• No results found

Samenvatting Informatiesystemen hoofdstuk 1 en 2

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Samenvatting Informatiesystemen hoofdstuk 1 en 2"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Samenvatting Informatiesystemen

hoofdstuk 1 en 2

De cursusdienst van de faculteit Toegepaste

Economische Wetenschappen aan de Universiteit

Antwerpen.

Op het Weduc forum vind je een groot aanbod van samenvattingen,

examenvragen, voorbeeldexamens en veel meer, bijgehouden door je

medestudenten.

(2)

Informatiesystemen

1. Inleiding

ICT kan door drie termen geduid worden: Information society: samenleving die toegang heeft tot en makkelijke verspreiding van digitale informatie. Verschillende industrieën zouden onderhevig zijn aan ernstige storingen in hun dagelijkse werking zonder deze toegang. (Overheid, onderwijs, …) Wie is eigenaar van informatie? Information economy: spelers in de economie zijn afhankelijk van het verzamelen, opslaan en uitwisselen van informatie. (Media, banken, …) Industrieën die rond fysieke producten draaien beschouwen informatie ook als bepalende factor. Information age: het huidig tijdperk wordt zo genoemd om de macht aan te duiden die gepaard gaat met de controle over informatie. Situering: informatiesystemen en beleidsinformatica Informatiesystemen: verwijst naar systemen die gericht zijn op het verwerken van data tot informatie, en dat is precies waarvoor hardware en software in organisaties veelal worden gebruikt. Beleidsinformatica: wetenschappelijke discipline die gericht is op de studie van de toepassing van de ICT in bedrijfskundige of economische context. Bestudeert hoe organisaties ICT kunnen gebruiken om te innoveren. Primaire en secundaire activiteiten: primair zijn diegene die rechtstreeks betrekking hebben op het productieproces. (R&D) We kunnen hier een onderscheid maken tussen producten die: o Niet-bedrijfskundig van aard zijn, hier zijn het eerder ingenieurs en ontwerpwetenschappers die de vereiste kennis hebben voor het ontwerp en de productie. o Bedrijfskundig van aard zijn, hier gaat het over financiële producten en marketingdiensten. In de beleidsinformatica wordt er vooral onderzoek gedaan over hoe grote organisaties omgaan met complexe ICT-systemen

(3)

Beleidsinformatica als brug tussen bedrijfskunde en ICT 50 jaar geleden was de kloof tussen bedrijfskundigen en programmeurs bijzonder groot. Het ontstaan van de beleidsinformatica is de reden waarom deze kloof veel kleiner geworden is. Technici hadden geen verstand van het bedrijfskundige vlak van zaken en omgekeerd. De brug als ontwerpkloof tussen de functionele en constructieve laag

F

Functionele laag wordt beschreven wat de functies of vereisten zijn van het te ontwerpen artefact. De constructieve laag beschrijft hoe het artefact deze functies realiseert/structuur van het artefact. Bv.: bouwheer van een huis wenst een ruim maar energiezuinig huis. Op functioneel niveau zijn de constructen hier grootte en energieverbruik. Op constructief niveau beschouwen we de primitieven van de structuur van het huis (muren, isolatie, …). De ontwerper moet een combinatie vinden tussen de constructen en primitieven die voldoet aan de vereisten van de bouwheer. Passen we dit vorige toe op de beleidsinformatica: F-laag verwijst naar de bedrijfskundige laag, de C-laag verwijst dan naar de mogelijkheden van de ICT (software, hardware, …). De beleidsinformatica als domein staat tussen deze 2 lagen. De grote uitdaging voor systeemontwikkeling zijn factoren zoals hoge organisatorische en technische complexiteit, gecombineerd met snelle technologische evoluties en organisatorische veranderingen. De functioneel-constructieve kloof is niet enkel te vertaling van een bedrijfskundige vereiste naar een technisch concept maar er zit een gans ontwerpproces in, waar men gebruik maakt van kennis van diverse ontwerpdomeinen. In dit ontwerpproces gaat men van de F-laag naar de C-laag. Management: innovatie met ICT In de managementaspecten van de informatiesystemen bestudeert men hoe de geschikte condities voor het bouwen van informatiesystemen kunnen gecreëerd worden. IT governance: welke IT-strategie? Welke processen nodig voor een goed IT-beheer? IT-audit: voldoen de processen aan normen van de overheid?

(4)

IT-strategie: 2 perspectieven 1e: weinig aandacht voor innovatie (C-laag). Meer focus op kosten efficiëntie. 2e: wordt vetrokken vanuit de C-laag, de nieuwe technologische mogelijkheden. Hoe kan de organisatie zich differentiëren van de concurrentie? Multidisciplinair karakter Er zijn raakpunten met de gebieden aan het uiteinde van het spectrum. Men heeft kennis nodig van accounting, marketing, logistiek, …. Dit is nodig om een rol te kunnen spelen in het bepalen van vereisten van informatiesystemen in deze domeinen. Het is ook belangrijk om een realistische inschatting te kunnen maken van bedrijfskundige toepassingen. Beleidsinformatica is een zeer breed en multidisciplinair gebied omdat er een enorme waaier is aan problematieken.

2. Hoofdstuk 1: informatie en informatiesystemen

2.1 INFORMATIE De rol van informatie Rol van informatie bij het nemen van beslissingen wordt beschreven in het DIKAR-model. Dit beschrijft de transformatie van data naar resultaat. Delen van het model Data: ruwe feiten zonder betekenis, vb.: het getal 18 Informatie: data met bepaalde betekenis in context, vb.: 18 is aantal bestellingen van een klant in 2015 ◊ krijgt bedrijfskundige context Kennis: het begrijpen van een onderwerp (know how), vb.: hoe omgaan met die 18 bestellingen van die klant. Extra marketinginspanningen leveren? Informatie als model van de reële wereld Informatiesysteem = informatie-spiegel van de reële wereld. Hieruit kunnen we de reële wereld representeren d.m.v. data en informatie.

(5)

Dit model is een abstractie. Bepaalde aspecten van de reële wereld, daar wordt abstractie van gemaakt. Hierdoor is het model minder complex. Voordelen aan het maken van een informatie-spiegel; Sneller/efficiënter om een berekening te maken op basis van die spiegel. Vb.: software voor telling van papier in magazijn i.p.v. zelf door magazijn te gaan. Spiegel kan veel preciezer zijn. Computers kunnen berekeningen maken die in de reële wereld moeilijk te behalen zijn. Voorwaarde dat de spiegel goed is; als het model niet correct is door onvolledigheden dan vervallen deze voordelen. Data representatie 1e categorie; gericht op mensen en verwerking door mensen. Representatiewijzen worden voorgesteld door verschillende soorten clouds (word clouds, data clouds, …). Dit zijn visuele weergaven van de inhoud van een pagina op een site of een tekst waarbij termen die vaker voorkomen groter worden weergegeven dan de anderen. 2e categorie; gericht op verwerking door machines of computers. Computers werken met binaire data representaties. Recenter gebruiken ze Quick Response codes (QR). Deze worden gescand en intern binair voorgesteld. Bij deze categorie zijn er verschillende soorten data; Gestructureerde data; verschillende datatypes • Enkelvoudige datatypes o Integer; een geheel getal o Real; kommagetal o Datum; specifieke syntax om een datum op te slaan (YYYY-DD-MM) o String; tekenreeks of stuk tekst

(6)

• Arrays o Gebruikt om meerdere enkelvoudige waarden weer te geven. Moeten allemaal hetzelfde enkelvoudige datatype zijn. 1-dimensionaal geeft verschillende prijzen van 5 producten weer. 2-dimensionaal geeft 5 verschillende prijzen voor 3 verschillende landen. o 3-dimensionale geeft 5 verschillende prijzen in 3 verschillende landen voor verschillende jaren weer. • Records: o Weergeven van verschillende enkelvoudige datatypes ◊ geen lijst gebruiken maar record. Men kan ook verschillende records gebruiken, dit noemt men een array of records. • Relationele databank: o Is hetzelfde als een array of records maar in een tabelvorm gegoten. De gegevens in een relationele databank worden attributen genoemd. De opgeslagen data moet homogeen zijn. o Horizontale homogeniteit = elk record van een bepaald type bevat altijd dezelfde attributen. o Verticale homogeniteit = elk veld bevat voor alle records hetzelfde type informatie. o Waar data niet homogeen is, heeft het geen zin om een relationele databank op te stellen. o Vb.: kledingwinkel met sokken, ondergoed, hoeden en broeken; het is moeilijk om een type van record te specifiëren. Hier ontbreekt horizontale homogeniteit Bedrijfswagens kunnen toegewezen worden aan ofwel individuele werknemers of per departement dus de verwijzing naar de werknemer heeft een andere vorm dan de verwijzing naar een departement. ◊ ontbreekt verticale homogeniteit o Boomstructuur; hiërarchische structuur

(7)

Ongestructureerde data • Dit zijn voor pc’s BLOB’s (binairy large objects) informatie als 1 lange rij bits gepresenteerd op een pc • Vb.: interne structuur van muziek (refreinen) kan een pc niet opmaken dus ongestructureerd. • Oplossing: tags Semigestructureerde data • Computer kent een deel van de structuur Vb.: verschil lijst van bestemmelingen en het onderwerp • Veel gebruik gemaakt van XML (eXtensible Markup Language) o Is een ‘opmaaktaal’ (markup language) om data in string- of tekstformaat te voorzien van opmaak in de vorm van labels of tags Zowel leesbaar voor mensen als machines o Een XML-document bestaat uit een boom van recursieve ‘elementen’. o Gericht op; Gestructureerde data (bijv. te communiceren tussen machines) Bijv. klantgegevens versturen over Internet Semigestructureerde data (bijv. op te slaan) zie bijv. OpenDocument-formaat om teksten of rekenbladen op te slaan. • Tacit knowlegde; Gestructureerde data (bijv. te communiceren tussen machines) Bijv. klantgegevens versturen over Internet Semigestructureerde data (bijv. op te slaan) Zie bijv. OpenDocument-formaat om teksten of rekenbladen op te slaan • Moeilijke datarepresentatie; je kan niet aan een pc vragen om alle foto’s met een gele auto te laten zien omdat het de structuren niet herkent.

(8)

Verwerking • Bestaat uit selecteren van data waarbij uit een grote hoeveelheid data precies het relevante stuk geselecteerd kan worden. (opzoeken van telefoonnr. v/e klant in een databank) (verwerking maakt van data informatie) Kwaliteit van data en informatie • Inhoud Correctheid; kost-efficiënte vorm van correctheid i.p.v. volledige correctheid. (Bij grote en complexe data) Accuraatheid; verschillende graden van accuraatheid Volledigheid; • Stuk informatie ontbreekt (onbekend e-mailadres van klant) • Niet alle records zijn nodig (records van onlineaankoop of in winkel) Relevantie; voldoet de informatie aan de noden van de eindgebruiker? Beknoptheid; beknopt om overzichtelijk en bruikbaar te zijn. Door grote hoeveelheid kan het moeilijk zijn om de juiste informatie te lokaliseren. • Timing Beschikbaarheid; is de informatie beschikbaar op een bepaald ogenblik en waar ze nodig is? Up-to-date; werkelijkheid van informatie kan veranderen en kan dus verouderd zijn. Frequentie; beschrijft de informatie de juiste tijdsperiode Vorm; de manier waarop de informatie wordt gegeven is belangrijk. Een schema kan duidelijker zijn als droge getallen of tekst. Syntax en semantiek

syntax: beschrijft het formalisme om een boodschap weer te geven, schrijft voorschriften om correcte zinnen te vorme, • Semantiek verwijst naar de betekenis van informatie Voorbeeld; Wat is een ‘klant’ in een databank? o Op hetzelfde adres => dezelfde klant? Kan niet… appartementsgebouw o Op hetzelfde adres => verschillende klanten? Kan niet… verschillende afdelingen van één bedrijf worden dan aanzien als verschillende klanten… o Alleen huidige klanten, of ook historische, of toekomstige.

(9)

Fouten qua semantiek kan leiden tot o Integratieproblemen o Foute bedrijfskundige conclusies

2.2 INFORMATIESYSTEMEN Definities Enge, technische; dit zijn systemen die informatie produceren als output door data te verzamelen, te verwerken, op te slaan, te analyseren en ter verspreiden voor een bepaald doel. (Enkel software en hardware) (opslaan van gegevens = statisch, verwerken van gegevens = dynamisch) • Brede, socio-technische; het is een combinatie van mensen, hardware, software, communicatietechnologie, databronnen, procedures en bedrijfsprocessen die instaat voor het verzamelen, opslaan, verwerken en verspreiden van communicatie voor een bepaald doel. ◊ meer nadruk op de omgeving v/d hard-software v/h informatiesysteem o Bedrijfsprocessen; oplossing voor de niet-integratie van verschillende informatiesystemen tussen verschillende departementen van een bedrijf. Ze zijn heel gestructureerd; elke stap wordt vooraf bepaald in flowcharts of BPMN-modellen (Business Process Modeling Notation) Organisatie = collectie van bedrijfsprocessen o WFMS (=WorkFlow Management System) Soort informatiesysteem waarin workflows gedefinieerd en ook uitgevoerd worden. (zorgt ervoor dat activiteiten uitgevoerd worden in de volgorde zoals beschreven in het model van het bedrijfsproces) o BPR (=Business Process Re-engineering) Bedrijfsprocessen warden gezien als een fundamenteel nieuwe manier van denken over organisaties die tot grote efficientiewinsten kon leiden. o Doelen van bedrijfsprocessen Snellere doorlooptijden Hogere transparantie Integreren van departementen en hun informatiesystemen

(10)

Typologie op basis van de informatie-spiegel • TPS (=Transaction Processing Systems): o Gericht op opslaan, verwerken en rapporteren van repetitieve transacties van de organisatie. o Het verwerkt meestal create, read, update, delete, search (CRUDS) van transacties Maakt de informatie-spiegel van transacties in de reële wereld Verwerkt grote hoeveelheden transacties o De uitvoer van(data) TPS wordt gebruikt in DSS o Definitie: transactie is een atomaire stap in het bedrijfsproces o TPS ICT: ondersteund door database, want vooral transacties met gestructureerde data maar nu ook semigestructureerde data. o Agregatieniveau is het niveau van 1 transactie◊ tps kent zeer gedetailleerde informatie o TPS heeft hoge performantie-vereisten, er moet zeer veel verwerkingscapaciteit aanwezig zijn op de piekmomenten. via batch-verwerking de verwerking spreiden en in groepen verwerken aan een constant tempe ipv. Met pieken en dallen

• MIS (=Management Information Systems): o Aggregeert data ter ondersteuning van routine beslissingen in alle functionele deelgebieden van een organisatie. Routine beslissingen: zijn ‘gestructureerd’ van aard in die zin dat de informatieverwerking grotendeels vooraf gekend en steeds gelijkaardig is. Niveau: n Transacties Verwerking Read, Search, en Select/Aggregatie/Sort o MIS ICT: rapport of formulier in een database met gestructureerde informatie. Meestal vooraf gedefinieerde rapporten. o Invoer: data uit TPS, MIS zorgt voor aggregatie en presentatie van de informatie. • DSS (=Decision Support Systems): o Ondersteunt complexe, niet-routineachtige bedrijfskundige beslissingen o Het ad hoc karakter: Informatieverwerking die moeilijker vooraf te definiëren is en daarom meer ad hoc. (Qua timing en informatie) o 2e karakter: niet beperkt tot eenvoudige aggregatie: Modelgebaseerde verwerking; modellen met verschillende scenario’s en die elkaar vergelijken.

(11)

o Verwerkingscapaciteit kan variëren; interactief karakter wordt gerealiseerd bij eenvoudige modellen. Geavanceerde berekeningen kunnen de rekencapaciteit testen tot de limiet. o Qua ICT: vroeger gebouwd door informatie te kopiëren van MIS en TPS. Nu maken ze gebruik van data warehouses. • ECS (=Enterprise Collaboration Systems)/ office automation systems(OAS): (slide 44 & 45 deel 2) o Interdepartementale informatiesystemen die communicatie en samenwerking ondersteunen tussen teams in de organisatie. o Gericht op semigestructureerde informatie (documenten, email) en recent op ongestructureerde informatie. (Internet gebaseerde informatiesystemen) o Intranet; voorbeeld van ECS. Soort internet/netwerk binnen een bedrijf zelf waar men data of documenten kan delen. Het wordt afgeschermd van de buitenwereld door beveiligingsmaatregelen. ◊ samenwerking in virtuele teams van over de hele wereld wordt mogelijk (als leveranciers/ klanten toestemming krijgen de data in te lezen = extranet) o Qua ICT: dikwijls gebaseerd op Content Management System en Document Management System. • Portalen: (slide 49 deel 2) o Is een onderdeel van het intranet en extranet van een organisatie zodat men vanbinnen en van buiten toegang heeft tot de achterliggende informatiesystemen. o Portaal is gepersonaliseerd dus andere vorm van authenticatie (gebruikersnaam en wachtwoord). Zo weet het portaal wie de gebruiker is en welke informatie het moet tonen. Of het portaal is door de gebruiker zelf te personaliseren. o Biedt geïntegreerde toegang tot achterliggende informatiesystemen. Deze integratie biedt alle vorige informatiesystemen op 1 of beperkt aantal schermen. o Veelvoorkomend formaat van een portaal is een dashboard, dit toont meestal key performance indicators (KPI’s) die grafisch worden voorgesteld. o De intergratie v/e portaal situeert zich voornamelijk op het niveau van de user interface d.w.z. het louter tonen v/d achterliggende data op hetzelfde scherm.

(12)

Typologie; departementaal tot inter-organisatorisch • Departementaal informatiesysteem: weinig verbanden of integratie met andere departementen. Er wordt gesproken van ‘eilanden’ van informatiesystemen omdat ze moeilijk te integreren zijn met andere departementen. • Bedrijf omspannend informatiesysteem: bevat informatie over meerdere of zelfs alle departementen ◊ intra-organisatorisch. o ERP (=Enterprise Resource Planning): pakketten met software modules die data en processen bevatten voor meerdere of alle departementen. • Inter-organisatorisch informatiesysteem: deze werken op de grens tussen meerdere organisaties. o Systeem voor elektronische veiling: organisatie vraagt aan mogelijke leveranciers om te bieden op haar website op levering van grondstoffen Andere soorten • Embedded systems o Systemen die vaak gebruikt worden die ingebed zitten in een fysiek product. Software in een auto o.a. o Technische uitdaging; omdat ze ingebouwd zijn hebben ze beperkt intern en extern geheugen alsook een minder goede processor. • Process control systems: o Software die industriële processen aanstuurt en beheert. Software in robots aan autoassemblage o.a.

◊ deze 2 vallen strikt genomen niet onder de definitie van een informatiesysteem, omdat de reële wereld die hier wordt beschreven geen bedrijfskundige realiteit is. Strategieën voor informatiesystemen • Kosten perspectief o IT is vooral ondersteunend o Minder maatwerk, meer pakketten o Minder in-house, meer outsourcing (geen eigen IT-departement) o Tijdstip van innovatie: eerder later o Producten minder IT-intensief, of minder gericht op innovatie? Meer op kostenefficiëntie (vertrekpunt bij F-laag)

(13)

• Innovatie perspectief o Aandacht voor nieuwe technologische mogelijkheden (vertrekpunt bij C-laag) o F-laag heeft een veel groter bereik verkregen over de jaren heen. Veel producten of diensten bestaan nu uit data of informatie, sommige producten hebben zelfs geen fysieke voorganger. o C-laag; er is meer nood aan trial-en-error in het ontwerpproces. Deze nood komt van vereisten die nodig zijn om een product de eerste van zijn soort te laten zijn. Men moet deze vereisten ‘ontwerpen’, zij het op bedrijfskundig niveau en zonder technische details. o De competitieve positie van een organisatie is onderhevig aan 5 krachten; de macht van leveranciers, macht van afnemers, mate waarin substituten bestaan, dreiging van nieuwe toetreders en de concurrentie tussen de huidige spelers op de markt. Je kan je positie verbeteren door ICT in te zetten om deze krachten te beïnvloeden. Strategische informatiesystemen zijn informatiesystemen die de competitieve positie van een organisatie beïnvloeden. ze probeert m.a.w. een sterkere competitieve positie in de markt uit te bouwen door het bezit van informatiesystemen in enge zin, of in brede zin het gebruiken van ICT in de organisatie, producten en diensten.

Toepassing op Fedex • FedEx is in essentie een transportbedrijf (met in de jaren ‘70 een laag IT-gehalte), maar heeft veel ICT gebruikt om hun diensten te innoveren. o Eerst innovatie via vliegtuigen (andere technologie), o Dan via hardware (pc’s gratis), o Dan via software (websites, T&T), o Dan via een nieuw businessmodel • 1970’s: uitbouwen van eigen vloot van vliegtuigen ⇓◊ concurrentie: commerciële luchtvaartmaatschappijen Informatie laat ordercyclus versnellen ◊ Just-In-Time mogelijk • 1980’s: Innovatie d.m.v. strategisch gebruik IT; Verspreiden meer dan 100.000 Pc’s onder klanten, om hen te verbinden met FedEx ’s order- en opvolgingssystemen. • 1994: Eerste website met “Tracking & Tracing” (T&T) functionaliteit • Vanaf 1994 veranderen de tijden: o Bedreiging: documenten niet meer via post, maar via e-mail (Internet) o Opportuniteit: druk op bedrijven om hun supply chain te optimaliseren => Koerierdienst geen uitzondering, maar middel tot competitief voordeel:

(14)

Minimumvoorraad en korte ordercyclus een vereiste Waardoor het bedrijfsmodel evolueert: o Van traditionele transportdiensten o Naar oplossingen om de gehele supply chain te beheren Innovatie in wetenschappelijk onderzoek en praktijk • Rechtstreekse innovatie in organisaties o Alle bedrijfskundige departementen in een organisatie adresseren problematieken die kunnen ondersteund worden door TPS, MIS, DSS, … De totale impact van ICT wordt pas zichtbaar als ze wordt beschouwd over alle organisaties en over de tijd heen. We stellen vast dat fysieke distributiekanalen worden vervangen door digitale (vb.: muziek, CD ◊ iTunes). Ook tussenpersonen in de distributiekanalen worden minder belangrijk. Zo zien we ook dat de consumentenvoorkeuren nu niet enkel kunnen gemeten worden door traditionele methodes maar ook door surfgedrag. • Onrechtstreekse innovatie in wetenschap o In de financiële wereld worden modellen gemaakt van het gedrag van financiële markten en beleggers. In de marketing worden modellen gemaakt van de koopintenties van consumenten, terwijl in het operationeel onderzoek planningsmodellen worden gemaakt van welke ladingen door welke vrachtwagens vervoerd moeten worden. o Het spreekt vanzelf dat de toegenomen beschikbaarheid van data en informatie leidt tot het maken van steeds preciezere modellen. De toegenomen verwerkingscapaciteit laat toe om steeds meer geavanceerde algoritmes te maken die bovenstaande voorbeelden berekeningen kunnen maken. 13

(15)

3. Hoofdstuk 2: Bouwblokken van informatiesystemen

3.1 PERIODE 1: JAREN ’60 – ’70; DE MAINFRAMES Informatiesysteemstructuur o Er was geen integratie dus hét kenmerk was centralisatie. Alles (inlezen, verwerken,..)gebeurde door dezelfde machine, de mainframe (1-tier/ 1-laag archtectuur) o Het overgrote deel van het werk bleef nog steeds manueel. • Hardware o Grote verwerkingscapaciteit maar heel groot en duur (◊mainframe computers die alles moesten verwerken) o Thin clients/ dumbTerminals (=zeer beperkte processor en geheugen) werden gebruikt door de mensen en deze terminals stuurden de input naar het mainframe die de output op het beeldscherm toonde, waar ook de verwerking en opmaak gedaan werd. o Computers werden kleiner, minder krachtig, minder duur (=minicomputers) door overgang van vacuümlampen naar transistors. De architectuur blijft gecentraliseerd. o Mainframes Worden tegenwoordig nog gebruikt door banken, vliegtuigmaatschappijen, … Ze hebben die nodig voor gecentraliseerde databanken of complexe berekeningen. • Software o Programmeertaal is COBOL (=Common Business Oriented Language), deze was specifiek voor zakelijke omgevingen. Pascal was een andere taal, voor educatieve doeleinden. o Software was ook gecentraliseerd, men had 1 programma waar alle functionaliteit zich bevond. o Men kon data van pc naar pc overdragen door het over te typen. Dit veranderde bij de aankomst van databanken. Die zorgden ervoor dat verschillende programma’s dezelfde gegevens konden gebruiken. o Programma’s werden ontworpen voor gebruik binnen een specifieke organisatie. • Netwerken o Verbinding tussen mainframe en terminals werd gezien als netwerk, ook al was ze enorm traag. Voor de rest is er nog niet echt sprake van een netwerk. o Er was een bekabeld netwerk; ARPAnet. Hier werden mainframes op verschillende locaties verbonden maar elke locatie vereiste een specifieke integratie met de rest van het netwerk en door de lage bandbreedte was een beperkt aantal mainframes aangesloten. (◊ experiment, voorloper van het internet)

(16)

Informatie o Was niet digitaal dus moest het voor dat systeem specifiek verzameld worden. Dit bestond meestal uit informatie over de transacties op zich(geen gedrags-gerichte informatie). Men groepeerde de transacties om ze later samen in te geven = batch verwerking o Werd verzameld in een gestructureerde vorm omdat dit het best geschikt was voor computers. Semigestructureerde informatie was beperkt; teksten werden wel opgeslagen maar zonder opmaak. o Ongestructureerde informatie was nog niet mogelijk aangezien de computers onvoldoende capaciteit hadden. • Informatiesystemen o TPS

o MIS

o DSS

o ECS Bevatten de informatie hierboven Moesten manueel geprogrammeerd worden en werden dus gebouwd voor zeer gestandaardiseerde rapporten

Bestonden nauwelijks Niet in gebruik door ontbreken van semi- en ongestructureerde informatie. o Deze systemen werkten binnen een afdeling en zeker niet buiten de organisatie Standaardisatie Geen standaardisatie omdat de verschillende mainframes niet compatibel waren op elkaar, en software geschreven voor een bapaalde mainframe kon men niet uitvoeren op een andere. • Uitbreiding: informatie o 1 byte = groepering van afgesproken aantal bits o alle informatie in een computer is opgeslagen als een serie bits. o 8 bits= 1byte lengte ◊ 28 = 256 combinaties die je kan vormen Getal dat opgeslagen is in een byte kan dus waarde tussen 0 en 255 hebben. de opgeslagen bits moeten anders geïnterpreteerd worden, een tekenset bevat de afspraken over hoe de welke byte gerepresenteerd moet worden. Enkele bekende tekensets zijn: - ASCII (american national standard code for information interchange) gebruikte eerst slechts 7bits (128 tekens) later werd dit extended ASCII (8bits per byte). Ten tweede heb je EBCDIC ( extended binary coded decimal interchange code)ontwikkeld door IBM voor gebruik op een mainframe computer.

(17)

Ten 3de de UNICODE ontwikkeld met als doel alle gebruikte schriften te kunnen weergeven met 32bits.

3.2 PERIODE 2: JAREN ’80 (DE PC) GEBRUIK PC VERSPREID DOOR GROTERE BEWUSTWORDING VAN DE

OPPORTUNITEITEN DIE COMPUTERS BIEDEN EN EEN DALING VAN DE PRIJZEN. • Informatiesystemenstructuur o Verbeterde capaciteiten betekende dat computers nu bepaalde taken zelf konden uitvoeren in plaats van op het mainframe. ◊ Decentralisatie o Voor bepaalde applicaties was nog steeds een mainframe nodig (alle transacties van FedEx). Er ontstond een combinatie van gecentraliseerde (mainframes en minicomputers) en gedecentraliseerde computers gebruikt werd. o Client-server architectuur; de server beschikt over bepaalde diensten die kunnen gebruikt worden door clients. De communicatie tussen deze 2 gebeurt over een computernetwerk. Client begint de communicatie door service request te sturen Server luistert naar deze requests op het netwerk Afhankelijk van de dienst van de server, wordt een specifieke naam gebruikt. • Veel taken(uitgevoerd door client); ‘fat client’ • Weinig taken; ‘thin client’ • ◊two-tier architectuur: door onsderscheid tussen de rollen van de client en de server. o Door relatief lage kostprijs van pc’s werd deze architectuur in zowel kleine als grote bedrijven gebruikt. • Hardware o Wet van Moore; aantal transistoren op geïntegreerde circuits ongeveer elke 2 jaar verdubbelt. Verdubbeling van transistoren leidt tot verdubbeling van snelheid van processor, verdubbelde opslagcapaciteit voor geheugenmodule of een verdubbelde resolutie voor digitale camera’s. ◊ Exponentiele groei o Personal computer werd gebruikt voor de verwerking van persoonlijke werkzaamheden, dikwijls met betere grafische mogelijkheden dan een mainframe. Door de pc waren eindgebruikers niet meer afhankelijk van een mainframe door voldoende verwerkingscapaciteit en opslagruimte. • Software o Object-georiënteerde talen; bestaat uit objecten die met elkaar communiceren. Een object is vaak een digitale representatie van een ding in de reële wereld. (3de generatie programeertaal) ◊ Antropomorfisme (verschillende pakketten verstuurd door FedEx voorstellen als objecten). Objecten bevatten attributen (doeladres van pakket) en methoden (bereken

(18)

o Klasse beschrijft de algemene kenmerken (attributen en methoden) van een bepaald type objecten. Klasse voor FedEx pakketten; welke attributen en methoden moeten bijgehouden worden voor elk pakket-object. o Objecten zijn instanties van een bepaalde klasse Instantie = concreet maken van de kenmerken van de klasse door specifieke waarden toe te kennen aan de attributen. o Communicatie gebeurt door messages; de ontvanger van een bericht reageert op een bericht door een methode uit te voeren met de naam van het bericht. Resultaat van methode wordt teruggestuurd. o Encapsulatie/ information hiding = versturen van berichten tussen objecten om data te verkrijgen omdat de attributen van een object niet rechtstreeks toegankelijk zijn. o Vb.: Java, SQL (=taal voor relationele databanken, vierdegeneratie taal) • Netwerken o ARPAnet groeide uit en verbond veel universiteiten. Andere modellen werden uitgevonden zoals CSNET voor de computer science gemeenschap, BITNET verbond IBM-mainframes in educatieve instellingen en NSFNET verbond 5 supercomputers in Amerika. • Informatie o Hetzelfde soort informatie als in hierboven, maar werd in grote hoeveelheden verzameld. ◊ meer data-verzameling omdat er meer computers zijn. o Door eigen PC; andere bron van data, Verzamelen voor eigen verwerking, dit gebeurde naast de verzameling binnen de bedrijfsapplicaties. o Barcode raakte in gebruik. Dit toont aan hoe meer data geïntegreerd werd in bedrijfsvoering, hoe beter de methoden werden om data te verzamelen/presenteren. Door barcode moest men locatie van goederen niet manueel ingeven. o Door krachtigere machines kon men gestructureerde informatie grafisch weergeven Numerieke data in grafieken Tekstuele data in een WYSIWYG-interface (what you see is what you get) Toont gegevens op het scherm in de vorm waarin ze uiteindelijk afgewerkt worden(=codes). (Afgeprint, webpagina, presentatie, …) o Semigestructureerd; nam toe door pc. Introductie van grafische mogelijkheden zorgde voor makkelijkere toegang en dus grotere verspreiding. o Ongestructureerde; nog zo goed als niet aanwezig

(19)

Informatiesystemen o Toename van real-time verwerking door systemen. Door het real-time systeem kan het de gebeurtenissen volgen terwijl ze gebeuren, mede door grotere snelheden van processoren. Problemen kunnen ook sneller geïdentificeerd worden. Vb.: real-time TPS van FedEx; kan route van pakketten volgen i.p.v. na de levering de route te kennen. o Vooruitgang van grafische mogelijkheden. Met WYSIWYG-interface is er een toegenomen gebruiksvriendelijkheid bvb. o Al deze innovaties gebeurden nog steeds binnen een organisatie aangezien er nog steeds een beperkte netwerken waren tussen organisaties. o De strategische waarde werd gezocht bij het efficiënter maken door automatisering. Nu maar 1 operator van de machine i.p.v. verschillende arbeiders die manueel werk uitvoeren. Standaardisatie Nog steeds weinig standaardisatie, incompatibele hardware e software geschreven voor bepaalde platformen. Maar door verspreiding van de pc’s konden werknemers via ECS en OAS paketten hun taken zelf automatiseren ◊ eilandautomatisering. Verdieping: hardware o Moederbord: basis van computer waarop verschillende componenten worden aangesloten. Biedt eveneens communicatie-paden tussen deze componenten. het Type socket/ aansluiting op de processor bepaalt wat er kan worden aangesloten aangezien niet elk component past op elke processor. Deze kunnen apart toegevoegd worden of al geïntegreerd zijn op het moederbord. o Invoer-apparaten; laat instructies uitvoeren dat een pc kan begrijpen (muis, keyboard) (input device) o Uitvoer-apparaten; verwerkte gegevens weergeven in formaat voor eindgebruikers te laten begrijpen (scherm, printer) o Central processing unit (CPU); verwerkt instructies van een programma. Arithmetic-logic unit (ALU) is een deel van de CPU en voert basis-berekeningen uit (optellen, delen, bepalen > of < dan 0, …). Alle programma’s worden herleid tot deze berekeningen. ALU naar control

(20)

unit (zorgt dat berekeningen naar register gaat). Registers zijn heel kleine geheugeneenheden.

Snelheid van processor wordt bepaald door kloksnelheid (hoeveel keer per seconde data kan verzet worden) en wordt uitgedrukt in GHz. Ten tweede beschrijft de woordlengte het aantal bits dat tegelijkertijd door de processor verwerkt kan worden(32 of 64 bit). Ten 3de bepalen het Aantal kernen op de processort de snelheid (multi-core(meerdere kernen op een processort)bijvoorbeeld kan meer verwerken zonder de snelheid van een single-core te laten stijgen). Primair geheugen of RAM (Random Acces Memory); tijdelijke instructies van de acieve programmas op opslaan. Gegevens die moeten opgeslagen worden voor toekomstig gebruik worden opgeslagen in het secundair geheugen (harde schijf). o Client-computer; pc gebruikt door eindgebruiker. Server computers worden niet door de eindgebruikerd gebruikt en dus kan men onnodige componenten weglaten en ◊ enkel een CPU en primair geheugen over. Hierdoor zijn ze veel kleiner en kunnen ze gezet worden in server-rekken. o Om de schaalbaarheid van deze rekken te verbeteren worden blade servers gebruikt. Dit zijn zeer smalle pc’s met enkel CPU en RAM. Verdieping: software

o Machinetalen (= 1ste generatie programeertaal)

Beschrijft welke instructies op welke data uitgevoerd moeten worden door de CPU. Elke instructie moet door programmeur manueel ingevoerd worden en is niet compatibel met een ander type processor. Wordt niet meer gebruikt omdat fouten snel gemaakt worden.

o Assembly talen; (= 2de genartie programeertaal)

Introduceert korte tekst-codes die numerieke instructies (binair of

hexadecimaal) vervangen door tekst (Nog steeds 1 instructie voor 1 soort processor). De assembly-broncode moest vertaald worden voor de computer door een assembler naar machinetaal.

o Procedurele talen; (= 3de genaratie programeertalen)

Programmeur geeft hoe een bepaalde taak moet uitgevoerd worden, MAAR 1 programmeerinstructie wordt vertaald in verschillende processor- instructies. Ze maken dus abstractie van individuele processor-instructies. De instructies van de programmeur worden de broncode genoemd en worden opgeslagen in een bronbestand. De vertaalde code wordt opgeslagen in een object file. 2 soorten vertalers; Compiler; werkt op dezelfde manier als een assembler. De gehele broncode wordt ingelezen en vertaald naar machinetaal in een object file.

(21)

Interpreter; zet instructie per instructie om in machinetaal, er wordt geen object file aangemaakt. Bronbestand wordt als programma verspreid.

o Niet-procedurele talen; (= 4de generatie programeertaal)

Programmeur moet het gewenst resultaat opgeven en dus niet langer de procedure specifiëren die het programma moet volgen. Dit maakt het proces eenvoudiger en foutloos.

Vb.: SQL; SELECT * FROM verkopen WHERE aantal > 1000 o Natuurlijke taal; (= 5de generatie programeertaal)

Programmeurs proberen de functie van een programma op te geven in menselijke taal. De vertalers die nodig zijn, zijn zodanig complex dat dit soort programmeertaal (nog) niet doorgebroken is. • Verdieping: databanken o Databanken liggen aan de basis van TPS, ze zijn vooral geschikt voor het oplsaan van gesctructureerde data. ◊antwoord op de beperking v/h oplsaan van bestanden. o Beperkingen van bestanden: Integratie: elke applicaties slaat data op een bestand specifiek voor het programma, in een bedrijf hebben vaak verschillende applicaties informatie over dezelfde gegevens (vb klanten ) als de data wijzigde werd dat vaak in een van applicaties vergeten waardoor je foutieve data krijgt Gelijktijdigheid: in informatiessystemen moeten veel mensen gelijktijden dezelfde gegevens gebruiken, slechts 1 persoon kan tegelijk de een bestand wijzigen, geen probleem op kleine schaal maar wel op grote. Bij databanken is het bedoelingen dat meerdere applicaties data opslaan in eenzelfde databank om redundantie te voorkomen. Ze bieden dus geïtegreerde en gelijktijdige toegangr tot data maar bieden ook veiligheidsmogelijkheden. En qua verwerking laten ze snelle Cruds operaties toe. Relationele databank is de meest gebruikte databank. • Verdieping: modulariteit o Vanuit een modulariteits-perspectief bestaat software uit modules, en komt het bouwen van software neer op het bouwen van een modulaire structuur. Module: een deel van het systeem die een duidelijke rand/ interface heeft met de rest van het systeem. Interface: ingang-uitgang model waarbij invloeden van de omgeving op de module(ingang)leiden tot bepaalde effecten(uitgang) Een aplicatie of programma bestaat uit een heoveelheid modulesdie door de

(22)

constructen bevat (= intstructie in de programeertaal waarbij een module wordt aangemaakt.) Met die constructen wordt een artefact( de applicatie) opgebouwd Module black box-perspectief: een module kan aangeroepen worden zonder dat de aanroeper(mens/ software) kennis heeft van de binnenkant van de module/ instructies ◊ complexiteitsreductie Module with box-perspectief: als de module een foutief resultaat produceert. Da moeten de instructies van de module worden nagekeken ◊ complex, alle details zichtbaar. Modulariteit: hergebruik en evolueerbaar( eens de module ontwikkeld is kan je hem hergebruiken, evolueerbaar verwijst naar flexibiliteit en aanpasbaarheid tijdens de onderhoudsfase. Verandering van module heeft geen impact op andere modules) verwijzen samen naar een plug-and-play beeld van software

3.3 PERIODE 3: JAREN ’90 (INTERNET) NIET GEKENMERKT DOOR VOORUITGANG VAN HARDWARE WEL DOOR

HET OPSTELLEN VAN INTERNET VOOR PARTICILIEREN EN ORGANISATIES. • Informatiesysteemarchitectuur o In de jaren ’90 waren er nog steeds mainframes met een gecentraliseerde architectuur, de opkomst van het internet zorgde voor een gedcentraliseerde archtectuur. Qua hardware kent internet vooral servers(opvolger mainframe) en clients(pc, laptop,…) o Qua software; van 2-lagen architectuur naar nu een 4-lagen architectuur om alle systemen via internet te verbinden 1e laag: databank-laag. Deze biedt toegang tot opgeslagen gegevens. De servers zorgen ervoor dat applicaties gegevens kunnen lezen en nieuwe gegevens kunnen opslaan op een uniforme manier, met SQL als gestandaardiseerde taal. 2e laag: bevat applicaties. Bewerkingen worden uitgevoerd specifiek voor de applicatie op het toepassingsdomein (controleren van juistheid van creditkaartgegevens) ◊ gegevens uit verschillende databanken gebruiken 3e laag: bevat userinterface. Eindgebruikers kunnen via een client toegang krijgen tot de applicatie op de applicatie-server. De userinterface bevat elementen die door verschillende servers geleverd worden (juiste gegevens, de advertenties). ◊ In deze 3-lagen architectuur wordt dus een thin-client gebruikt. 4e laag: applicaties worden aangeboden via webbrowser i.p.v. een aparte client. Webserver luistert via HTTP-protocol of er een vraag is voor een bepaalde webpagina. Die Vraag wordt via webbrowser verstuurd en

(23)

behandeld door de webserver. Ook hier wordt de browser gebruikt als thin client. o Automatisering blijft doorgaan zowel voor grote als kleine organisaties.

Hardware o Mainframes blijven bestaan voor systemen servers en pc’s. Performance van de mainframes nam wel toe. (wet van Moore). o Verkleinen van computers is voornaamste aspect wat ze geschikter maakt voor mobiel gebruik. PDA (=Personal Digital Assistant) gemaakt, = kleine computer werd gebruikt voor bijhouden van adressen en telefoonnummers, …. Gsm werd ook ingevoerd. • Software (Eind jaren ’80: zwaktes: duur, eilandautomatisering) o Nadruk op softwarepakketten. Niet voor specifieke organisatie maar kan aangekocht en gebruikt worden voor verschillende organisaties. o ERP-pakketten; laat planning voor de aankoop van grondstoffen aan te maken op basis van de productieplanning. Deze planning kon opgesteld worden op basis van gegevens (welke producten klaar?, uit welke onderdelen?) om tijdig alle grondstoffen beschikbaar te hebben voor productie. Ze namen naast de planning ook de kosten en opbrengsten van alle activiteiten in rekening. Zulke pakketten bevatten functionaliteit voor alle afdelingen van een organisatie ◊ bedrijfomspannende standaardpakketten. Voordeel; integratie voor alle afdelingen Intern; zeer grote relationele databank met duizenden tabellen. Customizaties; aanpassingen specifiek voor het systeem als het niet de volledige de nodige functionaliteit bevatte. Best ‘vanilla’ gebruikt worden; zo weinig mogelijk gebruikt worden zonder aanpassingen omdat aanpassingen moeilijk en duur zijn. o Qua programmeertalen; naar object-georiënteerde talen. Java en .NET talen. Deze werden gebouwd door 3- en 4-lagenarchitecturen. o Millenniumbug/Y2K-bug = geheugenruimte was beperkt door kostprijs dus slecht 2 cijfers om een jaar aan te geven. (1983 als 83) Systemen gingen ervan uit wanneer iets werd ingevoerd in 2000 dat het al een eeuw oud was terwijl het juist was ingevoerd. • Netwerken o Opstellen van internet voor particulieren en bedrijven. Tot nu toe enkel voor overheidsinstellingen of voor binnen 1 organisatie. Het begon toen de VS de controle op grote netwerken opgaf.

(24)

Informatie o Verhoging aandacht voor semigestructureerde informatie; dit komt door alle niet gestructureerde informatie op het internet (tekst, grafieken en afbeeldingen). E- mails worden ook massaal verstuurd door eindgebruikers. o CMS (=Content Management Systems); beheren van alle inhoud van websites. o Audio en video kan men opslagen door stijgende verwerkingssnelheid en opslagcapaciteit. • Informatiesystemen o Oude informatiesystemen blijven bestaan, al dan niet gemoderniseerd. WEL grotere volumes informatie worden verwerkt; meer in real-time i.p.v. in batch en meer grafische i.p.v. tekstuele interpretatie. o DSS: men kan steeds complexere problemen oplossen. ontstaan van data warehousing. Zinvol om data warehouse aan te maken naast alle operationele databanken om de werking DSS uit te voeren. Beter dat aantal DSS stijgt en niet elk DSS een aparte database heeft. ◊ gedeelde data warehouse voor gerelateerde DSS systemen. o ECS; buiten websites worden elektronische documenten belangrijker. Er is sprake van DMS (=Document Management Systems, cf. CMS). o inter-organisatorische informatiesystemen ◊ verbinden van organisaties. Dankzij internet o Nu bieden informatiesystemen een invloed om de strategische positie meer aandacht te geven. o Outsourcing/ uitbesteding neemt toe = taken die voorheen door werknemers werden gedaan nu door 3en laten doen. • Standaardisatie o 2 dominante programmeertalen; Java en .NET ◊ standaardisatie. o HTML (=HyperText Markup Language) is een voorbeeld van een taal die toelaat om hypertext documenten op te laten maken, die in interface-laag gebruikt worden. Hypertext is een manier om data te representeren door een netwerk van knopen die door links verbonden worden. Hypertext kan tekst, afbeeldingen, … bevatten. Het web geeft zulke hypertext documenten weer door deze knopen aan te duiden met een URL (=Uniform Resource Locator). ◊ gebruikers hebben toegang via de browser o UML (=Unified Modeling Language) biedt een manier om gemeenschappelijke concepten van object-georiënteerde systemen (klassen, objecten, attributen en methoden) te modelleren, dit aan de hand van een specifieke taal zoals Java en .NET.

(25)

◊ documenteren en visualiseren van het ontwerp van object-georiënteerde systemen

o Ontstaan van ERP-pakketen en het grootschalig gebruik ervan.

3.4 PERIODE 4: JAREN 2000 (MOBIELE NETWERKEN) Informatiesysteemarchtectuur o Decentrale kenmerken; op elk moment en overal kan er verwerking gebeuren door deze krachtige, draadloze toestellen. ◊ Ubiquitous computing (alom vertegenwoordigde verwerking) o Internet of Things; uitbreiding voor veel zaken vb.; aansluiten van vele of alle apparaten met het wereldwijde web. o Enorme automatisering; maatschappelijk en in grote en kleine bedrijven. Er blijft wel nog steeds een deel niet geautomatiseerd over omdat de kosten/batenanalyse negatief is of omdat sommige zaken moeilijk digitaal gerepresenteerd kunnen worden. (tacit knowledge = niet tastbare kennis) • Hardware o Grote variëteit aan toestellen met geavanceerde userinterface en eigen processoren (smartphones, tablets) o Distributed computing = processoren die wereldwijd met elkaar gekoppeld worden om zeer complexe berekeningen te doen. Dit gebeurt bij de servers. o Big Data = door doorbraak van data warehousing (door goedkope opslagcapaciteit). De term benadrukt de enorme hoeveelheid data dat geproduceerd en geanalyseerd wordt. Dit wordt beschikbaar voor meer geavanceerde algoritmes voor bv. het koopgedrag van consumenten te zoeken. • Software o Gebruik van pakketten blijft hoog. o Web services; software modules die wereldwijd met andere web services over internet kunnen communiceren. o Door Big Data zijn er nieuwe types databanken o Open source software; broncode van de software is publiek beschikbaar. ◊ moeilijker om je te onderscheiden op vlak van software o Cloudcomputing; delen van een I.S. worden als dienst aangeboden Infrastructure as a Service (=IaaS): toegang tot de hardware aangeboden op zich. De eindgebruiker gebruikt de server alsof deze in eigen beheer is, terwijl de fysieke computer ergens anders staat. Zo kan men makkelijk extra rekenkracht bijkopen zonder zelf investeringen te doen. Platform as a service (=PaaS): besturingssysteem is voor geïnstalleerd en wordt up-to-date gehouden, dit wordt ook per tijdseenheid verkocht.

(26)

Software as a service (=SaaS): volledige applicaties gebruiken via het internet. Ook dit wordt geleverd door een externe leverancier voor de server en het besturingssysteem waarop de applicatiesoftware gebruikt kan worden. Vb.: als organisatie; salesforce.com /als particulier; Google Docs. • Netwerken o Pc’s, laptops en mainframes zijn allemaal verbonden via het internet. Wat hier zorgde voor een doorbraak was de penetratie van het internet door mobiele netwerken in alle aspecten van de maatschappij. • Informatie o Nieuwe representaties voor dezelfde informatie zoals QR-codes en word/ tag clouds. o Ongestructureerde informatie; veel meer gebruikt ook op mobiele toestellen. Er zijn pogingen om deze informatie te structureren door tags toe te voegen of specifieke verwerkingen zoals gezichtsherkenning op bepaalde smartphones. o Veel meer meer gedrags-georiënteerde informatie door smartphone, gps • Informatiesystemen o TPS; enorme hoeveelheden rekencapaciteit voor real-time (beurstransacties) of zelfs de betalingen van consumenten in winkels. (Soms nog onvoldoende op drukste dagen van het jaar) o ECS & OAS; alles wordt beschikbaar in de cloud i.p.v. op lokale clients of servers. o Tegenwoordig bevat een TPS-applicatie ook de aggregatiemogelijkheden van een MIS. (In Excel blijft MIS wel afgescheiden bij rekenbladen) ◊ 2applicaties in één (DSS blijft ook afzonderlijk) o Door mobiel internet, steeds meer inter-organisatorische systemen. Organisaties hangen steeds meer via internet aan elkaar. • Verdieping: Data warehousing o Data warehouse is een soort databank gericht op beslissingsondersteuning waarin gegevens van de databanken van TPS worden gekopieerd. Vele soorten verwerking worden uitgevoerd op dit data warehouse zonder de performantie van de TPS te impacteren. o Kopiëren van gegevens van databanken van de TPS naar data warehouse gebeurt in batch (ETL); Extraction; ophalen van gegevens uit de databanken van de TPS (kan van verschillende departementen, databanken zijn). Er zijn foutcontroles, die automatisch gedetecteerd en gecorrigeerd worden, maar er kan ook manuele interventie nodig zijn. Transformation; data wordt geconverteerd(omzetten in dezelfde eenheid vb munten) en er wordt gekeken naar het aggregatieniveau van de data. De

(27)

criteria rond informatiekwaliteit zijn belangrijk (verkoopgegevens niet per dag maar per week) Load; kopiëren van getransformeerde gegevens naar het eigenlijke data warehouse. Dit gebeurt wanneer er weinig performantievereisten zijn. De frequentie is belangrijk om beslissing nemers zo actueel mogelijke data te bezorgen. In sommige organisaties wordt er 1 centraal data warehouse gemaakt, terwijl in andere er verschillende ‘data marts’ gemaakt worden voor een specifiek departement of bedrijfsproces. o Na aanmaken van data warehouse zijn er verschillende verwerkingsmogelijkheden; Data mining; toepassen van geavanceerde statistische of wiskundige technieken op de data in het data warehouse. (om Correlaties, patronen te herkennen) • Mining komt van het graven in grote datasets om voorheen verborgen verbanden te ontdekken. Online analytical processing (OLAP): grote hoeveelheid data in een data warehouse wordt ondervraagd vanuit verschillende perspectieven. Deze vereisen dat de data in een soort multidimensionale kubus opgeslagen wordt. De ondervraging gebeurt in real-time en dit vraagt veel verwerkingscapaciteit. Veelgebruikte technieken om ad hoc ondervragingen te doen; Consolidatie; data wordt ‘opgerold’ op 1 of meerder dimensies. Vb: Verkopen kunnen geaggregeerd worden om voor een geografisch gebied een overzicht te krijgen binnen een tijdsperiode. Drill-down; desaggregeren van data, waarbij data wordt gedetailleerd op 1 of meerdere dimensies. Vb: Verkopen voor een geografisch gebied detailleren per product en per tijdsperiode. Slicing & Dicing; analyseren van data vanuit verschillende perspectieven. Vb: 1 laat de verkopen zien per product, een ander de verkopen per regio. Het verwijst naar de mogelijkheid om zo’n gekozen perspectief te creëren en in isolatie van andere perspectieven verder te analyseren. • Verdieping: Web Services o =Module bestaande uit een aantal objecten waaraan een interface wordt toegevoegd zodat de module kan aangeroepen worden door andere webservices en zelf aanroepen kan doen. o Om dit te verwezenlijken waren er standaard netwerkprotocollen nodig; Simple Object Access Protocol (=SOAP) Web Services Definition Language (=WSDL)

(28)

o Het (web wervice) was een nieuw en krachtiger construct, dat de bouw van meer modulaire systemen die communiceerden over het Internet moest mogelijk maken. Het heeft een zogenaamde Service-Oriented Architecture (SOA) o SOA en web service zijn de meest krachtige constructen qua hergebruik en evolueerbaarheid (plug-and-play karakter) dit samen met een de communicatiemogelijkheden v/d web service moet leiden tot een collaborerende software en sterk gedistribueerde systemen. (Systemen staan niet meer op slechts 1 server maar op tientallen verschillende systemen tegelijkertijd dei samenwerken voor 1 service. o Het is eveneens een antwoord op zwakke standaardpakketten met vanilla- implementaties, dankzij web-service meer maatwerk. • Verdieping: Internet of Things door IoT worden primaire activiteiten van het niet bedrijfskundige type ook relevant voor de beleidsinformatica. o Door de toename van sensoren en mobiele netwerkconnectiviteit is er een toegenomen aandacht voor IoT en hierdoor (internet) kunnen informatiesystemen communiceren met elkaar. o IoT hangt samen met de evolutie naar Data Warehousing en Big Data. Dit omdat apparaten ongeziene hoeveelheid data zullen leiden die via internet centraal wordt opgeslagen. o IoT-apparaten bestaan volgens Porter uit 3 onderdelen; Fysiek component (chassis en motor van een auto) Intelligent component, bestaat uit combinatie van hard- en software (softwaresysteem dat de motor van een auto beheert) Netwerkcomponent, dat draadloze verbinding bezorgt (laat zaken opslaan op een server op het internet of in the cloud) o Door deze onderdelen zijn organisaties verplicht om na te denken hoe ze dit implementeren in hun bedrijfsproces. (vb werk maken van Preventief onderhoud waar een defect kan voorkomen of zelfs voorspeld kan worden.) o Volgens Porter gaan de grootste innovaties langs de bedrijfskundige kant zitten terwijl de definitie de indruk kan laten ontstaan dat IoT vooral een technische innovatie is. Hij stelt dat zo’n apparaten cumulatieve ‘capabilities’ mogelijk maken zoals; Monitoring; bewaken van de status van een apparaat Control; apparaten kunnen zichzelf beheren door ingebouwde algoritmes Optimization; huidige of oude data kan gebruikt worden om de werking te optimaliseren Autonomy; apparaten kunnen quasi zelfstandig functioneren door de bovenstaande zaken.

(29)

Porter verwacht dat het eindpunt van deze evolutie een ‘system of systems’ zal worden. D.w.z. dat de verschillende innovaties (systems) met elkaar zullen inoveren en zo nieuwe geïntegreerde producten zal doen ontstaan. Dit vereist een zeer hoge vraag naar integratie tussen systemen. ( 1 v/d moeilijkheden in de ontwikkeling van informatiesystemen. • CONCLUSIE o Hardware; Wet van Moore; Voorspelling in 1965, door Gordon Moore, één van de oprichters van Intel Betreft de miniaturisatie van chips: “Aantal transistoren op een chip verdubbelt elke 2 jaar” Lijkt tot nu min of meer op te gaan, maar vragen rond de toekomst. o Hardware & netwerken Performantie enorm toegenomen Prijs gedaald, en beschikbaarheid toegenomen Niettemin, blijft de performantie op de proef gesteld, steeds nieuwe innovatieve toepassingen vragen steeds meer performantie. Deze interactie is de kern van de beleidsinformatie. o Software Meer genuanceerd beeld, ondanks de enorme hoeveelheid gebouwde software die de wereld heeft veranderd. Toch is er de vraag of de vooruitgang even uitgesproken is als op het vlak van hardware en netwerken. Programmeertalen Duidelijk krachtiger maar nog steeds kenmerken van 3GL(3de generatie programeer taal ) slechts enkele uitzonderingen zoals SQL(4GL) Databases Nog steeds relationele databases, met recent nieuwe soorten voor Big Data Maatwerk vs. pakketten Bocht: maatwerk-standaardpakketten-services Standaardpakketten: de nadruk op vanilla-implementaties suggereert dat de organisatie zich moet aanpassen aan de software i.p.v. omgekeerd => flexibiliteit?

(30)

Indicaties van problemen Y2K, Lehman’s law of Increasing Complexity o Informatie & informatiesystemen Meer soorten informatie Enorme hoeveelheid informatie: van geen automatisatie in 1960 naar ‘information overload’ Van Gestructureerde naar semigestructureerde en ongestructureerde data Van transactie-georiënteerde informatie naar gedrags-georiënteerde informatie Meer semantiek, maar toch nog beperkt, nog veel uitdagingen Informatiesystemen Van manuele informatiesystemen naar een enorme hoeveelheid informatiesystemen Typologie 1 o Meer performantie zorgt voor nieuwe soorten informatiesystemen, meer real time, meer grafische verwerking, complexere verwerking (DSS => Big Data!) Typologie 2 o Van intra-organisatorische naar inter-organisatorische Strategische informatiesystemen o Van strategische naar ‘commodity’? Zie bijv. open source software, lage prijzen hardware… Resultaat: een enorme ‘informatie-spiegel’, steeds meer real-time. o Informatiesystemenarchitectuur Van gecentraliseerd naar gedecentraliseerd, met verwerking mogelijk op vele soorten draagbare en niet-draagbare hardware, op elk moment en op elke plaats. Mét nog steeds een rol voor centralisatie (De mainframe blijft actueel)! Digitalisering: sterke toename van automatisatie van organisaties en alle aspecten van maatschappelijk en economisch leven, maar sommige delen blijven manueel

(31)

Van ‘te weinig informatie digitaal beschikbaar’ naar ‘information overload’?

o Integratie Duidelijke evolutie van eilandautomatisering naar meer geïntegreerde systemen op HW/SW/NW-niveau 60: alle applicaties op dezelfde mainframe 60’s-70’s: Databanken Integratie van data tussen applicaties 90’s: Bedrijfsprocessen en ERP-pakketten Integratie tussen afdelingen van organisaties 2000’s: Web Services Integratie tussen software modules Echter, de integratie-problematiek blijft complex en veelzijdig, en blijft een uitdaging o Standaardisatie Hardware/ netwerken Duidelijke standaardisatie Software Slechts 2 ‘grote’ programmeertalen blijven over: Java of .NET Standaardnotatie voor object-georiënteerde programeertalen: UML Standaard/ modelleren van bedrijfsprocessen: BPMN ‘Standaard’-pakketten, voor zover vanilla-implementaties(= standaardisatie maar eigenlijk negatief) Web Services en SOA: bevat standaarden (bijv. SOAP: Simple Object Access Protocol) Semantiek: minder gestandaardiseerd: opkomst van de eerste standaarden HR/XML, XBRL… Gevolg: standaardisatie leidt tot ‘commoditizatie’: hoe strategisch onderscheiden is de vraag?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor definitieve conclusies over de evolutie van de gemiddelde uittredeleeftijd is het wachten op de volledige impact van enkele meer recente beleidsinitiatieven die de

Opgemerkt dient te worden dat je om te bestellen via Internet een account moet hebben bij ticketmaster, en je alleen op jouw account tickets kunt bestellen.. Dit is wat

Helaas, niet iedereen wil zich ertoe verplichten, want zij denken dat ze hun eigen mensen gaan verraden en dat zou dus een nederlaag zijn in hun ogen.. Men is nog ver van

Indien binnen een periode van vijf (5) jaar te rekenen vanaf heden de eigendom van het verkochte geheel dan wel gedeeltelijk wordt overgedragen of overgaat op een derde, zal koper

Ook bij het niet beantwoorden van vraag 4 dit papier voorzien van naam en examen- nummer inleveren... I V- I4a EXAMEN VOORBEREIDEND WETENSCHAPPELIJK

Syntrus Achmea gelooft in duurzaamheid als basis voor een goed en stabiel rendement.. Daarom integreren wij duurzaamheidsrisico’s

I: Zou je naar aanleiding van deze tekst op zoek gaan naar meer informatie om eventueel vrijwilliger te worden bij het Rode Kruis!. R: Als ik eerlijk

• Zoekt samen met leerlingen naar oplossingen voor probleem (veiligheid) Wat voor bewijzen kun je hiervoor aanleveren in de normale situatie?. • Videofragment van deze situaties