben op persoonlijkheidsontwikkeling, beroepskeuzes en psychologische ziektebeelden.

• De therapeut heeft kennis van sociaal politieke invloeden. De therapeut maakt nota van culturele en sociaal-politieke factoren van de cliënt in het dossier. Daartoe behoort onder andere: aantal generaties in het land, opleidingsniveau, verandering van sociale status. Vaardigheden

• Niet alleen vanuit de GGz, maar ook op andere wijze (zoals in het persoonlijke leven) betrokken zijn bij allochtonen.

• Op de hoogte blijven van nieuwe ontwikkelingen in de literatuur met betrekking tot allochtonen in de GGz.

Domein 'op cultuur toegesneden interventiestrategieën' Attitude

• De therapeut heeft respect voor religies en spirituele overtuigingen (inclusief de bijbehorende

attributies en taboes) omdat deze het wereldbeeld, het psychosociaal functioneren en de uitingen van stress beïnvloeden.

• De therapeut heeft kennis van en respecteert de religieuze en/of spirituele normen en waarden van de cliënt en werkt, indien wenselijk, samen met “traditionele” hulpverleners. Tevens respecteert de therapeut inheemse manieren van hulpverlening en de bijbehorende netwerken.

• De therapeut waardeert tweetaligheid en ziet dat een andere taal geen belemmering hoeft te zijn voor de behandeling.

• De therapeut is op de hoogte van relevant onderzoek ten aanzien van de culturele groep van de cliënt en houdt rekening met beperkingen van testen en onderzoeksgegevens. Zo heeft de therapeut specifieke kennis van 'cultural bound disaeses', van vooroordelen in

onderzoeksmethoden en van interculturele diagnostiek, en houdt rekening met de culturele verklaring van de cliënt.

• De therapeut heeft kennis van institutionele barrières, zoals de bureaucratische rompslomp, de verzekeringsregelingen, gebrek aan taalvaardigheid, waardoor allochtonen moeilijk de GGz binnenstromen.

• De therapeut heeft kennis van waarden, normen, familiestructuren en hiërarchie, en

respecteert de rol van familie- en gemeenschapsstructuren. Hiertoe identificeert de therapeut (hulp)bronnen in de familie / gemeenschap. Ook is daarbij duidelijkheid over wie welke rol heeft belangrijk.

• De therapeut is zich bewust van discriminatie op landelijk, politiek niveau. De therapeut werkt aan het wegnemen van vooroordelen en discriminerende praktijken. Hiertoe (h)erkent de therapeut discriminerende praktijken die negatief zijn voor de cliënt.

Vaardigheden

• Het kunnen toepassen van meerdere therapievormen, en zien dat deze cultuurgebonden zijn. • Eventueel contact zoeken met traditionele of spirituele genezers.

• Institutionele interventies kunnen plegen, zoals bemiddelen bij problemen met werkgevers of de woningbouw.

• De therapeut communiceert zo mogelijk in de door de cliënt verzochte taal. Is dit niet mogelijk dan moeten hulpverleners met een vertaler werken of verwijzen naar een meertalige hulpverlener. De therapeut vermijdt te werken met tolken die een eigen belang hebben bij een vertaling.

• Traditionele diagnostische middelen toepassen op, en aanpassen aan, allochtonen.

• Verantwoordelijkheid nemen voor het voorlichten van allochtone cliënten met betrekking tot psychologische interventies en het therapeutisch proces. Hieronder wordt verstaan informatie over het proces van hulpverlening zoals de doelen van de therapie, de gehanteerde

werkwijze, de wederzijdse verwachtingen en vertrouwelijkheid.

therapeut houdt rekening met negatieve omgevingsfactoren. De therapeut probeert het welzijn van alle betrokkenen te verbeteren als er een conflict is tussen mensenrechten en culturele normen.

Bijlage 6. Interviewleidraad

Belangrijkste is: idee krijgen van het competentiegevoel van de student ten opzichte van diversiteitscompetenties. Hoe staat hij/zij erin, denkt hij/zij de stad aan te kunnen vanuit de opleiding?

Algemene vragen

- Welk studiejaar zit je?

- Kun je een korte omschrijving geven van de stage-ervaring die je tijdens je studie hebt opgedaan?

Thema’s:

- stedelijke diversiteit - omgaan met ouders - toekomstperspectief

- problemen in stedelijke diversiteit - interprofessioneel samenwerken - eigen visie

Stedelijke omgeving

- Kun je een omschrijving geven van wat de stedelijke diversiteit voor jou inhoudt? - Verwacht je ooit in zo’n omgeving werkzaam te zijn? Waarom wel, waarom niet? - Heb je het gevoel dat je gedurende je opleiding wordt voorbereid voor het werken

binnen een stedelijk diverse doelgroep? Kennis

- Heb je een beeld van welke problemen er in een stedelijke omgeving kunnen spelen? Kun je daar concrete voorbeelden van noemen?

- Leer je binnen je opleiding specifiek dingen over stedelijke cliënten? Zo ja, wat en zo nee, mis je dat?

- Heb je het gevoel dat je genoeg weet over specifieke culturele groepen binnen de samenleving? Krijg je dat mee vanuit je opleiding?

Attitude/cliënt gerichtheid

- Heb je wel eens te maken gehad met cliënten van een andere religie? Zo ja, merkte je daar iets van/hoe reageerde je erop? Zo nee, hoe zou je daarop reageren?

- Zoals in de vragenlijst ook al naar voren kwam, zou jij bereid zijn om je visie aan te passen aan religie of cultuur van een cliënt?

- Heb je het gevoel dat je om kan gaan met alle soorten cliënten? (dus ook holebi stellen, als dat nog niet genoemd is, of mensen met een lage SES).

Interprofessioneel samenwerken

- Heb je wel eens in een interprofessioneel team gewerkt tijdens een stage? Zo ja, hoe was dat? Zo nee, hoe sta je daar tegenover?

Eigen houding

- Heb je het gevoel dat je eigen achtergrond meespeelt in de soort hulpverlener die je bent/gaat worden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?