• No results found

J. P. de Valk, A.C.M. Kappelhof (ed.), Dagboeken van P. J. M. Aalberse 1902-1947

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "J. P. de Valk, A.C.M. Kappelhof (ed.), Dagboeken van P. J. M. Aalberse 1902-1947"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

het boek beperkingen heeft, zijn het eerder de beperkingen van Thijsse dan die van zijn biograaf.

Klaas van Berkel

Valk, J. P. de, Kappelhof, A. C. M., ed., Dagboeken van P. J. M. Aalberse 1902-1947 (Den Haag: Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, 2006, lxix + 1003 blz.,€55,-, ISBN 90 5216 151 8).

Wat een fascinerende dagboeken! Dat vond ik al, toen ik de originelen in de jaren tachtig van de vorige eeuw in het kader van mijn Romme-onderzoek doornam op het Katholiek Documentatiecentrum te Nijmegen, de bewaarplaats van de dagboeken. Nog maar zelden was ik in bronnenmateriaal zoveel openhartigheid over iemands wederwaardigheden in het publieke en private leven tegengekomen. Ik attendeerde de toen nog functionerende bronnencom-missie van ons KNHG op de bijzondere kwaliteit van deze bron. Een kwart eeuw later is het dankzij het ING dan toch nog gekomen tot de uitgave van deze voor de politieke en persgeschiedenis belangrijke dagboeken.

Aalberse (1871-1948) was in de eerste helft van de twintigste eeuw een centrale figuur in katholiek Nederland met uitgesproken opvattingen over sociale kwesties en katholieke politiek. Gedreven was hij ook. Overtuigd van de heilzaamheid van de katholieke sociale leer, zoals geformuleerd in de encycliek Rerum Novarum van 1891, stortte hij zich op het uitdragen daarvan, waarvoor hij allerlei media in het leven riep: in 1902 het Katholiek Sociaal Weekblad, in 1904 de Katholieke Sociale Actie en de Uitgeversmaatschappij Futura, in 1906 De Voorhoede; in 1916 liet hij Futura het Utrechtse dagblad Het Centrum aankopen, waarvan hij 1925-1929 hoofdredacteur zou zijn. Ook voor het in de praktijk brengen van de katholieke sociale leer zocht hij de kansen op. Op een tweejarig wethouderschap in Leiden volgde vanaf 1903 een langdurig lidmaatschap van de Tweede Kamer, van 1916-1918 onderbroken door een professoraat te Delft en van 1918-1925 door het ministerschap van Arbeid. Na de dood van Nolens in 1931 werd hij voorzitter van de katholieke fractie. Van 1936-1937 was hij voorzitter van de Tweede Kamer, waarna hij lid van de Raad van State werd.

Door zijn publicistische en politieke carrière stond Aalberse in contact met alle leidende figuren in de katholieke zuil en als minister en lid en leider van de grootste fractie in de Tweede Kamer nam hij een positie in, van waaruit hij stevig katholieke politiek kon bedrijven. Doordat hij steeds druk bezet was met van alles en nog wat, ontbrak het hem nogal eens aan tijd om het dagboek bij te houden, maar als hij ervoor ging zitten, schreef hij uitvoerig en zonder veel terughoudendheid. Zo komen we veel te weten over zijn waardering van personen en gebeurtenissen, vooral in crisissituaties die er in zijn leven, zowel in het publieke als het private, talrijk zijn geweest.

Een bloemlezing. Colijn is een militair die in de politiek verzeild is geraakt, een gevaarlijke machtswellusteling. Ruijs de Beerenbrouck heeft een intrigante RECENSIES

(2)

natuur en een zeer heerszuchtige aard. De Geer is een Einspänner, een bron van ruzie. Schermerhorn is een praatjesmaker die zichzelf een staatsman acht. Uitvoerig beschrijft Aalberse de vele audiënties bij koningin Wilhelmina, vaak in dialoogvorm, zoals hij dat ook bij andere contacten doet. Kennelijk lag hij bij de koningin goed, want hij kon het zich permitteren om moppen te tappen, waarom Wilhelmina dan smakelijk moest lachen. Omdat Puchinger voor zijn trilogie over Colijn en de kabinetsformaties geen gebruik heeft gemaakt van deze dagboeken en Aalberse over dit soort crisismomenten in de politiek flink uitpakt, bieden de dagboeken veel inzicht in het politieke spel vanuit het zicht van een van de hoofdrolspelers. Dat geldt ook voor Aalberses ministersperiode, toen de ministerraadsvergaderingen nog niet formeel genotuleerd werden.

Wie nog gelooft in het sprookje van de katholieke zuil, wordt door de dagboeken uit de droom geholpen. Naar buiten toe moge katholiek Nederland in Aalberses tijd een hecht bolwerk lijken, achter de façade van eenheid is het een en al tegenstelling en geïntrigeer. Aalberse, in de decennialang woedende discussie onder katholieken over de organisatie van de arbeid overtuigd voorstander van het primaat van de vakcentrales en verklaard tegenstander van standsorganisaties, voelt zich in zijn werk ten gunste van het katholieke belang tamelijk snel tegengewerkt. Door zijn gebrek aan begrip voor andere mogelijk-heden om de katholieke sociale leer gestalte te geven dan hij praktiseert, is hij weinig mild in zijn oordeel over zijn criticasters. Zodra de bisschoppen niet in zijn richting koersen, zoekt hij daar de hand in van geestelijken als Poels, Mutsaers en Van Schaik, die hij ervan verdenkt zijn Futura c.a. het leven onmogelijk te willen maken. Achterbaks gepruts en gemier noemt hij dat. Ook over Ruijs de Beerenbrouck, met wie hij een moeizame relatie blijkt te hebben, is hij soms weinig vleiend. Als deze als voorzitter van de ministerraad hem wel eens in zijn ministeriële voornemens afremt, ziet hij daarin een wraakneming voor het aanvankelijke succes van zijn Katholieke Sociale Actie, in de oprichtingstijd waarvan zij scherp tegenover elkaar stonden.

Dit soort passages werpt ook een indringend licht op de persoon Aalberse. Hij komt over als iemand die het nogal met zichzelf getroffen heeft. Zijn spreekbeurten slaan altijd in, hij steelt gemakkelijk de harten van de toehoor-ders en het applaus is niet van de lucht. Erg vaak heeft hij gelijk en uitkomsten van moeizaam beraad zijn meestal conform zijn inbreng. De uiteindelijke deconfiture van Futura, waarin hij heel veel eigen geld heeft gestoken, is niet zozeer te wijten aan slecht management of verkeerde inschatting van de markt als wel aan het gestook van anderen die zijn ‘levenswerk’ moedwillig om zeep willen helpen. Een kritische biograaf kan met deze dagboeken een heel eind komen, in ieder geval verder dan Gribling, die in 1961 een biografie publiceerde, die over de periode na 1925 tamelijk summier is en waarin veel met de mantel der liefde is toegedekt, terwijl hem toch de dagboeken ter beschikking stonden.

De dagboeken zijn voorbeeldig uitgegeven. Van ervaren ING-editors is niet anders te verwachten. Er is ook een digitale versie gemaakt, die via de website van het ING (www.inghist.nl) kan worden geraadpleegd. Wie de boekuitgave ter hand neemt, zal even schrikken van de kleine letter die is gebruikt. Hij zal zich afvragen, of niet volstaan had kunnen worden met de elektronische RECENSIES

(3)

uitgave. Die uitgave is echter vooral geschikt voor gericht zoeken naar bepaalde informatie. Men zal er minder snel pagina na pagina in willen doorlezen. Wie de kleine letter in de gedrukte versie voor lief neemt en wel doorleest, zal getroffen worden door de tragiek in Aalberses leven: de welhaast permanente financiële nood als gevolg van het Futura-avontuur, waardoor het onderhouden van het grote gezin een drukkende last werd; het levenseinde van Nolens in 1931, met wie hij tot het laatst goede wijn van minstens twintig jaar oud dronk; het treurige leven tijdens de hongerwinter; de hoofdpijn en de achteruitgaande ogen. Bij het optekenen van de vele zorgen houdt Aalberse zich bepaald niet in. Het meest beklemmend vind ik de serene beschrijving van de ziekte, de dood en de begrafenis van zijn negenjarig dochtertje Guusje in 1918. Een nauwelijks te dragen verlies, waarop Aalberse dan ook jarenlang in zijn dagboek terugkomt. Wie zelf een ernstig ziek kind van die leeftijd heeft, zal moeite hebben de ogen droog te houden.

J. Bosmans

Schroth, S., Das Tagebuch. The Diary. Le journal. Anne Franks Het Achterhuis als Gegenstand eines kritischen Übersetzungsvergleichs (Bonn 2003, Niederlande-Studien XLI; Münster, New York, München, Berlijn: Waxmann, 2006, 350 blz.,€49,90, ISBN 3 8309 1523 3).

Dit boek met zijn lange titel is de bewerking van een proefschrift, dat aan de Rheinischen Friedrich-Wilhelms-Universitäts Bonn werd verdedigd. Het is opvallend dat het bijna zestig jaar moest duren voor er een studie verscheen naar de vertalingen van een boek, waarvan er zo’n 25 miljoen wereldwijd zijn verschenen. Het is misschien niet opvallend dat deze studie in het Duits verscheen, want kenners wisten al jaren dat er iets mis was met de Duitse vertaling uit 1950. Om de ontkenners van de authenticiteit van het dagboek geen munitie te geven en om Otto Frank, die langzamerhand een bijna heilige status had gekregen, niet te kwetsen, werd daar maar niet over gepraat.

Na een inleiding over het ontstaan van Het Achterhuis (1947) en de receptie ervan, geeft de schrijfster een overzicht van de verschillende tekstversies en -uitgaven. Anne Frank begon namelijk vanaf april 1944 haar dagboek over te schrijven, waarbij ze verschillende veranderingen aanbracht, zaken wegliet en zaken toevoegde. Intussen bleef ze verder schrijven in haar eerste dagboek. Haar vader Otto kreeg na de oorlog dus twee versies van het dagboek van zijn dochter en hij nam haar tweede versie als hoofdtekst voor Het Achterhuis. In de kritische uitgave De Dagboeken van Anne Frank (1986) zijn haar twee dagboekversies én Het Achterhuis afgedrukt en in een diakritisch noten-apparaat zijn Annes doorhalingen en toevoegingen inzichtelijk gemaakt. Simone Schroth komt met een model voor een kritische vertalingvergelijking en geeft daarvoor een aantal criteria. De belangrijkste zijn: fouten, neerlandis-men, spreekwoorden, beeldspraak, neologismen en nog een aantal zaken, zodat ze de verschillende vertalingen zo objectief mogelijk met elkaar kan RECENSIES

(4)

vergelijken. Natuurlijk laat ze ook zien dat taal verandert, de woorden verouderen en dat er ook nieuwe woorden bijkomen. Er zijn ook extra problemen; wat te doen met Duitse zinnen, die Anne soms gebruikt, of nog moeilijker; het‘Neder-Duits’ van sommige onderduikers, waar zij de spot mee drijft. Zij vergelijkt vervolgens de Duitse, Engelse en Franse vertalingen uit de jaren vijftig én de jaren negentig; de‘oude’ en de ‘nieuwe’ vertalingen. Schroth schrijft onomwonden dat de eerste Duitse vertaling ‘niet professioneel en niet adequaat’ is en dat de fouten in de ‘oude’ vertaling en de politieke ‘aanpassingen’ ook te talrijk zijn om te veronachtzamen. Het heeft deels te maken met het probleem dat een zeventigjarige uit Duitsland afkomstige journaliste die het dagboek van een dertienjarige moest vertalen en met het idee dat een boek met anti-Duitse uitlatingen slecht zou verkopen.

Bij de ‘nieuwe’ vertaling uit 1991 is wat vreemds aan de hand. Nadat in 1986 De Dagboeken van Anne Frank bij het NIOD was verschenen, besloot de copyrighthouder, het Anne Frank Fonds in Bazel, dat er een ‘nieuw’ Achterhuis diende te komen. Er waren immers in 1986 nog niet eerder gepubliceerde dagboekteksten van Anne gepubliceerd en er kon dus wat nieuws worden gemaakt; een ‘nieuwe leesversie’. Dat het Anne Frank Fonds hiermee ook decennia langer het copyright zou kunnen houden, was mooi meegenomen. Ondanks een aantal bezwaren die Schroth naar voren brengt tegen de nieuwe vertaling, vindt ze deze toch professioneel en adequaat.

Over de Engelse vertalingen uit 1952 (Barbara M. Mooyaart-Doubleday) en 1995 (Susan Masotty) is veel minder geschreven dan over de Duitse vertaling, wellicht omdat de politieke component bijna geheel ontbreekt. Er is gelukkig wel meer bekend over mevrouw Mooyaart, die veertig jaar jonger was dan de Duitse vertaalster en die gelukkig haar correspondentie met Otto Frank had bewaard. Simone Schroth bekritiseert de eerste vertaling als te ‘letterlijk’ en vindt dat Masotty een vertaling geleverd heeft die meer rekening houdt met het lezerspubliek.

Het merkwaardige is dat de eerste Franse vertaling door het duo Tylia Caren en Suzanne Lombard (1950) niet op alle punten positief wordt beoordeeld en dat zulks deels zou liggen aan het feit dat er twee vertalers aan hebben gewerkt. De tweede Franse vertaling uit 1992 wordt positiever beoordeeld, terwijl die ook door een duo is gedaan: Isabelle Rosselin en Philippe Noble.

Het uitdelen van kwalificaties als ‘goed’ en ‘slecht’ is een hachelijke zaak en er kruipt daarmee, hoe wetenschappelijk ook verantwoord, een subjectieve factor in dit onderzoek. Als lezer ben je geneigd te denken dat met andere voorbeelden de kwalificaties wel eens zouden kunnen wisselen. Dat aan een (eerste) vertaling van een onbekende schrijfster minder aandacht wordt besteed dan aan de (tweede) vertaling van een op dat moment wereldberoemde schrijfster, lijkt mij zeer waarschijnlijk en dat een ‘oude’ vertaling ‘slechter’ oogt dan een nieuwe vertaling, lijkt mij ook erg waarschijnlijk. Toch ben ik deze eenvoudige observaties niet tegengekomen.

Simone Schroth heeft de uitgebreide gesprekken en correspondentie met de vertalers achterin opgenomen en dat zijn waardevolle bijdragen geworden in dit boek. Ook is het interessant te lezen dat Otto Frank veel meer met de RECENSIES

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This study’s goal was to enhance the understanding of what drives small- and medium-sized family firms towards professionalization. In doing so, company growth theory, agency

indien in een groep op een bepaald moment of gedurende een bepaalde periode het aantal bestaande gevallen van, of aanwez.ige personen met een ziekte wordt geteld. een deel van

In de praktijk van de meeste chromatografietechnieken maakt men gebruik van een onderfase (meestal water) welke gedragen wordt door een hygroscopische vaste stof,

Daarmede is de scherpte van tegenstellingen tussen de grote regeringspartners, welke alleen maar zeer schadelijk kan ûji1, weer ten dele afgesleten. Deze

wiens naam wel in alle opzichten met de historie is verbonden, hebben tallozen het licht van hun wetenschappelijk onderzoek doen vallen. In het onderstaande 1)

ADMINISTRATIE: KONINGINNEGRACHT 40 's-GRAVENHAGE. SECRETARIS KATHOLIEKE VOLKSPARTIJ. Voor hen, wier taak en plicht het was de verantwoordelijkheid te dragen voor de

De middelen, welke aangewend dienen te worden om het kleine-boerenprobleem naar een oplossing te brengen. Het kleine-boerenprobleem vertoont tal van aspecten van

Dc Algemeene Bond heeft in zijn vergadering van 3 April 1905 besloten: ,,dat het kort program van ,,actie voor de algemeene verkiezingen in het jaar ,,1905 zal luiden:. ,,Behoud