• No results found

Vrouw te paard in Nederland. De bijzondere relatie tussen vrouw en paard nader belicht.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vrouw te paard in Nederland. De bijzondere relatie tussen vrouw en paard nader belicht."

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vrouw te paard in Nederland

De bijzondere relatie tussen vrouw en paard nader belicht

Masterscriptie Universiteit van Amsterdam Naam: Stéphanie Hermans

Studentnummer: 10291075 Telefoonnummer:

Begeleider: Prof. dr. Mieke Aerts Tweede lezer: Dr. Gemma Blok Datum: 31juli 2015

(2)

1 Inhoud

Voorwoord ... 2

Inleiding... 4

1. De geschiedenis van het paard in rengalop ... 6

1.1 Het paard en de mens vanaf de domesticatie tot aan de middeleeuwen ... 6

1.2 De relatie tussen paard en mens vanaf de zestiende tot en met de achttiende eeuw en het ontstaan van de eerste maneges in Europa ... 8

1.3 Het paard in de negentiende eeuw ... 10

1.4 Van werkpaard naar recreatiedier: het paard en de mens in de twintigste eeuw ... 14

2. Het manegeleven in Nederland ... 20

2.1 De ’s- Gravenhaagsche Stadsrijschool ... 20

2.2 De Hollandsche Manege in Amsterdam ... 26

2.3 De Rotterdamsche Manège ... 27

3. Ponymeisjes en Paardenvrouwen ... 33

3.2 De groei van het aantal maneges in Nederland en de ontwikkeling van de paardensportbeoefening in ons land ... 34

3.3 Paardengekken en pennymeisjes ... 36

3.4 Paardenvrouwen versus ponymeisjes ... 43

Conclusie ... 49

Geraadpleegde Bronnen ... 52

(3)

2 Voorwoord

Op twaalfjarige leeftijd maakte ik voor het eerst echt kennis met paarden. Samen met een vriendin bezocht ik een manege. Het was een bijzondere gewaarwording. De prachtige dieren, het werk eromheen, de geur van de stallen, ik voelde me direct als een vis in het water. Niet veel later nam ik mijn eerste rijles bij ruitervereniging Geneffe in Kanne. Een idyllisch dorpje in België, op een steenworp afstand van mijn toenmalige woonplaats Maastricht. Die lessen waren op Belgische leest geschoeid: streng en disciplinair maar ook met veel aandacht en liefde voor de paarden. Met een van de rijpaarden ontwikkelde ik een speciale band. Chaco was een paard met een verleden. Een springpaard met een stamboom, in het verleden ooit mishandeld en door de eigenaar van Geneffe aangekocht als oefenpaard. Chaco werd mijn lievelingspaard, ik raakte verknocht aan dit prachtige dier. Sterker nog, ik was hoteldebotel van hem. De muren van mijn toenmalige meisjeskamer waren één grote fotocollage van Chaco. Uren bracht ik met hem door. Ik genoot het meeste van de buitenritten, in groepsverband maar ook alleen galopperen door de bossen gaf mij een gelukzalig gevoel. Naarmate ik ouder werd bleef de liefde voor dit paard en raakten we alleen maar meer met elkaar verbonden. Langzamerhand bereikte Chaco de ‘pensioengerechtigde leeftijd’. Ofwel, hij werd bij de lessen niet meer intensief ingezet als rijpaard. Ik bleef hem echter berijden en verzorgen en verdiepte me steeds meer in de psychologie en wezenskenmerken van paarden. Door weer en wind fietste ik dagelijks vier kilometer heen en weer om bij hem te zijn. De liefde was wederzijds. Als ik over de brug van het Albertkanaal kwam en zijn naam riep beantwoordde hij dat vanuit de verte met een vrolijk gehinnik. Niet alleen het rijden maar ook de verzorging bezorgde mij altijd veel plezier. Nadat ik mijn bachelor had afgerond aan de Universiteit Maastricht besloot ik in Amsterdam te gaan wonen en daar verder te gaan studeren. Maar hoe moest het dan nu met mijn oude, trouwe vriend? Ik besloot hem mee te nemen. De eigenaar van Geneffe was gelukkig akkoord en meteen ging ik op zoek naar een stalling in de buurt van Amsterdam. Die was snel gevonden in Broek in Waterland. Nog voor ik zelf een geschikte woonruimte had gevonden in Amsterdam, had Chaco in ieder geval alvast onderdak bij mij in de buurt. Dat gaf een goed gevoel. Ik huurde een bedrijf in voor paardentransport en op een zonnige ochtend in oktober 2011 liet ik hem vervoeren van de Belgische heuvels in Kanne naar de Hollandse polders van Broek in Waterland. Hier, in het weidse landschap met zijn prachtige Hollandse luchten, heb ik Chaco nog een goede oude dag mogen geven. Helaas heeft zijn verblijf in Broek in Waterland niet langer geduurd dan iets meer dan een jaar. Ouderdomskwalen verzwakten zijn conditie

(4)

3

dusdanig dat ik hem in december 2012 op zesentwintigjarige leeftijd heb moeten laten inslapen. Deze scriptie draag ik derhalve op aan Chaco. Mijn eerste grote liefde…

Een bijzonder woord van dank gaat uit naar mijn begeleidster Mieke Aerts, die veel geduld heeft gehad met deze ‘eeuwige student’, Gemma Blok, die bereid was tweede lezer te zijn en Jack Spijkers die zijn vrije tijd opofferde om mij toegang te verlenen tot het archief gevestigd in de Rotterdamsche Manège.

(5)

4 Inleiding

Onlangs scrolde ik door mijn Facebook overzicht en viel mijn oog op de statusupdate van The Australian Women’s Weekly. Het bevatte een foto van een honderdtal mannen bij elkaar staand in de vorm van een paardenhoofd. Uit het onderschrift bleek dat het een eerbetoon was aan de acht miljoen paarden, ezels en muildieren die door hun trouwe dienst aan de mens waren omgekomen in WOI. Het bekijken van deze foto deed mij opnieuw beseffen dat het paard honderd jaar geleden nog zo’n andere rol had vergeleken met de huidige tijd. Er is naar mijn mening geen enkel dier dat zo’n grote transformatie heeft ondergaan als deze trouwe viervoeter. Van transportmiddel, trekdier en ‘oorlogsmachine’ tot recreatiedier, manegepaard en troetelpony. Daar zit ook een genderaspect aan verbonden. Wanneer je een manege of paardenprivéstalling betreedt zal het immers direct opvallen: over het algemeen zijn er meer meisjes en vrouwen aanwezig dan jongens en mannen. Vrouwen voelen zich kennelijk aangetrokken tot paarden als bijen tot honing. Vooral in de recreatieve sector zijn er meer vrouwelijke paardenbezitters en amazones dan dat er mannen zijn. Ook in zestien jaar eigen ervaring met paarden en de paardensport is het mij opgevallen dat er meer vrouwen en meisjes binnen de maneges en privéstallingen hun dagen slijten dan mannen en jongens. Hoewel dit een opvallend fenomeen is, is er nog niet veel onderzoek gedaan naar de reden waarom vrouwen zich zo aangetrokken voelen tot het edele dier. Deze scriptie zal een licht proberen te werpen op deze bijzondere relatie en het ontstaan hiervan. De nadruk zal liggen op Nederland en dat mag ook wel want Nederland mag gerust een paardenland worden genoemd. Ons land bevat immers 450.000 paarden, 1,2 miljoen paardensport geïnteresseerden en veel maneges door het gehele land.1 Omdat de relatie tussen vrouw en paard lijkt te ontstaan in de twintigste eeuw, vanaf toen kreeg het dier immers een andere functie vanwege het verdwijnen van de cavalerie, zal de nadruk vooral liggen op deze eeuw. De hoofdvraag luidt: is er inderdaad sprake van een bijzondere relatie tussen vrouw en paard, hoe is deze relatie ontstaan, waarom heeft deze relatie zich ontwikkeld en wat zien we hiervan terug in Nederland? In het eerste hoofdstuk zal een overzicht worden weergegeven van de geschiedenis van het paard, de relatie tussen mens en paard en hoe de relatie zich tussen vrouw en paard in de Westerse wereld heeft ontwikkeld. In het tweede hoofdstuk zal vervolgens de ontwikkeling van deze relatie in Nederland worden besproken, aan de hand van de geschiedenis van een drietal maneges in Nederland. Het derde

1‘Brochure Nederland Paardenland feiten en cijfers’,

(6)

5

hoofdstuk zal worden besteed aan het ontstaan van de zogenaamde ponymeisjes en hoe dit in verband staat met de relatie tussen vrouw en paard.

(7)

6 1. De geschiedenis van het paard in rengalop

Als er één dier is dat belangrijk is geweest voor de mensheid dan mag dit bij uitstek het paard worden genoemd. Eeuwenlang hebben wij via de rug van dit wezen de wereld verkend, was het ons belangrijkste vervoermiddel en heeft het zijn dienst bewezen in de cavalerie: de militaire eenheid die zich te paard voortbeweegt. In de twintigste eeuw vindt er echter een verandering plaats in de taken die het paard verricht in de maatschappij. Nadat technologische ontwikkelingen er voor zorgden dat het paard minder werd ingezet als trekpaard op het land en de cavalerie vervangen werd door gemotoriseerd materieel kreeg het dier een ander doel. Naast het gebruik binnen de sport kreeg het paard nu meer een recreatieve functie. In dit hoofdstuk zal aan de hand van de bestaande literatuur een schets worden gegeven van de relatie tussen mens en paard en de verandering in functie van het paard. In de eerste paragraaf zal kort en bondig worden ingegaan op de geschiedenis van het paard, vanaf de domesticatie tot aan de middeleeuwen. In de tweede paragraaf wordt nader ingegaan op het ontstaan van de eerste rijscholen en maneges en de verdere ontwikkelingen in de relatie tussen mens en paard van de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. De derde paragraaf zal een beschrijving weergeven van de rol die het paard vervulde in de negentiende eeuw. Tenslotte zal de vierde paragraaf de twintigste eeuw behandelen waarin duidelijk wordt dat de rol van het paard verandert.

1.1 Het paard en de mens vanaf de domesticatie tot aan de middeleeuwen

In eerste instantie dienden paarden de mens doordat hun vlees werd gebruikt voor voeding, hun huid voor het leer en de mest werd aangewend voor het land. Hoewel het moeilijk is om aan de hand van archeologische bevindingen vast te stellen wanneer het paard exact gedomesticeerd werd -werktuigen zoals halsters, hoofdstellen en bitten zijn niet bewaard gebleven uit de vroegste geschiedenis- kan op basis van uiteenlopende bronnen worden vastgesteld dat dit heeft plaatsgevonden tussen 5000 en 3000 v. Chr.2 Tot aan de Christelijke jaartelling was het paard

voornamelijk belangrijk binnen het leger. Vooral in het Griekse- en Romeinse tijdperk nam het paard een belangrijke plaats in binnen de cavalerie. Bovendien heeft de cavalerie aan de basis gestaan van de klassieke rijkunst. Zo schreef Xenophon (ca. 434 – ca. 355 v. Chr.), leerling van de filosoof Socrates (ca. 696 v. Chr. – ca. 399 v. Chr.) en ruiter bij de Griekse cavalerie, het boek Peri Hippikes. Hierin komt duidelijk aan bod dat je als ruiter binnen de cavalerie een goede verstandhouding met je paard moest hebben om het dier goed te kunnen berijden en

2 Nienke Endenburg, ‘Perceptions and attitudes towards horses in European societies’, Equine Veterinary Journal 28 (1999) 38-41, aldaar 38.

(8)

7

daardoor de vijand te kunnen overwinnen.3 Door het paard aan de hand van dressuurmatige

technieken te rijden en zich te verdiepen in de gangen van het paard gehoorzaamde het paard de ruiter steeds beter, waardoor het paard uitermate geschikt was om te dienen in het leger.4 Xenophon benadrukt bovendien dat paardrijden in harmonie moest gebeuren. Wanneer het paard plezier had in het uitvoeren van de door de ruiter aangegeven oefeningen kreeg het genoegen in het rijden waardoor het vanzelf trots en fier ging lopen. Met geweld een paard bevelen opdringen had volgens hem geen enkele zin.5 De Grieken en Romeinen hadden bovendien interesse in het welzijn van het dier. Zo ontstonden er in dit tijdperk de eerste veeartsen, werd er onderzoek gedaan naar karaktereigenschappen van het paard en werd ontdekt dat je aan de hand van het gebit kon zien hoe oud een paard was.6

Pas vanaf de Christelijke jaartelling werden paarden gebruikt als hulpmiddel in de landbouw.7 Dit had tot gevolg dat boeren zich niet meer hoefden te beperken tot lichte grondsoorten en dat ze hun teelt konden uitbreiden over zwaardere en ruwe grondsoorten. Samenlevingen waarin paarden werden ingezet om het werkproces te versnellen hadden uiteindelijk een streepje voor. Hun letterlijke paardenkracht zorgde voor een beter werkende agrarische cultuur, de handel werd bevorderd en er konden langere afstanden worden afgelegd. Bovendien vervulden ze nog steeds een belangrijke rol binnen de cavalerie, een functie die in de middeleeuwen en in de latere eeuwen alleen maar groter werd.8

Tijdens de middeleeuwen was het paard in eerste instantie belangrijk voor de ridder als strijdmiddel. Niet alleen binnen de toernooicultuur maar ook bij oorlogen. In de tweede plaats werd het paard steeds meer ingezet voor het werk op de boerderij, als trekdier en als vervoermiddel. Door deze twee ontwikkelingen werden steeds meer grotere en sterkere paarden gefokt, er werd immers zwaar werk van ze verwacht.9 Een belangrijke ontwikkeling op het gebied van paardrijden in Europa was de invoering en het gebruik van het dameszadel in de

veertiende eeuw door Anna van Bohemen, de vrouw van koning Richard II uit Engeland.10 Het

dameszadel is een zadel waar de vrouw met beide benen aan de linkerkant zit. Het zadel kan niet erg praktisch worden genoemd. Het is erg moeilijk je evenwicht te bewaren. Bovendien, omdat vrouwen over het algemeen met beide benen aan de linkerkant zitten, is het niet mogelijk

3 Clay McShane en Joel A.Tarr, The horse in the city (Baltimore 2011) 1.

4 Carel Albert van Woeldren, Paardrijden. Eene handleiding voor den ruiter. Naar het Grieks van Xenophon (3e

ed.; Den Haag etc. 1928) 80-85.

5 Zijn werk werd in Nederland door C.A. van Woeldren voor het eerst in 1905 vertaald. 6 Harold B. Barclay, The role of the horse in man’s Culture (Londen 1980) 66-67. 7 McShane en Tarr, The horse in the city, 1.

8 Ibidem.

9 Barclay, The role of the horse, 119.

(9)

8

aan de rechterzijde beenhulp te geven. Ter vervanging hiervan wordt een lange zweep gebruikt. Ondanks dat het zadel niet comfortabel kan worden genoemd was het wel een doorbraak voor de vrouw. Op deze manier kon een vrouw ook het paard bestijgen en berijden met een lange rok aan. Ze hoefde dus niet haar vrouwelijke kleding en daardoor haar vrouwelijkheid op te geven.

1.2 De relatie tussen paard en mens vanaf de zestiende tot en met de achttiende eeuw en het ontstaan van de eerste maneges in Europa

Na de middeleeuwen vond een belangrijke ontwikkeling op het gebied van de ruitersportbeoefening plaats, namelijk het ontstaan van de eerste maneges. Xenophons manier van rijden werd in vele delen van Europa herontdekt tijdens de Renaissance, toen de eerste rijscholen in Europa ontstonden. De mogelijkheid om paard te rijden werd gezien als een noodzakelijke bezigheid voor de notabelen en daardoor ontstonden de eerste academische rijscholen. De eerste rijschool werd in 1532 opgezet in Napels in Italië door Federico Grisones. In eerste instantie volgde hij de leer van Xenophon, alleen de zachte hand waar Xenophon zo voor pleitte liet hij achterwege. Grisones schroomde niet het paard hard te straffen als het dier niet luisterde. Zijn technieken werden om deze reden zowel beroemd als berucht.11 Een andere

rijschool zag het daglicht in 1572 in Wenen, de Spaanse rijschool. Deze befaamde rijschool

dankt zijn naam aan de Spaanse paarden die er worden getraind.12 Ook in Nederland ontstaan

de eerste rijscholen eind zestiende eeuw en begin zeventiende eeuw. Zo werd in Groningen de eerste rijschool gesticht in 1614 en in Utrecht in 1644. In steden waar geen universiteit was richtte de gegoede burgerij zelf de eerste rijscholen op, zoals in Dordrecht (1604) en in Delft (1587).13

In Frankrijk ontwikkelde Antoine de Pluvinel (1555-1620), leerling van Grisones, in de achttiende eeuw dressuurmatige methoden voor paarden die een stuk vriendelijker waren dan de aanpak van Grisones. Evenals Xenophon was hij van mening dat de relatie tussen ruiter en paard goed moest zijn en dat zware straffen geen zin hadden. De methoden van de Pluvinel verspreidden zich razendsnel over Europa. Diverse Europese landen raakten geïnspireerd door deze Franse manier van rijden en er ontstonden tal van academische rijscholen. De Franse rijstijl

11 Matthijs Dicke en Boudewijn Pothoven, Traditierijk 175 jaar Sociëteit gevestigd in de Rotterdamsche Manège ‘De Jockeyclub’ (Rotterdam 2012) 16.

12 Susanna Hedenborg en Gabriella Thorell, ‘Riding instructors, Gender, Militarism and Stable Culture in

Sweden: Continuity and Change in the Twentieth Century’, The International Journal of the History of Sport 5 (2015) 650-666, aldaar 651.

(10)

9

werd verder doorontwikkeld door François Robichon de la Guérinière (1688-1751).14 Zijn

manier van paardrijden kwam voort uit de rijkunst om de rijkunst: l’art pour l’art. In zijn tijd werd er niet meer door vorsten aan het front gestreden waardoor de recreatieve rijkunst meer ruimte kreeg. Het was nu niet langer belangrijk om een strijdros te creëren, maar een luxe paard dat vooral mooi en elegant kon bewegen.15

De Franse revolutie (1789), de Franse revolutionaire oorlogen (1792-1802) en de Napoleontische oorlogen (1804-1815) maakten een einde aan deze vorm van rijden als kunstvorm. Paard en ruiter waren opnieuw nodig voor de oorlog. In tegenstelling tot voorheen werd er niet meer een op een gevochten maar werd in grote groepen naar het font gereden. Dit had tot gevolg dat de academische rijscholen verdwenen, daarvoor in de plaats kwamen de cavalerierijscholen. Alleen de Spaanse rijschool bleef bestaan. Een voorbeeld hiervan is het Cadre Noir in Saumur. Deze rijschool, opgericht in Frankrijk door koning Lodewijk XVIII in 1814, had tot doel rekruten op te leiden. Er werd niet veel van deze rekruten verwacht, het ging er meer om dat je als ruiter op je paard kon blijven zitten. Omdat de rekruten snel moesten leren rijden ging de kwaliteit van het paardrijden achteruit. Er kon immers minder tijd worden besteed aan het leerproces van de rekruten. Ook voor de paarden had dit gevolgen, paarden moesten vooral voorwaarts gericht zijn, ze moesten een groot uithoudingsvermogen hebben en beschikken over veel snelheid. Zodoende maakten klassieke Spaanse paarden plaats voor Engelse volbloeden en Arabische paarden. Nog steeds staan deze paardenrassen bekend om hun tempo.16

Hoewel vrouwen uiteraard niet in het leger mochten dienen, was paardrijden als tijdverdrijf en vermaak wel aan hen besteed. Het bewijs hiervoor is te vinden in het boek van L.W.F. van Oebschelwitz, adjudant bij de ‘Oranje-Vriesland Cavallery’, die in zijn boek een compleet hoofdstuk wijdt aan het paardrijden door dames:

‘De edele oeffening van het te Paerd ryden, reeds over lange, mede zeer nuttig voor de gezondheid bevonden zynde, heeft het aan de beminnelyke Sexe behaagt, het zy tot haare gezondheid, of tot haar gemak, of tot haar vermaak, mede gebruik daarvan te maaken.’17

14 Hedenborg en Thorell, ‘Riding instructors’, 2.

15http://www.paardenbegrijpen.nl/academische-rijkunst/wat-is-academische-rijkunst/, geraadpleegd op

25-05-2015.

16http://www.paardenbegrijpen.nl/academische-rijkunst/wat-is-academische-rijkunst/, geraadpleegd op

25-05-2015.

17 L.W.F van Oebschelwitz, De Nederlandsche Stalmeester Of kort dog grondig onderwys van al hetgeene betrekking heeft tot het kennen, toomen, zadelen, beslaan en onderhouden der Paerden ( Den Haag 1774) 73.

(11)

10

Uit het hoofdstuk blijkt onder meer dat vrouwen te paard door de auteur niet echt serieus werden genomen als bekwame ruiters. Paarden moesten rustig en braaf zijn, het liefst niet te groot en gehoorzaam zijn aan de hulpen. Het dameszadel duidt van Oebschelwitz aan met de term ‘vrouwenzadel’ en is volgens hem bedacht zodat vrouwen als ze van het paard zouden vallen niet te hard zouden neerkomen. Bovendien, omdat ze zijwaarts zaten, zouden ze ook niet zo snel vallen.18 Hoewel de meeste dames tot aan de twintigste eeuw in dameszadel reden, waren er uitzonderingen. In Nederland reed Wilhelmina van Pruisen (1751-1820), de vrouw van stadhouder Willem V, in spreidzit. Het portret van haar te paard, geschilderd door Christian Haag in 1789 is te bewonderen in het Rijksmuseum te Amsterdam. Haag maakte al eerder een schets van Wilhelmina te paard in 1779 eveneens in spreidzit.19

1.3 Het paard in de negentiende eeuw

De negentiende eeuw is de boeken ingegaan als de ‘gouden eeuw’ van het paard. In dit tijdperk was de rol van de viervoeter zo groot, omdat ze door hun immense kracht een belangrijke en grote invloed hadden op de bouw van grote steden en metropolen. Zonder deze ‘pk’s’ hadden deze niet tot stand kunnen komen.20 Door de migratie van het platteland naar de steden waren paarden niet alleen belangrijk voor de opbouw van de steden, maar ook als vervoermiddel binnen de steden vervulden ze een grote rol. Hoewel de in de zeventiende eeuw uitgevonden reiskoets in de negentiende eeuw werd vervangen door de komst van de trein, bleef deze binnen de stad van groot belang.21

Paarden hadden in zekere zin profijt van hun steeds groter wordende belang voor de mens. Er werd immers meer gefokt en doordat ze van grote importantie waren voor de mens werden ze ook beter verzorgd dan voorheen. Dit had als gevolg dat ze langer leefden dan paarden die op het platteland werkten.22 Dat het welzijn voor de paarden verbeterde had er alles mee te maken dat paarden die goed werden gevoed, logischerwijs beschikten over meer energie en daardoor meer werk konden verrichten. De functie van het paard in de negentiende eeuw kan vergeleken worden met een machine: ‘In other words, horses became living machines to be bought and sold like commodities, valued only rarely as natural beings’.23 Doordat paarden

18 L.W.F van Oebschelwitz, De Nederlandsche Stalmeester, 73. 19 Slob, Paardrijden met en door kinderen, 60.

20 McShane en Tarr, The horse in the city, 1.

21 Judith Campbell, Paarden en Pony’s (Amsterdam 1970) 11. 22 McShane en Tarr, The horse in the city, 1.

(12)

11

hard nodig waren om het werk te verrichten en te verlichten voor de mens werden er meer paarden gefokt. Sterke paarden waren vanzelfsprekend eerder geliefd en werden dus meer gefokt dan paardenrassen die minder sterk waren. Omdat paarden van economisch belang waren en bovendien nog steeds een grote rol speelden in de gewapende ruiterij ging men zich bovendien meer verdiepen in het verbeteren van paardenrassen.24

In Nederland leidde dit in 1811 tot de uitgave van het Handboek der paardenkennis geschreven door Cornelis Antonius Geisweit van der Netten (1771-1847), kolonel van de Nederlandse cavalerie. Dat het paard in de negentiende eeuw louter gezien werd als een machine die in dienst stond van de mens blijkt wel uit zijn werk. Hij bekeek het paard alleen als geschikt of ongeschikt voor het leger.25 Voor die tijd was dit geen vreemde manier van benadering. De paardenfokkerij in Nederland kwam vooral tot bloei door de oorlogen en geruchten over oorlogen. De prijzen van de paarden hadden hier ook invloed op. In 1830 waren de prijzen bijvoorbeeld een stuk lager dan in 1832 doordat in het laatstgenoemde jaar veel paarden werden opgekocht door het Nederlandse leger en veel paarden werden geëxporteerd naar Duitsland om daar te dienen in het leger. In de jaren veertig van de negentiende eeuw werden er veel in Nederland gefokte paarden naar Frankrijk geëxporteerd vanwege de politieke ontwikkelingen.26 Pas in de laatste twee decennia van de negentiende eeuw werd het paard

minder als een machine gezien die in dienst stond van de mens en kwam er meer oog voor het welzijn van het dier. Voor 1880 werd hier weinig aandacht aan besteed en was het leven voor een paard vaak zwaar, de voeding was karig, de weiden waren schraal en haver kregen ze niet. Overigens werkten hoefsmeden niet nauwkeurig en werden de veulens te vroeg gespeend.27

Dit was echter niet alleen het geval in Nederland. Zoals reeds beschreven werd het paard door zijn vele capaciteiten in de negentiende eeuw bij de opbouw van de grote steden

onmisbaar.28 Aangezien paarden als machines en gebruiksobjecten werden beschouwd was het

dier vaak slachtoffer van wreedheid en mishandeling. Het boek Black Beauty (1877) van de uit Engeland afkomstige Anna Sewell (1820-1878) is hier een weerspiegeling van. Black Beauty vertelt het verhaal vanuit de ogen van de zwarte hengst Beauty, die allerlei avonturen beleeft en door schade en schande wijs wordt. Er wordt aangetoond hoe slecht een dier het soms kan treffen als hij bij mensen terecht komt die hem niet goed behandelen. De oneerlijke behandeling van het paard komt vaak aan bod. Gedurende zijn leven komt hij immers dikwijls in handen

24 Ibidem, 3-5.

25 A. van Leeuwen, Geschiedenis der paardenfokkerij in Nederland (Maastricht 1922) 116. 26 van Leeuwen, Geschiedenis der paardenfokkerij in Nederland, 125.

27 Ibidem, 118.

(13)

12

van mensen die hem onrecht aandoen. Black Beauty is niet alleen een boek dat het paardenleed

aan de kaak stelt, maar ook de wrede manier waarop mensen met elkaar omgaan.29 Dat Black

Beauty door een vrouw is geschreven heeft mogelijk te maken met de omstandigheid dat vanaf de achttiende eeuw vooral vrouwen betrokken waren bij het dierenwelzijn. Vrouwenemancipatie en rechten voor dieren gingen vaak hand in hand. Vragen voor betere leefomstandigheden voor dieren kon er voor zorgen dat mensen zich meer bewust werden van het feit dat vrouwen ook een ondergeschikte rol innamen in de wereld en dat zowel mannen als

vrouwen zich hier meer bewust van moesten worden.30

In Nederland was er eind negentiende eeuw ook een verandering te signaleren in de relatie tussen mens en paard, ook hier kwam meer aandacht voor het welzijn van het paard, zodat de paardenfokkerij kon worden verbeterd. Hoewel Nederland goede zaken deed op het gebied van fokken met het buitenland en vooral de Gelderse en Friese paarden geliefd waren, was er toch sprake van veel onkunde op dit gebied. Fokkers deden dit louter om geld te verdienen. Om de in Nederland gefokte paardenrassen te verbeteren werden er eind negentiende eeuw vakbladen opgericht waaronder: Hippos Maandblad gewijd aan de belangen van de paardenfokkerij en de paardenkennis in uitgebreide zin (1892), dat al spoedig werd omgezet in een weekblad en Het Paard afkomstig uit 1895, dat ook werd opgezet ter bevordering van de

paardenfokkerij.31 Bovendien werden er ook zogenaamde cursussen in paardenkennis gegeven,

die door de regering werden gesubsidieerd:

‘De invloed van deze scholen en cursussen, alsmede van goede voorlichting der fokkers in vakbladen en handboeken, is ongetwijfeld buitengewoon groot geweest. Werd vóór 1884 de fokkerij nog vrijwel empirisch gedreven, door betere voorlichting der fokkers is hun bedrijf een practisch toegepaste wetenschap geworden en met de toeneming van kennis nam ook in hooge mate de liefhebberij en de toewijding bij de uitoefening van dit bedrijf toe.’32

Bij het doorbladeren van het eerst verschenen nummer van het vakblad Hippos is inderdaad te constateren dat er meer aandacht wordt besteed aan het welzijn van de edele viervoeter. Onderwerpen die in Hippos aan bod komen zijn bijvoorbeeld: de voeding voor het paard, de verzorging van het paard, de beschrijving van de gangen van het paard, het dresseren en opvoeden van paarden en de hygiëne van het paard. Tevens is er ruimte voor een

29 Anna Sewell, Black Beauty (Londen 1877).

30 Amanda Kluveld, Mens en dier verbonden sinds de zesde dag (Amsterdam 2009) 61. 31 van Leeuwen, Geschiedenis der paardenfokkerij in Nederland, 136.

(14)

13

brievenbusrubriek waarin lezers vragen kunnen stellen aan de redactie die betrekking hebben op het paard.33 Niet alleen in Nederland ontstonden vakbladen met betrekking tot de verzorging

en het fokken van paarden. In Engeland bijvoorbeeld zag in 1884 het tijdschrift Horse & Hound het levenslicht, dit magazine bestaat overigens nog steeds.34

Bovendien werden aan het einde van de negentiende eeuw boeken uitgegeven die geschreven waren door vrouwelijke auteurs en waaruit vrouwen informatie konden halen over paardrijden, specifiek voor dames. Dit was een vernieuwend fenomeen, omdat handboeken voor vrouwelijke ruiters weliswaar bestonden sinds het einde van de achttiende eeuw, alleen werden deze boeken voornamelijk door mannen geschreven. Gedurende het Victoriaans tijdperk zien we hier verandering in plaatsvinden. ‘Paardenvrouwen’ gingen zich verdiepen in dit genre. Dikwijls waren zij bekend met paarden doordat ze waren getrouwd met cavalerieofficieren.35 Een voorbeeld van een dergelijk boek is The habit & the horse: a treatise on female equitation (1857), geschreven door J. Stirling Clarke uitgebracht in Londen. Een ander voorbeeld is het boek van Alice Hayes (1842-1904); The Horsewoman: A Practical Guide to SideSaddle Riding (1893) eveneens uitgebracht in Londen. Bovendien verschenen -ook in Engeland- de boeken; Ladies on Horseback; Learning, Park-Riding and Hunting, with hints upon costume and numerous anecdotes (1881) en Riding for Ladies (1887), geschreven door Nannie Lambert Power O’Donoghue (1843-1840). Ook in de Verenigde Staten verschijnt een boek in dit genre specifiek gericht op vrouwen; The American Horsewoman (1884) geschreven door Elizabeth Karr. In haar inleiding verklaart ze dat ze het boek geschreven heeft omdat ze, voor zover zij zich hier bewust van is, van mening is dat er nog geen enkel ander boek bestaat dat informatie verschaft voor alleen de vrouwelijke ruiter en dat bovendien

geschreven is door een ‘Amerikaanse paardenvrouw’.36 Volgens Karr is het ook logisch dat er

weinig tot geen informatie over paardrijden bestaat die specifiek gericht is op vrouwen. Omdat vrouwen toentertijd nog in het dameszadel reden waren de technieken heel anders dan bij mannen. Laatstgenoemden reden immers in spreidzit, iets dat makkelijker is bij het geven van

aanwijzingen aan het paard.37 Mannen die paardrijden konden dus moeilijk vrouwen hierover

advies geven, het was immers een heel andere manier van aanpak. De boeken van Karr, O’Donoghue, Hayes en Clarke waren in die zin niet alleen handig maar ook een doorbraak

33 ‘Aan onze lezers’, Hippos Maandblad gewijd aan de belangen van de paardenfokkerij en de paardenkennis in uitgebreiden zin 1 (1892) 1-2, aldaar 1-2.

34‘Horse & Hound’, https://en.wikipedia.org/wiki/Horse_%26_Hound, geraadpleegd op 30-07-2015. 35 Alison Matthews David, ‘Elegant Amazons: Victorian Riding Habits and the fashionable horsewoman’, Victorian Literature and Culture 1 (2002) 179-2010, aldaar 181.

36 Elizabeth Karr, The American Horsewoman (New York, 1884) 4. 37 Elizabeth Karr, The American Horsewoman, 4

(15)

14

omdat deze boeken uitsluitend op vrouwen waren gericht. In de loop van de twintigste eeuw werd het eerder uitzondering dan regel dat er werd gereden in het dameszadel. Het merendeel van de vrouwen ging evenals de mannen paardrijden in spreidzit. Bovendien kreeg de paardensport gedurende deze eeuw te maken met een grote toename van vrouwelijke ruiters. Het aantal vrouwen werd binnen maneges, ruiterverenigingen en pensionstallen met name na WOII steeds groter. Tegenwoordig is het bijna een uitzondering wanneer men een jongen of man binnen de paardenwereld aantreft op recreatief gebied, in de sport zijn mannen echter wel nog in groten getale aanwezig. In vergelijking met de voorgaande eeuwen kreeg het paard in de twintigste eeuw een heel andere functie. In de volgende paragraaf zal nader worden ingegaan op de factoren die aan deze verandering ten grondslag lagen.

1.4 Van werkpaard naar recreatiedier: het paard en de mens in de twintigste eeuw

Tot aan WOI was de belangrijkste functie van het paard zijn aanwezigheid binnen de cavalerie. Daarna werd het paard in de meeste Europese landen vervangen door ander materieel. Bovendien werd het paard als vervoermiddel vervangen door de auto. Deze twee factoren zorgden er onder andere voor dat er meer ruimte kwam voor de ruitersport. Ook in Nederland was dit het geval, voor WOI werd de ruitersport door een beperkt publiek beoefend zoals bereden officieren en welgestelde burgers. Na de oorlog was dit veranderd:

‘In de eerste plaats mag de oorzaak daarvan gezocht worden in de plotselinge groeiende belangstelling voor de sportbeoefening in het algemeen, een belangstelling, die uit den aard der zaak zich niet bleef beperken bij enkele zeer populaire takken van sport, doch die om zich zag naar elken soort van sportbeoefening, die binnen het bereik der mogelijkheden zou liggen. Ook de na den oorlog snel toenemende mechanisatie, heeft behoefte doen ontstaan aan reactie. Deze reactie heeft de moderne mensch weer het levende wezen meer doen waardeeren. Het paard werd den mensch een kameraad en gaf

hem wat de motor en de machine hem onthielden.’38

Rijkleding en rijlestarieven werden bovendien goedkoper, ook een belangrijke reden waardoor paardrijden voor een breder publiek toegankelijk werd.39

Hoewel men zich met paardensport al vanaf de Griekse oudheid bezig hield, ontstonden de eerste maneges en rijscholen pas na de middeleeuwen, zoals ik in paragraaf 1.2

38 Wouter Slob, Paardrijden. Leidraad voor hen die het paardrijden willen gaan beoefenen (Amsterdam 1939)

5.

(16)

15

heb beschreven. Jockeyclubs, waar paardenrennen worden gehouden, zijn afkomstig uit de achttiende eeuw en de basis hiervan vinden we in Engeland en Ierland. De eerste paardenrennen werden pas gehouden in de latere negentiende eeuw. De ontwikkeling werd immers vertraagd door de Franse Revolutie (1789) en de Napoleontische oorlogen (1804-1815). Springwedstrijden dateren in Europa pas uit de late negentiende eeuw. Deze tak van de paardensport floreerde pas aan het begin van de twintigste eeuw en vond zijn oorsprong in Engeland, Ierland en Frankrijk. Nationale organisaties zorgden er voor dat de springsport op de kaart werd gezet en dat ook de rest van de wereld werd bereikt. Als gevolg hiervan werd in 1921 de FEI (Fédération Equestre Internationale) opgericht. Frankrijk, de Verenigde Staten, Zweden, Japan, België, Denemarken, Noorwegen en Italië waren de stichters van de FEI en de eerste leden. Tegenwoordig heeft de FEI 132 aangesloten nationale federaties. Waaronder ook de KNHS (Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie) die opgericht werd in 2002. De FEI is het bestuursorgaan voor alle internationale evenementen die met de paardensport te maken hebben. De FEI bepaalt de regels die gelden op zowel internationaal niveau en moet goedkeuring verlenen aan paardensportprogramma’s op internationale wedstrijden en op de Olympische- en Paralympische Spelen. Vanaf 1921 tot aan 1986 is het presidentschap van de FEI in handen geweest van een man. In 1986 werd er voor het eerst een vrouw gekozen; Prinses Anne Mountbatten-Windsor (1950), zij is de enige dochter van de Britse koningin Elizabeth en Prins Philip. In 1976 deed zij zelf als ruiter mee aan de Olympische Spelen.40

De paardensport is vanaf 1900 onderdeel van de Olympische Spelen. In 1904 en 1908 deed de ruitersport echter niet mee. Sinds 1912 is de ruitersport in de vorm van dressuur, springen en eventing in alle edities onderdeel geweest van de Olympische Spelen.41 Eventing, dat voorheen military werd genoemd, bevat zowel springen als dressuurelementen. Er zit alleen bij het springen meer risico aan vast omdat het vaste hindernissen betreft. De balken kunnen er niet van af vallen wanneer een paard de hindernis raakt. Iets dat wel het geval is bij de springsport. Ook is het parcours aangebracht binnen een nagebootste natuurlijke omgeving. Het paard moet samen met de ruiter springen over constructies van boomstammen en nagemaakte slootjes. Doordat er vroeger veel paarden sneuvelden tijdens het parcours en dit veel kritiek opleverde vanuit verschillende dierenbeschermingsorganisaties is er tegenwoordig in de

40 Susanna Hedenborg, ‘ “…and Allah took a handful of Southerly wind…and created the horse” The history of

international equestrian sports’, (13-06 2014) 1-15, aldaar 5-7, online beschikbaar op:

https://dspace.mah.se/bitstream/handle/2043/17750/hedenborg140613.pdf?sequence=2&isAllowed=y, geraadpleegd op 13-06-2015.

41 Susanna Hedenborg en Manon White, ‘Changes and variations in patterns of gender relations in equestrian

(17)

16

samenstelling van het parcours veel veranderd. Zo breken tegenwoordig de ‘bomen’ doormidden als het paard er met veel gewicht tegen aankomt. Het wordt echter nog altijd gezien als de ruigere tak van de paardensport.

In 1952 was het voor het eerst toegestaan dat vrouwen de competitie mochten aangaan tegen mannen in de dressuur, in 1956 mochten vrouwen tevens deelnemen aan het springen en tenslotte mochten ze in 1964 ook participeren in eventing.42 Opmerkelijk is dat de dressuur vanaf de jaren zeventig gedomineerd wordt door vrouwen, zeker als je het vergelijkt met het springen en eventing. Een mogelijke verklaring hiervoor kan worden gezocht in het feit dat het sociaal meer geaccepteerd was als vrouw dressuurmatig te rijden dan dat er werd gesprongen of eventing werd gereden:

‘Media reports from the 1956 Games reconfirm the social acceptability of women competing in dressage at that time. The female participants were praised as skilled horse riders and the media described women as well suited for dressage.’43

Er waren echter al eerder tekenen van de feminisering van de paardensport. In een artikel uit het Britse paardentijdschrift Horse & Hound uit 1952 werd al vermeld dat het opvallend was dat rijscholen om te leren paardrijden werden gerund door vrouwen en dat de meeste leerlingen meisjes waren. Bovendien waren de meeste paardenbezitters buiten de springsport en de

paardenraces vrouwelijk.44 Het toestaan van vrouwen binnen de paardensport is mogelijk ook

te verklaren door de vele verliezen in WOI. Waardoor in Engeland en Wales een vrouwenoverschot was ontstaan: ‘It is even possible that the loss of this group of men resulted in a gender imbalance that may have enabled a regendering of horsemanship. It was at this time that women of the British elite were let in.’45 Wat betreft de paardenrennen duurde het langer

voordat vrouwen werden toegelaten. In de Verenigde Staten verkreeg de ruiter Kathy Kusner in 1968 haar jockeylicentie. Dit ging echter niet zonder slag of stoot. In eerste instantie werd haar de toestemming ontzegd, maar door het aanspannen van een rechtszaak bereikte ze haar doel. Vanaf dat moment steeg het aantal deelneemsters in de paardenrennen.46 Wellicht een leuk detail betreffende dit thema is dat in 1944 in Amerika de film National Velvet (1944) wordt uitgebracht waarin de jonge Elizabeth Taylor (1932-2011) de hoofdrol vertolkt als Velvet Brown. Velvet, die al haar hele leven gek is op paarden, besluit samen met haar paard genaamd

42 Hedenborg en White, ‘Changes and variatons’, 304-305. 43 Hedenborg en White, ‘Changes and variatons’, 306. 44 Ibidem, 302.

45 Ibidem, 312.

46 Susanna Hedenborg, ‘Female jockeys in Swedish horse racing 1890-2000: From minority to majority –

(18)

17

The Pie mee te doen aan een paardenrace. Omdat het voor vrouwen niet was toegestaan hier aan deel te nemen vermomt zij zich als jongen. Velvet wint samen met Pie de race maar valt aan het einde van Pie af wegens uitputting. Wanneer de jury ontdekt dat ze een meisje is wordt ze gediskwalificeerd. Desalniettemin zorgt haar optreden voor internationale bekendheid en wordt ze vereerd met de titel National Velvet.47 Sedert het moment dat vrouwen werden toegelaten in de nationale, internationale en Olympische paardensport hebben zij altijd de strijd moeten aangaan met zowel mannen als vrouwen. Ondanks dat vrouwen pas vanaf de jaren vijftig werden toegelaten op de Olympisch Spelen verwierven ze in Amerika binnen de polosport al veel succes. De polosport is een balsport te paard die wordt gespeeld in teams. Deze ontstond 600 v. Chr. in Perzië en verspreidde zich binnen de Oosterse wereld. De sport werd in de negentiende eeuw geïntroduceerd in het Westen door de Britse kolonisatie. In 1900,

1908, 1920 en 1936 deed dit onderdeel van de paardensport mee aan de Olympische Spelen.48

Tegenwoordig is de polosport onderverdeeld in damesteams, herenteams en gemengde teams. Aan het begin van de twintigste eeuw was er alleen sprake van dames- en herenteams. Uit een artikel van de Time op 10 augustus 1928 blijkt dat de sport ook succesvol door vrouwen wordt gespeeld. Het artikel is vooral gewijd aan het succes van de zussen Sally en Becky Laniers op de polowedstrijd in Westchester Biltmore. Deze dames zaten al in het zadel voordat ze konden lopen, aldus het nieuwsbericht. In het artikel wordt echter wel benadrukt dat vrouwen nooit zo succesvol in de sport zullen worden dan mannen:

‘Sally two years younger than Becky, began to play polo before her sister, when organized polo for women was an absurd novelty. Becky started to play two years ago: both are aware that women can never be as good at the game as men but that doesn’t prevent them from getting enormously excited about it. The thing that polo demands most of all, of course, is strength. Women can handle their ponies as well but they cannot even hope to get the distance that even mediocre male players expect.’49

Dat deze dames al op jonge leeftijd in het zadel zaten is volgens de Amerikaanse Margaret Cabell Self (1902-1996), auteur van vele boeken over paarden en paardrijden, alleen maar goed. In haar boek Teaching the young to ride (1935) legt ze uit waarom het beter is dat kinderen op

47 ‘Elizabeth Taylor in National Velvet 1944’, https://www.youtube.com/watch?v=oB6oI04sMc4, geraadpleegd

op 23-07-2015.

48http://history.polo.nl/, geraadpleegd op 24-06-2015. 49Women’s Polo’, Time 15 (1928), online beschikbaar op:

http://web.a.ebscohost.com.proxy.uba.uva.nl:2048/ehost/detail/detail?sid=26caf6dc-acee-498a-93f4-7afd1676cff6%40sessionmgr4005&vid=1&hid=4107&bdata=JnNpdGU9ZWhvc3QtbGl2ZQ%3d%3d#AN=54760924&db=a ph , geraadpleegd op 24-06-2015.

(19)

18

een jonge leeftijd leren rijden in plaats van op latere leeftijd te beginnen. Volgens haar zijn kinderen op jonge leeftijd geduldiger en verwachten ze niet meteen te veel van het paardrijden. Op latere leeftijd hebben vooral jongens de neiging tot ongeduld.50 In haar boek Horse of today (1964) komt Cabell Self hier nog een keer op terug. De eerste generatie die leert paardrijden laat volgens haar meer meisjes dan jongens zien. Laatstgenoemden waren een stuk minder geduldig waardoor ze het paard minder goed aanvoelden dan meisjes en omdat scholen een diversiteit in sporten aanboden verloren jongens vaak hun interesse. Voor meisjes was paardrijden een ideale sport en hun prestaties te paard waren dan ook beter dan die van jongens.51 Hoewel bovenstaande voorbeelden aantonen dat er in de twintigste eeuw meer ruimte komt voor vrouwen om zich te ontwikkelen op het gebied van de paardensport en paardrijden in het algemeen, duurde het nog lang voordat vrouwen in de paardensport echt serieus werden genomen. In de jaren zeventig van de twintigste eeuw waren er nog steeds mannen die vonden dat vrouwen niet thuishoorden op de Olympische Spelen en dat dit louter een mannenaangelegenheid was. Volgens Olympisch winnaar en kolonel van het Britse leger Frank Weldon (1913-1993) bijvoorbeeld, waren vrouwen niet geschikt voor een evenement als de Olympische Spelen. Niet omdat ze geen bekwame ruiters waren, maar omdat ze minder rigide waren dan mannen en gevoeliger. Bovendien was hij van mening dat vrouwen de psychische druk niet aankonden zoals mannen daartoe wel in staat waren.52 Echter, deze mening was niet

elke man toebedeeld. Wouter Slob bijvoorbeeld, een Nederlandse auteur van vele boeken over het paard en de ruitersport, beschrijft in zijn boek De Vrouw te paard (1970), dat de praktijk bevestigde dat de vrouw op Olympisch niveau goed gewaagd was aan de man. Haar rijkunsten waren niet minder te noemen dan die van de man.53

Aan het einde van dit hoofdstuk gekomen is duidelijk te constateren dat de vrouw te paard geen typisch product is van de twintigste eeuw. Het citaat uit het boek De Nederlandsche Stalmeester in paragraaf 1.2 is een bewijs dat vrouwen in Nederland in de achttiende eeuw paardrijden als vermaak al hadden ontdekt. In de twintigste eeuw veranderde er op het gebied van emancipatie veel voor vrouwen en ook de ruitersport en het paardrijden als hobby raakte hier door beïnvloed. Hoe dit in de praktijk tot uiting kwam zal in het volgende hoofdstuk aan bod komen. In het tweede hoofdstuk zal een beschrijving worden gegeven van de geschiedenis van drie maneges in Nederland; de Hollandsche Manege in Amsterdam, de ’s-Gravenhaagsche

50 Margaret Cabell Self, Teaching the young to ride (New York 1935) XIV.

51 Melissa Holbrook Pierson, Animals, Women, a passion. Dark horses and Black beauties (New York 2000) 14. 52 Vivien Bachelor, ‘Women in a Man’s World’ in: Pamela MacGregor Morris e.a. e.d., Horse and Rider Yearbook (Londen 1973) 127-129, aldaar 127.

(20)

19

Stadsrijschool in Den Haag en de Rotterdamsche Manège gelegen aan het Kralingse bos in Rotterdam. Hierin zal uiteraard bekeken worden hoe en op welke manier vrouwen betrokken raakten binnen de maneges, vanaf het ontstaan tot heden.

(21)

20 2. Het manegeleven in Nederland

De eerste maneges en rijscholen ontstonden al na de middeleeuwen, maar het paard was vooral nodig als strijdmiddel in het leger. Daarnaast was het paard van belang als trekdier en vervoermiddel. Door technologische en materiële ontwikkelingen kreeg het paard in de twintigste eeuw een andere functie. Er kwam meer ruimte voor het paardrijden als sportieve bezigheid en na WOI werd het paard steeds meer gebruikt voor recreatieve doeleinden en werd paardrijden een hobby die toegankelijker werd voor een breed publiek. Na WOII, toen het paard helemaal niet meer gebruikt werd voor de cavalerie, werd het paardrijden steeds meer een recreatieve bezigheid. De plaats waar men tot op de dag van vandaag de rijkunst onder de knie kan krijgen zijn maneges. In Nederland bestaan veel maneges waar ‘paardenvrouwen’ hun dagen slijten. In het kader van deze scriptie zijn de maneges die voor de twintigste eeuw in Nederland het daglicht zagen interessant. Door die maneges voor het voetlicht te brengen kunnen we op zoek gaan naar antwoorden op vragen als: zijn er in de loop van de twintigste eeuw inderdaad meer vrouwen de maneges gaan betreden dan mannen, waarom dit veranderde en hoe er in eerste instantie werd gereageerd op de aanwezigheid van vrouwen in de maneges en welke ontwikkelingen daaruit voortvloeiden. In de eerste paragraaf wordt de ’s-Gravenhaagsche Stadsrijschool behandeld, die begin negentiende eeuw, 1806, door Lodewijk Napoleon Bonaparte in Den Haag werd gesticht. De tweede paragraaf behandelt de Hollandsche Manege in Amsterdam; een rijschool die stamt uit 1744. Tenslotte zal in de vierde paragraaf de Rotterdamsche Manège aan bod komen, deze werd opgericht in 1837.

2.1 De ’s- Gravenhaagsche Stadsrijschool

Ter ere van het tweehonderd jarig bestaan van de ’s Gravenhaagsche Stadsrijschool verscheen in 2006 het boek Agter de Stallen, geschreven door Hans Pars (1946). Hierin wordt uitvoerig de geschiedenis van deze manege beschreven. Hoewel er in de zeventiende eeuw al sprake was van paardenstallen, een koetshuis en een piste in de Agter de Stallenstraat (nu beter bekend als de Kazernestraat) werd de rijschool in 1806 door Lodewijk Napoleon (1778-1846) gesticht, de

broer van de Franse keizer Napoleon (1769-1821).54 Volgens Pars werd deze opgericht omdat

keizer Napoleon zijn broer de opdracht had gegeven de Nederlandse strijdkrachten op een hoger niveau te brengen. Zodoende nam koning Lodewijk Napoleon het besluit tot het oprichten van de zogenaamde ‘Rijd en veeartsenschool’ in Leiden in 1806. Het doel hiervan was dat

54 Hans Pars, Agter de Stallen 1806-2006. Episodes uit het leven van de ’s-Gravenhaagsche Stadsrijschool (Den

(22)

21

onderofficieren en officieren konden worden opgeleid tot rijinstructeur en dat ze na het voltooien hiervan de rijvaardigheid van de manschappen konden verbeteren. Bovendien werden de officieren en onderofficieren opgeleid tot veterinair deskundige. Deze rijschool in Leiden was de eerste landelijke rijopleiding in Nederland voor ruiters. In 1807 verhuisde deze naar Den Haag, waar de rijlessen werden gegeven.55

Na het Napoleontisch tijdperk was de manege nauw verbonden met de Oranjes. Willem I nam op 10 december 1813 zijn intrek in het gebouw en Willem II verbleef hier ook tot 1817. Zodoende kwamen de stallen, de manege en het koetshuis in koninklijk gebruik. Het werd toen

de Koninklijke Manege.56 Op 22 april 1842 schreef de Raad van Den Haag een verzoekschrift

aan de koning met de vraag om de rijschool ter beschikking te stellen voor de burgers zodat zij gebruik konden maken van de manege. Op 28 februari 1844 werd door de directeur van het

kabinet des Konings bevestigd dat de gebouwen van de stadsmanege werden teruggegeven.57

De manege kende verschillende huurders maar kwam pas tot bloei onder het bewind van Rinse Hiemstra (1878-1940). Hij was een ruiter afkomstig uit Friesland en voormalig directeur van de Delftsche stadsmanege. Hiemstra wist van wanten. Hij zou directeur van de manege blijven tot 1940. Hij veranderde de naam van Stadsrijschool naar ’s-Gravenhaagsche Manége.58 Dat de paardensport ook aan het begin van de twintigste eeuw nog volop in het teken

stond van de cavalerie blijkt wel uit het opmerkelijke feit dat Hiemstra, die in 1920 bij de voorwedstrijden van de Olympische Spelen de derde prijs bij het internationale springconcours behaalde, niet mocht deelnemen aan de Olympische Spelen later dat jaar in Antwerpen omdat hij geen beroepsmilitair was. Tot 1936 was dit een vereiste om deel te kunnen nemen aan de hippische sporten op de Spelen. Het manegepersoneel in de rest van Nederland was bovendien voor het merendeel afkomstig uit het leger. In die zin was het vrij uniek dat iemand, die niet tot het Nederlandse leger behoorde, directeur was van een manege.59 Niet alleen Hiemstra zelf, maar ook zijn dochter Ada Hiemstra was een verdienstelijk ruiter. Bovendien waren ook de leerlingen van de manege bijzonder succesvol met de paarden van Hiemstra.60 Dat het reilen en zeilen van een manege toentertijd vooral een mannenwereld kon worden genoemd blijkt ook uit het gegeven dat de pikeurs die onder Hiemstra werden aangenomen louter mannen waren. Dat de interesse in het paardrijden binnen Nederland groter werd is op te merken aan

55 Pars, Agter de Stallen, 6. 56 Ibidem, 7-8.

57 Ibidem, 24-25. 58 Ibidem, 40. 59 Ibidem, 46. 60 Ibidem, 41.

(23)

22

het aantal leerlingen dat wilde paardrijden na WOI op de ’s-Gravenhaagsche Manége. Dit aantal nam aanzienlijk toe. Hiemstra zocht in de jaren twintig en dertig de publiciteit op door te adverteren in plaatselijke dagbladen waarin lessen werden aangeboden en pensionpaarden die geïnteresseerden konden huren. Hierdoor steeg het aantal leerlingen van de manege.61

Eind jaren dertig had de dreiging van een oorlog ook invloed op de ’s Gravenhaagsche Manége. De mogelijkheid dat Nederland betrokken zou raken in WOII zorgde ervoor dat de Nederlandse strijdkrachten op 27 augustus in 1939 werden gemobiliseerd. Omdat er binnen het Nederlandse leger nog veelvuldig gebruik werd gemaakt van paarden had deze mobilisatie een grote invloed op de viervoeters. Op maandag 28 augustus 1939 moest elke Hagenaar die paarden in zijn bezit had, met zijn dieren naar het Malieveld komen waar ze werden gekeurd voor militaire dienst. De ‘s- Gravenhaagsche Manége raakte hierdoor veel paarden kwijt, maar dat deerde Hiemstra niet, het landsbelang stond immers voorop. De eigenaren van de paarden kregen wel een vergoeding wanneer hun paard in beslag werd genomen door het leger, het was echter in verhouding tot de aankoopprijs vaak een veel te laag bedrag.62 Omdat paarden in beslag werden genomen door het leger raakte het enigszins stil op manege. Dit was echter van korte duur want de cavaleriepaarden moesten wel ergens worden gestald. De legerleiding gaf daarbij de voorkeur aan een ervaren manegedirecteur. Zo stroomde de manege weer vol met paarden. Hiemstra kreeg hier een vergoeding voor maar was van mening dat dit te weinig was omdat hij veel paarden was kwijtgeraakt door de remontering en daardoor werd beperkt in zijn lesgeven. Hij diende om deze reden een schadeclaim in bij de gemeente, die uiteindelijk in 1941 resulteerde in het uitkeren van een schadevergoeding. Hiemstra zou deze schadevergoeding zelf nooit in ontvangst nemen. Op 6 april 1940 verongelukte hij. Tijdens een slipjacht in de duinen bij Wassenaar kwam zijn paard ten val. Hiemstra kwam onder zijn paard terecht waardoor hij om het leven kwam. Hij werd op 10 april 1940 begraven op de begraafplaats Oud Eik en Duinen in Den Haag. Vrijwel alle bekende namen uit de paardenwereld namen hier tijdens deze uitvaart afscheid van hem. Hiemstra werd tweeënzestig jaar.63 Op zijn grafsteen is een stenen beeld

geplaatst van een knielend paard met daaronder de tekst ‘MIJN TROUWSTE VRIEND’.64

Met de komst van WOII brak een zware periode aan voor de manege. Nora Tack (1916-2002) was echter de redder in nood. Na de dood van Hiemstra probeerde zijn vrouw en dochter de manege draaiende te houden. Zij slaagden hier niet in. Zodoende kwam Nora Tack in beeld.

61 Ibidem, 42. 62 Ibidem, 59. 63 Ibidem, 60.

64 ‘Afbeelding Grafmonument Hiemstra’, http://www.vanderkrogt.net/standbeelden/object.php?record=ZH15ew,

(24)

23

Hoewel zij volgens het handelsregister de manege al overnam op 7 juni 1940 werd pas op 17 februari 1943 door de burgemeester van Den Haag besloten de manege te verhuren aan Nora

Tack.65 Tack was de eerste vrouwelijke directeur van een manege in Nederland. Door WOII

werd er niet heel veel aandacht geschonken aan deze vernieuwende gebeurtenis. Desalniettemin bleef het niet onopvallend. In het maandblad De Vrouw en haar huis publiceerde Kate de Ridder in augustus 1940 een biografie over Nora Tack.66 In het vier pagina’s tellende artikel ‘Een vrouw leidt een manege’ komt tot uiting dat Nora Tack in het oog was gesprongen van de Ridder doordat zij aan het einde van de jaren dertig samen met haar paard genaamd Mystery herhaaldelijk de eerste of tweede plaats won bij de wedstrijden van de Zuid-Hollandsche Jacht-Vereniging. Ze wordt door de Ridder omschreven als een zeer energieke amazone, die niet alleen voortreffelijk reed maar ook voor haar paard de grootste zorg had. Volgens de Ridder was het niet eenvoudig Tack te interviewen, na de wedstrijden verdween zij eigenlijk meteen van het terrein om haar paard de nodige verzorging te geven.67 De Ridder zag haar kans schoon Tack op te bellen toen bekend was geworden dat zij de manege zou overnemen na het overlijden van Hiemstra.68 Uit het interview komt ook naar voren dat Tack niet is gaan paardrijden onder druk van haar ouders. Beiden beoefenden de sport niet. Als klein kind kwam ze in aanraking met paarden doordat ze in Indië op Midden-Java woonde waar ze op bergpaardjes reed. Toen ze terug kwam naar Nederland ging ze paardrijden bij Hiemstra, bij hem volgde ze vanaf 1928 haar lessen. Na het afronden van de hbs-b vertrok Tack naar Parijs omdat dit ‘goed zou zijn voor haar opvoeding’ en om de Franse taal te leren. Uiteindelijk deed ze vooral veel rijkunstige ervaring op in de Franse maneges en maakte ze kennis met de Franse manier van rijden. Na zes maanden vertrok ze naar Engeland, waar ze langer verbleef. Hier vervolgde ze cursussen aan de rijschool Captain Hance in Worcestershire waar Tack verder werd geschoold in de hippische sport. Deze school was een interne paardenopleiding waar Tack erg over te spreken is.69 Het was overigens deze rijschool waar Tack haar paard Mystery kocht. Eind 1934 verliet Tack deze rijschool en nam Mystery mee terug naar Nederland waar ze haar stalde in de s’-Gravenhaagsche Manége, het was echter van korte duur, in september 1935 vertrok Tack weer naar Engeland. Hier deed ze mee aan verschillende jachten met Mystery, maar van dit luxeleventje had ze snel genoeg. Ze hoopte te kunnen gaan studeren voor veearts in Londen, maar hier was geen plaats meer. Tack nam toen het besluit te wachten totdat de nieuwe cursus

65 Pars, Agter de Stallen, 63. 66 Ibidem, 64.

67 Kate de Ridder, ‘Een vrouw leidt een manege’, De Vrouw en haar huis 35 (1940) 135-138, aldaar 135-136. 68 de Ridder, ‘Een vrouw leidt een manege’, 136.

(25)

24

in Utrecht zou aanvangen. In de tussentijd bracht ze haar tijd door met Mystery op een ‘farm’ in Engeland. De verzorging voor Mystery nam ze volledig voor haar rekening, dit betrof niet alleen het rijden, maar ook het borstelen, voeren en het uitmesten van de stal. In 1936 keerde

ze samen met haar merrie voorgoed terug naar Nederland.70 Toen ze in 1936 terugkwam ging

ze studeren aan de Universiteit van Utrecht om veearts te kunnen worden. Ze behaalde haar propedeuse maar door het overlijden van Hiemstra staakte ze tijdelijk haar studie omdat ze zich aangemoedigd voelde het werk op de manege voort te zetten. Het les geven, jonge paarden rijden, buitenritten maken met klanten van de manege, voor Tack ging een levenswens in vervulling.71 Uit de laatste twee alinea’s van het interview blijkt dat de positie van Tack uitzonderlijk was, ze was immers een vrouw die zich staande moest houden in een door mannen gedomineerde wereld. Misschien nog wel interessanter in het kader van deze scriptie is dat Tack door de Ridder geprezen wordt vanwege haar liefde en passie voor de paarden:

‘Natuurlijk bezochten wij Mystery, de vosmerrie met de bles; bij haar box hing een kast vol strikken en cocardes! Maar hoe mooi dergelijke eereteekenen ook zijn en hoezeer zij pleiten voor den sportieven geest der amazone – het zwaartepunt der prestaties van deze jonge vrouw ligt m.i. meer bij haar werk zelf dan bij de behaalde prijzen. Haar rustige bescheiden en beschaafde optreden nemen voor haar in; zij houdt van haar vak en van haar arbeid; zij heeft thans een zeer zware taak op haar schouders genomen en de tijd zal moeten leeren of zij deze volbrengen kan, maar de wijze waarop zij haar aanvaardde, de toewijding, die uit haar gansche houding spreekt en de aanhankelijkheid van haar paarden en honden, die duidelijk toonen hòe zeer zij aan haar zijn gehecht, zijn even zooveel beloften voor de toekomst.’72

Tack wist de manege succesvol te beheren in oorlogstijd door rijtuigen te verhuren toen de vraag naar manegelessen afnam. Bovendien had ze nog leren rijden in dameszit en bood hierin ook lessen aan, iets dat bij mannelijke instructeurs niet mogelijk was. Er is helaas niet veel meer bekend over Nora Tack, op de biografie van Kate de Ridder na is er weinig persoonlijke informatie over haar te achterhalen. Mogelijkerwijs heeft dit te maken met het feit dat Tack wars was van persoonlijke aandacht en publiciteit. Wanneer ze al een verslaggever te woord stond dan vermeldde ze al op voorhand dat het gesprek louter over paarden moest gaan en niet over haarzelf.73 Het zoeken naar informatie over Tack levert alleen de boeken op die ze heeft

70 Ibidem, 137. 71 Ibidem, 137. 72 Ibidem, 39.

(26)

25

geschreven over paarden en paardrijden. Enkele titels zijn; Ruiters van morgen (1970), Carrouselfiguren en Dameszadel rijden (1972), Stalapotheek (1974) Verantwoord paardrijden (1988), Longeren; overzicht van het longeren van rijpaarden en pony's, afgestemd op het alledaags paardengebruik; alsmede aanwijzingen voor het correct monsteren van paarden en pony's (1990) en Paardrijden met het ruiterbewijs (1997). Laatstgenoemde schreef ze samen met H. van der Kolk.

Dat haar kijk op paarden en paardrijden werd gewaardeerd blijkt niet alleen uit de vele boeken die zij geschreven heeft over de rijkunst, maar ook omdat ze in het begin van de jaren vijftig betrokken raakte bij de Federatie van Nederlandse Rijscholen (opgericht op 14 december 1930). Hiervan werd ze bestuurslid en later coördinator van praktijkopleidingen. Doordat ze het drukker kreeg met boeken schrijven en door haar betrokkenheid bij de FNRS stelde zij in 1960 een nieuwe directeur aan; Jan Kok die directeur van de Universiteitsmanege was geweest in Leiden. Hoewel hij in de jaren dertig volontair was geweest bij Hiemstra en een goede vriend was van Nora Tack deed hij het als nieuwe directeur van de s’-Gravenhaagsche Manége niet goed. Dit leidde er toe dat Tack in 1962 terugkeerde om het heft weer in eigen handen te nemen.74 Dit betekende echter niet dat haar werk buiten de manege minder werd. Toen in 1969 het Hippisch Centrum in Deurne75 werd opgezet was Tack de drijvende kracht achter de

totstandkoming hiervan en een gedreven docente. Niet voor niets werd er een standbeeld van haar geplaatst binnen dit centrum.76 Tack was werkzaam binnen het hippisch centrum als

docente en consulente tot 1982. Zij gaf les op een welhaast militaire wijze en was een lerares van de oude stempel. Ze was aanhanger van de klassieke rijkunst van Xenophon en probeerde dit dan ook over te dragen op haar ruiters. Doordat Tack steeds meer les ging geven aan Deurne was zij minder te vinden in de manege in Den Haag. Hoewel zij door haar werkzaamheden aan Deurne weinig tijd had voor de manege bleef zij tot 1994 zakelijk betrokken bij de rijschool.77 Bijzonder aan de geschiedenis van de s’-Gravenhaagsche Manége is dat er in de jaren veertig een vrouw aan het roer stond van de rijschool. Hoewel de paardenwereld toen nog een door heren gedomineerde wereld was stond Tack haar mannetje.

74 Ibidem,78-79.

75 Deurne was een rijschool waar je in eerste instantie opgeleid kon worden tot instructeur, later kwamen hier

ook nog andere opleidingen bij zoals stalmeester en hoefsmid, het was de grootste paardensportopleiding in Nederland. In november 2013 werd bekend gemaakt dat het centrum wegens financiële redenen werd gesloten.

76 Pars, Agter de Stallen, 79. 77 Ibidem, 78-79.

(27)

26

2.2 De Hollandsche Manege in Amsterdam

De Hollandsche manege is gelegen aan de Vondelstraat in Amsterdam. De manege stamt uit de achttiende eeuw en bevond zich voorheen op de hoek van de Lijnbaansgracht en de Leidsegracht. Momenteel is het niet alleen een rijschool, maar ook een museum dat op 5 oktober

2014 is geopend door de huidige minister van onderwijs, Jet Bussemaker.78 De leiding van de

manege is niet zoals bij de s’-Gravenhaagsche Manége in handen geweest van een vrouw. Wat echter wel interessant is voor de relatie tussen vrouw en paard is dat de manege sinds 1853 een Hollandsche Carrousel Sociëteit bezat. Deze sociëteit stond open voor heren van de gegoede klassen en ze reden elke woensdagavond van acht uur tot elf uur. Dames werden niet toegelaten en reden op een andere avond. In de negentiende eeuw is er daarnaast helemaal geen ruimte voor dames binnen de sociëteit. Toen de damescarrousel probeerde om in 1895 opgenomen te worden in het ledenregister der Hollandsche Carrousel Sociëteit werd dit voorstel ijskoud afgewezen. Dames mochten louter als gasten om de veertien dagen meerijden. Ook aan het begin van de twintigste eeuw staat in het jaarverslag van de Hollandsche Carrousel Sociëteit beschreven dat dames liever niet worden toegelaten:

‘De damesclub heeft ons flink ter zyde gestaan en gelukkig hebben wij met succes eene poging van de dames kunnen afslaan, om zich van gasten tot werkende leden te laten degradeeren – dank zy de mannentaal die onze voorzitter tegenover het vriendelijk verzoek der dames heeft geuit, hebben deze besloten zich aan het onvermydelijke te onderwerpen en evenals vorig jaar als onze gasten mee te ryden.’79

Uiteindelijk trekken de mannen toch aan het kortste eind. Vanaf 1919 wordt de sociëteit toegankelijk voor vrouwen. Dit heeft wellicht ook te maken met de eerste feministische golf die er voor zorgde dat vrouwen en mannen meer gelijk werden, vrouwen kregen meer rechten waaronder het kiesrecht. Het verkrijgen van het kiesrecht voor vrouwen stond toevalligerwijs in verband met de afschaffing van het dameszadel. De oorzaak hiervan was dat de Amerikaanse suffragette Inez Milholland (1886-1916) het als haar doel zag om vrouwen te bevrijden van politieke ongelijkheid. Doordat ze demonstreerde te paard in spreidzit, werden er bij het rijden

78 ‘Opening levend paardenmuseum’, http://www.dehollandschemanege.nl/nieuwsbrief/show/19/0-GUEST

geraadpleegd op 15-03-2015.

79 Stadsarchief Amsterdam, archief nr. 940: Archief van de Hollandsche Carrousel Sociëteit.inv.nr. 9:

(28)

27

in dameszit ook de nodige vraagtekens geplaatst.80 Het dameszadel zorgde er immers voor dat

je als vrouw niet alleen kon opstappen en bovendien bracht het beperkingen in het paardrijden met zich mee. Ook in de Hollandsche Manege verdween het dameszadel naar de achtergrond. Niet iedereen juichte deze verandering toe. In zijn memoires uit de periode 1928/1930 ergert auteur Jan Kok zich over de teloorgang van de voorheen geldende gedragsregels:

‘Het publiek was niet meer zoals wij dat vroeger gewend waren geweest. Men wenschte geen behoorlijke lessen meer, men wenschte buiten te jakkeren, te springen en dames wilden op een herenzadel rijden, waarmede wij ons niet konden verenigen’.81

Ook uit het programmaboekje dat verscheen op de feestavond ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de manege aan de Vondelstraat komt tot uiting dat de oudere generatie op de Hollandsche Manege ervaart dat het moderne rijden niet kan tippen aan de rijkunst van vroeger en dat men tegenwoordig louter lessen neemt om zo snel mogelijk met het paard buiten de manege te kunnen treden. Niettegenstaande deze opmerkingen, waarin een hang naar het verleden valt te bespeuren, blijft het onverlet dat door de komst van nieuwe rijverenigingen de interesse in de paardensport in deze tijdspanne toeneemt. Buiten de Hollandsche Carrousel Sociëteit en de Officieren-Rijclub wordt in 1911 ook de studentenvereniging H.O.R.S. opgericht -die overigens nog steeds bestaat- de Amsterdamsche rij-sociëteit en enkele herenclubs.82

Zowel in de Haagsche Manége als in de Hollandsche Manege is te constateren dat vrouwen al voor WOII het paardrijden als vrijetijdsbesteding hebben ontdekt. Of deze ontwikkelingen op de Rotterdamsche Manège ook plaatsvonden zal in de volgende paragraaf aan bod komen.

2.3 De Rotterdamsche Manège

De Rotterdamsche Manège werd opgericht in 1837. Het was niet de eerste rijschool die in Rotterdam werd gesticht. De eerste rijschool werd in Rotterdam net als in vele andere Nederlandse steden begin zeventiende eeuw gesticht maar ging ten onder. Daarna volgden nog een aantal pogingen tot het stichten van een stadsrijschool, maar ook deze pogingen waren gedoemd tot mislukken. Toen de Rotterdamsche Manège werd gesticht was Rotterdam zeven

80 CuChullaine O’Reilly, ‘Sidesaddles and suffragettes, the fight to ride and vote’,

http://horsetalk.co.nz/2014/10/06/sidesaddles-suffragettes-fight-ride-vote/#axzz3cm5sRgTg, geraadpleegd op 14-06-2015.

81 Wouter Slob, De Hollandsche Manege (Amsterdam 1986) 27.

(29)

28

jaar verstoken geweest van een rijschool. De oorzaak lag in het feit dat er in Rotterdam weinig interesse bestond om paard te rijden. De stadsmanege verdween daardoor in 1830, mede doordat het stadsbestuur ook niet van plan was deze manege nieuw leven in te blazen.83

Het stichten van de Rotterdamsche Manège werd aangewakkerd door twee factoren. In de eerste plaats omdat het voortbestaan van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden eind 1830 onder druk kwam te staan. Omdat er oorlog dreigde ontstond opnieuw de vraag naar goed getrainde cavaleristen. Paardrijden werd zodoende weer een functionele bezigheid in plaats van een vrijetijdsbesteding. Meer mensen gingen paardrijden uit loyaliteit aan het vaderland en nationaliteitsbesef. In de tweede plaats groeide Rotterdam in de negentiende eeuw uit tot een zelfverzekerde handelsstad. Niet alleen op economisch gebied kon Rotterdam zich meten met andere grote steden, ook op cultureel gebied vond er een grote inhaalslag plaats. Rotterdam ging hierbij vooral de strijd aan met Amsterdam. Zo werden er tal van culturele instellingen opgericht. Te denken valt aan onder meer de verbouwing van de Schouwburg in 1851 en de oprichting van de Diergaarde in 1857. Ook het bezitten van een manege werd ervaren als een faciliteit die toebehoorde aan een welvarende stad. Omdat het stadsbestuur in de jaren dertig van de negentiende eeuw nog steeds geen interesse had in het stichten van een nieuwe manege, kwam de totstandkoming van de manege van de grond omdat een aantal vooraanstaande heren zich verenigde in 1837. Uiteindelijk wilde het stadsbestuur toch meewerken aan het realiseren van de manege en in 1839 was de Rotterdamsche Manège aan de Binnenweg een feit. Hier zou de manege tot 1937 gevestigd blijven.84

In de jaren dertig van de twintigste eeuw werd een verhuizing van de manege naar een meer groenrijke omgeving meer en meer wenselijk geacht. Door de aanleg van het Kralingse bos dat in de jaren dertig van de twintigste eeuw gedeeltelijk was voltooid, werd deze wens nog groter. Er was nu immers sprake van een landelijke locatie in Rotterdam. Op 30 juni 1937 was de verhuizing een feit en op 31 augustus vond de officiële opening plaats van het nieuwe gebouw aan de Kralingseweg 120 waar het zich nog steeds bevindt.85

De verhuizing kan achteraf gezien een zegen worden genoemd, want in mei 1940 werd het centrum van Rotterdam door het Duitse bombardement en de branden die hier het gevolg van waren verwoest. Hoewel WOII in Rotterdam heftig begon, kon er in de beginjaren van de oorlog gewoon worden paardgereden binnen de Rotterdamsche Manège. Voor Joodse leden was 1941 echter het laatste jaar waarin zij lid mochten zijn van de manege omdat het Joden in

83 Dicke en Pothoven, Traditierijk 175 jaar Sociëteit, 22. 84 Ibidem, 28-29.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

[r]

Als een juiste uitslag is getekend zonder alle letters op de juiste plaats te hebben bijgeschreven maximaal 4

De vrouwenbeweging zelf kreeg in Radioweekblad en Hoor Haar in alle jaren veel aandacht en in de loop van de jaren zelfs steeds meer: in 1985 maar liefst twee keer zoveel als in

Mollusca Gastropoda Littorinimorpha Littorina littorea Gewone alikruik Mollusca Gastropoda - Patella vulgata Schaalhoorn Arthropoda Maxillopoda Sessilia

Of: 'Vertrouw nooit een vrouw, zelfs al heeft ze je zeven zonen gegeven' (Japan)? Ook de visie dat ze met harde hand geregeerd moet worden maakt duidelijk wie hier als subject en

In this narrative, gaming provides a place for people to meet other people who have similar interests. Depending on a person’s motive, they would decide to befriend other players

De Hoge Raad spreekt als zijn voorgenomen prejudiciële beslissing uit dat een dierenarts in beginsel zelf aansprakelijk is voor schade die het dier hem toebrengt tijdens