• No results found

Een advies voor omgang met de driftbuien van peuters : zorgt dit voor een versterking van het ouderlijk zelfvertrouwen?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een advies voor omgang met de driftbuien van peuters : zorgt dit voor een versterking van het ouderlijk zelfvertrouwen?"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een advies voor omgang met de driftbuien van peuters: zorgt dit voor een versterking van het ouderlijk zelfvertrouwen?

Masterscriptie Preventieve Jeugdhulp en Opvoeding Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde

Universiteit van Amsterdam M. Boergonje 10003572 Begeleiding: Dr. L van Rijn – van Gelderen Tweede beoordelaar: Prof. dr. G. Overbeek Amsterdam, 22 juni 2018

(2)

Voorwoord

Voor u ligt het onderzoek ‘Een advies voor omgang met de driftbuien van peuters: zorgt dit voor een versterking van het ouderlijk zelfvertrouwen?’ Dit onderzoek is verricht ter afsluiting van de master Preventieve Jeugdhulp en Opvoeding van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Van januari 2018 tot juni 2018 ben ik in samenwerking met elf andere masterstudenten en drie begeleiders vanuit de UvA bezig geweest met de

gegevensverzameling. Voor deze samenwerking wil ik graag zowel de begeleiders als de studenten bedanken. Daarnaast een extra dank aan mijn begeleider L. van Rijn – van Gelderen voor de begeleiding, steun en de kritische blik naar mijn scriptie.

(3)

An advice for coping with temper tantrums in toddlerhood: will this reinforce Parental Self Efficacy?

Abstract

Temper tantrums in toddlerhood are effecting Parental Self Efficacy negatively. This study investigated the effect of the Vrolijke Peuter-training on Parental Self Efficacy by conducting a randomised control trial. Of the 64 Participants (N = 64), 38 families completed a questionnaire about Parental Self Efficacy (n = 38, Mageparent = 34.1, 97.4% mother, Magetoddler = 2.57, 44.7% girl). Furthermore, video observations were made during two home vists, to determine child-rearing practices (teruggeefregel). Parents in the intervention condition did not have a higher Parental Self Efficacy when compared to parents in the control condition. Furthermore, there was not a connection between child-rearing activities (teruggeefregel) and Parental Self Efficacy.

Keywords: parental self efficacy, temper tantrums, toddlers, happiest toddler on the block

(4)

Een advies voor omgang met de driftbuien van peuters: zorgt dit voor een versterking van het ouderlijk zelfvertrouwen?

Ruim driekwart van de ouders met een kind tussen de twee en vijf jaar krijgt te maken met de driftbuien van hun kind (Österman & Björkqvist, 2010). Dit is een periode waarin de peuter of kleuter gedragingen laat zien die gekenmerkt worden door fysieke, emotionele en vocale aspecten onevenredig aan de situatie. Met andere woorden; een driftbui is een

ongecontroleerde uitbarsting van frustratie en boosheid (Daniels, Mandleco, & Luthy, 2012; van Puffelen, 2017). Driftbuien komen over het algemeen rond het tweede of derde levensjaar voor en verschillen op het gebied van intensiteit (Österman & Björkqvist, 2010). Driftbuien hangen samen met een mindere mate van taalvaardigheid, internaliserend en externaliserend probleemgedrag op latere leeftijd (Tervo, 2007).

Driftbuien zijn één van de meest voorkomende gedragsproblemen in de kindertijd waarvoor ouders een gedragsspecialist raadplegen (Daniels, Mandleco, & Luthy, 2012). Als advies krijgen ouders verschillende handelingsmogelijkheden aangereikt. Zo zou je een driftbui het beste kunnen negeren (van Puffelen, 2017) of moeten aanpakken zoals kinderen met Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) of andere gedragsstoornissen met een cognitieve gedragsbehandeling (Foley & Neiman-Hart, 2017). Het effect van deze

handelingsmogelijkheden is niet onderzocht waardoor de handelingsmogelijkheden nog enkel op theorieën berusten.

De Vrolijke Peuter-methode gebaseerd op het boek ‘The Happiest Toddler on the Block’ van dr. Karp (2008) zou het antwoord moeten zijn op de handelingsverlegenheid van ouders op het gebied van driftbuien. Deze methode heeft zowel aandacht voor positief als negatief gedrag van de peuter. Ook deze aanpak is echter nog niet onderzocht op effectiviteit. Effectiviteit van handelingsmogelijkheden om driftbuien te voorkomen en deze te reduceren is van belang voor het geven van een onderbouwd advies aan ouders en opvoeders. Dit zou

(5)

kunnen leiden tot betere uitkomsten voor het ouderlijk zelfvertrouwen (Meunier, Roskam, & Browne, 2010; Murdock, 2013) en indirect tot betere kinduitkomsten (Meunier & Roskam, 2008). Om deze redenen zal in dit onderzoek de effectiviteit van de Vrolijke Peuter-methode op het ouderlijk zelfvertrouwen worden onderzocht .

Ouderlijke rol bij de emotionele ontwikkeling van het kind

De emotionele ontwikkeling van kinderen begint in de babytijd met lachen en huilen. Rond de leeftijd van één jaar gebruiken kinderen de gelaatsuitdrukking van anderen om het eigen gedrag op af te stemmen (van Beemen, 2010). De emotionele reactie op gebeurtenissen is voor peuters moeilijk af te stemmen door de onvolledige ontwikkeling van het kinderbrein. Zo ligt de oorzaak van driftbuien in de onvolledige ontwikkeling van de rede, die voor een hevige emotionele reactie zorgt (Karp, 2008). In deze leeftijdsfase is het dan ook niet vreemd dat de driftbuien het vaakst (Österman & Björkqvist, 2010) en ook in andere culturen

voorkomen (Bhatia, Dhar, Singhal, & Nigam, 1990; Johnson, 2003). Daarnaast is er een afname te zien in frequentie en intensiteit van driftbuien na het derde levensjaar (Österman & Björkqvist, 2010).

De mogelijkheid van peuters om het gedrag en de emoties te reguleren, wordt bepaald door de mate van zelfregulatie (Deterd Oude Weme & van Tuil, 2012). Deze ligt ten

grondslag aan de emotionele en cognitieve ontwikkeling. Gedrag wordt volgens de sociale leertheorie aangeleerd door modeling, imitatie, gewenning, uitdoving, bekrachtiging en straf (Feldman, 2012; van Beemen, 2010). Daarnaast wordt het gedrag van peuters beïnvloedt door de opvoeding van ouders (Belsky, 1984; Rathunde, 2001).

Ouders spelen een cruciale rol in de ontwikkeling van kinderen, waarbij kinderen afhankelijk zijn van ouders op het gebied van een stimulerende omgeving. Vaardigheden en mogelijkheden van ouders bepalen de positieve ervaringen die kinderen opdoen en zich daarmee ontwikkelen (Rathunde, 2001). Ten opzichte van de babytijd, heeft de peutertijd een

(6)

uitbreiding van taken voor ouders (Coleman & Karraker, 2003). Naast de zorgtaken zoals voeden en troosten, omvat dit ook het stellen van grenzen en het omgaan met de cognitieve en emotionele ontwikkeling. Ouders moeten de opvoedvaardigheden uitbreiden om aan de explorerende behoeften en toenemende vaardigheden van de peuter te voldoen. Hierbij testen peuters de opgelegde grenzen van ouders (Coleman & Karraker, 2003). Deze uitbreiding van taken kan bij ouders zorgen voor een vermindering in de ervaren opvoedcompetentie en een daling in het ouderlijk zelfvertrouwen (Sevigny & Loutzenhiser, 2009). Aan de andere kant draagt een positief ouderlijk zelfvertrouwen bij aan de overtuiging van ouders om een stimulerende omgeving voor hun kinderen te creeëren (Steca, Bassi, Caprara, & Fave, 2011).

Het geloof in de eigen opvoedcompetentie om specifieke opvoedproblemen op te lossen bepaalt het ouderlijk zelfvertrouwen (Sanders, 2008). Ouderlijk zelfvertrouwen is een dynamisch construct en wordt door de interactie tussen ouder en kind bepaald (Rijen,

Gasanova, Boonstra, & Huijding, 2014). Het gevoel van zelfvertrouwen ontstaat gedurende de zwangerschap en ontwikkelt zich verder in het eerste jaar van het ouderschap (Biehle & Mickelson, 2011; Wernand et al., 2014).

Het ouderlijk zelfvetrouwen wordt bepaald door verschillende componenten (Bandura, 1977 in de Montigny & Lacharitè, 2005). Ten eerste hebben de door ouders opgedane

positieve ervaring het effect dat ouders weten dat ze een specifieke taak succesvol ten einde kunnen brengen. Hierbij zorgen eerdere ervaringen met zowel de eigen opvoeding als de opvoeding van de eigen kinderen voor een positieve danwel negatieve houding ten opzichte van de taak. Ten tweede zorgen emoties, de fysiologische reactie die ontstaat bij een

uitdagende taak, of zelfs een taak in het vooruitzicht hebben voor een deel van het ouderlijk zelfvertrouwen. Als laatste hebben het vertrouwen van anderen in de opvoedvaardigheden en het sociale netwerk invloed op het ouderlijke zelfvertrouwen (Bandura, 1977 in de Montigny & Lacharitè, 2005).

(7)

Interventies voor het vergroten van ouderlijk zelfvertrouwen

Het inzetten van een passende opvoedstrategie verkleint het risico op een negatieve spiraal waarbij het niet adequaat kunnen toepassen van opvoedstrategieën een negatief effect heeft op het ouderlijk zelfvertrouwen (Jones & Prinz, 2005). De oudertraining Triple P richt zich op het vergroten van het ouderlijk zelfvertrouwen in de dagelijkse activiteiten zoals boodschappen doen (Sanders, 1999; Sanders & Woolley, 2004; Tucker, Gross, Fogg,

Delaney, & Lapporte, 1998). Hierbij krijgen ouders handvatten om in specifieke situaties om te gaan met het gedrag van het kind. Oudertrainingen blijken effectief op de korte termijn voor het verbeteren van de psychologische gesteldheid van moeders (Barlow, Cohen, & Stewart-Brown, 2003) of een vermindering van stress (Hayes, Matthew, Copley, & Welsh, 2007). Het gebruik maken van een dvd met een aanvulling van een discussie was al

voldoende voor het vergroten van het ouderlijk zelfvertrouwen bij tienermoeders (Hallas, Koslap-Petraco, & Fletcher, 2017).

Interventies die ervoor zorgen dat de opvoedstrategieën succesvol zijn, zullen de mate aan ouderlijk zelfvertrouwen laten toenemen, wat meer kans geeft op betere uitkomsten voor het kind (Meunier & Roskam, 2008; Roskam, Brassart, Loop, Mouton, & Schelstraete, 2015). Verder is het vertrouwen in de opvoedcompetentie een voorspeller voor een warme

opvoedstijl en heeft deze effect op de mate van de sociaal-emotionele aanpassing bij kinderen (Izzo, Weiss, Shanahan, & Rodriguez-Brown, 2000) en academische successen van kinderen (e.g. Ardelt & Eccles, 2001). Over het algemeen hebben huisbezoeken een positief effect op het opvoedgedrag bij ouders (van Aar, Asscher, Zijlstra, Deković, & Hoffenaar, 2015; Filene, Kaminski, Valle, & Cachat, 2013; Nievar, Van Egeren, & Polland, 2010) waarbij het effect op de opvoedvaardigheden wordt bepaald door de frequentie van de huisbezoeken (Nievar, Van Egeren, & Polland, 2010).

(8)

De Vrolijke Peuter-methode

De Vrolijke Peuter-methode (Karp, 2008) is gericht op het voorkomen en verminderen van driftbuien. In deze methode wordt gebruik gemaakt van het aanleren van de

teruggeefregel door middel van peutertaal en het stimuleren van positief gedrag bij ouders. Met de teruggeefregel worden ouders geleerd om de emoties van de peuter te spiegelen en te benoemen, voordat ouders corrigeren of uitleg geven. Peutertaal is het aanpassen en herhalen van het taalgebruik op het niveau van de peuter. Belangrijk hierbij is het gebruik maken van korte zinnen of slechts enkele woorden, de herhaling en het non-verbaal spiegelen van de emotie van de peuter. Het stimuleren van positief gedrag heeft ten opzichte van de teruggeefregel en peutertaal een meer preventieve functie. Hierin worden verschillende methoden aangeleerd zodat ouders gedurende de dag bezig zijn met het creëren van positieve ervaringen voor hun peuter. Karp (2008) stelt dat peuters de gehele dag op het gebied van bijvoorbeeld snelheid, het zelf al iets kunnen openmaken of het mogen maken van keuzes verliezen. Door hier rekening mee te houden en je peuter eens te laten winnen met

bijvoorbeeld een spelletje, zou dit zorgen voor een minder snelle emotionele uitbarsting van de peuter (Karp, 2008).

Het is net zo belangrijk om te weten hoe iets werkt, als het documenteren van het effect (Snyder et al., 2006). Echter, zijn er nog geen evidence-based resultaten voor het onderliggende veranderingsmechanisme van succesvolle interventies (Kazdin, 2007). In dit onderzoek wordt gekeken of het volgen van de Vrolijke Peuter-training het ouderlijk

zelfvertrouwen vergroot. De verwachting is dat de Vrolijke Peuter-training een positief effect heeft op het ouderlijk zelfvertrouwen. Daarnaast wordt verwacht dat het ouderlijk

(9)

Methode

Deelnemers

Aan het onderzoek hebben 64 ouders deelgenomen (N = 64), met een leeftijd tussen de 29 en 41 jaar (M = 34.5 SD = 3.3, 96.9% vrouw). Het opleidingsniveau van de ouders was verdeeld onder afronding van een MBO opleiding (12.5%), afronding van een HBO opleiding (37.5%) en afronding WO opleiding (43.8%). Etniciteit van de deelnemende ouders was Nederlands (82.8%), Surinaams, Arubaans of Antilliaans (3.1%) en overige (14.1%) waaronder Duits, Belgisch, Grieks, Aziatisch, Perzisch en Afghaans (3,8%).

De peuters (51.6% jongens) hadden een gemiddelde leeftijd van 2 jaar en 7 maanden (SD = 0.7). De kinderen hadden geen (37.5%), een (46.9%), twee (12.5%) en drie of meer (3.2%) broertjes of zusjes. Tabel 1 en 2 laten zien dat de controle en interventiegroep niet significant op demografische kenmerken verschilden.

Voor de analyse van het ouderlijk zelfvertrouwen zijn 38 ouder-peuter paren (n = 38) in de analyse meegenomen. Met behulp van een t-toets is bekeken of deze ouders en peuters op het gebied van leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, etniciteit, leeftijd kinderen en geslacht kinderen van elkaar verschilden. De groepen verschilden niet significant van elkaar op deze demografische kenmerken, zoals te zien is in tabel 3.

Voor de analyse van het toepassen van de teruggeefregel zijn veertien ouder-peuter paren (n = 14) meegenomen in de analyse. Met behulp van een t-toets was bekeken of deze ouders en peuters op het gebied van leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, etniciteit, leeftijd kinderen en geslacht kinderen van elkaar verschilden. De groepen verschilden niet significant van elkaar op deze demografische kenmerken, zoals te zien is in tabel 4.

(10)

Om antwoord te geven op de onderzoeksvraag is voor het verzamelen van de data gekozen voor een combinatie van observaties en een zelfrapportage in de vorm van een online vragenlijst.

Ouderlijk zelfvertrouwen. De beoordeling van ouders op het gebied van de eigen opvoedcompetentie werd gemeten aan de hand van een online vragenlijst. Hiervoor is een vertaalde en ingekorte versie van de vragenlijst Self-Efficacy for Parenting Task Index – Toddler Scale (SEPTI-TS) gebruikt. Deze bestaat uit 26 items verdeeld over de schalen waardering en inlevingsvermogen, spel, grenzen stellen en structuur (Coleman & Karraker, 2003). In de vragenlijst werd aan de ouders gevraagd in hoeverre zij het eens of oneens waren met de stellingen. Hierbij is gebruik gemaakt van een zespunts Likert-schaal (1 = sterk mee eens, 2 = matig mee eens, 3 = beetje mee eens, 4 = beetje mee oneens, 5 = matig mee oneens, 6 = sterk mee oneens). Voor het berekenen van de somscore zijn negen contra-indicatieve items omgezet. De score die behaald kon worden voor ouderlijk zelfvertrouwen ligt tussen de 26 en de 156. De betrouwbaarheid van de aangepaste SEPTI-TS vragenlijst was met behulp van Cronbach’s Alpha bepaald. De gehele vragenlijst had een Cronbach’s Alpha van 0.84.

Opvoedgedrag. Een aspect van opvoedgedrag binnen de Vrolijke Peuter-methode was het aanleren van de teruggeefregel bij ouders. Het al dan niet adequaat toepassen van de teruggeefregel werd beoordeeld en gescoord door Masterstudenten Preventieve Jeugdhulp en Opvoeding. In de videofragmenten is gekeken naar minimaal vijf seconden van boos of verdrietig gedrag bij de peuter. Vervolgens is de reactie van de ouder gescoord. De

mogelijkheden waren het toepassen van een andere methode om de peuter met zijn emotie te helpen (score = 1, bijvoorbeeld het afleiden van de peuter met speelgoed), het benoemen van de emotie of wat de peuter wilde (score = 2), het twee keer benoemen van de emotie of wat de peuter wilde (score = 3), het toepassen van de teruggeefregel door middel van peutertaal een keer (score = 4), het toepassen van de teruggeefregel door middel van peutertaal vaker dan

(11)

een keer (score = 5). Tevens werd rekening gehouden met de mogelijkheid dat de situatie niet van toepassing was om de teruggeefregel toe te passen (score = 99). Per ouder-peuter paar zijn in totaal drie videobeelden bij de voor- en nameting gescoord. De score voor het

toepassen van de teruggeefregel is voor de voor- en nameting apart bepaald door middel van het berekenen van een gemiddelde. Van de totaal 150 videobeelden zijn dertig videobeelden (20%) dubbel gescoord door een andere beoordelaar om de betrouwbaarheid van de scores te bepalen. Hierbij kwamen de scores van vier filmpjes niet overeen. Deze zijn opnieuw bekeken en besproken totdat de beoordelaars het over de score eens waren. De

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was 86,7%. Procedure

Dit onderzoek omvat een randomized control trial naar de effecten van De Vrolijke Peuter-methode van Harvey Karp (2008) op ouderlijk zelfvertrouwen. Hiervoor was gebruik gemaakt van een enkelvoudige aselecte steekproef door het gebruik van een

sneeuwbalsteekproef. Tien masterstudenten zijn vooraf het onderzoek in drie bijeenkomsten geïnformeerd over alle procedures van het onderzoek. Tevens zijn de verschillende condities uitgelegd en is geoefend met de verschillende taken van de studenten tijdens de huisbezoeken, zoals het filmen en het bijhouden van de controlelijsten.

Werving. Het onderzoek richtte zich op ouders met minimaal één kind tussen de een en vier jaar, Nederlands sprekend, bereid tot deelnemen aan het onderzoek en de

huisbezoeken en zonder geestelijke of lichamelijke beperkingen. Vijfentachtig ouder-peuter paren (N= 85) zijn geworven tussen 9 februari 2018 en april 2018. De masterstudenten hebben zowel in de eigen sociale omgeving als via diverse kinderopvangorganisaties en sociale media zoals Facebook geworven. Tijdens het werven hebben de studenten dezelfde informatie gebruikt en is er een algemene e-mail opgesteld, bijgevoegd in bijlage 1. Ook is gebruik gemaakt van de website www.vrolijkepeuter.nl om mogelijke respondenten te

(12)

verwijzen naar extra informatie over het onderzoek. De deelname aan het onderzoek was vrijwillig. De aangemelde gezinnen zijn opgedeeld in de experimentele conditie (Ninterventie = 40) en de controle conditie (Ncontrole = 45) en vervolgens toegewezen aan

masterstudenten. Na toewijzing hebben de masterstudenten telefonisch afspraken met ouders gemaakt. Van de 85 aangemelde gezinnen waren 21 gezinnen nog niet gestart met het

onderzoekstraject, waardoor de gegevens van 64 ouder-peuter paren zijn gebruikt in dit onderzoek.

Interventiegroep. Het onderzoek had een duur van zes weken, aangevangen met het invullen van een online vragenlijst. Na twee weken werden ouder en kind gefilmd in vier verschillende situaties: vrij spel, opruimen van speelgoed, een wachttaak met een cadeautje en het eten van groente of fruit. Vervolgens heeft de ouder de Vrolijke Peuter-training gekregen. Vier weken na de start van het traject heeft de masterstudent telefonisch contact gehad met de ouder voor een boostersessie. Hierin werd een vragenlijst ingevuld, werden vragen

beantwoord en werd de methodiek herhaald. Zes weken na de start van het onderzoekstraject vond het tweede en laatste huisbezoek plaats, met wederom de video-observatie. Gedurende de zes weken hebben ouders vier keer per week een link gekregen per e-mail voor het invullen van een dagboekje.

Controlegroep. De controlegroep heeft tijdens het tweede huisbezoek de Vrolijke Peuter-training gekregen. Zij hebben tijdens de boostersessie ook een vragenlijst ingevuld en eventuele vragen werden bewaard voor het tweede huisbezoek. De opzet van de interventie en contole conditie staat schematisch weergeven in figuur 1.

Analyses

Met behulp van een herhaalde metingen ANOVA is gekeken of ouders in de interventiegroep gemiddeld een hoger ouderlijk zelfvertrouwen hebben verkregen. In de herhaalde metingen ANOVA is tijd, de voor- en de nameting, als de within factor

(13)

meegenomen, de interventie- en controleconditie is als between factor meegenomen. Indien een significant verband te zien is tussen het volgen van de Vrolijke Peuter-training en het ouderlijk zelfvertrouwen, zal het opvoedgdrag (het toepassen van de teruggeefregel) worden toegevoegd in een mediatieanalyse. Deze zal worden bekeken met behulp van PROCES-analyse van Hayes in SPSS. Hierbij wordt gekeken of het verband kleiner wordt door de toevoeging van het toepassen van de teruggeefregel.

Resultaten

Ouderlijk zelfvertrouwen. De 64 ouder-peuter paren zijn voorafgaand aan de analyse vergeleken op basis van de onderzoeksconditie en het ouderlijk zelfvertrouwen bij de

voormeting. Ouders in de interventieconditie hadden een gemiddelde score van 57.2 (SD = 14.2) en ouders in de controle conditie hadden een gemiddelde score van 55.3 (SD = 13.7) op het gebied van het ouderlijk zelfvertrouwen. Met behulp van een onafhankelijke t-toets werd duidelijk dat de groepen niet van elkaar verschilden bij de voormeting op het gebied van het ouderlijk zelfvertrouwen, t(62) = 0.552, p = .583. Levene’s test for Equality of Variances liet zien dat aan de assumpties normaliteit en gelijke varianties was voldaan, p = .886.

De 38 ouder-peuter paren die zowel de voor- als de nameting hadden ingevuld zijn meegenomen in een aanvullende analyse van het ouderlijk zelfvertrouwen. Het ouderlijk zelfvertrouwen van ouders in de interventiegroep bij de voormeting was gemiddeld 61.6 (SD = 16.2). Voor de controlegroep was het ouderlijk zelfvertrouwen gemiddeld 51.4 (SD = 11.6). Om te beoordelen of de groepen op het ouderlijk zelfvertrouwen bij de voormeting

verschilden is een onafhankelijke t-toets gebruikt. Levene’s test for Equality of Variances liet zien dat aan de assumpties normaliteit en gelijke varianties was voldaan, p = .272. De

resultaten lieten zien dat ouders in de interventiegroep significant verschilden op ouderlijk zelfvertrouwen in vergelijking met ouders in de controlegroep, t(36) = 2.245, p = .031. Het

(14)

ouderlijk zelfvertrouwen van ouders in de interventiegroep was hoger dan het ouderlijk zelfvertrouwen van ouders in de controlegroep bij de voormeting.

Voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag of het volgen van de Vrolijke Peuter-training effect heeft op het ouderlijk zelfvertrouwen is gebruik gemaakt van herhaalde

metingen ANOVA. Hiervoor zijn eerst de assumpties normaliteit, niveau van de variabelen en onafhankelijkheid gecontroleerd. Het ouderlijk zelfvertrouwen is met behulp van een Q-Q plot gecontroleerd, waarbij aan de voorwaarde normaliteit is voldaan. De voorwaarde voor het niveau van de variabelen is eveneens aan voldaan. Het niveau van de afhankelijke variabele ouderlijk zelfvertrouwen is op continu niveau en de onafhankelijke variabele, het wel of niet volgen van de Vrolijke Peuter-training, is op categorisch niveau. De voorwaarde

onafhankelijkheid is voor de herhaalde metingen ANOVA dat de data van beide

groepenonafhankelijk van elkaar zijn. Dit was het geval, dus ook aan deze voorwaarde is in deze studie voldaan.

Uit de herhaalde metingen ANOVA bleek dat er geen significant verschil werd gevonden tussen de interventie en de controlegroep op het gebied van het ouderlijk

zelfvertrouwen, F(1, 36) = 3.54, p = 0.068. Daarnaast bleek er ook geen significant verschil te zijn tussen de voor- en de nameting, F(1, 36) = 2.47, p = 0.125. Verder was er ook geen interactie effect tussen de onderzoeksconditie en de voor- en nameting F(1, 36) = 2.67, p = 0.111. De p-waarde is voor alle analyses groter dan .05 waardoor de verwachting dat het volgen van de Vrolijke Peuter-training effect heeft op het ouderlijk zelfvertrouwen, werd verworpen.

Aangezien er geen effect werd gevonden op het ouderlijk zelfvertrouwen na het volgen van de Vrolijke Peuter-training, werd er niet aan de voorwaarde voldaan voor een mediërend effect. Wel is gekeken naar een correlatie tussen opvoedgedrag, het toepassen van de teruggeefregel, en het ouderlijk zelfvertrouwen.

(15)

Opvoedgedrag. Om te beoordelen of ouders (n = 21) verschilden op het toepassen van de teruggeefregel op het eerste meetmoment is een onafhankelijke t-toets gebruikt. Levene’s test for Equality of Variances liet zien dat aan de assumpties normaliteit en gelijke varianties was voldaan, p = .282. De resultaten lieten zien dat ouders in de interventiegroep (M = 1.48, SD = 0.5) niet verschilden op het toepassen van de teruggeefregel in vergelijking met ouders in de controlegroep (M = 1.27, SD = 0.4), t(19) = 0.972, p = .343.

Voor de analyse voor het toepassen van de teruggeefregels zijn 14 ouder-peuter paren (n = 14) meegenomen. In deze analyse zijn alleen ouder-peuter paren meegenomen waarbij peuters tijdens de video observatie in de voor- en nameting in minimaal één van de drie fragmenten de emotie boos of verdrietig lieten zien gedurende vijf seconden. Ouder-peuter paren vielen af omdat de videofragmenten van het tweede huisbezoek nog niet beschikbaar waren (n = 9) of de peuter niet gedurende vijf seconden boos of verdrietig was in de

voormeting (n = 5), nameting (n = 7) of in zowel de voor- als de nameting (n = 3). De ouders in de interventiegroep (M = 1.27, SD = 0.43) verschilden niet significant van ouders in de controlegroep (M = 1.20, SD = 0.35) op het toepassen van de teruggeefregel bij het eerste huisbezoek, t(12) = 0.295, p = .773.

Voor de analyse tussen ouderlijk zelfvertrouwen en het toepassen van de

teruggeefregel moesten de variabelen voldoen aan de assumpties: normale verdeling, niveau van de variabelen, lineariteit en homoskedasticiteit. Zoals eerder benoemd zijn de variabelen normaal verdeeld en zijn zij op interval niveau gemeten. Lineariteit en homoskedasticiteit zijn bepaald aan de hand van een scatterplot, hierbij is niet voldaan aan zowel de lineariteit en de homoskedasticiteit. Om deze redenen en de kleine steekproef (n = 14) is gekozen voor het gebruiken van een non-parametrische test de Kendall’s tau. Bij deze analyse is aan de assumptie lineariteit niet voldaan, waardoor gekozen is voor bootstrapping bij het uitvoeren

(16)

van de analyse. Tussen het ouderlijk zelfvertrouwen en het toepassen van de teruggeefregel is geen significant verband gevonden, τ = -.029, p = .878.

Discussie

In dit onderzoek werd de werkzaamheid van de Vrolijke Peuter-training bekeken aan de hand van het ouderlijk zelfvertrouwen. Verwacht werd dat het volgen van de Vrolijke Peuter-training het ouderlijk zelfvertrouwen zou vergroten. Uit de analyse bleek dat het volgen van de training geen effect heeft op het ouderlijk zelfvertrouwen. Verder is gekeken naar de samenhang tussen het opvoedgedrag, het toepassen van de teruggeefregel, en het ouderlijk zelfvertrouwen waarbij verwacht werd een verband te vinden. Uit de analyse bleek ook hier geen verband te zijn.

Het huidige onderzoek laat zien dat het volgen van de Vrolijke Peuter-training geen effect heeft op het ouderlijk zelfvertrouwen. Een mogelijke verklaring is dat ouders moeite hebben met het toepassen van de nieuwe methodiek en nog aan het oefenen zijn. Ouderlijk zelfvertrouwen is een dynamisch construct en wordt bepaald door de interactie tussen ouder en kind (van Rijen, Gasanova, Boonstra, & Huijding, 2014). Hierbij bepalen vier

componenten het ouderlijk zelfvertrouwen. Dit zijn prestaties, emotionele opwinding, verbale overtuiging en plaatsvervangende ervaringen (Bandura, 1977 in de Montigny & Lacharitè, 2005; Mouton & Roskam, 2014). Met prestaties wordt bedoelt dat ouders de overtuiging hebben een taak goed te kunnen volbrengen door eerdere ervaringen. In deze interventie krijgen ouders na een training vier weken de tijd om met de methode te oefenen. Het is mogelijk dat ouders in deze periode nog niet hebben ervaren dat de methode werkt. Ook de componenten verbale overtuiging en plaatsvervangende ervaringen zijn verwerkt in de Vrolijke Peuter-training. Hierbij wordt het vertrouwen van anderen in de ouder tijdens de telefonische boostersessie gegeven door de masterstudenten en krijgen ouders tijdens de training video beelden te zien van andere ouders die de methode goed toepassen. Beide

(17)

onderdelen komen één keer voor wat zou kunnen betekenen dat dit niet voldoende is om het ouderlijk zelfvertrouwen te vergroten. De Vrolijke Peuter-training bestaat uit één moment waarbij de methode uitgelegd wordt aan ouders. Hierbij blijkt uit eerder onderzoek dat huisbezoeken een positief effect hebben op het opvoedgedrag bij ouders (van Aar, Asscher, Zijlstra, Deković, & Hoffenaar, 2015; Filene, Kaminski, Valle, & Cachat, 2013; Nievar, Van Egeren, & Polland, 2010) waarbij het effect op de opvoedvaardigheden bepaald wordt door de frequentie van de huisbezoeken (Nievar, Van Egeren, & Polland, 2010). De mogelijkheid bestaat dat het effect van de Vrolijke Peuter-training te vroeg wordt gemeten en dat een hogere frequentie trainingsmomenten de effectiviteit voor het ouderlijk zelfvertrouwen

vergroot. Interventies met meerdere bijeenkomsten per maand laten twee keer zoveel resultaat zien (Nievar, Van Egeren, & Polland, 2010).

Doordat er geen significante resultaten zijn gevonden tussen het volgen van de Vrolijke Peuter-training en het ouderlijk zelfvertrouwen is gekozen om in plaats van de mediatie analyse te kijken naar het verband tussen het ouderlijk zelfvertrouwen en het toepassen van de teruggeefregel. Ook bij deze analyse is geen significant resultaat gevonden wat betekent dat er geen verband is tussen het toepassen van de teruggeefregel en ouderlijk zelfvertrouwen in dit onderzoek. Een mogelijke verklaring is dat het opvoedgedrag aan de hand van het toepassen van de teruggeefregel is bepaald. De Vrolijke Peuter-methode bestaat echter ook uit het stimuleren van positief gedrag gedurende de dag. Daarnaast is gekeken naar het toepassen van de teruggeefregel wanneer de peuter een driftbui had. In dit onderzoek kwamen driftbuien minder vaak voor dan verwacht. Met als gevolg dat ouders niet de kans kregen om te laten zien dat zij de teruggeefregel of een andere methode toe passen. De taakjes in dit onderzoek zouden kunnen worden aangepast om het opvoedgedrag van ouders beter te kunnen observeren. Daarnaast kan worden gekozen om langer te filmen zodat ook het stimuleren van positief gedrag kan worden geobserveerd.

(18)

Bij het interpreteren van de resultaten moet er rekening gehouden worden met enkele beperkingen van dit onderzoek. De onderzoekspopulatie bevatte voornamelijk hoogopgeleide moeders, waardoor de resultaten van dit onderzoek moeilijk te generaliseren zijn naar de landelijke ouderpopulatie. Vervolgonderzoek moet zich richten op het onderzoeken van beide ouders en de lager opgeleide onderzoekspopulatie. Uit eerder onderzoek is bekend dat het externaliserend gedrag van het kind verschillende effecten heeft op het ouderlijk

zelfvertrouwen van vaders en moeders (Murdock, 2013; Rinaldi & Howe, 2012). Moeders worden meer beïnvloedt door het probleemgedrag van de kinderen ten opzichte van vaders. Het ouderlijk zelfvertrouwen bij vaders werd juist voorspeld door betrokken en

ondersteunende opvoedvaardigheden.

Naast het verschil tussen vaders en moeders is ook de sociaal economische status van invloed op het effect van de interventie. Bij lager opgeleide ouders is een grotere verandering in de opvoedvaardigheden te behalen door middel van een interventie (Finders, Díaz,

Geldhof, Sektnan, & Rennekamp, 2016).

De voornaamste beperking in dit onderzoek is de steekproefgrootte. Voorafgaand het onderzoek is de steekproefgrootte berekend voor een gemiddeld effect met een power van 0.80. Hieruit kwam een benodigde steekproef van 136 respondenten. In dit onderzoek zijn 64 respondenten geworven en voor de uiteindelijke analyse zijn slechts 38 ouders meegenomen. Voor het kunnen vinden van een gemiddeld effect, is een grotere steekproef nodig (Aberson, 2015). Daar komt nog bij dat de effecten gevonden in eerdere onderzoeken een beperkt tot matig effect hebben (Ruiz-Zaldibar, Serrano-Monzó, & Mujika, 2017). Voor de power berekening van dit onderzoek is gebruik gemaakt van een post-hoc analyse met behulp van het programma G*power. Met als resultaat een power van 0.44, waardoor de zekerheid van de gevonden resultaten laag is. Onderzoek naar de Vrolijke Peuter-methode en het effect op ouderlijk zelfvertrouwen zal met een grotere steekproef moeten worden onderzocht.

(19)

Hoewel de uitkomsten van het onderzoek laten zien dat de methode geen effect heeft op het ouderlijk zelfvertrouwen en het toepassen van de teruggeefregel, is de onderzoeksopzet wel sterk. In deze randomised controlled trial zijn de procedures uitgewerkt, studenten zijn getraind in drie bijeenkomsten en kregen tijdens het verzamelproces feedback op basis van de gemaakte opnames. Daarnaast is in dit onderzoek gebruik gemaakt van zowel een vragenlijst met een hoge betrouwbaarheid (α = 0.84) als observaties met een hoge

interbeoordelingsbetrouwbaarheid (86,7%).

Ondanks de sterke punten binnen dit onderzoek, zien we niet dat het ouderlijk

zelfvertrouwen verbeterd. Verder onderzoek moet zich richten op de langere termijn en kijken of de effecten voor het ouderlijk zelfvertrouwen dan wel te vinden zijn. Na vervolg onderzoek kunnen aanbevelingen worden gedaan aan ouders en professionals over het omgaan met driftbuien van peuters en het vergroten van het ouderlijk zelfvertrouwen. Om deze reden raad ik aan om te kijken op welke manier het ouderlijk zelfvertrouwen wel vergroot kan worden aangezien het ouderlijk zelfvertrouwen een belangrijk concept is. “All you need in this life is ignorance and confidence, and then succes is sure” (Twain).

(20)

Literatuurlijst

Aberson, C. L. (2015). Statistical Power Analysis. In R. Scott & S. Kosslyn (Eds.), Emerging trends in the social and behavioral sciences: An interdisciplinary, searchable, and link-able resource. New York, NY: Wiley Online Library. 1-18.

Ardelt, M., & Eccles, J. S. (2001). Effects of mothers’ parental efficacy beliefs and promotive parenting strategies on inner-city youth. Journal of Family Issues, 22,

944-972.

doi: http://dx.doi.org.proxy.uba.uva.nl:2048/10.1177%2F019251301022008001 Bandura, A. (1977). Self-efficacy: Toward a Unifying Theory of Behavioral Change.

Psychological Review, 84(2), 191-215.

Barlow, J., Cohen, E., & Stewart-Brown, S. S. (2003). Parent training programmes for improving maternal psychosocial health. Cohrane Databased of Systematic Reviews, 4. http://dx.doi.org/10.1002/14651858.CD002020.pub2

Belsky, J. (1984). The determinants of parenting: A process model. Child Development, 55, 83-96.

Bhatia, M. S., Dhar, N. K., Singhal, P. K., Nigram, V. R., Malik, S. C. & Mullick, D. N. (1990). Prevalence and Etiology: In a Non-referral Outpatient Setting. Clinical Pediatrics, 29, 311-315. doi: 10.1177/000992289002900603

Biehle, S. N., & Mickelson, K. D. (2011). Personal and co-parent predictors of parenting efficacy across the transition to parenthood. Journal of Social and Clinical Psychology, 30, 985–1010. doi:10.1521/jscp.2011.30.9.985

Coleman, P. & Karraker, H..K. (2003). Maternal self‐efficacy beliefs, competence in parenting, and toddlers' behavior and developmental status. Infant Mental Health Journal, 24, 126-148. doi: 10.1002/imhj.10048

(21)

Daniels, E., Mandleco, B., & Luthy, K. E. (2012). Assessment, management, and prevention of childhood temper tantrums. Journal of the American Academy of Nurse

Practitioners, 24(10), pp.569-573. Doi: 10.1111/j.1745-7599.2012.00755.x De Montigny, F., & Lacharitè, C. (2005). Perceived parental efficacy: Concept analysis.

Journal of Advanced Nursing, 49, 387–396. doi:10.1111/j.1365-2648.2004.03302.x Deterd Oude Weme, G. & Tuijl, C., van. (2012). De ontwikkeling van zelfregulatie. De

wereld van het jonge kind. Verkregen op 10 januari 2018 via

https://saxion.nl/wps/wcm/connect/5c8720b3-1494-4b32-84a2-ded95b508baa/2012+De+ontwikkeling+van+zelfregulatie.pdf?MOD=AJPERES Feldman, R. S. (2012) Ontwikkelingspsychologie. Amsterdam, Nederland: Pearson.

Filene, J. H., Kaminski, J. W., Valle, L. A., & Cachat, P. (2013). Components associated with home visiting program outcomes: a meta-analysis. Pediatrics, 132, 100-109.

http://dx.doi.org/10.1542/peds.2013-1021H

Finders, J. K., Díaz, G., Geldhof, G. J., Sektnan, M., & Rennekamp, D. (2016). The impact of parenting education on parent and child behaviors: Moderators by income and

ethnicity. Childeren and Youth Services Review, 71, 199-209. http://dx.doi.org/10.1016/j.childyouth.2016.11.006

Foley K.P., Neiman-Hart H. (2017). Behavioral Problems of Children. In: Paulman P., Taylor R., Paulman A., Nasir L. (eds) Family Medicine. Springer, Cham.

Hallas, D., Koslap-Petraco, M. & Fletcher, J. (2017). Social-Emotional Development of Toddlers: Randomized Controlled Trial of an Office-Based Intervention. Journal of Pediatric Nursing, 33, 33-40.

(22)

Hayes, L., Matthew, J., Copley, A., & Welsh, D. (2007). A randomizes controlled trial of a mother-infant or toddler parenting program: Demonstrating effectiveness in practice. Journal of Pediatric Psychology, 33, 473-486.

Izzo, C., Weiss, L., Shanahan, T. & Rodriguez-Brown F. (2000). Parental self-efficacy and social support as predictors of parenting practices and children’s socioemotional adjustment in Mexican immigrant families. Journal of Prevention & Intervention in the Community, 20, 197–213. doi: 10.1300/J005v20n01_13

Jones, T.L., & Prinz, R.J. (2005). Potential roles of parental self-efficacy in parent and child adjustment: A review. Clinical Psychology Review, 25, 341-363.

doi: 10.1016/j.cpr.2004.12.004

Karp, H. (2008). The Happiest Toddler on the Block: How to Eliminate Tantrums and Raise a Patient, Respectful, and Cooperative One- to Four-Year-Old. New-York, NY: Bantam Dell.

Ludmer, J. A., Salsbury, D., Suarez, J., & Andrade, B. F. (2017). Accounting for the impact of parent internalizing sympotoms on Parent Training benefits: The role of positive parenting. Behavior Research and Therapy, 97, 252-258.

https://doi.org/10.1016/j.brat.2017.08.012

Meunier, J. C., & Roskam, I. (2008). Self-Efficacy Beliefs Amongst Parents of Young Children: Validation of a Self-Report Measure. J Child Fam Stud, 18, 495–511. doi: 10.1007/s10826-008-9252-8

Meunier, J. C., Roskam, I., & Browne, D. T. (2010). Relations between parenting and child behavior: Exploring the child’s personality and parental self-efficacy as third

variables. International Journal of Behavioral Development, 35(3), 246–259. doi: 10.1177/0165025410382950

(23)

Mouton, B. & Roskam, I. (2014). Confident Mothers, Easier Children: A Quasi-experimental Manipulation of Mothers’ Self-efficacy. Journal of Child and Family Studies, 24(8),

2485-2495.doi:10.1007/s10826-014-0051-0

Murdock, K. W. (2013). An Examination of Parental Self-Efficacy among Mothers and Fathers. Psychology of Men & Masculinity. 14(3), 314-323. DOI:10.1037/a0027009 Nievar, M. A., Van Egeren, L. A., & Pollard, S. (2010). A meta-analysis of home visiting

programs: moderators of improvements in maternal behavior. Infant Mental Health Journal, 31(5), 499-520. http://dx.doi.org/10.1002/imhj.20269

Österman, K. & Björkqvist, K. (2010). A cross-sectional Study of Onset, Cessation, Frequency and Duration of Children's Temper Tantrums in an Nonclinical

Sample. Psychological Reports, 106 (2), 448-454. DOI:10.2466/PR0.106.2.448-454 Rinaldi, C. M. & Howe, N. (2012). Mothers’ and fathers’ parenting styles and associations

with toddlers’ externalizing, internalizing, and adaptive behaviors. Early Childhood Research Quarterly, 27, 266-273. doi: 10.1016/j.ecresq.2011.08.001

Roskam, I., Brassart, E., Loop, L., Mouton, B. & Schelstraete, M. (2015). Stimulating parents’ self-efficacy beliefs or verbal responsiveness: Which is the best way to decrease children’s externalizing behaviors? Behaviour Research and Therapy, 72, 38-48. http://dx.doi.org/10.1016/j.brat.2015.06.012

Ruiz-Zaldibar, C., Serrano-Monzó, I., & Mujika, A. (2017). Parental competence programs to promote positive parenting and healthy lifestyles in children: a systematic review. Journal de Pediatria. https://doi.org/10.1016/j.jped.2017.07.019

Sanders, M. R. (1999). Triple P-Positive Parenting Program: towards an empirically validated multilevel parenting and family support strategy for the prevention of behavior and emotional problems in children. Clinical Child and Family Psychology Review, 2, 71–90.

(24)

Sanders, M. R. (2008). Triple P-Positive Parenting Program as a public health approach to strengthening parenting. Journal of Family Psychology, 22, 506–517.

Development 31, 65-73. doi: 10.1111/j.1365-2214.2005.00487.x

Sanders, M. R. & Wooley, M. L. (2004). The relationship between maternal self-efficacy and parenting practices: implications for parent training. Child: care, health and

development, 31, 65-73.

Sevigny, P.R., & Loutzenhiser, L. (2002). Predictors of parenting self-efficacy in mothers and fathers of toddlers. Child: care, health and development, 36, (2), 179–189. doi:10.1111/j.1365-2214.2009.00980.x

Steca, P., Bassi, M., Caprara, G.V., & Fave, A.D. (2011). Parents' Self-Efficacy Beliefs and Their Children's Psychosocial Adaptation during Adolescence. Journal of

Youth and Adolescence, 40, 320-331. doi: 10.1007/s10964-010-9514-9

Tervo, R. C. (2007). Language proficiency, development, and behavioural difficulties in toddlers. Clinical Pediatrics, 46, 530-539.

Tucker, S., Gross, D., Fogg, L., Delaney, K. & Lapporte, R. (1998) The long-term efficacy of a behavioral parent training intervention for families with 2-yearolds. Research in Nursing and Health, 21, 199–210.

Twain, M. (n.d.). [Quote] afgehaald op 22 juni 2018 van https://www.brainyquote.com/ quotes/mark_twain_125616

Van Aar, J., Asscher, J. J., Zijlstra, B. J. H., Deković, M. & Hoffenaar, P. J. (2015). Changes in parenting and child behavior after the home-start family support program: A 10 year follow-up. Children and Youth Services Review, 53, 166-175.

(25)

Van Beemen, L. (2010). Ontwikkelingspsychologie. Groningen, Nederland: Noordhoff Uitgevers.

Van Puffelen P. (2017). Driftbuien. In: Kleine kwalen bij kinderen. Bohn Stafleu van Loghum, Houten.

Van Rijen, E. H. M., Gasanova, N., Boonstra, A. M., & Huijding, J. (2014). Psychometric qualities of the short form of the self-efficacy for Parenting Task Index—Toddler Scale. Child Psychiatry and Human Development, 45, 443–455.

doi:10.1007/s10578-013-0414-6

Wernand, J. J., Kunseler, F. C., Oosterman, M., Beekman, A. T. F., & Schuengel, C. (2014). Prenatal changes in parenting self-efficacy: Linkages with anxiety and depressive symptoms in primiparous women. Infant Mental Health Journal, 35, 42–50. doi:10.002/imhj.21425

(26)

Tabel 1

Aantallen voor Demografische kenmerken waaronder Geslacht, Leeftijd, Etniciteit en Opleidingsniveau voor alle ouders (N = 64)

Interventie Controle % Count Exp. Count % Count Exp. Count χ₂ p Demografische kenmerken Geslacht ouder .018 .892 Man 0.4 1 0.9 2.86 1 1.1 Vrouw 96.6 28 28.1 97.14 34 33.9 Etniciteit .020 .990 Nederlands 82.8 24 24 82.9 29 29 Niet Nederlands 17.2 5 5 17.1 6 6 Opleidingsniveau 6.743 .240 MBO 17.2 5 3.6 8.6 3 4.4 HBO 27.6 8 10.4 45.7 16 13.2 Universiteit 55.2 16 13.6 31.4 11 14.2 PhD 0 0 0.5 5.7 2 1.1 Geslacht peuter .001 .981 Jongen 51.7 15 15 51.4 18 18 Meisje 48.3 14 14 48.6 17 17 Interventie Controle N % M SD N % M SD t(62) p Leeftijd Ouders 29 45.3 34.62 3.05 35 54.7 34.37 3.49 0.301 .765 Peuters 29 45.3 2.59 0.72 35 54.7 2.56 0.72 0.190 .850

(27)

Tabel 2

Aantallen voor Demografische kenmerken waaronder Geslacht, Leeftijd, Etniciteit en Opleidingsniveau voor ouders die het onderzoekstraject hebben afgerond (N = 38)

Interventie Controle % Count Exp. Count % Count Exp. Count χ₂ p Demografische kenmerken Geslacht ouder 1.761 .185 Man 7.1 1 0.4 0 0 0.6 Vrouw 92.9 13 13.6 100 24 23.4 Etniciteit 3.157 .206 Nederlands 71.4 10 11.4 87.5 21 19.6 Niet Nederlands 28.6 4 2.6 12.5 3 4.4 Opleidingsniveau 3.028 .387 MBO 21.4 3 1.8 8.3 2 3.2 HBO 28.6 4 5.9 50 12 10.1 Universiteit 50 7 6.3 41.7 10 10.7 PhD 0 0 0 0 0 0 Geslacht peuter .032 .859 Jongen 57.1 8 7.7 54.2 13 13.3 Meisje 42.9 6 6.3 45.8 11 10.7 Interventie Controle N % M SD N % M SD t(36) p Leeftijd Ouders 14 36.8 34.00 3.46 24 63.2 34.08 2.95 -0.079 .938 Peuters 14 36.8 2.63 0.80 24 63.2 2.53 0.73 0.389 .699

(28)

Tabel 3

Aantallen voor Demografische kenmerken waaronder Geslacht, Leeftijd, Etniciteit en Opleidingsniveau voor ouders in de analyse voor de TerugGeefRegel (N = 14)

Interventie Controle % Count Exp. Count % Count Exp. Count χ₂ p Demografische kenmerken Geslacht ouder -- -- Man 0 0 -- 0 0 -- Vrouw 100 5 -- 100 5 -- Etniciteit 4.200 .040 Nederlands 60 3 4.3 100 9 7.7 Niet Nederlands 40 2 0.7 0 0 1.3 Opleidingsniveau 3.958 .138 MBO 0 0 0.4 11.1 1 0.6 HBO 40 2 3.2 77.8 7 5.8 Universiteit 60 3 1.4 11.1 1 2.6 PhD Geslacht peuter 4.321 .038 Jongen 100 5 3.2 44.4 4 5.8 Meisje 0 0 1.8 55.6 5 3.2 Interventie Controle N % M SD N % M SD t(12) p Leeftijd Ouders 5 35.7 33.20 3.11 9 64.3 33.89 3.06 -0.401 .695 Peuters 5 35.7 2.43 0.92 9 64.3 2.17 0.49 0.709 .492

(29)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Because policy makers always try to manage the problem, rational calculations and cost-benefit analyses on climate change are a way to create a feeling of control and security

One Participant stated that they picked the combination of Gif and Text because “I wouldn't feel uncomfortable using a GIF with my best friend but only after I

In the context of funding in humanitarian assistance specifically, the definition would imply that donors trust organizations in that they will not mobilize funds for

Het andere item bevatte een hoog risico en mat de risicoperceptie van proefpersonen wanneer zij zichzelf niet regelmatig insmeren met een hoge factor antizonnebrandcrème of

More specifically, it looks at two banana industry companies operating in Costa Rica, Hipp and Rewe, which have both implemented a socially inclusive approach with local communities

Scholars such as David Commins show a different approach when studying Islam in the region. Through studying the specific branch of Islam in Saudi Arabia he displays Islam

The aim of this qualitative study is, therefore, to explore the patient perspective of perceived symptoms, causes, consequences and coping strategies to deal with fatigue in a

From these four teams, boundary objects (e.g., emails, presentation slides) were collected and all team members were interviewed twice. Furthermore, their log files, minutes