• No results found

Ingroep voordeel : de relatie tussen groepslidmaatschap en de herkenning van emoties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ingroep voordeel : de relatie tussen groepslidmaatschap en de herkenning van emoties"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ingroep Voordeel

De Relatie tussen Groepslidmaatschap en de Herkenning van Emoties

Martin Ware

Bachelorthese Sociale Psychologie

Datum: 22/06/2014

Studentnummer: 5962277

(2)

Inhoudsopgave Abstract 3 Introductie 4 Dialect Theorie 7 Motivatie 14 Empathie 17

Ingroep voordeel voor spontane gezichtsexpressies 18

Discussie 20

Onderzoeksvoorstel 23

(3)

Abstract

Het ingroep voordeel is het fenomeen waarbij emoties accurater worden herkend in gezichtsexpressies van groepsleden dan in gezichtsexpressies van niet-groepsleden. Dit literatuuroverzicht heeft als doel inzicht te bieden in de factoren die een rol spelen bij de totstandkoming van ingroep voordeel. Allereerst zal worden gekeken naar verschillen in emotie-dialecten tussen culturen, oftewel de dialect theorie. Vervolgens zal worden gekeken naar bekendheid met de cultuur als mogelijke verklaring, zal worden gekeken of

emotieperceptie is te trainen en zal worden gekeken naar vertrouwen als mogelijke verklaring. Ten slotte zal worden gekeken naar motivatie en empathie als mogelijke verklaringen. In dit literatuuroverzicht zullen de verschillende mogelijke verklaringen voor ingroep voordeel tegen elkaar worden afgewogen.

(4)

Introductie

Gezichtsexpressies van emoties hebben een belangrijke rol in het verloop van sociale interacties (Stouten & de Cremer, 2010). Hierbij is emotieperceptie, de herkenning van gezichtsexpressies, dan ook erg belangrijk. Gezichtsexpressies zeggen iets over de

interpersoonlijke intenties van de uitdrukker, degene die de emotie uit (De Melo, Carnevale, Read & Gratch, 2013). Boze gezichtsexpressies geven bijvoorbeeld een benadering van de uitdrukker weer (Adams, Ambady, Macrae & Kleck, 2006). Daarnaast kunnen

gezichtsexpressies invloed uitoefenen op de sociale reactie van de waarnemer, degene die de emotie waarneemt (Stouten & de Cremer, 2010). Wanneer de uitdrukker bij verbale

coöperatie vreugde uit, stijgt de coöperatie van de waarnemer, terwijl dit niet het geval is wanneer de uitdrukker bij verbale coöperatie woede uit.

De mens is van nature geneigd de wereld op te delen in wij en zij. Volgens de sociale identiteitstheorie is sociale identiteit het deel van het zelfconcept dat voortkomt uit het idee lid te zijn van een sociale groep (Tajfel, 1978). Mensen categoriseren zichzelf volgens Tajfel binnen één of meer sociale groepen, ook wel ingroepen genoemd, waarbij grenzen worden afgebakend voor mensen die niet bij de ingroep horen, ook wel uitgroep genoemd. Deze categorisatie kan al op minimaal niveau plaatsvinden (Thibault, Bourgeois & Hess, 2006), bijvoorbeeld wanneer iemand zich met een ander identificeert vanwege het dragen van dezelfde schoenen, wat minimale sociale categorisatie wordt genoemd. Sociale categorisatie zou ertoe kunnen leiden dat de ingroep en de uitgroep verschillend worden beoordeeld.

Dit komt bijvoorbeeld naar voren bij ingroep voordeel.Ingroep voordeel is het fenomeen waarbij gezichtsexpressies van groepsleden accurater worden herkend dan gezichtsexpressies van uitgroep leden (Markham & Wang, 1996; Thibault et al., 2006; Elfenbein, Beaupre, Levesque & Hess, 2007; Young & Hugenberg, 2010). Wanneer fouten worden gemaakt in de herkenning van gezichtsexpressies, kan dit negatieve gevolgen hebben

(5)

voor sociale relaties (Carton, Kessler & Pape, 1999). Met de multiculturalisering van de Westerse samenleving zou het daarom gunstig kunnen zijn als leden van verschillende groepen elkaars emoties beter zouden begrijpen. Er zou bewustmaking van ingroep voordeel via de media plaats kunnen vinden of er zouden bepaalde interventieprogramma’s ontwikkeld kunnen worden voor groepen die regelmatig met elkaar in conflict raken. Een algeheel beter begrip van de factoren die een rol spelen bij de totstandkoming van ingroep voordeel zou hierbij kunnen helpen. Er zijn nog veel onduidelijkheden over de oorzaken van ingroep voordeel en over het bestaan ervan. In dit literatuurverslag zal daarom worden gekeken naar de mogelijke verklaringen van ingroep voordeel.

Volgens de dialect theorie (Elfenbein & Ambady, 2003) verschillen culturen in emotie uiting van elkaar en worden emoties minder accuraat herkend naarmate de culturele

verschillen in emotie expressie groter worden. Een knipoog zou in de ene cultuur kunnen worden geïnterpreteerd als een positief signaal, terwijl het in een andere cultuur iets anders zou kunnen betekenen. Dit zou verwarring kunnen veroorzaken. De specifieke manier van emotie uiting in een bepaalde cultuur zal in dit literatuuroverzicht het emotie-dialect van die cultuur worden genoemd. Wellicht zorgt meer blootstelling aan een cultuur voor meer bekendheid met het emotie-dialect van die cultuur en daarmee voor meer vertrouwen in emotieperceptie, waardoor emotieperceptie accurater zou kunnen worden. Een andere mogelijkheid is dat identificatie met de ingroep een positieve invloed heeft op de motivatie om emoties van de ingroep te herkennen, waarmee emotieperceptie van de ingroep wellicht accurater wordt. Verder maken mensen bij emotieperceptie van de ingroep meer gebruik van een holistische waarneming dan bij de uitgroep (Tanaka, Kiefer, & Bukach, 2004), wat inhoudt dat er meer naar het geheel van het gezicht wordt gekeken dan naar de specifieke delen. Holistische waarneming zou een positieve invloed kunnen hebben op emotieperceptie.

(6)

Ten slotte hebben mensen wellicht meer empathie voor ingroep leden dan voor uitgroep leden, wat ook een positieve invloed zou kunnen hebben op ingroep voordeel.

In de meeste studies naar ingroep voordeel krijgen de deelnemers foto’s te zien van geposeerde gezichtsexpressies van de ingroep en de uitgroep. Bij geposeerde

gezichtsexpressies is er geen sprake van spontane emotie, maar worden emoties door acteurs zo accuraat mogelijk nagebootst. Meestal wordt de deelnemers gevraagd welke van de zes emoties, vreugde, verdriet, woede, angst, walging en verbazing, op elke foto wordt geuit. Ekman (1994) noemde dit basisemoties en gaf evidentie voor de veronderstelling dat deze emoties door verschillende culturen worden herkend.

In de eerste paragraaf zal de dialect theorie worden besproken en zal worden gekeken in hoeverre mensen met meer blootstelling aan een cultuur bekender zijn met het emotie-dialect van die cultuur en dit emotie-emotie-dialect daarom beter herkennen. Vervolgens zal worden gekeken in hoeverre ingroep voordeel kan verdwijnen door middel van training in

emotieperceptie. Ten slotte zal worden gekeken in hoeverre mensen meer vertrouwen hebben in emotieperceptie van de ingroep. In de tweede paragraaf zal worden gekeken of bij

minimale sociale categorisatie al ingroep voordeel aanwezig kan zijn en zal worden gekeken in hoeverre ingroep voordeel verklaard kan worden aan de hand van een hogere motivatie voor emotieperceptie van de ingroep dan voor de uitgroep. Vervolgens zal in de derde paragraaf worden gekeken of mensen meer empathie hebben voor de ingroep dan voor de uitgroep en in hoeverre dit een positieve invloed heeft op ingroep voordeel. Ten slotte zal in de vierde paragraaf worden gekeken naar studies waarin geen ingroep voordeel werd

gevonden voor spontane gezichtsexpressies, waarbij de uitdrukker emoties niet nabootst, maar waarbij de uitdrukker de emoties spontaan uit.

(7)

Kort samengevat zal er dus worden gekeken naar de mogelijke verklaringen van ingroep voordeel om een duidelijk beeld te scheppen bij dit fenomeen, waardoor ook meer duidelijk zal worden over de praktische toepasbaarheid van ingroep voordeel.

Dialect Theorie

In deze paragraaf zal worden gekeken naar mogelijke verklaringen van ingroep voordeel omtrent de dialect theorie. De eerste aanname van de dialect theorie is dat culturen van elkaar verschillen in emotie uiting. De tweede aanname van de dialect theorie is dat mensen minder accuraat emoties herkennen wanneer de culturele verschillen in

gezichtsexpressie groter worden, wat een mogelijke verklaring zou kunnen zijn voor ingroep voordeel.

Marsh, Elfenbein en Ambady (2003) keken naar de eerste aanname van de dialect theorie, namelijk dat culturen verschillen in emotie uiting. De deelnemers, uit Canada en de Verenigde Staten, kregen foto’s uit de JACFEE en de JACNeuF (Matsumoto & Ekman, 1988) te zien van Japanners en Japanse Amerikanen die verdriet, woede, verbazing, angst, walging en een neutrale emotie uitten via gezichtsexpressies. De uitdrukkers in deze fotosets hadden voor elke foto de instructie gekregen om bepaalde gezichtsspieren te bewegen. Bij elke foto werd de deelnemer gevraagd in te schatten welke emotie er werd geuit en wat de nationaliteit van de uitdrukker was, met als antwoordmogelijkheden Japans en Japans Amerikaans.

De verschillende gezichtsexpressies werden door de onderzoekers geclassificeerd in emoties aan de hand van de Facial Action Coding System (FACS; Ekman & Friesen, 1978). Dit wordt ook wel FACS codering genoemd. De FACS is een theoretisch model met

gedetailleerde beschrijvingen over hoe prototypische gezichtsexpressies van bepaalde emoties eruit zouden zien. Het idee is dat bepaalde combinaties van spierbewegingen in

gezichtsexpressies een bepaalde emotie kunnen weergeven. De gezichtsexpressies in de JACNeuF en de JACFEE kwamen overeen met de FACS codering, wat inhoudt dat de

(8)

gezichtsspieren die werden gebruikt telkens overeenkwamen met de prototypische beschrijvingen van de desbetreffende gezichtsexpressie.

Uit de resultaten bleek dat de culturele achtergrond van de uitdrukkers beter werd herkend bij emotionele gezichtsexpressies dan bij neutrale gezichtsexpressies. Aangezien de uitdrukkers door hun Japanse afkomst niet in gezichtskenmerken verschilden suggereert deze studie dat culturen van elkaar verschillen in emotie uiting. Echter om een mogelijke

verklaring te bieden voor ingroep voordeel, zal ook de tweede aanname van de dialect theorie, namelijk dat emotieperceptie minder accuraat wordt wanneer culturele verschillen in

gezichtsexpressies groter worden, bevestigd moeten worden.

In de tweede studie van Elfenbein et al. (2007) werd hiernaar gekeken. In de eerste studie werd Quebecaansen en Gabonezen gevraagd emoties zo te uiten dat vrienden zouden begrijpen hoe zij zich voelden.De tien verschillende emoties die werden geuit waren de zes basisemoties, minachting, schaamte, verlegenheid en tevredenheid. De onderzoekers

categoriseerden de emoties in ‘sociale emoties’, zoals woede, en ‘niet-sociale emoties’, zoals angst.

Uit FACS codering bleek dat de Quebecaansen en Gabonezen van elkaar verschilden in emotie uiting voor zeven van de tien emoties. Verder werden er voor zes van de zeven sociale emoties culturele verschillen in emotie uiting gevonden en werden er voor twee van de drie niet-sociale emoties geen culturele verschillen gevonden. Dit suggereert dat emotie-dialecten worden aangeleerd door sociale interacties. In respectievelijk tevredenheid, verdriet, minachting, schaamte en blijheid, woede, schaamte, walging, angst en verbazing werden de grootste culturele verschillen gevonden in emotie uiting.

In de tweede studie van Elfenbein et al. (2007) werd gekeken of er bij culturele gelijkheid een ingroep voordeel gevonden zou worden en of ingroep voordeel vaker voor zou komen voor emoties met grotere culturele verschillen. Verder werd gekeken of ingroep

(9)

voordeel niet aanwezig zou zijn wanneer er geen emotie-dialect in de gezichtsexpressies naar voren zou komen, waarmee werd gecontroleerd voor andere mogelijke verklaringen, zoals een verhoogde motivatie om emoties accuraat te herkennen wanneer het leden van de eigen etniciteit betreft.

In deze studie kregen de deelnemers, Quebecaansen en Gabonezen, foto’s te zien uit de Montreal Set of Facial Displays of Emotion (MSFDE; Beaupré & Hess, 2005) en uit de eerste studie, waarbij de deelnemers aangaven welke emotie zij dachten te zien. De

uitdrukkers in de geselecteerde foto’s uit de MSFDE waren Frans Canadezen en

Sub-Saharische Afrikanen. Deze uitdrukkers hadden de instructie gekregen om bepaalde spieren te bewegen voor het uiten van prototypische emoties volgens de gedetailleerde beschrijving van de FACS. Dit werden gestandaardiseerde gezichtsexpressies genoemd, waarbij

emotie-dialecten in de gezichtsexpressies dus niet aanwezig zouden zijn. In de foto’s uit de eerste studie waren wel emotie-dialecten aanwezig.

Uit de resultaten bleek dat ingroep voordeel groter was voor de vijf emoties waarbij de grootste culturele verschillen waren gevonden in de eerste studie dan voor de vijf emoties waarbij de minst grote verschillen gevonden waren. Verder werd ingroep voordeel niet gevonden bij gestandaardiseerde gezichtsexpressies, maar wel bij gezichtsexpressies met een emotie-dialect. Hiermee werd de dialect theorie bevestigd.

De gepubliceerde beschrijvingen van prototypische gezichtsexpressies van de FACS zijn gebaseerd op combinaties van data uit verschillende gedane studies, waarin de meeste deelnemers afkomstig waren uit Noord-Amerika, waardoor deze beschrijvingen mogelijk een Noord-Amerikaans emotie-dialect weergeven. Wellichtwas er in de foto’s uit de MSFDE, waarin de uitdrukkers dus instructies kregen aan de hand van prototypische beschrijvingen van de FACS, daarom eenNoord-Amerikaans emotie-dialect aanwezig. Wellicht hadden de Quebecaansen, met hun Noord-Amerikaanse achtergrond, een voordeel bij de beoordeling

(10)

van de ‘gestandaardiseerde gezichtsexpressies’. Quebecaansen bleken dan ook accurater in emotieperceptie van gestandaardiseerde gezichtsexpressies dan Gabonezen.

De studie (Elfenbein et al., 2007) suggereert, hoe meer het desbetreffende emotie-dialect afwijkt van het emotie-emotie-dialect van de ingroep, hoe groter het ingroep voordeel. Hiermee is de dialect theorie een mogelijke verklaring voor ingroep voordeel. Verder suggereert deze studie dat emotie-dialecten worden aangeleerd door sociale interacties. Wellicht worden mensen meer blootgesteld aan de ingroep dan aan de uitgroep, bijvoorbeeld via sociale interacties, waardoor zij bekender worden met het emotie-dialect van de ingroep dan de uitgroep, waardoor ingroep voordeel zou kunnen ontstaan. In de studie van Elfenbein & Ambady (2003) werd gekeken of blootstelling aan een bepaalde cultuur een positieve invloed heeft op emotieperceptie van die cultuur.

De deelnemers waren Chinezen wonend in China, Chinezen wonend in de Verenigde Staten, Chinese Amerikanen en Amerikanen zonder Chinese achtergrond, met mate van blootstelling aan de Amerikaanse cultuur oplopend en met mate van blootstelling aan de Chinese cultuur aflopend in volgorde. De Chinezen wonend in de Verenigde Staten, woonden gemiddeld 2.4 jaar in de Verenigde Staten. Alle deelnemers kregen foto’s te zien van

gezichtsexpressies van Europese Amerikanen uit Ekman en Friesen's (1976) Pictures of Facial Affect en van gezichtsexpressies van Chinezen uit de studie van Markham en Wang (1999) en de deelnemers werd gevraagd welke emotie zij in elke foto zagen, met de zes basisemoties als antwoordmogelijkheden.

De uitdrukkers in de studie van Markham en Wang (1999) werd gevraagd zich een bepaalde emotionele situatie voor te stellen en om een emotie te uiten die bij deze situatie zou passen. De uitdrukkers in de Pictures of Facial Affect kregen de instructie om bepaalde spieren te bewegen volgens de beschrijving van de FACS. Er werd, vanwege eerder

(11)

Amerikaanse emotie-dialect bevat. Er werd vanuit gegaan dat beide fotosets gezichtsexpressies met emotie-dialecten bevatten.

Uit de resultaten bleek dat naarmate de blootstelling aan een cultuur groter werd, accuraatheid van emotieperceptie van die cultuur hoger werd. Chinezen herkenden

bijvoorbeeld beter gezichtsexpressies van Chinezen dan Chinese Amerikanen. Een opvallend resultaat was dat de Chinezen die pas net in de Verenigde Staten woonden gezichtsexpressies van Europese Amerikanen beter herkenden dan gezichtsexpressies van Chinezen.Dit

suggereert dat het emotie-dialect van relatief onbekende culturen kan worden geleerd waardoor ingroep voordeel kan verdwijnen.Echter waren de Chinezen die pas net in de Verenigde Staten woonden wellicht gemotiveerder om de Amerikaanse cultuur te leren kennen en werd daardoor uitgroep voordeel vertoond. Deze deelnemers hadden immers zelf voor blootstelling aan de Amerikaanse cultuur gekozen.

In dialect theorie argumentatie, suggereert deze studie dat een bepaald emotie-dialect beter wordt herkend naarmate de blootstelling aan het emotie-dialect hoger is. Aangezien mensen over het algemeen meer worden blootgesteld aan het ingroep emotie-dialect dan aan het uitgroep emotie-dialect, wordt het ingroep emotie-dialect meer geleerd te herkennen dan het uitgroep emotie-dialect, waardoor ingroep voordeel zou kunnen ontstaan.

In de studie van Elfenbein (2006) was er meer controle over de vraag in hoeverre een relatief onbekend emotie-dialect geleerd kan worden dan in de studie van Elfenbein en Ambady (2003). In deze studie werd gekeken of emotieperceptie beter zou kunnen worden door training via feedback en of deze eventuele verbetering groter zou zijn voor mensen die minder bekend zijn met een cultuur.

In de trainingssessie kregen de deelnemers, Chinezen en niet-Chinezen,

gezichtsexpressies te zien van Europese Amerikanen uit de Pictures of Facial Affect en van Chinezen uit de studie van Markham en Wang (1999). De deelnemers konden uit de zes

(12)

basisemoties kiezen welke emotie er werd geuit, waarna de computer het juiste antwoord liet zien. Na de trainingssessie volgde een herkenningstaak, waarin hetzelfde gebeurde, behalve dat de deelnemers feedback kregen.

Uit de resultaten bleek dat de emotieperceptie accurater was in de herkenningstaak dan in de trainingssessie. Door middel van feedback kan dus geleerd worden emoties te

herkennen. Verder bleek dat ingroep voordeel in de trainingssessie aanwezig was, maar niet in de herkenningstaak.Wellicht verdween de ingroep voordeel, omdat de uitgroep feedback nieuwere informatie was voor de waarnemers dan de ingroep feedback, vanwege een relatieve onbekendheid met het emotie-dialect van de uitgroep. Het bleek dan ook dat er meer

vooruitgang werd geboekt bij de uitgroep dan bij de ingroep. Helaas werd er niets bekend over de lang termijn effecten van de training. De deelnemers kregen per culturele groep maar twintig foto’s te zien in de trainingssessie.

Deze studie suggereert dat ingroep voordeel bestaat, omdat mensen meer worden blootgesteld aan het ingroep emotie-dialect dan aan het uitgroep emotie-dialect. Blootstelling aan een bepaald emotie-dialect zou een leereffect met zich meebrengen, bijvoorbeeld aan de hand van sociale interacties. Wellicht brengt bekendheid met een bepaald emotie-dialect ook meer vertrouwen voor de beoordeling hiervan met zich mee. Beaupré en Hess (2006)

onderzochten of vertrouwen hoger is in emotieperceptie van de ingroep dan in emotieperceptie van de uitgroep en of er meer vertrouwen is in emotieperceptie van gezichtsexpressies waarmee de waarnemer bekender is.

De deelnemers, Frans Canadezen, Afrikanen en Chinezen waren woonachtig in Québec. De Afrikanen waren immigranten vanuit Sub-Saharisch Afrika en de Chinezen waren immigranten vanuit China en Hong Kong. De deelnemers kregen foto’s te zien uit de MSFDE van gezichtsexpressies van Frans Canadezen, Afrikanen uit Sub-Saharisch Afrika en Chinezen. Bij elke foto werd gevraagd naar de intensiteit van de gezichtsexpressie en hoeveel

(13)

vertrouwen de deelnemer had in deze beoordeling. Verder werd na elke foto gevraagd hoeveel kans er was dat de deelnemer de gezichtsexpressie in het dagelijks leven tegen zou komen. Op deze vragen kon geantwoord worden met voor elke vraag een 100 puntsschaal die liep van nul, ‘geen’, tot en met 100, ‘heel veel’.

Uit de resultaten bleek dat de deelnemers meer vertrouwen hadden in de beoordeling van gezichtsexpressies van de ingroep dan in de beoordeling van gezichtsexpressies van de uitgroep. Verder bleek dat de deelnemers meer vertrouwen hadden in de beoordeling van gezichtsexpressies waar zij bekender mee waren.

Ervan uitgaande dat mensen vaker gezichtsexpressies tegenkomen met het emotie-dialect van de eigen cultuur, suggereert dit onderzoek dat mensen meer vertrouwen hebben in emotieperceptie van gezichtsexpressies met het eigen emotie-dialect. Mogelijk speelt

vertrouwen een mediërende, oftewel versterkende, rol bij de invloed van bekendheid op ingroep voordeel. Hier is nog geen onderzoek naar gedaan. Ook is er helaas nog geen onderzoek gedaan naar de invloed van vertrouwen op emotieperceptie, waardoor nog niet duidelijk is of een hoger vertrouwen in emotieperceptie van de ingroep dan in emotieperceptie van de uitgroep een verklaring is voor ingroep voordeel. In de sport taekwondo heeft

zelfvertrouwen een positieve invloed op prestatie (Chapman, Lane, Brierley & Terr, 1997), maar bij taken die al goed zijn geleerd heeft onzekerheid juist een positieve invloed op prestatie (Woodman, Akehurst, Hardy & Beattie, 2010).

In deze paragraaf werd evidentie gevonden voor de dialect theorie, namelijk dat culturen van elkaar verschillen in emotie uiting en dat mensen minder accuraat emoties herkennen wanneer de culturele verschillen in gezichtsexpressie groter worden. Gevonden werd dat meer bekendheid met het emotie-dialect van de ingroep dan met het emotie-dialect van de uitgroep een mogelijke verklaring is voor ingroep voordeel. Blootstelling aan een bepaald emotie-dialect zou ervoor kunnen zorgen dat het emotie-dialect geleerd wordt te

(14)

herkennen. Ten slotte bleek dat mensen meer vertrouwen hebben in emotieperceptie van de ingroep dan in emotieperceptie van de uitgroep, wat een mogelijke verklaring zou kunnen zijn voor ingroep voordeel, maar waar nog onderzoek naar moet worden gedaan.

Motivatie

Waar in de vorige paragraaf verschillende culturen met elkaar werden vergeleken, zal in deze paragraaf worden gekeken of ingroep voordeel al bij minimale sociale categorisatie aanwezig kan zijn. Er zal worden gekeken in hoeverre dit is te verklaren vanuit een hogere motivatie om emoties van de ingroep accuraat te herkennen en een meer holistische

waarneming bij emotieperceptie van de ingroep.

Thibault et al. (2006) deden onderzoek naar ingroep voordeel bij minimale sociale categorisatie. De deelnemers waren ‘basketballers’ en ‘niet-basketballers’. Zij kregen foto’s met gezichtsexpressies uit de MSFDE te zien. De helft van de uitdrukkers had het label ‘basketballer’ en de andere helft van de uitdrukkers had het label ‘niet-basketballer’ op de foto staan, waardoor minimale sociale categorisatie werd gecreëerd.De deelnemers werd gevraagd om via schalen bij elke foto aan te geven hoe intensief de gezichtsexpressie de emoties blijheid, woede, angst, verdriet, walging, verachting en verrastheid weergaf. Er werd bij elke foto gekeken of de emotie die de deelnemer de hoogste intensiteit had gegeven overeenkwam met de werkelijke geuite emotie.

Uit de resultaten bleek dat de basketballers accurater gezichtsexpressies van de basketbal uitdrukkers beoordeelden dan van de niet-basketballers. Er werd dus ingroep voordeel gevonden bij minimale sociale categorisatie. Alleen de emoties woede en verdriet werden meegenomen in de analyse. Het is mogelijk dat woede en verdriet bij basketballers veel voorkomt, bijvoorbeeld bij verlies, waardoor de basketbal deelnemers, omdat zij hier bekend mee zijn, deze emoties eerder verwachtten bij basketballers. Bij bijvoorbeeld gokken zou de kans op een juist antwoord veel groter worden wanneer maar twee emoties in

(15)

overweging worden genomen, wat de gevonden ingroep voordeel zou kunnen verklaren voor de basketbal deelnemers.

Aangezien in deze studie cultuur constant werd gehouden, er waren bijvoorbeeld geen emotie-dialecten aanwezig in de foto’s, suggereert deze studie dat groepsidentificatie een positieve invloed heeft op accuraatheid van emotieperceptie van de desbetreffende groep. Mogelijk zijn mensen door identificatie met de ingroep meer gemotiveerd voor accurate emotieperceptie van de ingroep dan voor accurate emotieperceptie van de uitgroep. Middels twee studies keken Young en Hugenberg (2010) naar de rol van motivationele processen in ingroep voordeel bij minimale sociale categorisatie.

In de eerste studie werd deelnemers, allen met een lichte huidskleur, willekeurig een rode of een groene persoonlijkheid toegewezen. Vervolgens werden de deelnemers foto’s van gezichtsexpressies van mensen met een lichte huidskleur aangeboden uit de NIMSTIM (Tottenham, Tanaka, Leon, McCarry, Nurse, Hare & Nelson, 2009). Elke foto werd 500 milliseconden aangeboden, waarna werd gevraagd welke emotie werd geuit. De foto’s van de uitdrukkers hadden een groene of een rode achtergrond, waardoor minimale sociale

categorisatie werd gecreëerd, aangezien deze kleuren ofwel in overeenstemming waren met die van de respondent, of niet.

Uit de resultaten bleek dat de deelnemers accurater waren in emotieperceptie van foto’s waarin de getoonde kleur in overeenstemming was met de toegewezen kleur (ingroep) dan in emotieperceptie van foto’s waarin de getoonde kleur niet in overeenstemming was met de toegewezen kleur (uitgroep). Hieruit werd geconcludeerd dat ingroep voordeel al op kan treden bij minimale sociale categorisatie.

Verder bleek uit een tweede studie, waarbij gebruik gemaakt werd van dezelfde methode, dat ingroep voordeel verdween wanneer de foto’s korter (250ms) getoond werden. Mogelijk was deze kortere presentatie te kort om motivationele processen tot stand te laten

(16)

komen, terwijl een verhoogde motivatie bij emotieperceptie van ingroep leden bij de langere presentatie mogelijk wel aanwezig was. Wellicht werd daarom bij de korte presentatie geen ingroep voordeel gevonden en bij de lange presentatie wel. Dit suggereert dat motivatie een faciliterende rol kan spelen bij de totstandkoming van ingroep voordeel.

Verondersteld wordt dat emotieperceptie van de ingroep op een meer holistische wijze plaatsvindt (Michel, Caldara, & Rossion, 2006). Bij de uitgroep zou meer worden gelet op specifieke kenmerken en zouden deze kenmerken minder met elkaar in verband worden gebracht (Tanaka, Kiefer & Bukach, 2004). Young en Hugenberg (2010, studie 3) leverden evidentie voor deze veronderstelling door te laten zien dat dit proces verstoord wordt wanneer foto’s ‘verkeerd om’ werden weergegeven. Zo bleek het eerder gevonden, op groepskleur gebaseerde, ingroep voordeel te verdwijnen wanneer foto’s omgedraaid werden weergegeven. Verder bleek dat bij de omgekeerde foto’s emotieperceptie van de ingroep minder accuraat werd en dit was niet het geval voor de uitgroep. De holistische waarneming werd dus meer verstoord bij de ingroep dan bij de uitgroep, met als gevolg het verdwijnen van ingroep voordeel. Zoals eerder besproken wordt bij emotieperceptie van de ingroep meer gebruik gemaakt van een holistische waarneming dan bij emotieperceptie van de uitgroep en deze studie suggereert dat dit een positieve invloed heeft op ingroep voordeel.

Het is echter goed mogelijk dat de discrepantie tussen toegewezen kleur en

aangeboden kleur heeft geleid tot cognitieve belasting (Sweller, 1988; Sweller, Merrienboer & Paas, 1998), waardoor men minder cognitieve capaciteit vrij kon maken voor

emotieperceptie. De cognitieve belasting theorie houdt in dat het werkgeheugen een beperkte capaciteit heeft voor waarneming van onder andere visuele stimuli, met het idee dat wanneer een deel van de capaciteit in gebruik is, de werking van het werkgeheugen wordt gelimiteerd. Het feit dat ingroep voordeel niet gevonden werd wanneer foto’s omgekeerd werden

(17)

ongebruikelijke aanbieding van stimuli kan namelijk voor verwarring zorgen, waardoor de verwerking van deze stimuli bij de waarnemer meer cognitieve capaciteit zal vergen. Het feit dat er werd gevonden dat bij de omgekeerde foto’s emotieperceptie van de ingroep minder acccuraat werd, maar dat dit niet het geval was voor emotieperceptie van de uitgroep, zou kunnen betekenen dat de cognitieve belasting van de discrepantie tussen toegewezen kleur en aangeboden kleur al zoveel cognitieve capaciteit kostte dat het omkeren van de foto’s niet veel invloed meer zou hebben.

In deze paragraaf werd ingroep voordeel al bij minimale sociale categorisatie

gevonden. Gevonden werd dat mensen gemotiveerder zijn voor accurate emotieperceptie van de ingroep (versus uitgroep) en meer holistisch waarnemen bij emotieperceptie van de ingroep (versus uitgroep). Deze bevindingen hebben beiden een positieve invloed op ingroep voordeel.

Empathie

Nog een mogelijke verklaring voor ingroep voordeel is dat mensen meer empathie hebben voor de ingroep, waarbij empathie een positieve invloed zou kunnen hebben op emotieperceptie. Brown, Bradley en Lang (2006) keken of mensen in grotere mate gevoelens zouden ervaren wanneer gezichtsexpressies van de ingroep werden waargenomen. Zij

noemden dit de ingroep empathie hypothese. Bij empathie wordt de emotie van een ander gevoeld.

De deelnemers waren Afrikaanse Amerikanen en Europeaanse Amerikanen. Zij kregen foto’s te zien uit de International Affective Picture System (IAPS;Lang, Bradley, & Cuthbert, 1999) van dieren en objecten, mensen met een lichte huidskleur en mensen met een donkere huidskleur. De deelnemers werd na elke foto gevraagd om op verschillende aspecten, zoals aangenaamheid, hun gevoelens te weergeven. Dit werd gedaan door met een joystick de gevoelens te weergeven op de Self-Assessment Manikin (SAM; Cook, Atikinson & Lang,

(18)

1987; Lang, 1980). De SAM bestaat uit een figuur die 21 verschillende gezichtsexpressies kan weergeven. Ook werd bijgehouden hoe lang elke deelnemer naar elke foto keek.

Uit de resultaten bleek dat de Afrikaanse Amerikanen zich positiever voelden na het waarnemen van positieve emoties van mensen met een donkere huidskleur dan na het

waarnemen van positieve emoties van mensen met een lichte huidskleur. Dit resultaat was in overeenstemming met de ingroep empathie hypothese. Dit werd echter niet gevonden voor negatieve emoties en voor Europeaanse Amerikanen. Verder bleek dat Afrikaanse

Amerikanen langer keken naar aangename foto’s van mensen met een donkere huidskleur dan van mensen met een lichte huidskleur.

Langere waarneming hangt vaak samen met een grotere interesse (Bradley & Lang, 2000; aangehaald in Brown et al., 2006). Het zou kunnen dat mensen, wanneer de empathie hoog is, intensiever waarnemen, wat een positieve invloed zou kunnen hebben op

emotieperceptie. Uit de studie van Besel en Yuille (2010) bleek bijvoorbeeld dat mensen met een hoge empathische persoonlijkheid accurater emoties herkennen dan mensen met een lage empathische persoonlijkheid. Hiermee zou de ingroep empathie hypothese een mogelijke verklaring kunnen zijn voor ingroep voordeel. Wellicht heeft empathie ook een positieve invloed op de motivatie voor accurate emotieperceptie, waardoor meer empathie voor de ingroep zou kunnen zorgen voor de eerder gevonden hogere motivatie bij emotieperceptie van de ingroep (Young & Hugenberg, 2010). Hier zou in verdergaand onderzoek naar gekeken kunnen worden.

In deze paragraaf bleek dat mensen meer empathie tonen richting de ingroep dan richting de uitgroep, wat een mogelijke verklaring biedt voor ingroep voordeel.

Ingroep Voordeel voor Spontane Gezichtsexpressies

Het is mogelijk dat bepaalde kenmerken van spontane gezichtsexpressies, zoals bepaalde spierbewegingen, niet zijn waar te nemen in foto’s van geposeerde

(19)

gezichtsexpressies. De meeste studies kijken naar ingroep voordeel voor geposeerde gezichtsexpressies, maar in deze paragraaf zullen studies worden besproken waarin wordt gekeken naar ingroep voordeel voor spontane gezichtsexpressies. Als het waar zou zijn dat ingroep voordeel alleen voorkomt in geposeerde gezichtsexpressies, dan zou ingroep voordeel niet ecologisch valide zijn.

Daarom keken Matsumoto, Olide en Willingham (2009) of ingroep voordeel voor zou komen bij spontane gezichtsexpressies. De deelnemers, Amerikanen en Japanners, kregen foto’s te zien van Amerikaanse en Japanse atleten. De deelnemers werden voorafgaand aan het zien van de foto’s ingelicht over het feit dat de atleten net een wedstrijd hadden gespeeld voor een medaille in de Olympische Spelen (Matsumoto & Willingham, 2006). Bij elke foto werd gevraagd welke emotie werd geuit.

Er werd geen ingroep voordeel gevonden. Wellicht wordt er bij emotieperceptie van de uitgroep meer gekeken naar de sociale context dan bij emotieperceptie van de ingroep, omdat er minder vertrouwen is in emotieperceptie van de uitgroep dan in emotieperceptie van de ingroep. Het in beschouwing nemen van deze extra informatie zou ervoor kunnen zorgen dat emotieperceptie accurater wordt en wellicht werd daarom geen ingroep voordeel

gevonden.Met behulp van FACS codering werden daarnaast maar twee emoties, namelijk vreugde en verdriet, gevonden bij de uitdrukkers. In de meeste onderzoeken zijn dit er minimaal zes, omdat ingroep voordeel dan voor meer emoties is te generaliseren.

Ook in de studie van Swenson en Casmir (1998) werd gekeken of ingroep voordeel aanwezig zou zijn bij spontane gezichtsexpressies. De deelnemers waren Amerikanen, Duitsers, Zuid-Afrikanen en Japanners. In deze studie werd de sliding viewing paradigm (Buck, 1979) gebruikt. Hierbij kregen de uitdrukkers, Europeaanse Amerikanen, Afrikaanse Amerikanen en Aziaten, dia’s te zien met een bepaalde kleur. Tijdens de waarneming werden, zonder dat de uitdrukkers dat wisten, foto’s gemaakt van de gezichtsexpressies. De

(20)

waarnemers kregen deze gezichtsexpressies te zien en werd bij elke foto gevraagd welke emotie werd geuit.

Ook in deze studie werd geen ingroep voordeel gevonden. Het is echter de vraag in hoeverre er sprake was van culturele gelijkheid tussen de uitdrukkers en de waarnemers. Bijvoorbeeld Zuid-Afrikanen zouden van dezelfde cultuur zijn als Afrikaanse Amerikanen, maar in werkelijkheid is de enige zichtbare overeenkomst tussen deze groepen de huidskleur. Misschien was ingroep voordeel in deze studie wel aanwezig geweest wanneer bijvoorbeeld Zuid-Afrikanen gezichtsexpressies zouden waarnemen van Zuid-Afrikanen. In lijn met de dialect theorie, zou het namelijk kunnen dat het emotie-dialect van bijvoorbeeld Zuid-Afrikanen dan wel naar voren was gekomen bij de uitdrukker, waardoor de Zuid-Afrikaanse waarnemers, door een grotere bekendheid met dit emotie-dialect, accurater gezichtsexpressies zouden herkennen. Daarnaast is het de vraag of kleur een goede manipulatie is om spontane gezichtsexpressies op te wekken bij de uitdrukker. Er werd ook niet gecontroleerd, met bijvoorbeeld de FACS, welke emotie elke gezichtsexpressie representeerde.

Waar ingroep voordeel overwegend wel wordt gevonden voor geposeerde

gezichtsexpressies, werd in deze paragraaf duidelijk dat dit niet het geval is voor spontane gezichtsexpressies.

Discussie

Uit dit literatuurverslag werd duidelijk dat er verschillende mogelijke verklaringen zijn voor ingroep voordeel. Er werd evidentie gevonden voor de dialect theorie, die stelt dat culturen van elkaar verschillen in de wijze waarop gezichtsexpressies worden geuit en dat mensen minder accuraat emoties herkennen wanneer de culturele verschillen in

gezichtsexpressie groter worden. Ingroep voordeel zou groter worden wanneer het emotie-dialect van de uitgroep meer afwijkt van het emotie-emotie-dialect van de ingroep. Ook werd gevonden dat mensen bij meer blootstelling aan een cultuur, wat waarschijnlijk vaker

(21)

voorkomt bij de ingroep dan bij de uitgroep, accurater zijn in emotieperceptie van die cultuur en dit werd verklaard aan de hand van een grotere bekendheid met het emotie-dialect van die cultuur. Verder bleek dat emotieperceptie is te trainen en dat ingroep voordeel door training zelfs kan verdwijnen, wat aangeeft dat emotie-dialecten wellicht sociaal worden aangeleerd. Ook bleek dat mensen meer vertrouwen hebben in emotieperceptie van de ingroep dan in emotieperceptie van de uitgroep en bleek dat mensen meer vertrouwen hebben in

gezichtsexpressies waar zij bekender mee zijn. In vervolgonderzoek zal nog moeten blijken of vertrouwen een positieve invloed heeft op emotieperceptie. Ook werd ingroep voordeel al bij minimale sociale categorisatie gevonden. Dit werd verklaard aan de hand van een hogere motivatie voor accurate emotieperceptie van de ingroep dan voor de uitgroep en een meer holistische waarneming bij emotieperceptie van de ingroep dan bij de uitgroep. Verder bleek dat mensen meer empathie tonen richting de ingroep dan richting de uitgroep, wat ook een mogelijke verklaring biedt voor ingroep voordeel.

Waar ingroep voordeel overwegend wel wordt gevonden voor geposeerde

gezichtsexpressies, is dat niet het geval voor spontane gezichtsexpressies. Echter zou er in verdergaand onderzoek naar spontane gezichtsexpressies minder bekend moeten worden over de sociale context van de uitdrukkers, zouden meer emoties in de gezichtsexpressies naar voren moeten komen en zou bij de uitdrukkers op een andere manier emoties opgewekt moeten worden dan bij de sliding viewing paradigm. Wellicht wordt dan wel ingroep voordeel voor spontane gezichtsexpressies gevonden. Dit zou de ecologische validiteit van ingroep voordeel ten goede komen.

Er zijn nog weinig studies gedaan waarbij verschillende mogelijke verklaringen voor ingroep voordeel worden samengevoegd. Dit zou kunnen zorgen voor theoretische

versnippering, waarbij bepaalde factoren zouden kunnen ontbreken die in de werkelijkheid wel een invloed hebben. Wellicht hebben mensen bijvoorbeeld meer vertrouwen in het eigen

(22)

emotie-dialect, vanwege een grotere bekendheid met dit emotie-dialect en heeft vertrouwen een mediërende rol in de invloed van motivatie op ingroep voordeel. Ook heeft empathie mogelijk een positieve invloed op motivatie van accurate emotieperceptie, waardoor meer empathie voor de ingroep zou kunnen zorgen voor hogere motivatie bij emotieperceptie van de ingroep.

Onderzoek naar ingroep voordeel is vrij nieuw en de meeste studies zijn onderhevig aan kritiek. Bij de meeste studies worden bijvoorbeeld meestal de zes basisemoties gebruikt, omdat deze worden gezien als universeel herkenbare emoties. In werkelijkheid bestaan echter hoogstwaarschijnlijk meer dan zes emoties en in vervolgonderzoek zou gekeken moeten worden of ingroep voordeel voor alle emoties bestaat. Hierbij zouden ook meer positieve emoties gebruikt moeten worden,want in de meeste studies wordt slechts vreugde als

positieve emotie gebruikt. ingroep voordeel zou dan voor meer emoties generaliseerbaar zijn. Wellicht zal gevonden worden dat ingroep voordeel alleen bestaat voor ‘sociale emoties’ (Elfenbein et al. 2007), aangezien vooral in deze emoties emotie-dialecten aanwezig zijn.

Verder zijn veel gebruikte gezichtsexpressies in studies naar ingroep voordeel voortgekomen uit de prototypische beschrijving van het uiterlijk van bepaalde emoties (Ekman & Friesen, 1978), echter is deze prototypische beschrijving vooral gebaseerd op data van Noord-Amerikanen, waardoor de gezichtsexpressies in de fotosets wellicht niet helemaal prototypisch zijn. In vervolgonderzoek zou dus voorzichtig moeten worden gedaan met het gebruik van de FACS of zouden er veranderingen in de FACS moeten plaatsvinden die subtiele culturele verschillen in gezichtsexpressie uit de weg gaan.

Als we de kennis over ingroep voordeel praktisch toepasbaar willen maken, zal er dus beter onderzoek gedaan moeten worden, zullen we meer te weten moeten komen over het bestaan van ingroep voordeel en over de werkelijke verklaringen hiervan.

(23)

Onderzoeksvoorstel Introductie

Er is veel onderzoek gedaan naar de mogelijke verklaringen van ingroep voordeel. Voor het praktische nut hiervan, zal eerst duidelijk moeten worden of ingroep voordeel überhaupt wel bestaat. In de meeste onderzoeken waarin ingroep voordeel werd gevonden werd gekeken naar emotieperceptie van geposeerde gezichtsexpressies (Elfenbein & Ambady, 2003; Markham & Wang, 1999). Er is nog weinig bekend over ingroep voordeel voor

spontane gezichtsexpressies en de studies die hier onderzoek naar hebben gedaan vonden geen ingroep voordeel (Swenson & Casmir 1998; Matsumoto et al., 2009). Als ingroep voordeel alleen voor zou komen in geposeerde gezichtsexpressies, dan zou de ingroep voordeel aanname niet ecologisch valide zijn.

De gedane studies naar ingroep voordeel voor spontane gezichtsexpressies zijn echter onderhevig aan kritiek. Bijvoorbeeld in de studie van Matsumoto et al. (2009) werden de decoders ingelicht over de sociale context van de uitdrukkers. Wellicht wordt er bij emotieperceptie van de uitgroep meer gekeken naar de sociale context dan bij de ingroep, omdat er minder vertrouwen is in emotieperceptie van de uitgroep dan in emotieperceptie van de ingroep (Beaupré & Hess, 2006). Het in beschouwing nemen van deze extra informatie zou ervoor kunnen zorgen dat emotieperceptie accurater wordt, waardoor de resultaten wellicht minder generaliseerbaar zijn, aangezien decoders niet altijd informatie hebben over de sociale context van de uitdrukker. Daarnaast werd er in de studie van Matsumoto et al. (2009) maar twee emoties door de uitdrukkers geuit. In de meeste onderzoeken zijn dit er minimaal zes, omdat ingroep voordeel dan voor meer emoties is te generaliseren.

In de huidige studie zal daarom gekeken worden naar ingroep voordeel voor spontane gezichtsexpressies, waarbij meer emoties bij de uitdrukkers naar voren zullen komen en waarbij de decoders niet zullen worden ingelicht over de sociale context van de uitdrukkers.

(24)

Het voetbalstadion is een plek waar bij mensen veel verschillende emoties worden opgeroepen. In de eerste studie zullen er tijdens een voetbalwedstrijd foto’s gemaakt worden van bezoekers in een voetbal stadion. In de tweede studie zal worden gekeken of er ingroep voordeel zal worden gevonden bij deze spontane gezichtsexpressies.

Studie 1 Methode

Wanneer de scheidsrechter in een voetbalwedstrijd een fluitsignaal geeft, kan dit betekenen dat er een doelpunt is gescoord of dat er een overtreding is gemaakt. Wanneer er een doelpunt wordt gemaakt door het team waar iemand geen supporter van is, zou diegene negatieve emoties kunnen voelen zoals verdriet, woede, walging en verbazing. Bij een doelpunt van het team waar iemand supporter van is zou vreugde gevoeld kunnen worden. Verder zou angst gevoeld kunnen worden wanneer er bijvoorbeeld wordt gefloten voor een penalty.

Deelnemers. De deelnemers zullen ongeveer 50 Japanners en 50 Nederlanders van alle leeftijden zijn, geboren en woonachtig in respectievelijk Japan en Nederland. Alle deelnemers spreken vloeiend Engels en krijgen een beloning van vijf euro.

Materiaal. De fotoset met de Nederlandse uitdrukkers zal de ‘Spontaneous Expressions of Dutch Citizens’ (SPEDC) worden genoemd en de fotoset van de Japanse uitdrukkers zal de ‘Spontaneous Expressions of Japanese Citizens’ (SPEJC) worden genoemd. De foto’s in deze sets bestaan uit spontane gezichtsexpressies. Elke fotoset zal ongeveer bestaan uit 30 verschillende gezichtsexpressies. Als zes emoties gevonden worden bij de uitdrukkers, zal elke emotie vijf keer in elke fotoset voorkomen.

Procedure. Tijdens de eerstvolgende voetbalwedstrijd tussen Nederland en Japan zullen camera’s op het veld worden geplaatst, gericht op een vak van Nederlandse voetbalsupporters en op een vak van Japanse voetbalsupporters. Er zullen foto’s van de

(25)

gezichtsexpressies van de voetbalsupporters gemaakt worden, elke keer nadat de

scheidsrechter een fluitsignaal geeft. Hierbij wordt er gebruik gemaakt van een close-up, waar bij elke foto alleen het gezicht van de voetbalsupporter staat afgebeeld, waardoor niets bekend zal zijn over de sociale context. Na afloop van de wedstrijd zullen zoveel mogelijk

voetbalsupporters door 20 onderzoekers worden aangesproken, waarbij gevraagd zal worden of zij mee willen doen aan een onderzoek naar verschillen in emotieherkenning tussen culturen. Er zal een korte vragenlijst worden afgenomen, waarbij wordt gevraagd naar

woonplaats, geboorteplaats en het wel of niet vloeiend spreken van de Engelse taal. Alleen de Nederlanders met een Nederlandse woonplaats en geboorteplaats en de Japanners met een Japanse woonplaats en geboorteplaats die vloeiend Engels spreken kunnen participeren. Vervolgens zal elke deelnemer worden ingelicht over de gemaakte foto’s en zal worden gevraagd of de foto’s gebruikt mogen worden voor het onderzoek. De overgebleven deelnemers, waarvan de foto’s mogen worden gebruikt, zullen de uitdrukkers zijn in deze studie.

Analyse. Aan de hand van FACS codering zullen de verschillende gezichtsexpressies worden geclassificeerd in emoties. Alle foto’s waarin één van de zes basisemoties wordt gevonden, zullen worden gebruikt in de (SPEDC) en de (SPEJC). Verder zullen alleen de foto’s waarop alleen het gezicht staat afgebeeld in de fotosets komen. De verwachting is dat alle zes basisemoties gevonden zullen worden bij de voetbalsupporters. De zes basisemoties worden door verschillende culturen herkend, wat ze praktisch toepasbaar maakt.

Studie 2 Methode

Nederland en Japan verschillen erg van elkaar in cultuur. Om te kijken of er in deze studie sprake is van ingroep voordeel, zal worden gekeken hoe accuraat Nederlanders en Japanners oordelen op de (SPEDC) en de (SPEJC). De verwachting is dat Nederlandse

(26)

deelnemers accurater emoties zullen herkennen van de Nederlandse uitdrukkers dan van de Japanse uitdrukkers en dat de Japanse deelnemers accurater emoties zullen herkennen van de Japanse uitdrukkers dan van de Nederlandse uitdrukkers. De verwachting is dus dat er ingroep voordeel gevonden zal worden voor spontane gezichtsexpressies. Zoals eerder besproken is het nog onduidelijk of ingroep voordeel bestaat, omdat ingroep voordeel tot nu toe nog niet bij spontane gezichtsexpressies is gevonden. Als ingroep voordeel in deze studie wel wordt gevonden, levert dit evidentie voor de ecologische validiteit van ingroep voordeel.

Deelnemers. De deelnemers zullen ongeveer 40 Nederlanders en 40 Japanners zijn. De deelnemers zullen studenten zijn van de Universiteit van Amsterdam, waar deze studie ook plaats zal vinden. De deelnemers krijgen een beloning van tien euro voor participatie aan dit onderzoek.

Materiaal. De studie zal bestaan uit een vragenlijst naar persoonlijke informatie en een emotie herkenningstaak.

Procedure. De studie zal plaatsvinden in een laboratorium van de Universiteit van Amsterdam. De deelnemers zal een informed consent worden overhandigd waarin wordt verteld dat zij participeren aan een studie naar verschillen in beoordeling van

gezichtsexpressies. Vervolgens zullen de deelnemers een vragenlijst overhandigd krijgen, waarin wordt gevraagd naar de geboorteplaats en woonplaats van de deelnemers. Vervolgens wordt de herkenningstaak gemaakt. In deze taak zullen de foto’s uit de (SPEDC) en de (SPEJC) in willekeurige volgorde aan de deelnemers worden gepresenteerd. Elke foto zal zes seconden in beeld zijn, waarna gevraagd zal worden welk van de zes basisemoties in elke foto wordt geuit. Om vermoeidheid tegen te gaan zal er halverwege de herkenningstaak een pauze zijn van twee minuten.

Analyse. In deze studie is sprake van een within subject design, waarbij zal worden gekeken hoe accuraat elke deelnemer op iedere fotoset scoort. Voor elk juist antwoord zal één

(27)

punt worden gegeven. Er zal per conditie worden gekeken of de gemiddelde score op de fotoset van de eigen cultuur significant hoger is dan de gemiddelde score op de fotoset van de onbekende cultuur. Er zal dus bijvoorbeeld worden gekeken of Nederlanders significant hoger scoren op de foto’s uit de SPEDC dan op de foto’s uit de SPEDJ. Dit zal gedaan worden met een afhankelijke paarsgewijze t-toets. Hiermee zal duidelijk worden of ingroep voordeel aanwezig is voor spontante gezichtsexpressies.

Discussie

In deze studie wordt de deelnemers niets duidelijk gemaakt over de sociale context van elke foto, in tegenstelling tot voorgaande studies naar spontane gezichtsexpressies

(Matsumoto et al., 2009). Daarnaast is de verwachting dat er meer emoties gevonden zullen worden in de spontane gezichtsexpressies, waar er in de studie van Matsumoto et al. (2009) maar twee emoties werden gevonden. Wellicht zal in de huidige studie daarom, in

tegenstelling tot de studie van Matsumoto et al. (2009), wel ingroep voordeel voor spontane gezichtsexpressies gevonden worden.

Het zou echter kunnen dat de gezichtsexpressies, vanwege het onderzoeksdesign, intenser zijn dan in de fotosets van de meeste studies. De meest intense gezichtsexpressies zullen daarom niet mee worden genomen in de fotosets. Een ander kritiekpunt is dat het misschien moeilijk is om genoeg foto’s met bepaalde negatieve emoties, zoals woede, te vinden. Het zou kunnen dat de voetbalsupporters geen zin hebben om mee te doen aan een onderzoek als het voetbalteam waar zij supporter van zijn net heeft verloren.

Het onderzoek zal vrij duur zijn, maar naast het belang van ecologische validiteit van ingroep voordeel, is het belangrijk dat er een goede fotoset van spontane gezichtsexpressies komt, waar meer onderzoekers gebruik van kunnen maken.

(28)

Literatuurlijst

Adams, B. Jr., Ambady, N., Macrae, C. N., & Kleck, R. E. (2006). Emotional expressions forecast approach-avoidance behavior. Motivivation and Emotion 30, 179–188. Beaupré, M. G., & Hess, U. (2005). Cross-cultural emotion recognition among

Canadian ethnic groups. Journal of Cross-Cultural Psychology, 36, 355–370. Beaupré, M. G., & Hess, U. (2006). An ingroup advantage for confidence in emotion

recognition judgments: The moderating effect of familiarity with the expressions of outgroup members. Personality and Social Psychology Bulletin, 32, 16-26.

Besel, L. D. S., & Yuille, J. C. (2010). Individual differences in empathy: The role of facial expression recognition. Personality and Individual Differences, 49, 107-112.

Brown, L. M., Bradley, M. M., & Lang, P. J. ( 2006). Affective reactions to pictures of ingroup and outgroup members. Biological Psychologie, 71, 303-311.

Buck, R. (1979). Measuring individual differences in the nonverbal communication of affect: The slide-viewing paradigm. Human Communication Research, 6, 47-5.

Carton, J. S., Kessler, E. A., & Pape, C. L. (1999). Nonverbal decoding skills and relationship well-being in adults. Journal of Nonverbal Behavior. 23, 91-100.

Chapman, C., Lane, A. M., Brierley, J. H., & Terr, P. C. (1997). Anxiety, self-confidence and performance in Tae Kwon-do. Perceptual and Motor Skills, 85, 1275-1278.

Cook, E. W., Atkinson, L., & Lang, K. G. (1987). Stimulus control and data acquisition for IBM PCs and compatibles. Psychophysiology, 24, 726–727.

Ekman, P., & Friesen, W. V. (1978). Facial action coding system: A technique for the measurement of facial movement. Palo Alto, California.: Consulting Psychologists Press.

Elfenbein, H. A. (2006). Learning in emotion judgments: Training and the cross-cultural understanding of facial expressions. Journal of Nonverbal Behaviour, 30,21–36.

(29)

Elfenbein, H. A., & Ambady, N. (2003). When familiarity breeds accuracy: Cultural exposure and facial emotion recognition. Journal of Personality and Social Psychology,

85,276–290.

Elfenbein, H. A., Beaupre, M. G., Levesque, M., & Hess, U. (2007). Toward a dialect theory: Cultural differences in the expression and recognition of posed facial expressions. Emotion, 7, 131 –146..

Gudykunst, W. B., Yang, S. M., & Nishida, T. (1985). A Cross-cultural test of uncertainty reduction theory: Comparisons of acquaintance, friend, and dating relationships in Japan, Korea and the United States. Human Communication Research, 11, 407-455. Lang, P. J., Bradley, M. M., & Cuthbert, B. N. (1999). International affective picture system

(IAPS): Technical manual and affective ratings. Gainesville: University of Florida, Center for Research in Psychophysiology.

Markham, R., & Wang, L. (1996). Recognition of emotion by Chinese and Australian children. Journal of Cross-Cultural Psychology, 27, 616–643.

Marsh, A. A., Elfenbein, H. A. & Ambady, N. (2003). Nonverbal ‘’accents’’: Cultural differences in facial expressions of emotion. Psychological Science, 14, 373-376. Matsumoto, D., & Willingham, B. (2006). The thrill of victory and the agony of defeat:

Spontaneous expressions of medal winners at the 2004 Athens Olympic Games. Journal of Personality and Social Psychology, 91, 568–581.

Matsumoto, D., Olide, A., & Willingham. B. (2009). Is there an ingroup advantage in

recognizing spontaneously expressed emotions? Journal of Nonverbal Behaviour. 33, 181-191.

Matsumoto, D., & Ekman, P. (1988). Japanese and Caucasian Facial Expressions of Emotion

(30)

Department of Psychology, State University,

McKelvie, S. J. (1995). Emotional expression in upside-down faces: Evidence for

configurational and componential processing. British Journal of Social Psychology, 34, 325–334.

Melo, C. M. De, Carnevale, P. J., Read, S. J., & Gratch, J. (2013). Reading people’s minds from emotion expressions in interdependent decision making. Journal of Personality and Social Psychology, 106, 73-88.

Michel, C., Caldara, R., & Rossion, B. (2006). Same-race faces are perceived more holistically than other-race faces. Visual Cognition, 14, 55–73

Stouten, J., & Cremer, D. (2010). ‘’Seeing is believing’’: The effects of facial expressions of emotion and verbal communication in social dilemmas. Journal of Behavioral

Decision Making, 23, 271–287.

Sweller, J. (1988). Cognitive load during problem solving: Effects on learning. Cognitive. Science, 12, 257-285.

Sweller, J., Merrienboer, J. Van., & Paas, F. (1998). Cognitive architecture and instructional design. Educational Psychology Review, 10, 251–296.

Swenson, J., & Casmir, F. (1998). The impact of culture‐sameness, gender, foreign travel, and academic background on the ability to interpret facial expression of emotion in others. Communication Quarterly, 46, 214-230.

Tanaka, J. W., Kiefer, M., & Bukach, C. M. (2004). A holistic account of the own-race effect in face recognition: Evidence from a cross-cultural study, Cognition, 93, B1–B9. Tajfel, H. (1978). Differentiation between social groups: Studies in the social psychology of

intergroup relations. London: Academic Press.

(31)

recognition: The case of cats and basketball players. Journal of experimental Social Psychologie, 42, 676-683.

Tottenham, N., Tanaka, J., Leon, A. C., McCarry, T., Nurse, M., & Hare, T. A., et al. (2009). The NimStim set of facial expressions: Judgments from untrained research

participants. Psychiatry Research, 168, 242–249.

Woodman, T., Akehurst, S., Hardy, L., & Beattie, S. (2010). Self-confidence and

performance: A little self-doubt helps. Psychology of Sport and Exercise, 11, 467-470. Young, S. G., & Hugenberg, K. (2010). Mere social categorization modulates identification of

facial expressions of emotion. Journal of Personality and Social Psychology, 99, 964-977.

Zajonc, R. B., Adelmann, P. K., Murphy, S. T., & Niedenthal, P. M. (1987). Convergence in the physical appearance of spouses. Motivation & Emotion, 11, 335-346.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

After showing that the third-order dynamical model describ- ing the power network admits a port-Hamiltonian represen- tation, we provide a systematic method to design

Gemeenten kunnen de integrale verantwoordelijkheid voor maatschappelijke ondersteuning zodanig invullen dat zij betrokken zijn bij individuele klachten over

Using content analysis, media cover- age messages (N = 128) and corporate communication messages (N = 24) were compared regarding an organization in crisis.. All messages were

De hoop is, zoals geschetst in het theoretisch kader, dat de hyperlocals dit opvullen door andere onderwerpen, genres en bronnen te gebruiken, maar de hyperlocals in Utrecht

Since there is no indication in either case-law or public guidelines on the actual use of this investigation method, the only reference we have is a statement by the

Past abuses, investigative failings 118 and a legacy of mistrust following abuses in Northern Ireland and Iraq have led to increased suspicion of attempts to

What is needed is a typology of policy problems, as a kind of model of the task environments that politicians and other policymakers face in the analysis, design, and

The aim of the present study is to identify condition- transcending determinants of success of self- management interventions in two parallel individual patient data meta-analyses