• No results found

De invloed van angst op het werkgeheugen en andere executieve functies bij jongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van angst op het werkgeheugen en andere executieve functies bij jongeren"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthese

De invloed van angst op het werkgeheugen en andere executieve functies bij jongeren

Naam: Sharmila Khoenkhoen Studentnummer: 5958245 Supervisor: mw. dr. M. Maric

Tweede begeleider: dhr. prof. dr. K.R. Ridderinkhof Afstudeerrichting: Klinische Ontwikkelingspsychologie

(2)

ABSTRACT

In dit onderzoek is de invloed van angst op het executief functioneren, met name op het visuo-spatiële werkgeheugen, van jongeren onderzocht. De mate van angst, angstdispositie, toestandsangst en negatieve faalangst zijn gemeten. Er is allereerst gekeken naar de samenhang tussen angstsymptomen volgens DSM en componenten van het executief functioneren: “inhibitie”, “cognitieve flexibiliteit” en “werkgeheugen”. Vervolgens is gekeken naar de invloeden van angstsymptomen volgens DSM, angstdispositie, toestandsangst en negatieve faalangst op het visuo-spatiële werkgeheugen.

Drieënnegentig leerlingen vulden de angstvragenlijsten en een vragenlijst om de executieve functies te screenen in. Negenendertig leerlingen deden mee aan een

computertaak die het visuo-spatiële werkgeheugen meet. Angstsymptomen volgens DSM leken negatieve invloed te hebben op “inhibitie”, “cognitieve flexibiliteit” en

“werkgeheugen”. Angstdispositie, toestandsangst en negatieve faalangst leken geen invloed te hebben op het visuo-spatiële werkgeheugen. Echter, hoewel niet significant, leek er wel een negatieve correlatie te zijn tussen het visuo-spatiële werkgeheugen en angst (angstsymptomen volgens DSM van angst, angstdispostie, toestandsangst en negatieve faalangst). Het bleek hoe hoger de mate van angst, hoe slechter de prestatie op de computertaak.

De bevindingen van dit onderzoek dragen bij aan de inzichten over de invloed van angst op het visuo-spatiële werkgeheugen en andere executieve functies en kunnen

handvatten bieden voor diagnostiek en interventies.

(3)

INHOUDSOPGAVE

ABSTRACT ... 2

1. Inleiding ... 4

2. Theoretische oriëntatie ... 5

2.1 Executief functioneren en het werkgeheugen ... 5

2.2 Angst ... 6

2.3 De invloed van angst op het executief functioneren en het werkgeheugen ... 8

2.4 Meetinstrument ... 10

2.5 Doel van het huidig onderzoek ... 10

2.6 Hypothesen en verwachtingen ... 11 3. Methode ... 12 3.1 Onderzoeksontwerp ... 12 3.2. Deelnemers ... 12 3.3 Materialen ... 12 3.4 Procedure ... 16 3.5 Statistische analyse ... 17 4. Resultaten ... 18 4.1 Data-inspectie ... 18 5. Discussie ... 23 Referentielijst ... 28 3

(4)

1. Inleiding

Angst is een normale, menselijke en zeer waardevolle emotie. Angst is een

verdedigingsmechanisme en daarom nuttig. Zodra mensen geconfronteerd worden met een bedreiging voor hun welzijn, zorgt angst ervoor dat ze reageren in een bepaalde staat van paraatheid en gespannenheid. Het zorgt voor een fight-or-flight reactie. Fight-or-flight reacties zijn reacties in angstige situaties waarbij personen verhoogd waakzaam en hyperalert kunnen reageren en verschillende opties analyseren (fight) of waarbij personen kunnen wegduiken of vluchten (flight) (Comer, 2008). De mate van angst of

gespannenheid is mild en van korte duur (Muris, 2010). Maar er zijn personen die een dusdanige mate van angst ervaren, dat ze hierdoor belemmerd worden in hun

functioneren. De angst die ze voelen is ernstig, niet realistisch (er is geen werkelijke dreiging), frequent, duurt lang en deze wordt ook makkelijk aangewakkerd. De angst die ze voelen gaat het gevoel van eigenwaarde, het gevoel van geluk en de dagelijkse

activiteiten beïnvloeden en belemmeren (Comer, 2008; Graham, 2005).

De mate waarin angst wordt ervaren en het soort angst dat wordt ervaren verandert naar mate kinderen en jongeren ouder worden. Ook zijn er verschillen tussen jongens en meisjes in de mate van ervaren angst en het soort angst. Wat leeftijd betreft, uit onderzoek blijkt dat separatieangst minder wordt als een kind ouder wordt (Crocetti, Hale, Fermani, Raaijmakers & Meeus, 2009). Gegeneraliseerde angstsymptomen lijken bij meisjes in de leeftijdsgroep van 13-14 jaar significant toe te nemen, terwijl deze bij jongens afnemen (Leikanger & Larsson, 2012; Hale, Klimstra, Wijsbroek, Raaijmakers, Muris, Van Hoof & Meeus, 2009). Aangaande sekseverschillen, meisjes hebben over het algemeen meer angsten dan jongens. Dit verschil is nog groter in de late adolescentie (Crocetti et al., 2009). In de adolescentie zien we ook vaak dat sociale angst meer wordt (Leikanger & Larsson, 2012), de angst voor een negatieve beoordeling door het andere geslacht.

Angstige jongeren zijn niet soepel in het bedenken van oplossingen, ze uiten zich weinig, zijn erg in zichzelf gekeerd en weinig actief, ze voelen zich onzeker, hebben weinig zelfvertrouwen, zijn snel ontmoedigd en accepteren hun eigen mogelijkheden niet (Van Lieshout, 2009). Deze angstige jongeren zijn tevens onrustig en hebben problemen

(5)

met concentratie (APA, 2000).) Angst heeft veel invloed op de schoolprestaties van jongeren. Jongeren met een hogere mate van angst doen er langer over om schooltaken uit te voeren (Hadwin, Brogan & Stevenson, 2005). Uit onderzoek (Diamantopoulou, Rydell, Thorell & Bohlin, 2007) komt naar voren dat slechte schoolprestaties en afwijkingen in het executief functioneren met elkaar lijken samen te hangen. In de

volgende paragrafen wordt de term “executief functioneren” verder uitgelegd en wordt er nader ingegaan op angst en de relatie tussen angst en het executief functioneren.

2. Theoretische oriëntatie 2.1 Executief functioneren en het werkgeheugen

De term “executief functioneren” wordt gebruikt om een aantal cognitieve processen te beschrijven, zoals doelgerichte controle over het eigen gedrag, emoties en gedachten (Prins, Dovis, Ponsioen & ten Brink, 2007). Deze doelgericht controle kost mentale inspanning (Prins et al., 2007).

Er zijn diverse modellen die cognitie beschrijven. Volgens het multistore model verkrijgen wij informatie uit de omgeving door waarneming door onze zintuigen. De informatie komt binnen in het systeem via een zogeheten sensory register. Vervolgens wordt deze informatie verwerkt: de informatie wordt getransformeerd tot een mentale representatie en dan geplaatst in een opslag, het korte termijn- of het werkgeheugen (Parke & Gauvain, 2009). Baddeley (1986) stelt in zijn muticomponent model dat het werkgeheugen bestaat uit drie componenten. Een centrale controlesysteem, het central executive, dat de diverse activiteiten van het werkgeheugen coördineert en een aantal ondergeschikte slave systemen aanstuurt. Twee van zulke slave systemen zijn de phonological loop en de visuo-spatial sketchpad. De systemen zorgen respectievelijk voor de bewerking en opslag van spraakgebaseerd materiaal en voor de verwerking van niet-verbale informatie en het creëren en het onderhouden van beelden (Baddeley, 1986). Wat betreft de functies van het central executive is er geen algemeen consensus. Een theorie die wel algemeen geaccepteerd is, is dat het central executive drie belangrijke functies heeft: 1. inhibitie, 2. het schakelen tussen taken en strategieën, 3. bijwerken van representaties in het werkgeheugen (Rose et al., 2011; Miyake, Friedman, Emerson, Witzki, Howerter, & Wager, 2000; Baddeley, 1986).

(6)

Figuur 1. Model van het werkgeheugen, Baddeley en Hitch 1974.

De term ‘werkgeheugen’ heeft betrekking op de tijdelijke opslag van informatie ten behoeve van andere cognitieve taken zoals lezen, het oplossen van problemen en leren (Baddeley, 1986). Het werkgeheugen heeft een beperkte capaciteit. De informatie die vastgehouden wordt in het werkgeheugen kan nieuwe informatie zijn, maar het kan ook informatie zijn die uit het lange termijngeheugen is gehaald (Goswami, 2008). Het werkgeheugen wordt ook gezien als de vaardigheid om taakgerichte informatie te onderhouden, te controleren en te manipuleren. Het werkgeheugen is gerelateerd aan schoolprestaties, afwijkingen kunnen leiden tot slechte prestaties op het gebied van lezen en wiskunde (Rose et al., 2011). Of tot belemmeringen voor een persoon om taken uit te voeren en doelen te bereiken. Bovendien wordt verondersteld dat bij jongeren met angststoornissen het werkgeheugen verzwakt is (Vance, Ferrin, Winther & Gomez, 2013).

2.2 Angst

Angst is de fysiologische reactie op gevaar en kent drie componenten (Verhulst, 1996a).

• Cognitief: in de vorm van een gevoel van angst, vrees of zorg in de vorm van een gedachte.

• Motorisch: bijvoorbeeld trillingen, overreageren of juist wegkruipen. • Fysiologisch: bijvoorbeeld een verhoogde hartslag, versneld ademhalen of

transpireren. Central Executive Phonological loop Visuo-spatial Sketchpad 6

(7)

Persoonlijkheidstheorieën stellen dat er twee vormen van angst zijn: toestandsangst en angstdispositie (Pacheco, Acosta, Callejas & Lupiáñez, 2010). Toestandangst is de emotionele reactie op een situatie die als bedreigend wordt ervaren of op de anticipatie van zo’n situatie. Angstdispositie heeft betrekking op de eigenschap om situaties als bedreigend te interpreteren en daar angstig op te reageren (met toestandsangst)

(www.nji.nl). Een angstige persoon maakt zich zorgen en hij zal daarom continu trachten strategieën te gebruiken die de effecten van angst verminderen. Hieruit volgt dat angst negatieve effecten kan hebben op het executief functioneren, het kan de cognitieve prestaties belemmeren, vooral als de taak complex is en aandacht vereist (Derakshan & Eysenck, 2009).

Wanneer angst de dagelijkse activiteiten gaat beïnvloeden en belemmeren, dan spreken we van een angststoornis (Comer, 2008; Graham, 2005). Onder angststoornissen vallen gegeneraliseerde angststoornis, fobieën, paniekstoornis en acute stressstoornis. In Nederland is de prevalentie van angststoornissen onder jongeren 10% (NJI, 2014), gegeneraliseerde angststoornis 3%, sociale fobie 1% - 2%, specifieke fobie en

paniekstoornis minder dan 1% (Wijsbroek, Hale, Raaijmakers & Muris, 2005) en acute stressstoornis 1,5% (Muris, 2010).

De criteria die gehanteerd worden om de diverse angststoornissen te classificeren zijn als volgt: gegeneraliseerde angststoornis houdt in dat de jongere gedurende minimaal zes maanden buitengewoon veel angst en zorgen heeft, moeite heeft om angst onder controle te krijgen en dat angst zorgt voor rusteloosheid, vermoeidheid, geïrriteerdheid,

spierspanning en slaaptekort (APA, 2000). Deze buitensporige angst en bezorgdheid gaan over een aantal gebeurtenissen of activiteiten, zoals schoolprestaties (Muris, 2010). Bij sociale angst heeft de jongere angst in een sociale situatie of in een situatie waarin prestaties geleverd moeten worden (APA, 2000). Een situatie waarin prestaties geleverd moeten worden, is het eindexamen voor scholieren. Volgens Nieuwenbroek (2006) hebben ruim 20% van alle eindexamenleerlingen last van examenvrees, een speciale vorm van faalangst. De prevalentie van faalangst op middelbare scholen is 12%

(www.faalangst.nl). Faalangst komt niet voor in het handboek van psychische stoornissen DSM-IV TR, het is een concept (Cohen de Lara-Kroon & van Efferen-Wiersma, 2009). Faalangst kan positief en negatief zijn. Bij positieve faalangst worden jongeren

(8)

gemotiveerd om te presteren, er is sprake van gezonde spanning of stress. Bij negatieve faalangst worden jongeren irrationeel bang voor mislukkingen. Er zijn diverse mogelijke oorzaken van negatieve faalangst, bijvoorbeeld negatieve ervaringen, zich niet

geaccepteerd voelen bij mislukken, te geringe stimulans of vervelende reacties van

leeftijdgenoten bij falen (Van Lieshout, 2009). En tot slot heeft bij een specifieke fobie de jongere aanhoudende angst voor een specifiek object of specifieke situatie (APA, 2000). Samenvattend kan gesteld worden dat angst lijkt te zorgen voor stress en belemmeringen in het dagelijks functioneren.

2.3 De invloed van angst op het executief functioneren en het werkgeheugen

De theoretische veronderstelling is dat angst en executief functioneren met elkaar lijken samen te hangen. Er zijn diverse theorieën die de onderlinge samenhang zouden kunnen verklaren. Volgens de cognitive interference theory van Sarason (1988) zou bij het ervaren van angst sprake zijn van gedachten die niet relevant zijn voor de taak. Deze niet-relevante gedachten zouden de cognitieve prestaties beïnvloeden, omdat ze ervoor zorgen dat er minder aandacht overblijft voor de taak die verricht moet worden. Volgens Sarason (1988) lijken de prestaties van een persoon te worden beïnvloed door de mate van angst die hij ervaart in bepaalde situaties. Eysenck en Calvo (1992) spreken dit tegen in hun processing efficiency theory. Volgens Eysenck en Calvo (1992) zou angst meer invloed hebben op informatieverwerking dan op prestaties. Personen met zorgelijke gedachten zouden meer gemotiveerd zijn om nadelige effecten van angst op de efficiëntie van informatieverwerking te verminderen. Zij lijken deze nadelige effecten te

compenseren door extra processen ter ondersteuning in te schakelen. Indien er geen extra processen beschikbaar zijn, gaat dit ten koste van de efficiëntie van

informatieverwerking. Daarom lijkt angst dus meer invloed te hebben op

informatieverwerking dan op prestaties. Daarnaast stellen Eysenck en Calvo (1992) dat niet-relevante processen invloed lijken te hebben op het functioneren van het

werkgeheugen. Deze niet-relevante processen lijken invloed te hebben op het central executive en op het functioneren van de phonological loop. Dit lijkt erin te resulteren dat angstige personen zwakkere prestaties laten zien in situaties waarin hoge eisen worden gesteld aan het central executive.

(9)

Eysenck, Derakshan, Santos en Calvo (2007) werken dit gegeven verder uit in hun attentional control theory. Deze theorie vindt zijn oorsprong in de algemeen

geaccepteerde veronderstelling dat het central executive drie belangrijke functies heeft: 1. inhibitie, 2. het schakelen tussen taken en strategieën, 3. bijwerken van representaties in het werkgeheugen (Baddeley, 1986; Miyake et al., 2001; Miyake et al., 2000; Rose et al., 2011). Eysenck et al. (2007) stellen dat inhibitie en het wisselen tussen taken controle van aandacht vereisen. Angst zou de controle van aandacht verzwakken, derhalve zouden volgens Eysenck et al. (2007) de nadelige effecten van angst het grootst zijn voor de twee functies van het central executive die gerelateerd zijn aan aandacht: inhibitie en wisselen tussen taken. Angst zou ervoor zorgen dat er meer aandacht is voor niet-relevante

informatie, waardoor er minder aandacht is voor de taak. Angst zou dus invloed hebben op prestaties, als gevolg van negative effecten op aandacht.

De bevindingen van Lavric et al. (2003) lijken de attentional control theory te ondersteunen. Lavric et al. (2003) hebben de invloed van angst op prestaties reeds eerder uitgewerkt in een onderzoek waarbij de suggestie werd gewekt dat de deelnemers een shock zouden krijgen. De gedachte aan de te verwachten shock leidde tot grotere tekorten in werkgeheugencapaciteit. Volgens Lavric et al. (2003) zou angst invloed hebben op het mechanisme waar ook het visuo-spatiële werkgeheugen op vertrouwt. In visuospatiële werkgeheugentaken lijken de aangeboden stimuli meteen, zonder hercodering, te worden opgeslagen. Dit kan betekenen dat er een verhoogde vraag om aandacht door het

visuospatiële werkgeheugen ontstaat (Lavric et al., 2003).

Samenvattend kan worden gesteld dat de relatie tussen angst en executief functioneren belangrijk lijkt te zijn. Componenten van het executief functioneren lijken belemmerd te worden door angst (Derakshan & Eysenck, 2009; Eysenck et al., 2007). Ook de relatie tussen angst en het visuo-spatiële werkgeheugen lijkt belangrijk te zijn. Onderzoek lijkt aan te tonen dat het werkgeheugen bij jongeren met angststoornissen verzwakt is (Vance et al., 2013). Li, Chan en Luo (2010) tonen aan dat personen met een angststoornis een tekortkoming lijken te hebben in hun werkgeheugen. Met name het visuo-spatiële werkgeheugen zou meer kwetsbaar zijn als gevolg van de invloed van angst.

(10)

2.4 Meetinstrument

Uit voorgaande paragraaf lijkt sprake te zijn van een samenhang tussen angst en executief functioneren. Onderzoekers geven aan dat een verzwakt visuo-spatieel

werkgeheugen een rol lijkt te spelen (Li et al., 2010; Vance et al., 2013).

Echter, ondanks dat de diverse onderzoeken een samenhang tussen angst en het executief functioneren aantonen, is het onderzoekers niet gelukt om eenduidige resultaten te vinden over de rol van het visuo-spatiële werkgeheugen. Een reden hiervoor kan mogelijk worden toegeschreven aan de gebruikte meetinstrumenten. Het is mogelijk dat de gebruikte taak of meetinstrument geen beroep doen op het visuo-spatiële

werkgeheugen. Quesada, Wiemers, Schoofs en Wolf (2012) hebben in hun onderzoek om de invloed van stress op het geheugen en het werkgeheugen te meten, gebruiktgemaakt van diverse instrumenten, waaronder de memory card game. Zij hebben significante resultaten gevonden op de geheugentaken, maar zij hebben geen effecten gezien op het visuo-spatiële werkgeheugen. Owen, Stevenson, Norgate en Hadwin (2008) hebben de mogelijkeid dat de relatie tussen angst en schoolprestaties worden gemediëerd door het werkgeheugen onderzocht. Hiervoor hebben zij gebruikgemaakt van de backward digit recall taak. Owen et al., (2008) hebben significante resultaten gevonden voor een relatie tussen angst en het verbaal werkgeheugen, maar geen significante resultaten voor het visuo-spatiële werkgeheugen.

Dovis, Van der Oord, Wiers en Prins (2013, 2012) hebben in een tweetal

onderzoeken gekeken naar de werking van het visuo-spatiële werkgeheugen van kinderen met ADHD. Hierbij hebben ze gebruikgemaakt van de Chessboard-taak (Dovis et al., 2013, 2013). De nieuwe taak is ontwikkeld om de vaardigheid te meten die visueel-spatiële taak-relevante informatie lijkt te onderhouden, te bewerken en te reorganiseren (Dovis et al., 2012).

2.5 Doel van het huidig onderzoek

Angst heeft veel invloed op de schoolprestaties van jongeren. In dit onderzoek wordt de invloed van angst op het executief functioneren, met name op het visuo-spatiële werkgeheugen, van jongeren nader bekeken. Mocht blijken dat angst van invloed is op het executief functioneren en specifiek op het visuo-spatiële werkgeheugen, dan zou dit

(11)

niet alleen gevolgen hebben voor de diagnostiek, maar ook voor de interventies om executief functioneren en het werkgeheugen bij angstige personen te trainen. In dit onderzoek zal gebruikgemaakt worden van de de Chessboard-taak, omdat dit nieuwe meetinstrument zich specifiek richt op het visuo-spatiële werkgeheugen (Dovis et al., 2012). Naast een meting naar de mate van angst, zullen ook de volgende angsten worden gemeten: angstdispositie, toestandsangst en negatieve faalangst. Er wordt allereerst gekeken naar de samenhang tussen angstsymptomen volgens DSM en executief

functioneren. Vervolgens wordt gekeken naar de invloed van angstsymptomen volgens DSM op het visuo-spatiële werkgeheugen. En tot slot wordt gekeken naar de invloeden van respectievelijk angstdispositie, toestandsangst en negatieve faalangst op het visuo-spatiële werkgeheugen.

2.6 Hypothesen en verwachtingen

Hypothese 1. Angstsymptomen volgens DSM zijn van invloed op het executief functioneren zoals gemeten met vragenlijsten. Inhibitie, het schakelen tussen taken en strategieën en het bijwerken van representaties in het werkgeheugen zijn de drie

belangrijkste componenten van executief functioneren (Baddeley, 1986; Miyake et al., 2001; Miyake et al., 2000; Rose et al., 2011). Hieruit volgt de verwachting dat bij angst tekorten voorkomen in het executief functioneren en dit terug te zien zal zijn in

afwijkingen op deze componenten van het executief functioneren: inhibitie, cognitieve flexibiliteit en werkgeheugen.

Hypothese 2. Angstdispositie is van invloed op het visuo-spatiële werkgeheugen zoals gemeten met een computertaak. Uit onderzoek lijken personen met angstdispositie tekortkomingen te hebben in hun visuo-spatieel werkgeheugen (Pacheco-Unguetti et al., 2010). Hieruit volgt de verwachting dat een hoge mate van angstdispositie zorgt voor lage scores op de computertaak die het visuo-spatiële werkgeheugen meet.

Hypothese 3. Toestandsangst is van invloed op het visuo-spatiële werkgeheugen zoals gemeten met een computertaak. Uit onderzoek zou blijken dat het visuo-spatiële werkgeheugen kwetsbaar zou zijn als gevolg van de invloed van angst (Li et al., 2010). Hieruit volgt de verwachting dat een hoge mate van toestandsangst zorgt voor lage scores op de computertaak die het visuo-spatiële werkgeheugen meet.

(12)

Hypothese 4. Tussen de 10 en 13% van alle jongeren tussen de 12 en 14 jaar heeft last van faalangst, 24% van alle eindexamenjongeren heeft last van examenvrees (Van Lieshout, 2009). Faalangst is een vorm van angst. En angst zorgt voor een verminderde werking van het werkgeheugen (Hadwin et al., 2005). Hieruit volgt de verwachting dat een hoge mate van negatieve faalangst zorgt voor lage scores op de computertaak die het visuo-spatiële werkgeheugen meet.

3. Methode 3.1 Onderzoeksontwerp

Het huidige onderzoek is een cross-sectioneel onderzoek en is onderdeel van een lopend onderzoek. In een cross-sectioneel onderzoek worden variabelen niet

gemanipuleerd, maar worden kenmerken die reeds aanwezig zijn in verschillende deelnemers op bepaalde tijden beschreven (Field, 2009).

3.2. Deelnemers

Aan dit onderzoek hebben totaal 93 leerlingen deelgenomen. Negenenzeventig leerlingen kwamen uit Noord-Holland, 14 leerlingen uit Flevoland. Negenentwintig leerlingen volgden onderwijs op het VMBO, 64 leerlingen volgden onderwijs op het HAVO/VWO. De leerlingen waren tussen de 12 en 16 jaar oud (M = 13.59, SD = .84). In totaal deden er 56 (60,2%) jongens en 37 (39,8%) meisjes mee aan het onderzoek. Aan het tweede deel van het onderzoek hebben 39 van de 93 leerlingen deelgenomen.

Vijfendertig leerlingen kwamen uit Noord-Holland, 14 leerlingen uit Flevoland. In totaal deden er 22 (56,4%) jongens en 17 (43,6%) meisjes mee. De leerlingen waren tussen de 12 en 16 jaar oud (M = 13.62, SD = 1.09). Vijfentwintig leerlingen volgden onderwijs op het HAVO/VWO, 14 leerlingen op het VMBO. Alle leerlingen zijn geboren in

Nederland. Voorafgaand aan het onderzoek hebben zowel de ouders als de leerlingen hun toestemming gegeven door middel van een actieve consent.

3.3 Materialen

Voor dit onderzoek werd gebruikgemaakt van vragenlijsten en een computertaak om de onafhankelijke en afhankelijke variabelen te operationaliseren. Er werd

(13)

gebruiktgemaakt van een viertal angst-vragenlijst om de mate van angst te meten. De executieve functies werden gemeten met een executieve functies-vragenlijst. Het visuo-spatiële werkgeheugen werd gemeten door de afname van een computertaak.

Meten van angst

Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders-NL

De Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders-NL (SCARED-NL, 2007) is ontwikkeld om angstklachten te meten bij kinderen en adolescenten. De SCARED-NL is ontwikkeld in de context van het DSM-classificatiesysteem

(www.boomtestuitgevers.nl). De vragenlijst bestaat uit 69 items verdeeld over negen subschalen: Separatieangststoornis, Paniekstoornis, Specifieke fobie, Sociale fobie, Obessief-compulsievestoornis, Posttraumatische- en acute stressstoornis,

Gegeneraliseerde angststoornis. De items bestaan uit stellingen over bang-zijn. Voorbeelditem: ‘Als ik bang ben, voel ik me duizelig.’ De cliënt kiest uit drie

antwoordmogelijkheden: ‘nooit of bijna nooit', ‘soms' of ‘vaak'. De antwoorden worden respectievelijk als 0, 1 en 2 gescoord. De totaalscore en de subschaalscores worden berekend door de scores op de relevante items bij elkaar op te tellen. De scores worden voorzien van de classificaties laag, normaal, verhoogd en risico. De SCARED-NL is in 2007 beoordeeld door de Cotan. De uitgangspunten bij de testconstructie, kwaliteit van het testmateriaal en begripsvaliditeit kregen de beoordeling ‘goed’. De kwaliteit van de handleiding, betrouwbaarheid en criteriumvaliditeit kregen de beoordeling ‘voldoende’. De normen kregen de beoordeling ‘onvoldoende’, omdat ze niet representatief zijn en/of de representativiteit niet te beoordelen is (www.cotandocumentatie.nl). Er is gekozen voor de SCARED, omdat deze wordt beschouwd als één van de beste multidimensionele vragenlijsten om angststoornissen te screenen.

Zelfbeoordelingsvragenlijst voor Kinderen

De Zelfbeoordelingsvragenlijst voor Kinderen (ZBV-K, 1973) meet toestandsangst (ZBV-K versie Nu) en angstdispositie (ZBV-K versie Algemeen). Toestandsangst meet angst die op het moment van het invullen wordt beleefd, bijvoorbeeld ‘erg rustig’, ‘rustig’ of ‘niet rustig’ en leveren respectievelijk 3, 2 en 1 punten op. Angstdispositie meet angst in het algemeen. Voorbeelditem angstdispositie: ‘Ik raak thuis van streek.’ De antwoorden zijn op een driepuntsschaal: ‘bijna nooit’, ‘soms’ of ‘vaak’ en leveren

(14)

respectievelijk 0, 1 en 2 punten op. De totaalscore wordt berekend door de afzonderlijke scores op te tellen, minimumscore is 20 en maximumscore is 60. De ZBV-K is in 1992 door de Cotan beoordeeld. De uitgangspunten bij de testconstructie en kwaliteit van het testmateriaal kregen de beoordeling ‘goed’. De normen en criteriumvaliditeit kregen de beoordeling ‘onvoldoende’. De normen zijn verouderd, waardoor ze niet meer bruikbaar zouden zijn (www.cotandocumentatie.nl). De kwaliteit van de ZBV-K is in 2000 door de Cotan beoordeeld (www.nji.nl).

Prestatie Motivatie Test voor Kinderen-2

De Prestatie Motivatie Test voor Kinderen-2 (PMTK-2, 2011). De PMT-K-2 is de volledig herziene versie van de PMT-K. De persoonlijkheidsvragenlijst bestaat uit 89 vragen die niet ‘af’ zijn met meervoudige antwoordvorm, verdeeld over vier subschalen: Prestatiemotivatie (34 items), Negatieve Faalangst (14 items), Positieve faalangst (18 items) en Sociale Wenselijkheid (23 items). Van deze vragenlijst worden alleen de

vragen uit de subschaal Negatieve Faalangst afgenomen. Voorbeelditem: ‘als ik een beurt krijg voor de klas, heb ik…’. Antwoordmogelijkheden: ‘vaak last van een bonzend hart’, ‘soms last van een bonzend hart’ en ‘nooit last van een bonzend hart’. De jongere kiest het antwoord dat op hem/haar het meest van toepassing is. Scoring vindt plaats met behulp van een sleutel (www.pearssonclinical.nl). De PMT-K 2 is in 2011 door de Cotan beoordeeld. De kwaliteit van het testmateriaal, de kwaliteit van de handleiding, de normen en de betrouwbaarheid hebben de beoordeling ‘goed’ gekregen. De uitgangspunten bij de testconstructie en begripsvaliditeit hebben de beoordeling ‘voldoende’ gekregen. De criteriumvaliditeit is ‘onvoldoende’, omdat er te weinig onderzoek naar is verricht (www.cotandocumentatie.nl).

Screenen van executieve functies

BRIEF - Executieve Functies Gedragsvragenlijst

De BRIEF (2013) is de Nederlandse bewerking van de Amerikaanse Behavior Rating Inventory of Executive Function van Gioia, Isquith, Guy en Kenworthy. Met behulp van de BRIEF kunnen executieve functies op gedragsniveau in kaart worden gebracht. De BRIEF zelfrapportage voor adolescenten bestaat uit 68 beschrijvingen van uiteenlopende gedragingen met betrekking tot executieve functies. Deze gedragsbeschrijvingen zijn onderverdeeld in acht klinische schalen: Inhibitie, Cognitieve flexibiliteit,

(15)

Emotieregulatie, Initiatief nemen, Werkgeheugen, Plannen en organiseren, Ordelijkheid en netheid en Gedragsevaluatie. Voorbeelditem: ‘Heeft moeite een rem te zetten op zijn/haar gedrag’. Er zijn drie antwoordmogelijkheden: ‘nooit, ‘soms' of ‘vaak'. De antwoorden worden respectievelijk als 1, 2 en 3 gescoord (www.hogrefe.nl). Ruwe schaalscores worden omgezet naar T-scores. Voor alle schalen geldt dat T-scores die hoger zijn dan 65 duiden op potentiële klinische significantie. De BRIEF wordt in 2013 door de Cotan (her)beoordeeld (www.cotandocumentatie.nl).

Meten van werkgeheugen Chessboard-taak

De Chessboard-taak is een meetinstrument voor het werkgeheugen dat recentelijk is ontwikkeld. Het meetinstrument is gebaseerd op twee werkgeheugen taken: de Corsi Block Tapping Task en de subtest Cijfers en Letters Nazeggen uit de Wechsler Adult Intelligence Scale (Dovis, S., Van der Oord, S., Wiers, R.W., & Prins, P.J.M., 2012). De taak meet de vaardigheid om visueel-spatiële informatie die relevant is voor de taak zowel te onderhouden als te bewerken/reorganiseren. Op een computerscherm worden in vier verticale en vier horizontale rijen 16 vierkantjes vertoond, deze vierkantjes zijn blauw en groen. De vierkantjes lichten gedurende 900 ms willekeurig op met een interval van 500 ms. De deelnemer dient de volgorde van oplichten te onthouden. De deelnemer dient vervolgens de vierkantjes in de volgorde van oplichten aan te klikken, waarbij de deelnemers eerst de groene vierkantjes moet aanklikken en daarna de blauwe (zie figuur 2.). De eerste trial bestaat uit een reeks van twee stimuli. De taak is adaptief. Na twee correcte responses wordt de reeks aangevuld met één stimulus. Na twee foutieve

responses wordt de reeks verminderd met één stimulus. Trials 1 tot en met 12 zijn nodig om een optimaal moeilijksheidgraad van de deelnemer te bereiken, deze tellen niet mee in de berekening van de score. Voor de scoring wordt het gemiddelde van trials 13 tot en met 30 berekend (Dovis et al., 2012). De Chessboard-taak is nog niet beoordeeld door Cotan, maar is in eerder onderzoek ingezet om het visuo-spatiële werkgeheugen bij kinderen met ADHD te meten (Dovis et al., 2013; Dovis et al., 2012).

(16)

Figuur 2. Chessboard-taak, Dovis, Van der Oord, Wiers & Prins, 2012

3.4 Procedure

Het onderzoeksvoorstel is goedgekeurd door de commissie van ethiek van de Universiteit van Amsterdam. Leerlingen in de leeftijdsgroep 12 – 16 jaar werden benaderd met het verzoek om deel te nemen aan dit onderzoek. In brieven aan school, ouders en leerlingen werd de opzet van het onderzoek uitgelegd en kregen zij informatie over het anoniem verwerken van de data. Tevens werd uitgelegd dat zij hun toestemming te allen tijde mochten intrekken.

De leerlingen voor wie toestemming was ontvangen, vulden onder begeleiding van onderzoeker klassikaal de vragenlijsten in. De vragenlijsten zijn aangeboden in de vorm van een boekje. Het boekje bestond uit: 1. een informatiebrief aan de leerlingen met een aangehecht toestemmingsformulier waarmee zij konden aangeven dat zij vrijwillig deelnamen aan het onderzoek. 2. een algemene vragenlijst. Deze algemene vragenlijst inventariseerde demografische gegevens van de leerlingen, zoals geslacht, geboortedatum en opleidingsniveau. 3. de BRIEF. 4. de SCARED. 5. de ZBV-K. 6. de PMT-K. Van de ZBV-K werden de Algemene versie en de Nu versie afgenomen. Van de PMT-K werden alleen de vragen van de subschaal Negatieve Faalangst afgenomen. De plaats van de BRIEF was verschillend om een vertekend beeld als gevolg van bijvoorbeeld verveling te vermijden, oftewel counterbalancing (Field, 2009). Vervolgens werden er leerlingen geselecteerd voor deelname aan de Chessboard-taak. Deze taak werd individueel op een laptop afgenomen in een aparte ruimte. Voorafgaand aan de Chessboard-taak is aan 14 leerlingen de vragenlijst “computerervaring” mondeling afgenomen door onderzoeker. De vragen inventariseren of de leerling computerspellen speelt, of de leerling een

(17)

computer heeft, welke (spel)computers deze zijn, hoeveel dagen per week de leerling speelt en hoeveel uur de leerling op zo’n dag dan speelt.

De instructie voor de Chessboard-taak werd gegeven volgens richtlijnen van het onderzoek van Dovis et al. (2011). Het invullen van de vragenlijsten door de leerlingen nam ongeveer 45 minuten in beslag. Het uitvoeren van de Chessboard-taak nam

ongeveer 10 minuten in beslag. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de scholen waar de deelnemers geworven werden. Veertien leerlingen in Flevoland hebben het onderzoek gedaan bij onderzoeker thuis in een afgesloten, prikkelarme omgeving. De leerlingen uit Noord-Holland ontvingen geen beloning voor hun deelname. De leerlingen uit Flevoland hebben na afloop van het onderzoek een klein presentje ontvangen als dank voor hun deelname.

3.5 Statistische analyse

Er werden drie Multipele Regressie-analyses uitgevoerd om hypothese 1 te toetsen: angstsymptomen volgens DSM zijn van invloed op de componenten inhibitie, cognitieve flexibiliteit en werkgeheugen van het executief functioneren. De afhankelijke variabelen zijn respectievelijk de subschalen inhibitie, cognitieve flexibiliteit en

werkgeheugen van de BRIEF-vragenlijst. De scores op de SCARED-vragenlijst, de ZBV-K versie Algemeen (angstdispositie), ZBV-ZBV-K versie Nu (toestandsangst en PMT-ZBV-K (faalangst) zijn de onafhankelijke variabelen. Er werd een Multipele en twee

Enkelvoudige Regressie-analyses uitgevoerd om hypothese 2 te toetsen: angstdispositie is van invloed op het visuo-spatiële werkgeheugen. De scores op de Chessboard-taak is de afhankelijke variabele en de scores op de SCARED-vragenlijst en de ZBV-K versie Algemeen (angstdispositie) de onafhankelijke variabelen. Er werd een Multipele en twee Enkelvoudige Regressie-analyses uitgevoerd om hypothese 3 te toetsen: toestandsangst is van invloed op het visuo-spatiële werkgeheugen. De scores op de Chessboard-taak is de afhankelijke variabele en de scores op de SCARED-vragenlijst en de ZBV-K versie Nu (toestandsangst) de onafhankelijke variabelen. Er werd een Multipele en twee

Enkelvoudige Regressie-analyses uitgevoerd om hypothese 4 te toetsen: faalangst is van invloed op het visuo-spatiële werkgeheugen. De scores op de Chessboard-taak is de

(18)

afhankelijke variabele en de scores op de SCARED-vragenlijst en de PMT-K (faalangst) de onafhankelijke variabelen.

4. Resultaten 4.1 Data-inspectie

De analyses zijn uitgevoerd met behulp van het programma IBM SPSS Statistics versie 22. Van 93 leerlingen werden de gemiddelden en standaardafwijkingen op de vragenlijsten SCARED, ZBV-K (versies Algemeen en Nu), PMT-K en BRIEF berekend (zie Tabel 1). Vervolgens werden van 39 leerlingen de gemiddelden en

standaardafwijkingen op de vragenlijsten ZBV-K (versies Algemeen en Nu), PMT-K en de Chessboard-taak berekend (zie Tabel 3). Er heeft data-inspectie plaatsgevonden. Aan de hand van Kolmogorov-Smirnov toetsen, histogrammen, boxplots, scheefheid en gepiektheid werd onderzocht of de data normaal verdeeld waren. Wanneer de scheefheid en gepiektheid tussen -3 en 3 zijn, is de variabele normaal verdeeld (Field, 2009).

Wanneer de Kolmogorov-Smirnov toets niet significant is, dan zijn de scores uit de sample normaal verdeeld (Field, 2009). De totale scores op de SCARED-vragenlijst en op de ZBV-K versie Algemeen waren normaal verdeeld. De totale scores op de ZBV-K versie Nu en op de PMT-K waren niet normaal verdeeld. De assumpties zijn getoetst. Er zijn grafieken, scatterplots en plots gemaakt om multicollineariteit, homoscedasciteit, lineariteit en normaal verdeling van errors te toetsen. Cook’s Distance waardes onder de 1 en Durbin-Watson waardes tussen 1 en 3 zijn voldoende (Field, 2009). De assumpties bleken niet geschonden. Voor alle toetsen werd een significantieniveau gehanteerd van α = 0.05.

Tabel 1

Gemiddelden (M) en Standaarddeviaties (SD) op de vragenlijsten SCARED, ZBV-K (versies Algemeen en Nu), PMT-K en BRIEF (N=93)

M SD

SCARED 24.40 14.68

ZBV-K

Algemeen 27.49 5.51

(19)

Nu 29.65 5.57 PMT-K 2.60 2.61 BRIEF Inhibitie 18.37 4.10 Flexibiliteit 11.04 2.62 Werkgeheugen 15.68 3.39 4.1.1 Analyse hypothese 1

Zijn angstsymptomen volgens DSM van invloed op het executief functioneren zoals gemeten met vragenlijsten? In Tabel 2 staan de coëfficiënten van de Multipele Regressie-analyses.

Tabel 2

Samenvatting van Multipele Regressie Analyses

Inhibitie Cognitieve Flexibiliteit Werkgeheugen

b SE β r b SE β r b SE β r SCARED -.03 .06 -.11 .30 .01 .03 .08 .51 -.01 .05 -.02 .32 ZBVK-Algemeen .37* .16 .49 .37 .22* .09 .46 .56 .22 .13 .36 .37 ZBVK-Nu -.01 .08 -.01 .13 -.02 .05 -.04 .19 .00 .07 .00 .15 PMT-K -.11 .18 -.07 .10 .10 .10 .10 .33 .08 .15 .07 .21 * p < .05.

De regressiemodellen waarbij angstsymptomen volgens DSM van invloed zijn op

inhibitie, cognitieve flexibiliteit en werkgeheugen waren significant. Inhibitie, F (4,88) = 3.72, p = < 05, met een Adjusted R2 van .11, cognitieve flexibiliteit, F (4, 88) = 10.30, p = < 05, met een Adjusted R2 van .29 en werkgeheugen, F (4, 88) = 3.53, p = < 05, met een Adjusted R2 van .10. De modellen kunnen dus gebruikt worden om de invloed van angstsymptomen volgens DSM op de werking van componenten van het executief functioneren inhibitie, cognitieve flexibiliteit en werkgeheugen te voorspellen.

Angstsymptomen volgens DSM leken van invloed te zijn op deze componenten van het

(20)

executief functioneren. De verklaarde variantie van angstsymptomen volgens DSM op inhibitie was .15, op cognitieve flexibiliteit .32 en op werkgeheugen .14.

Tabel 3

Gemiddelden (M) en Standaarddeviaties (SD) op ZBV-K, PMT-K en Chessboard-taak (N=39) M SD ZBV-K Algemeen 29.05 6.33 ZBV-K Nu 28.97 5.07 PMT-K 3.92 3.47 Chessboard-taak 6.47 .91 4.1.2 Analyse hypothese 2

Is angstdispositie van invloed op het visuo-spatiële werkgeheugen zoals gemeten met een computertaak? In Tabel 4 staan de coëfficiënten van de Multipele analyse, in Tabel 5 de coëfficiënten van de twee separate Enkelvoudige Regressie-analyses.

Tabel 4

Multipele Regressie Analyse invloed van angst(dispositie) op het visuo-spatiële werkgeheugen

Chessboard-taak

b SE β r

SCARED .03 .02 .56 -.14

ZBVK-Algemeen -.11 .06 -,76 -.25

Het regressiemodel waarbij angstsymptomen volgens DSM en angstdispositie van

invloed zijn op het visuo-spatiële werkgeheugen was niet significant, F (2,36) = 2.20, p = .13, met een Adjusted R2 = .06. De verklaarde variantie was .11.

(21)

Tabel 5

Samenvatting Enkelvoudige Regressie Analyses invloed van angst(dispositie) op het visuo-spatiële werkgeheugen

b SE β r F p R2 Adjusted R2

ZBVK-Algemeen -.04 .02 -.25 -.25 2.38 .13 .06 .04

SCARED -.01 .01 -.14 -.14 .73 .40 .02 -.01

De regressiemodellen waren niet significant en kunnen dus niet gebruikt worden om de invloed van angstdispositie en angstsymptomen volgens DSM op het

visuo-spatiële werkgeheugen te voorspellen. Angstdispositie en angstsymptomen volgens DSM leken niet van invloed te zijn op het visuo-spatiële werkgeheugen, echter, hoewel niet significant, bleek er wel een negatieve correlatie te zijn.

4.1.3 Analyse hypothese 3

Is toestandsangst van invloed op het visuo-spatiële werkgeheugen zoals gemeten met een computertaak? In Tabel 6 staan de coëfficiënten van de Multipele analyse, in Tabel 7 de coëfficiënten van de twee separate Enkelvoudige Regressie-analyses.

Tabel 6

Multipele Regressie Analyse invloed van (toestands)angst op het visuo-spatiële werkgeheugen

Chessboard-taak

b SE β r

SCARED .00 .01 -.01 -.14

ZBVK-Nu -.05 .03 -.29 -.29

Het regressiemodel waarbij angstsymptomen volgens DSM en toestandsangst van invloed zijn op het visuo-spatiële werkgeheugen was niet significant, F (2,36) = 1.65, p = .21, met een Adjusted R2 = .03. De verklaarde variantie was .08.

(22)

Tabel 7

Samenvatting Enkelvoudige Regressie Analyses invloed van (toestands)angst op het visuo-spatiële werkgeheugen

b SE β r F p R2 Adjusted R2

ZBVK-Nu -.05 .03 -.29 -.29 3.39 .07 .08 .06 SCARED -.01 .01 -.14 -.14 .73 .40 .02 -.01

De regressiemodellen waren niet significant en kunnen dus niet gebruikt worden om de invloed van toestandsangst en angstsymptomen volgens DSM op het

visuo-spatiële werkgeheugen te voorspellen. Toestandsangst en angstsymptomen volgens DSM leken niet van invloed te zijn op het visuo-spatiële werkgeheugen, er bleek er wel een negatieve correlatie te zijn. Deze was echter niet significant.

4.1.4 Analyse hypothese 4

Zorgt negatieve faalangst voor een verminderde werking van het visuo-spatiële werkgeheugen? In Tabel 8 staan de coëfficiënten van de Multipele Regressie-analyse, in Tabel 9 de coëfficiënten van de twee separate Enkelvoudige Regressie-analyses.

Tabel 8

Multipele Regressie Analyse invloed van (negatieve faal)angst op het visuo-spatiële werkgeheugen

Chessboard-taak

b SE β r

SCARED -.01 .01 -.15 -.14

PMT-K .01 .05 .03 -.03

Het regressiemodel waarbij angstsymptomen volgens DSM en negatieve faalangst van invloed zijn op het visuo-spatiële werkgeheugen was niet significant, F (2,36) = .37, p = .69, met een Adjusted R2 = -.03. De verklaarde variantie was .02.

(23)

Tabel 9

Samenvatting Enkelvoudige Regressie Analyses invloed van (negatieve faal)angst op visuo-spatiële werkgeheugen

b SE β r F p R2 Adjusted R2

PMT-K -.01 .04 -.03 -.03 02 .88 .00 -.03 SCARED -.01 .01 -.14 -.14 .73 .40 .02 -.01

De regressiemodellen waren niet significant en kunnen dus niet gebruikt worden om de invloed van negatieve faalangst en angstsymptomen volgens DSM op het visuo-spatiële werkgeheugen te voorspellen. Negatieve faalangst en angstsymptomen volgens DSM leken niet van invloed te zijn op het visuo-spatiële werkgeheugen. Hoewel deze niet significant was, bleek er er wel een negatieve correlatie te zijn.

5. Discussie

In dit onderzoek is de invloed van angst op het executief functioneren, met name op het visuo-spatiële werkgeheugen, van jongeren nader bekeken. Angstsymptomen volgens DSM zijn gemeten, en de volgende soorten angsten zijn gemeten:

angstdispositie, toestandsangst en negatieve faalangst. Er is allereerst gekeken naar de samenhang tussen angstsymptomen volgens DSM en de componenten van het executief functioneren inhibitie, cognitieve flexibiliteit en werkgeheugen. Vervolgens is gekeken naar de invloed van angstsymptomen volgens DSM op het visuo-spatiële werkgeheugen. En tot slot is gekeken naar de invloeden van respectievelijk angstdispositie,

toestandsangst en negatieve faalangst op het visuo-spatiële werkgeheugen.

De eerste hypothese was dat angstsymptomen volgens DSM van invloed zijn op het executief functioneren zoals gemeten met vragenlijsten. De verwachting was dat bij angst tekorten voorkomen in het executief functioneren en dit terug te zien zou zijn in afwijkingen op de componenten van het executief functioneren inhibitie, cognitieve flexibiliteit en werkgeheugen (Miyake et al., 2001; Miyake et al., 2000; Rose et al., 2011). Onderzoekers veronderstellen dat bij jongeren met angststoornissen het werkgeheugen verzwakt is (Vance et al., 2013). Naar verwachting bleek dat

angstsymptomen volgens DSM van invloed leken te zijn op het executief functioneren.

(24)

Meer specifiek betekent dit dat het ervaren van angst van invloed leek te zijn op inhibitie, cognitieve flexibiliteit en werkgeheugen. Deze bevinding lijkt de attentional control theory van Eysenck et al. (2007) te ondersteunen. Deze theorie stelt angst de controle van aandacht lijkt te verzwakken, waardoor er nadelige effecten gesorteerd lijken te worden voor executieve functies als bijvoorbeeld inhibitie.

De tweede hypothese was dat angstdispositie van invloed is op het visuo-spatiële werkgeheugen zoals gemeten met een computertaak. De verwachting was dat een hoge mate van angstdispositie zorgt voor lage scores op de computertaak die het visuo-spatiële werkgeheugen meet. Onderzoekers veronderstellen dat jongeren met angstdispositie tekortkomingen te hebben in hun visuo-spatieel werkgeheugen (Pacheco-Unguetti et al., 2010). Tegen de verwachtingen in komt in dit onderzoek naar voren dat angstdispositie en angstsymptomen volgens DSM geen invloed lijken te hebben op het visuo-spatiële werkgeheugen. Deze bevindingen lijken in tegenspraak met eerder onderzoek van

Pacheco-Unguetti et al. (2010) waarin deelnemers met een hoge mate van angstdispositie meer moeite hadden om de opgedragen taak te volbrengen. Deze tegenspraak zou kunnen komen doordat er bij de jongeren in het huidige onderzoek geen of minder sprake was van een hoge mate van angstdispositie, het betrof immers een sample uit de normale populatie. Aan de andere kant echter, lijken de bevindingen uit dit onderzoek in lijn met eerder onderzoek (Owen et al., 2008) waarin geen significante resultaten werden

gevonden voor een relatie tussen angstdispositie en het visuo-spatiële werkgeheugen. Volgens Owen et al. (2008) lijkt angstdispositie een samenhang te hebben met de phonological loop en niet met de visuo-spatial sketchpad, met andere woorden een samenhang met het verbaal werkgeheugen en niet met het visuo-spatiële werkgeheugen. Daarentegen, in het huidige onderzoek komt tevens naar voren dat er wel een negatieve correlatie lijkt te zijn tussen het visuo-spatiële werkgeheugen en angst (angstsymptomen volgens DSM en angstdispostie). Deze correlatie was weliswaar niet significant. Het bleek dat hoe hoger de mate van angstdispositie en hoe meer angstsymptomen volgens DSM, hoe slechter de prestatie op de computertaak. Deze negatieve correlatie lijkt wel in lijn te zijn met de bevindingen van Pacheco-Unguetti et al. (2010).

De derde hypothese was dat toestandsangst van invloed is op het visuo-spatiële werkgeheugen zoals gemeten met een computertaak. De verwachting was dat een hoge

(25)

mate van toestandsangst zorgt voor lage scores op de computertaak die het visuo-spatiële werkgeheugen meet. Li et al. ( 2010) stellen dat het visuo-spatiële werkgeheugen

kwetsbaar zou zijn als gevolg van de invloed van angst. Lavric et al. (2003) stellen dat angst invloed zou hebben op het mechanisme waar ook het visuo-spatiële werkgeheugen op vertrouwt. Tegen de verwachtingen in komt in huidig onderzoek naar voren dat toestandsangst en angstsymptomen volgens DSM geen invloed lijken te hebben op het visuo-spatiële werkgeheugen. Deze bevindingen lijken in tegenspraak met eerder onderzoek van Li et al. (2010) en Lavric et al. (2003). Deze tegenspraak zou kunnen komen doordat in het onderzoek van Li et al. (2010) onderzoekers gebruik hebben gemaakt van beeldmateriaal om angst op te wekken. Ook Lavric et al. (2003) hebben angst opgewerkt door de suggestie dat deelnemers een shock zouden krijgen. In huidig onderzoek is hiervan geen sprake. Toestandsangst werd gemeten door het afnemen van een vragenlijst, er werd geen angst opgewekt. Daarnaast is er in huidig onderzoek sprake van een kleine sample jongeren, waardoor eventuele effecten statistisch minder goed aantoonbaar zijn. Ook na het doen van een analyse voor de derde hypothese kwam naar voren dat er wel sprake lijkt te zijn van een negatieve correlatie te zijn tussen het visuo-spatiële werkgeheugen en angst (toestandsangst en angstsymptomen volgens DSM), hoewel niet significant. Ook hier bleek, hoe hoger de mate van toestandsangst, hoe slechter de computertaak werd gemaakt. Deze negatieve correlatie lijkt wel in lijn met de bevindingen van Li et al. (2010) en Lavric et al. (2003).

De vierde en laatste hypothese was dat negatieve faalangst van invloed is op het visuo-spatiële werkgeheugen zoals gemeten met een computertaak. De verwachting was dat een hoge mate van negatieve faalangst zorgt voor lage scores op de computertaak die het visuo-spatiële werkgeheugen meet. Hadwin et al. (2005) stellen dat angst zorgt voor een verminderde werking van het werkgeheugen. Tegen de verwachting in komt uit huidig onderzoek naar voren dat negatieve faalangst en angstsymptomen volgens DSM geen invloed lijken te hebben op het visuo-spatiële werkgeheugen. Dit is in tegenspraak met de bevindingen uit onderzoek van Hadwin et al. (2005) dat jongeren met een hogere mate van angst doen er langer over om schooltaken uit te voeren. Dit zou kunnen komen doordat Hadwin et al. (2005) een andere vorm van angst hebben gemeten dan in huidig onderzoek (negatieve faalangst). Een andere verklaring zou kunnen zijn dat negatieve

(26)

faalangst en examenvrees op school situatie-specifieke fobieën zijn. De leerlingen die deelgenomen hebben aan huidig onderzoek wisten dat dit een wetenschappelijk onderzoek betrof en niet een examen. Dit gegeven kan de leerlingen op hun gemak hebben gesteld, waardoor er minder of geen sprake kan zijn geweest van negatieve faalangst. Tot slot geldt ook voor deze laatste hypothese dat er sprake lijkt te zijn van een negatieve correlatie tussen het visuo-spatiële werkgeheugen en angst (negatieve faalangst en angstsymptomen volgens DSM). Hoe hoger de mate van negatieve faalangst, hoe slechter de computertaak werd gemaakt. Deze bevinding lijkt wel in lijn met de

bevinding van Hadwin et al. (2005) dat angstige jongeren meer tijd nodig hebben bij het uitvoeren van taken.

Er zijn enkele beperkingen aan dit onderzoek. De resultaten moeten met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd vanwege de kleine sample size, waardoor het statistisch lastig is effecten aan te tonen. Daarnaast is er geen rekening gehouden met eventuele trainingen die de jongeren hebben gevolgd of nog volgen, bijvoorbeeld faalangstreductietrainingen of werkgeheugentrainingen. Deze trainingen kunnen van invloed zijn op de uitkomsten. Bovendien is in huidig onderzoek niet sprake van een klinische populatie met een officiële diagnose volgens DSM, maar van een normale populatie jongeren. Het verdient aanbeveling om vervolgonderzoek te doen, waarbij gebruik wordt gemaakt van een klinische sample. Vervolgonderzoek zou meer inzicht kunnen geven in de invloed van angst op het visuo-spatiële werkgeheugen van angstige jongeren met een officiële diagnose volgens DSM. In dit onderzoek is in de analyse geen onderscheid gemaakt in sekse, leeftijd en opleidingsniveau van de leerlingen. Een

aanbeveling voor vervolgonderzoek is, dat er gekeken kan worden naar het verschil in ervaren angst tussen jongens en meisjes. Meisjes lijken over het algemeen meer angsten te hebben dan jongens (Crocetti et al., 2009). Vervolgonderzoek zou meer inzicht kunnen geven in de verschillende invloeden op het visuo-spatiële werkgeheugen van jongens en meisjes. Een andere aanbeveling is dat er gekeken wordt naar het verschil in ervaren angst tussen verschillende leeftijdsgroepen. De leeftijd van kinderen lijkt een rol te spelen in de mate waarin angst wordt ervaren en het soort angst dat wordt ervaren (Crocetti et al., 2009). Vervolgonderzoek zou meer inzicht kunnen geven in mogelijk verschil in visuo-spatieel werkgeheugen van verschillende leeftijdsgroepen. Tot slot zou in

(27)

vervolgonderzoek gekeken kunnen worden of het niveau van de opleiding van invloed is op de mate van ervaren angst. Leerlingen die bijvoorbeeld VWO-onderwijs volgen, lijken meer onder druk te staan van ouders en omgeving om te presteren. In vervolgonderzoek zou dan gekeken kunnen worden of er sprake is van verschil in de mate van ervaren angst tussen leerlingen die VMBO-onderwijs volgen en leerlingen die HAVO/VWO-onderwijs volgen en de invloed hiervan op het visuo-spatiële werkgeheugen.

Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat angstsymptomen volgens DSM van invloed lijken te zijn op drie belangrijke

componenten van het executief functioneren: inhibitie, cognitieve flexibiliteit en werkgeheugen. De verschillende vormen van angst die gemeten zijn in dit huidige onderzoek leken geen invloed te hebben op het visuo-spatiële werkgeheugen.

Angstsymptomen volgens DSM, angstdispositie, toestandsangst en negatieve faalangst leken geen invloed te hebben op het visuo-spatiële werkgeheugen. Echter, hoewel niet significant, leek er wel een negatieve correlatie te zijn tussen het visuo-spatiële

werkgeheugen en angst (angstsymptomen volgens DSM, angstdispostie, toestandsangst en negatieve faalangst). Het bleek hoe hoger de mate van angst, hoe slechter de prestatie op de computertaak.

Angst lijkt veel invloed te hebben op schoolprestaties van jongeren. Angstige jongeren zijn langer bezig met schooltaken (Hadwin et al., 2005). Een verzwakt werkgeheugen lijkt een rol te spelen (Vance et al., 2013). Afwijkingen in het

werkgeheugen kunnen leiden tot slechte schoolprestaties (Rose et al., 2011). Ondanks de beperkingen in dit huidige onderzoek, zijn de resultaten van belang voor de praktijk in de zin dat kennis omtrent de invloed van angst op het executief functioneren en het visuo-spatiële werkgeheugen specifieke handvatten voor diagnostiek en interventies kan bieden. Interventies en trainingen voor het executief functioneren en het visuo-spatiële

werkgeheugen kunnen voor deze angstige jongeren niet alleen een gunstig effect sorteren op schoolprestaties, maar ook in hun sociale omgang en op hun gevoel van

zelfvertrouwen.

(28)

Referentielijst

Baddeley, A.D. & Hitch, G.J. (1974). Working memory. The psychology of learning and motivation, 8, 47-90. New York: Academic Press.

Baddeley, A.D. (1986). Working memory. Oxford: Clarendon Press.

Broeck, N. van, & Braet, C. (1998). Zelfcontroletechnieken en cognitieve gedragstherapie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

www.boomtestuitgevers.nl

Cohen de Lara-Kroon, N., & van Efferen-Wiersma, E.S., (2009). Faalangst. Psychosociale problemen. Kind en Adolescent, praktijkreeks 2009, 53-69.

Comer, R.J. (2008). Fundamentals of abnormal psychology (fifth edition). New York: Worth Publishers.

Opgehaald 24 september 2013. http://www.cotandocumentatie.nl/zbv-k-zelf-beoordelings-vragenlijst-voor-kinderen

Opgehaald 24 september 2013. http://www.cotandocumentatie.nl/scared-nl-screen-for-child-anxiety-related-emotional-disorders

Opgehaald 24 september 2013. http://www.cotandocumentatie.nl/brief-vragenlijst-executieve-functies

Opgehaald 24 september 2013. http://www.cotandocumentatie.nl/pmt-k-2-prestatie-motivatie-test-voor-kinderen

(29)

Derakshan, N., & Eysenck, M.W. (2009). Anxiety, processing efficiency and cognitive performance. European Psychologist, 14, 168-176.

Diamantopoulou, S., Rydell, A., Thorell, L.B., & Bohlin, G. (2007). Impact of executive functioning and symptoms of attention deficit hyperactivity disorder on children’s peer relations and school performance. Developmental Neuropsychology, 32, 521-542.

Dovis, S., Oord, S. van der, Wiers, R.W., & Prins, P.J.M. (2012). Can motivation normalize working memory and taks persistence in children with

attention-deficit/hyperactivity disorder? The effects of money and computer-gaming. Journal of Abnormal Child Psychology, 40, 669-681.

Dovis, S., Oord, S. van der, Wiers, R.W., & Prins, P.J.M. (2013). What part of working memory is not working in ADHD? Short-term memory, the central executive and effects of reinforcement. Journal of Abnormal Child Psychology, 41, 901-917.

Eysenck, M.W., Derakshan, N., Santos, R., & Calvo, M.G. (2007). Anxiety and cognitive performance: attentional control theory. Emotion, 7, 336-353.

www.faalangst.nl

Faul, F., Erdfelder, E., Buchner, A., & Lang, A.-G. (2009). Statistical power analyses using G*Power 3.1: Tests for correlation and regression analyses. Behavior Research Methods, 41, 1149-1160.

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS (third edition). London: Sage Publications Ltd.

(30)

Graaf, R. de, Have, M. ten, Gool, C. van, & Van Dorsselaer, S. (2012). Prevalentie van psychische aandoeningen en trends van 1996 tot 2009; resultaten van NEMESIS-2 R. Tijdschrift voor Psychiatrie, 54, 27-38.

Goswami, U. (2008). Cognitive development. The learning brain. East Sussex: Psychology Press.

Graham, P.J. (2005). Cognitive Behaviour Therapy for Children and Families (second edition). Cambridge: University Press.

Hadwin, J.A., Brogan J., & Stevenson, J. (2005). State anxiety and working memory in children: A test of processing efficiency theory. Educational Psychology, 25, 379-393.

Kane, M.J., Conway, A.R.A., Miura, T.K., & Colflesh, G.J.H. (2007). Working memory, attention control, and the n-back task: A question of construct validity. Journal of

Experimental Psychology: Learning, Memory and Cognition, 33, 615-622.

Lavric, A., Rippon, G., & Gray, J.R. (2003). Threat-evoked anxiety disrupts spatial working memory performance: an attentional account. Cognitive Therapy and Research, 27, 489-504.

Li, X., Chan, R.C.K., & Luo, Y. (2010). Stage effects of negative emotion on spatial and verbal working memory. BMC Neuroscience, 11:60.

Lieshout, T. van, (2009). Pedagogische adviezen voor speciale kinderen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Martinussen, R., Hayden, J., Hogg-Johnson, S., & Tannock, R. (2005). A meta-analysis of working memory impairments in children with ADHD. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 44, 377–384.

(31)

Miyake, A., Friedman, N.P., Emerson, M.J., Witzki, A.H., Howerter, A., & Wager, T.D. (2000). The unity and diversity of executive functions and their contributions to complex “frontal lobe” tasks: A latent variable analysis. Cognitive Psychology, Volume 41, Issue 1, 49–100.

Miyake, A., Friedman, N.P., Rettinger, D.A., Shah, P., & Hegarty, M. (2001). How are visuospatial working memory, executive functioning, and spatial abilities related? A latent-variable analysis. Journal of Experimental Psychology, 130, 621-540.

Muris, P. (2007). Angststoornissen bij kinderen. Diagnostiek en behandeling voor de professional. Hogrefe.

Nieuwenbroek, A., (2006). Faalangst en ouders. Kampen: Ten Have.

www.nji.nl

Oord, S. van der, Bögels, S.M., & Peijnenburg, D.(2012). The effectiveness of

mindfulness training for children with ADHD and mindful parenting for their parents. Journal of Child and Family Studies, 21, 139–147.

Owen, M., Stevenson, J., Norgate, R., & Hadwin, J.A., (2008). Processing efficiency theory in children: Working memory as a mediator between trait anxiety and academic performance. Anxiety, Stress, & Coping, 21, 417-430.

Pacheco-Unguetti, A.P., Acosta, A., Callejas, A., & Lupiáñez, J. (2010). Attention and anxiety: different attentional functioning under state and trait anxiety. Psychological Science, 21, 298-304.

Parke, R.D., & Gauvain, M. (2009). Child psychology. A Contemporary Viewpoint (seventh edition). New York: McGraw-Hill.

(32)

Paternotte, A., & Buitelaar, J. (2006). Het is ADHD. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

www.pearssonclinical.nl

Prins, P., Dovis, S., Ponsioen, A., & ten Brink, E., (2007). Nieuwe generaties, nieuwe media. ADHD behandelen met een computergame. Kind en Adolescent Praktijk, 6, 148-155.

Quesada, A.A., Wiemers, U.S., Schoofs, D., & Wolf, O.T. (2012). Psychosocial stress exposure impairs memory retrieval in children. Psychoneuroendocrinology, 27, 125-136.

Rose, S.A., Feldman, J.F., & Jankowski, J.J. (2011). Modeling a cascade of effects: the role of speed and executive functioning in preterm/full-term differences in academic achievement. Developmental Science, 14, 1161-1175.

Sarason, I.G. (1988). Anxiety, self-preoccupation and attention. Anxiety Research, 1, 3–7.

Simonoff, E., Pickles, A., Charman, T., Chandler, S., Loucas, T., & Baird, G. (2008). Psychiatric disorders in children with autism spectrum disorders: prevalence, comorbidity, and associated factors in a population-derived sample. The American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 47, 921-929.

Tillman, C., Eninger, L., Forssman, L., & Bohlin, G. (2011). The relation between working memory components and ADHD symptoms from a developmental perspective. Developmental Neuropsychology, 36, 181-198.

Vance, A., Ferrin, M., Winther, J., & Gomez, R. (2013). Examination of spatial working memory performance in children and adolescents with attention deficit hyperactivity

(33)

disorder, combined type (ADHD-CT) and anxiety. Journal of Abnormal Child Psychology, 41, 891-900.

Verhulst, F.C. (1996a). Angststoornissen. In J.A.R. Sanders-Woudstra, F.C. Verhulst, H.F.J. de Witte (red.). Kinder-en Jeugdpsychiatrie, psychopathologie en behandeling, 261-282. Assen: Van Gorcum.

Wijsbroek, S.A.M., Hale, W.W., Raaijmakers, Q., & Muris, P. (2005). Psychometrische eigenschappen van de Screen for Child Anxiety Related Emotional Disorders (SCARED) in een Nederlandse adolescentenpopulatie. Nederlands Tijdschrift Psychologie, 60, 119-128.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Combining Schiller´s notion of experimental beauty, which implies the impossibility of the homogenizing ideal, and play—as aesthetic thinking and practice, this notion

Following the permeability tests of the prepared modules, interfacial polymerization was applied on the lumen (lumen surface) of all hollow fibers and thin film composite (TFC)

of the lesions is chosen as target and the intervention procedure planned, which involves choosing a location of the ultrasound probe and the needle insertion point such that the

This means that neither politics (as realism suggests) nor the economy (as world systems theory suggests) are the most important determinants of international

In the negotiations following the Brexit referendum in 2016, different possible scenarios were discussed. The main discussion was if there was going to be a hard Brexit or a soft

Ondernemers zijn zodoende bepalend voor de mate waarin authenticiteit en dus ook gentrificatie zich ontwikkelt en, belangrijker nog, de manier waarop beide door zowel

Drees slaagde er echter niet in om de visie van Berger in het Politiek Bulletin goed onder de aandacht te brengen noch om stevige oppositie te voeren ten aanzien van specifieke. 120

Daar waar in De geschiedenis van de stad de objecten in groten getale achter vitrines staan of er helemaal geen authentieke objecten gebruikt worden, vertellen de objecten van