• No results found

Studeren over links : de relatie tussen politieke oriëntatie en studeren aan de Universiteit van Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Studeren over links : de relatie tussen politieke oriëntatie en studeren aan de Universiteit van Amsterdam"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Studeren over links

De relatie tussen politieke oriëntatie en

studeren aan de Universiteit van

Amsterdam

Naam: Jacco Hester Studentnummer: 5647347 Vak: Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen Begeleidster: Sara Geven Tweede lezer: Jesper Rözer Datum: 25 juni 2017


(2)

Voorwoord

Voor u ligt mijn eindscriptie, geschreven ter afsluiting van de bachelor Algemene Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Na vijf jaar studeren (met een tussenpauze van een klein jaar) rond ik met deze scriptie mijn opleiding af. Het schrijven van dit onderzoek ging niet altijd even gemakkelijk en ik wil dan ook enkele mensen bedanken voor hun hulp of steun.

Allereerst natuurlijk Sara Geven, voor de intensieve en heldere manier waarop zij mij tijdens het schrijven van de scriptie heeft geholpen met feedback en goede adviezen. Daarnaast wil ik ook graag alle mensen om mij heen bedanken voor hun steun, in het bijzonder Japke van der Kooij voor het nodige redigeren en Rutger Lit voor het

beschikbaar stellen van zijn uitgebreide kennis van de statistiek. Tevens wil ik mijn medestudenten uit mijn scriptiewerkgroep bedanken voor het meedenken over nieuwe invalshoeken en andere aan de scriptie gerelateerde zaken. Ten slotte uiteraard veel dank voor alle respondenten, zonder wie er geen onderzoek was geweest.

(3)

Samenvatting

De afgelopen jaren ging het in de media en politiek vaak over het ontbreken van politieke diversiteit op de Nederlandse universiteiten, waarbij ook zware woorden als ‘linkse

indoctrinatie’ vielen. In dit onderzoek is daarom een antwoord gezocht op de vraag in welke mate er verschillen bestaan in politieke attitudes tussen eerstejaars en ouderejaars studenten aan de faculteiten Economie & Bedrijfskunde en Maatschappij- en

Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Dit onderzoek is verricht middels het uitdelen van 189 enquetes onder studenten uit de verschillende jaarlagen van deze faculteiten.

Er is gekeken naar sociaal-economische en naar culturele attitudes, alsmede naar de eigen inschatting van de respondenten binnen het politieke spectrum. Hieruit kwamen duidelijke verschillen tussen beide faculteiten naar voren, waarbij het opvallendste is dat het effect van het aantal studiejaren op de politieke attitudes verschilt tussen de beide faculteiten. Binnen de FMG zijn ouderejaars studenten niet linkser dan eerstejaars studenten, bij de E&B faculteit blijken ouderejaars studenten er rechtsere politieke attitudes op na te houden in vergelijking met eerstejaars studenten. Ook blijkt dat ouderejaars studenten aan de E&B faculteit beduidend rechtser zijn vergeleken met ouderejaars studenten FMG.

Tevens zijn er drie mogelijke verklaringen voor verschillen in politieke attitudes onderzocht. Zo is er gekeken naar de inschatting van de politieke kleur van de

studieomgeving, naar de mate waarin maatschappelijke- en economische vraagstukken zijn behandeld tijdens de opleiding en naar eventuele negatieve reacties op politieke uitingen tijdens de studie. Er is geen bewijs gevonden dat deze drie zaken de verschillen in politieke oriëntatie tussen de faculteiten en de jaarlagen verklaren.

(4)

Inhoudsopgave Pagina

1. Inleiding 5

2. Theoretisch kader 6

2.1 Conceptualisering 6

2.2 Onderwijs en politieke attitude 6

2.3 Psychologische mechanismes 10 3. Probleemstelling 12 4. Methode 14 4.1 Onderzoeksmethode 14 4.2 Onderzoekspopulatie 14 4.3 Operationalisering 15 5. Resultaten 18 5.1 Beschrijving dataset 18 5.2 Metingen 18 5.3 Analyse dataset 22 5.4 Verklaringen 29 6. Conclusie 36 6.1 Conclusie onderzoeksvragen 36 6.2 Discussie 37 6.3 Evaluatie 39 7. Literatuurlijst 41 8. Appendix - onderzoeksinstrument 44

(5)

1. Inleiding

Op 2 december 2013 zat Yernaz Ramautarsing, student politicologie, bij het actualiteiten programma Pauw, waar hij was uitgenodigd om te praten over de in zijn ogen linkse indoctrinatie op de universiteiten in Nederland. De dagen erna besteedden veel andere media aandacht aan het onderwerp en kwamen er soortgelijke verhalen naar voren. Daarna verstomde de discussie, om vervolgens eind januari van dit jaar weer op te leven nadat VVD Kamerlid Pieter Duisenberg in de tweede kamer stelde dat er te weinig

politieke diversiteit op de Nederlandse universiteiten is. Daarbij richtte hij zich voornamelijk op de sociale wetenschappen en stelde hij dat andersdenkenden niet meer voor hun mening uit konden (of wilden) komen omdat zij daar schade van zouden ondervinden. Een motie in de tweede kamer om hier onderzoek naar te laten doen werd korte tijd later

aangenomen.

De media en politiek claimen, telkens op basis van persoonlijke anekdotes, dat er een gebrek aan politieke diversiteit is op de sociaal wetenschappelijke faculteiten van de Nederlandse universiteiten. Dit is echter nog niet wetenschappelijk onderzocht. Daarom ga ik onderzoeken of studenten sociale wetenschappen daadwerkelijk links ‘geïndoctrineerd’ worden in Nederland. Ik onderzoek of, en zo ja in welke mate, er sprake is van een

overwegend linkse politieke oriëntatie en in hoeverre ouderejaars studenten aan de Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen (FMG) linksere politieke denkbeelden hebben dan eerstejaars studenten. Om deze eventuele verschillen in een breder kader te kunnen plaatsen worden de resultaten vergeleken met die van studenten van de faculteit Economie & Bedrijfskunde (E&B). Daarbij kijk ik of er verschillen zijn in politieke attitude tussen de beide faculteiten en of er gedurende de studie verschuivingen in politieke attitude plaatsvinden en of deze op de beide faculteiten hetzelfde zijn.

In het verleden is er in andere landen al onderzocht of studenten overwegend links zijn (Newcomb, 1973; Lancee & Sarrasin, 2015). De bevindingen van deze studies zijn dat er een correlatie bestaat tussen links gedachtengoed en studenten aan universiteiten, mogelijke oorzaken van dit verband zijn echter niet onderzocht. Deze voorgaande studies zijn verderop in deze thesis uiteengezet. Het doel van mijn onderzoek is om de

geconstateerde overwegend linkse oriëntatie uit te diepen en te kijken naar mogelijke verklaringen. Op die manier kan ik ook kijken naar hoe gedurende de studie een eventueel linkser wordend denkbeeld tot stand komt. Dit ga ik onderzoeken aan de hand van een kwantitatief onderzoek onder studenten aan de faculteiten FMG en E&B van de

(6)

2. Theoretisch kader 2.1. Conceptualisering

Van belang is om vast te stellen wat er met politieke oriëntatie wordt bedoeld. Kriesi et al. (2006) delen het huidige politieke landschap in Westerse landen op in twee belangrijke dimensies, namelijk de sociaal-economische dimensie en de culturele dimensie. Binnen beide dimensies kunnen de idealen van mensen worden opgedeeld aan de hand van een interne strijd. De strijd binnen de sociaal-economische dimensie gaat tussen een pro-staat ideaal aan de linkerkant van het spectrum en een pro-markt ideaal aan de rechterkant van het spectrum. De pro-staat kant is gericht op protectionisme en inmenging van de

overheid, terwijl de pro-markt kant is gericht op een open markt en het competitief houden van het land binnen de wereld. Bij de pro-staat kant is er veel aandacht voor het

verkleinen van economische ongelijkheid, terwijl bij de pro-markt kant hier juist minder aandacht voor is. Binnen de culturele dimensie strijdt men aan de linkerkant voor het culturele-liberalisme, zij staan open voor immigratie en culturele en religieuze diversiteit en zijn voorstander van grote investeringen in onderwijs, wetenschap en de culturele sector. Aan de rechterkant is men voor het behouden van nationale tradities en identiteit, tegen grootschalige immigratie, religieuze diversiteit, en tegen het overdragen van de macht van de natiestaat aan overkoepelende organen.

2.2. Onderwijs en politieke attitude

Een belangrijke theorie wanneer we kijken naar de relatie tussen onderwijs en politieke waarden is de liberaliserings-theorie van Astin (1977) die kijkt naar wat er van onderwijs verwacht wordt. Astin stelt dat onderwijs niet alleen een informerende maar ook een vormende functie heeft. Volgens hem uit deze functie zich er overwegend in dat onderwijs liberale waarden uitdraagt en globale perspectieven bevordert wanneer studenten kijken naar de maatschappij en haar burgers. Dit gebeurt door tijdens de studie complexe maatschappelijke vraagstukken te behandelen en er vanuit verschillende perspectieven naar te kijken.

Dit komt overeen met de ideeën van Newton (1989) die stelt dat het een belangrijke functie van onderwijs is om studenten vaardigheden mee te geven die hen in staat stellen om kritisch naar maatschappelijke problemen te kijken, sociale problemen te analyseren en oplossingen te zoeken die het algemeen belang dienen. Dit bestuderen van sociaal-maatschappelijke vraagstukken zorgt voor een tolerantere houding ten opzichte van andersdenkenden en minderheden.

(7)

Er is al veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen onderwijs en politieke attitude. Zo hebben Bobo & Licardi (1989) een grote hoeveelheid data van de General Society Survey (GSS) in de Verenigde Staten uit 1984 geanalyseerd, omdat zij wilden kijken of het volgen van hoger onderwijs er voor zorgt dat studenten toleranter worden ten opzichte van

minderheidsgroepen en andersdenkenden. Uit hun cross-sectionele data-analyse blijkt dat er een positieve correlatie is tussen het volgen van onderwijs en tolerantie ten opzichte van deze groepen. Interessant is ook dat Bobo & Licardi kijken naar een mogelijk mechanisme waarom deze correlatie kan bestaan, namelijk het concept van cognitieve verfijning. Onderwijs heeft volgens hen een positieve correlatie met de hoeveelheid cognitieve vaardigheden en de hoeveelheid culturele- en maatschappelijke kennis die iemand bezit. Dus iemand die meer onderwijs heeft gehad, heeft niet alleen meer kennis maar is ook beter in staat om deze kennis te gebruiken om onderzoek te doen en nieuwe inzichten te verwerven.

Newcomb (1973) maakte een meta analyse van vele voorgaande onderzoeken over de samenhang tussen onderwijs en liberaal gedachtengoed en heeft daaruit de conclusie getrokken dat er een duidelijke positieve relatie is tussen liberaal denken en het volgen van onderwijs. Mensen die meer - en hoger - onderwijs hebben gevolgd, zijn

gemiddeld linkser dan mensen die minder onderwijs hebben gevolgd. Hierbij besteedde hij geen aandacht aan verklarende mechanismes voor deze samenhang maar de conclusies van zijn analyse komen wel overeen met de uitkomsten van het onderzoek Bobo & Licardi.

Recenter onderzoek, in lijn met de overzichtsstudie van Newcomb, naar het onderwerp is verricht door Mariani & Hewitt (2008). Zij hebben een groot onderzoek

gedaan naar liberale overheersing op universiteiten, verricht onder achtduizend studenten op zevenenveertig verschillende universiteiten in Amerika. Daar trokken zij vier conclusies uit. Allereerst is het volgens hen duidelijk dat zowel docenten als studenten gemiddeld linkser zijn dan de gehele bevolking. Daarnaast concluderen ze dat studenten die een opleiding kiezen, daarbij rekening houden met hun politieke gedachtengoed en of dit overeenkomt met wat ze op de opleiding verwachten aan te treffen. Er is dus een pre-selectie van meer linkse studenten op bepaalde onderwijs-instituten. De derde conclusie die ze trekken is dat studenten wiens politieke attitudes veranderen tijdens de studie, gemiddeld meer naar links opschuiven. Hun vierde en laatste conclusie is echter dat de faculteit of studie die men volgt, niet van invloed is op de politieke attitude van de

studenten, bewijs hiervoor is niet gevonden omdat er ook tal van andere verklaringen kunnen zijn.

(8)

Nog recenter onderzoek is er van Lancee & Sarrasin (2015). Zij hebben in Zwitserland onderzocht of er tussen verschillende opleidingsniveaus ook verschillen bestaan in attitude ten opzichte van immigranten en of deze attitudes veranderen naar mate iemand vordert in de opleiding. Uit hun resultaten, gebaseerd op data van het Swiss Household Penal (SHP), blijkt weliswaar dat iemand die een hogere opleiding volgt,

gemiddeld positiever staat tegenover immigranten, maar ook dat deze houding gedurende de opleiding niet veranderd. Dit betekent dus dat de verschillen in houding al aanwezig zijn voordat de opleiding gekozen wordt en dat het volgen van hoger onderwijs niet

betekent dat men tolerantere denkbeelden opdoet. Dit is opvallend omdat deze conclusie anders is dan de uitkomsten van eerdere onderzoeken waarin het volgen van onderwijs samenhangt met liberaal denken en er dus ook te verwachten was dat meer

onderwijsjaren zou correleren met meer links gedachtengoed.

Hello, Scheepers & Gijsberts (2002) hebben onderzoek gedaan om te kijken of de relatie tussen onderwijs en politieke attitudes per land verschillend is. Een van de conclusies uit dit onderzoek is dat de relatie tussen onderwijs en politieke attitude in landen met een langere democratische traditie en meer religieuze heterogeniteit sterker is dan in landen die minder democratie kennen en waar meer homogene religiositeit is. Hun resultaten laten zien dat in dergelijke landen mensen die meer onderwijs genoten, gemiddeld linksere politieke denkbeelden hebben.

Kroesen, Kuiper & Nanninga (2010) concluderen op basis van achttien onderzoekers uit verschillende vakgebieden dat Nederland op religieus gebied zeer heterogeen is. Omdat Nederland ook een lange democratische traditie kent (Hendriks, 2009) is het te verwachten dat er in Nederland dus een positieve relatie gevonden zal worden tussen onderwijs en linkse politieke attitude. Dit betekent dat het te verwachten is dat studenten die al langer studeren in Nederland, op verschillende vlakken tolerantere en linksere politieke attitudes hebben.

Er kan dus gesteld worden dat er geen overeenstemming is binnen de bestaande

literatuur. Uit de longitudinale studie van Lancee & Sarrasin blijkt niet zozeer dat mensen die langer onderwijs volgen ook toleranter zouden worden, terwijl er uit de verschillende andere studies wel blijkt dat er een correlatie is tussen hogere opleiding en meer

tolerantie. De door Lancee & Sarrasin en door Mariani & Hewitt gevonden resultaten duiden erop dat er voor de aanvang van de studie al een soort selectie is waarbij mensen

(9)

met linkse denkbeelden eerder geneigd zijn om te gaan studeren dan mensen met rechtse denkbeelden.

Van de Werfhorst (2017) heeft gekeken naar de politieke oriëntatie van de docenten aan de universiteiten. Hij stelt dat er verschillende mogelijke verklaringen zijn waarom sociale wetenschappers links zijn, bijvoorbeeld een zelf-selectie gebaseerd op het idee dat linkse mensen zich meer thuisvoelen bij de onderwerpen die deze studies behandelen. Een andere verklaring die hij aandraagt is interessanter, namelijk dat het prima zou kunnen dat de vraagstukken die centraal staan binnen de sociale wetenschappen, zoals studies naar sociale of etnische ongelijkheden of de migratieproblematiek, de politieke opinie van de wetenschappers linkser maken. Dit sluit ook aan bij de liberaliseringstheorie van Astin (1977). Deze mogelijke verklaring is van belang omdat ik die doortrek naar de studenten, dit zou namelijk betekenen dat men gedurende de studie linkser wordt naarmate er meer van deze onderwerpen aan bod komen. Dit zou tegelijkertijd ook betekenen dat er gedurende de studie grotere verschillen zullen ontstaan tussen de diverse faculteiten, in dit geval FMG en E&B. Op de websites van deze faculteiten staat uitgebreid belicht welke thema’s de verschillende studies behandelen en daaruit blijkt dat er bij FMG zeer veel aandacht is voor vraagstukken rondom ongelijkheid, diversiteit, politiek en menselijk gedrag, terwijl bij E&B vooral thema’s genoemd worden rondom financiële en bedrijfsmatige vraagstukken en de meer sociaal-maatschappelijke

problematiek niet genoemd wordt. Uit het onderzoek van van de Werfhorst blijkt ook dat docenten binnen de sociale wetenschappen zichzelf juist linkser plaatsen en docenten binnen de sector economie zich juist rechtser plaatsen. Dit kan een reden zijn voor het mogelijke verschil tussen de faculteiten.

Er bestaat geen duidelijk bewijs van de liberaliserings-theorie dat het volgen van

universitair onderwijs voor linksere denkbeelden zorgt. Er is aangetoond dat universitaire studenten over het algemeen links georiënteerd zijn maar daarmee is niet gezegd dat ze tijdens hun studie nog linkser worden. In de bestaande onderzoeken is er ook nog niet goed gekeken naar oorzaken die een rol spelen bij de vorming van een politieke oriëntatie tijdens de studie. In deze scriptie onderzoek ik enkele mogelijke oorzaken en zorg op die manier voor een belangrijke aanvulling op de bestaande kennis. Ik zal kijken naar

mogelijke relaties tussen politieke attitude van studenten en de onderwerpen die tijdens hun studie aan bod zijn gekomen, alsmede naar de reacties op hun attitudes die zij tijdens hun studie ontvangen van medestudenten. Tevens kijk ik naar de inschatting die studenten

(10)

maken van de politieke kleur van hun leefomgeving, in de vorm van de lesstof en de docenten waar men gedurende de studie mee te maken krijgt.

2.3. Psychologische mechanismen

Uit de voorgaande theorieën blijkt dat er wellicht een pre-selectie plaatsvindt voordat studenten en docenten zich verbinden aan een faculteit en dat er dus meer

gelijkgestemden bij elkaar komen. In deze thesis kijk ik of dit een verklaring kan vormen voor een eventuele andere politieke oriëntatie in latere studiejaren. Om dit goed te kunnen analyseren is het belangrijk om te begrijpen hoe mensen elkaar beïnvloeden. De sociale vergelijkingstheorie van Festinger (1954) legt uit hoe individuen hun eigen meningen en gedragingen evalueren door deze te vergelijken met de meningen en gedragingen van de mensen om hen heen. Dit mechanisme gebruikt iemand vooral wanneer hij of zij onzeker is over een bepaald gedachtengoed of een bepaalde gedraging. Vooral wanneer

objectieve informatie, niet gerelateerd aan sociale actoren, niet voorhanden is, kan iemand zijn mening slechts evalueren door deze te vergelijken met anderen. Volgens Festinger komt dit voort uit een innerlijke motivatie die inherent is aan de mens, een

overlevingsmechanisme, omdat afwijkende meningen en gedragingen kunnen leiden tot gevaar. Wanneer dit wordt toegepast op meningen binnen een groep, kan een afwijkende positie leiden tot sociale uitsluiting en het vervelende gevoel er niet bij te horen.

De ideeën van de sociale vergelijkingstheorie komen ook terug in het werk van Cialdini (1987) die zes psychologische processen behandelt op basis waarvan individuen elkaar beïnvloeden. Dit zijn de principes van wederkerigheid, consistentie, sociale

bewijskracht, sympathie, autoriteit en schaarste. Van deze principes zijn vooral sociale bewijskracht en sympathie in deze context belangrijk. Met sociale bewijskracht bedoelt Cialdini dat mensen het denken en handelen van mensen om hen heen als juist gaan beoordelen en om die reden overnemen. Dit proces treedt extremer op wanneer mensen overeenkomsten vertonen, bijvoorbeeld wanneer zij een zelfde studie volgen, dan

wanneer mensen geheel verschillend zijn. Ook het proces van sympathie is belangrijk omdat te verwachten is dat wanneer men langer met elkaar omgaat, langer samen studeert in dit geval, men meer sympathie voor elkaar heeft. Cialdini stelt dat mensen sneller meningen en gedragingen overnemen van anderen die als sympathiek worden gezien.

In een latere aanvulling op zijn eigen theorie, komt Cialdini (2016) met een zevende principe, namelijk die van gelijkheid. Dit heeft betrekking op gedeelde identiteiten en houdt

(11)

in dat men geneigd is gedachtengoed over te nemen van hen met wie men zich het meeste identificeert.

Wanneer studenten aan hun studie beginnen komen zij in aanraking met een nieuwe groep mensen, de medestudenten, die een belangrijk onderdeel van hun sociale netwerk gaan vormen. Er zijn immers veel gezamenlijke contacturen en vaak ook georganiseerde activiteiten. Met hun contacten vormen de studenten automatisch een sociaal netwerk van interpersoonlijke verbindingen (Thys, 2001). Volgens Driessens (1994) heeft zo’n netwerk een aantal functies, waaronder het zorgen voor integratie in de directe leefomgeving, in dit geval de studie, en het helpen bij het vormen van een eigen identiteit. Volgens Coleman (1994) ontstaan hierbij verschillende banden, waarbij de zogenoemde ‘sterke banden’ in dit geval het belangrijkste zijn. Dit zijn sterke verbindingen binnen het netwerk, tussen mensen die elkaar veel zien en spreken en een nauwe band opbouwen. Deze banden zijn gemakkelijk toegankelijk en bieden vertrouwen en solidariteit. Door de gezamenlijke

informatiedeling, bijvoorbeeld door middel van colleges, onderlinge gesprekken of het lezen van dezelfde lesstof, ontstaat er een homogene informatievoorziening. Aan belangrijke condities voor sociale beïnvloeding wordt op deze manier voldaan. Zo is beïnvloeding veel sterker wanneer het om belangrijke contacten voor mensen gaat, in dit geval medestudenten die ineens een groot deel van hun sociale leven invullen. Tevens wordt men veel makkelijker beïnvloed door mensen die heel zichtbaar zijn, met wie veel en intensief contact is, ook hieraan wordt voldaan aangezien studenten elkaar bijna op dagelijkse basis zien en spreken.

Dit zou in de context van mijn onderzoek betekenen dat studenten elkaar binnen een studierichting beïnvloeden en een meer homogene groep gaan vormen naarmate de studie vordert. Omdat de verwachting is dat studenten aan de FMG gemiddeld linkser zijn en studenten van de E&B faculteit gemiddeld rechtser zijn, zou dit betekenen dat de politieke attitudes van studenten van deze twee faculteiten in latere studiejaren verder uit elkaar liggen dan in het eerste studiejaar. Er beginnen immers gemiddeld meer linkse mensen aan de FMG en een wat rechtsere starter zou zich volgens de netwerktheorie meer naar de linksere norm gaan voegen. Bij de E&B faculteit zou dit dan omgekeerd zijn.

(12)

3. Probleemstelling

Het universitair onderwijs is een belangrijk onderdeel van onze samenleving. Steeds meer mensen volgen wetenschappelijk onderwijs om vervolgens met dit diploma op zak een baan proberen te vinden. Nu blijkt dus dat men zich in de media afvraagt of dit onderwijs geen sturende kracht naar links is, waarna er ook kamervragen en een opdracht om hier onderzoek naar te doen volgden.

Uit voorgaand onderzoek komt naar voren dat links gedachtengoed onder

studenten op de universiteit inderdaad overheerst ten opzichte van rechts gedachtengoed. Er blijkt echter ook, dat dit zou kunnen komen door een selectie die al plaats heeft

gevonden voordat men gaat studeren en er zijn vooralsnog geen afdoende geteste

mechanismes die verklaren waarom iemand eventueel nog linkser zou worden tijdens zijn studie.

Om deze gaten in de huidige kennis op te vullen ga ik in deze scriptie de volgende onderzoeksvraag beantwoorden: In hoeverre hebben ouderejaars studenten aan de Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam een meer linkse politieke oriëntatie in vergelijking met eerstejaars studenten en hoe

verschillen zij hierin vergeleken met studenten aan de faculteit Economie & Bedrijfskunde? H1 is: Ouderejaars studenten aan de Faculteit Maatschappij- en

Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam hebben een linksere politieke oriëntatie in vergelijking met eerstejaars studenten, terwijl ouderejaars studenten van de faculteit Economie & Bedrijfskunde juist een meer rechtse politieke oriëntatie hebben in vergelijking met eerstejaars studenten.

Om deze onderzoeksvraag helder te kunnen beantwoorden en mogelijke verklaringen te kunnen onderzoeken, is het van belang om eerst enkele deelvragen te beantwoorden. Zo blijkt uit de theorie dat ‘politieke oriëntatie’ is onder te verdelen in twee dimensies, namelijk ‘sociaal-economisch’ en ‘cultureel’. Ook is het interessant om te zien of de eventueel gevonden correlatie voor beide dimensies even sterk is.

Deelvraag 1: In welke mate hebben ouderejaars studenten aan de Faculteit

Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam een linkser cultureel gedachtengoed in vergelijking met eerstejaars studenten en hoe verschillen zij hierin van studenten aan de faculteit Economie & Bedrijfskunde?

H1a: Ouderejaars studenten van de FMG van de UvA hebben een linkser cultureel gedachtengoed in vergelijking met eerstejaars studenten, terwijl ouderejaars studenten

(13)

van de E&B faculteit een rechtser cultureel gedachtengoed hebben in vergelijking met eerstejaars studenten.

Deelvraag 2: In welke mate hebben ouderejaars studenten aan de Faculteit

Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam een linkser sociaal-economisch gedachtengoed in vergelijking met eerstejaars studenten en hoe verschillen zij hierin van studenten aan de faculteit Economie & Bedrijfskunde?

H1b: Ouderejaars studenten van de FMG van de UvA hebben een linkser sociaal-economisch gedachtengoed in vergelijking met eerstejaars studenten, terwijl ouderejaars studenten van de E&B faculteit een rechtser sociaal-economisch gedachtengoed hebben in vergelijking met eerstejaars studenten.

Het tweede deel van dit onderzoek richt zich op mogelijke verklaringen die een eventueel verschil in politieke oriëntatie tussen eerstejaars en ouderejaars studenten kunnen

verklaren. Zoals uit de theorie blijkt is er waarschijnlijk al voordat men begint met studeren een selectie geweest waarbij meer links georiënteerde mensen vaker kiezen om te gaan studeren en dat zij vaker voor een maatschappelijke studie kiezen dan voor een

economische of bedrijfskundige studie. Er is echter nog niet aangetoond of studenten tijdens hun studie linkser worden, door enkele mogelijke verklaringen te testen onderzoek ik dat wel.

Deelvraag 3: In welke mate kunnen negatieve reacties op het uiten van politieke attitudes, de politieke attitudes van de leeromgeving en de mate waarin tijdens de studie aandacht is voor maatschappelijke vraagstukken, eventuele verschillen in de politieke oriëntatie van eerstejaars- en ouderejaars studenten aan de FMG en faculteit E&B verklaren?

H1a: Studenten aan de FMG krijgen vaker negatieve reacties op het uiten van rechtse- dan linkse politieke attitudes en studenten aan de E&B faculteit krijgen vaker negatieve reacties op het uiten van linkse- dan rechtse politieke attitudes.

H1b: Studenten aan de FMG schatten hun leeromgeving gemiddeld linkser in dan studenten aan de E&B faculteit.

H1c: Aan de FMG is er gedurende de studie meer aandacht voor maatschappelijke vraagstukken dan bij de E&B faculteit.

(14)

4. Methode

4.1. Onderzoeksmethode

Voor dit onderzoek maak ik gebruik van een deductieve onderzoeksmethode omdat ik bestaande theorie wil testen aan de hand van mogelijke psychologisch mechanismes om op die manier een aanvulling op de bestaande kennis te kunnen leveren. Ik creëer geen nieuwe theorie maar wil graag bewijs aanvoeren voor de werking van de reeds bestaande theorie. Allereerst heb ik gezocht naar theorieën over de relatie tussen onderwijs en links gedachtengoed en naar mechanismes die eventueel een rol spelen bij deze relatie. Vervolgens heb ik op basis van deze theorie verschillende hypotheses opgesteld, waarna ik door middel van enquetes data ga verzamelen. Deze verzamelde kwantitatieve data ga ik analyseren om de gestelde hypotheses te testen en uiteindelijk om, waar mogelijk, de bestaande theorieën aan te vullen.

De epistemologie van dit onderzoek is positivistisch, door middel van enquetes wordt er empirisch bewijs gezocht om de hypotheses te verifiëren. De ontologie van dit onderzoek is het objectivisme, sociale fenomenen zijn niet continue onderhevig aan actoren en kunnen dus deductief onderzocht worden.

4.2. Onderzoekspopulatie

De onderzoekspopulatie van deze scriptie bestaat uit alle studenten aan de faculteiten Maatschappij- en Gedragswetenschappen en Economie & Bedrijfskunde van de UvA. De FMG omvat de opleidingen sociologie, politicologie, antropologie,

communicatiewetenschappen, criminologie, sociale geografie en pedagogiek. De faculteit E&B omvat de studies economie & bedrijfskunde, fiscale economie, econometrie,

actuariële wetenschappen en operationele research. Respondenten uit deze populatie heb ik geworven door langs colleges en publieke ruimtes van deze opleidingen te gaan en mijn enquetes uit te delen aan de studenten. Hierbij was het streven om per faculteit en per jaar minimaal 30 volledig ingevulde enquetes te verkrijgen, dus in totaal minimaal 180. Om ervoor te zorgen dat er voldoende variëteit is onder de respondenten ben ik langs veel verschillende colleges van de verschillende studies, van eerste-, tweede- en derdejaars vakken gegaan. Het bleek lastig om bepaalde groepen voldoende te bereiken, vooral de derdejaars studenten van economie & bedrijfskunde, waarop ik ook via email en Facebook veel studenten uit deze groepen heb aangeschreven. Hierop is het uiteindelijk gelukt om voldoende respondenten uit elke groep te verkrijgen.

Om dit onderzoek ethisch verantwoord uit te voeren is de verkregen data anoniem en niet aan derden verstrekt. Tevens heb ik iedere respondent vooraf geïnformeerd over

(15)

het feit dat de vragenlijst gebruikt wordt voor mijn bachelorscriptie. Om een ethische bias bij het invullen te voorkomen heb ik geen informatie verstrekt over de onderzoeksvraag zelf, zodat men met een open blik naar de vragen zou kijken. Wel heb ik de respondenten vooraf laten weten dat de scriptie politieke oriëntatie en reacties op politieke uitingen betreft. Om niet te veel beslag op hun tijd te leggen, waardoor respondenten wellicht zouden weigeren de enquete in te vullen, heb ik de vragen beperkt tot een minimum. Daarbij was elke respondent vrij om mee te werken aan het onderzoek en in zijn keuze om bepaalde vragen niet in te vullen wanneer deze hem niet aanstonden. Een en ander heeft er toe geleid dat er drie enquetes niet volledig zijn ingevuld.

4.3. Operationalisering

Voor de operationalisering van het hoofdconcept “politieke oriëntatie”, volg ik de gebruikte strategie van Kriesi et al. (2006) die ik ook in het theoretisch kader gebruik. Politieke oriëntatie wordt opgedeeld in de sociaal-economische dimensie en de culturele dimensie, en deze dimensies worden vervolgens opgedeeld in verschillende factoren om ze

uiteindelijk te kunnen testen in de vragenlijst. De sociaal-economische dimensie bestaat uit de factoren “welvaartsstaat”, “overheidsbudget” en “economisch liberalisme”. Daarbij staat links voor het verdedigen van de welvaartsstaat en rechts voor het verdedigen van economisch liberalisme en het strikt hanteren van overheidsbudgetten. De culturele dimensie bestaat uit “cultureel liberalisme”, “Europese integratie”, “subsidies” (geld naar cultuur, onderwijs en wetenschappelijk onderzoek) en “immigratie”. Daarbij staat links volgens Kriesi et al. voor meer culturele vrijheid, meer Europese integratie, meer subsidie voor cultuur, onderwijs en onderzoek en meer openheid ten opzichte van immigranten. Rechts staat bij allen voor minder.

Om deze constructen te meten leg ik de respondenten enkele stellingen over de betreffende factoren voor, waarop men moet aangeven op een schaal van 1 tot 10 in hoeverre men het er mee eens is. Waarbij 1 staat voor totaal oneens, en 10 voor volledig mee eens. Een volledig overzicht van de operationalisering van deze stellingen staat in de tabellen 2 en 3 onder de metingen-sectie bij de resultaten, waarin zij per dimensie staan uitgeschreven. Tevens laat ik mensen zichzelf plaatsen op een schaal van links tot rechts en geven zij aan op welke partij zij bij de laatste verkiezingen gestemd hebben.

Voor de operationalisering van de processen die politieke oriëntatie eventueel beïnvloeden vraag ik respondenten naar reacties op politieke uitingen, gevoelens die men daarbij heeft en de gevolgen van deze reacties. De respondenten geven aan of studiegenoten weleens

(16)

beledigd of vijandig gereageerd hebben op politieke uitingen van de respondent. Verder geven zij aan of zij weleens niet voor hun politieke uitingen hebben durven uitkomen tijdens hun studie en of zij hun politieke uitingen tijdens hun studie weleens hebben aangepast aan hun medestudenten.

Dit is gebeurd door middel van de stellingen “Mijn medestudenten hebben, onlangs of in het verleden, weleens beledigd gereageerd wanneer ik mijn politieke attitudes uitte”, “Mijn medestudenten hebben, onlangs of in het verleden, weleens vijandig gereageerd wanneer ik mijn politieke attitudes uitte”, “Ik heb tijdens de werkgroepen weleens niet voor mijn politieke attitudes uit durven komen”, “Tijdens mijn studie heb ik meegemaakt dat mensen negatief reageerden op linkse politieke attitudes”, “Tijdens mijn studie heb ik meegemaakt dat mensen negatief reageerden op rechtse politieke attitudes” (deze variabele is gehercodeerd waarbij 1 = 10, 2 = 9 etc.) en “Tijdens mijn studie heb ik mijn politieke uitingen weleens aangepast aan mijn medestudenten”. Hierbij gaven de

respondenten op een schaal van 1 tot 10 aan in welke mate zij het met de stellingen eens waren. Over deze zes stellingen heb ik een factor-analyse gedaan waaruit blijkt dat ze allen samen op een factor laden, hiervan heb ik de nieuwe variabele “Reacties op politieke uitingen” gemaakt door een gemiddelde van de scores te nemen. De KMO test scoort 0.707 en de factor heeft een Eigenvalue van 2.954 en verklaart 49.23% van de totale variantie in scores over de stellingen, de factoren scoren allen minimaal 0.501. De Crohnbach’s alpha hierbij is 0.746 wat betekent dat de uitkomst betrouwbaar is.

Het idee achter deze vragen is de verwachting dat ouderejaars studenten deze negatieve reacties vaker hebben ervaren dan eerstejaars studenten en dat zij zich wellicht meer hebben aangepast aan hun studieomgeving. De verwachting is ook dat rechtsere studenten in een linksere studieomgeving, en linksere in een rechtsere omgeving, meer negatieve reacties op hun politieke uitingen krijgen omdat zij niet binnen de norm vallen. In latere studiejaren zouden er dan minder studenten van de norm afwijken. Het is dan wel van belang om te weten wat de norm is. De verwachting is dat uit de resultaten naar voren komt dat de FMG een stuk linksere norm heeft dan de E&B faculteit. Tevens wordt dan duidelijk of studenten met verschillende politieke attitudes ook in verschillende mate te maken hebben gehad met negatieve reacties op hun politieke uitingen en in hoeverre er verschillen zijn in de mate waarin studenten zich durven te uiten. Idee hierachter is dat respondenten die al langer studeren vaker in aanraking zijn gekomen met negatieve reacties op uitingen die afwijken van de norm en dus met hun attitudes meer richting die van hun medestudenten zijn verschoven.

(17)

Een ander mogelijke verklaring voor de politieke oriëntatie komt uit de thema’s die

behandeld zijn tijdens de studie, in lijn met de liberaliseringstheorie. Hiervoor moesten de respondenten aangeven in welke mate zij het eens waren met de stelling dat een bepaald onderwerp aan bod is gekomen tijdens de studie. Met de mogelijkheden “Volledig mee oneens”, “Oneens”, “Neutraal”, “Eens”, en “Volledig mee eens”, deden zij dit voor de volgende onderwerpen: Europese integratie, Vluchtelingencrisis, Financiële crisis, Oorlog in Syrië, Israel-Palestina conflict, Klimaatproblematiek, Inkomensongelijkheid en Migratie.

Over deze acht variabelen heb ik een factor-analyse gedaan waaruit blijkt dat ze samen op twee factoren laden. De onderwerpen financiële crisis en inkomensongelijkheid laden op een factor en de andere onderwerpen op een tweede factor. Hiervan heb ik de twee nieuwe variabelen “Behandeling sociaal maatschappelijke vraagstukken” en

“Behandeling economische vraagstukken” gemaakt door een gemiddelde van de scores te nemen. De KMO test scoort met 0.862 zeer hoog. Er komen twee factoren uit met een Eigenvalue van boven de 1, welke dus zijn aangehouden. Zij verklaren samen 66.31% van de variantie in scores op de stellingen over de acht onderwerpen en de individuele

factoren scoren allen minimaal 0.531. De Crohnbach’s alpha is 0.688.

De derde mogelijke verklaring die ik onderzoek is de inschatting van de respondenten over de politieke kleur van hun leeromgeving. Hiervoor moesten de respondenten de docenten en de lesstof tijdens de studie inschatten op een schaal van 1 tot 10, waarbij 10 rechts was. Dit is gehercodeerd waardoor 10 nu links is. Deze twee stellingen heb ik door middel van een factor-analyse samengevoegd tot de nieuwe variabele “Inschatting

Leeromgeving” door een gemiddelde van de scores te nemen. De KMO test scoort 0.500, en de Eigenvalue van de factor is 1.811 en deze verklaart 90.50% van de totale variantie in de scores op de eerdere twee stellingen, de score van de beide factoren was 0.9 met een Crohbach’s alpha van 0.803.

(18)

5. Resultaten

5.1. Beschrijving Dataset

Uit de onderzoekspopulatie heb ik door middel van enquetes in totaal 189 respondenten verworven. Dit is in eerste instantie gebeurd door het, op papier, uitdelen van de enquete bij verschillende colleges van eerstejaars, tweedejaars en derdejaars vakken aan de Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen (FMG) en de Economie &

Bedrijfskunde (E&B) faculteit aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Daarbij bleek het lastig de ouderejaars studenten te bereiken, waarop ik via email en Facebook zoveel mogelijk mensen heb aangesproken die tot de moeilijk bereikbare groepen behoorden. Uiteindelijk heeft dit er voor gezorgd dat ik uit alle benodigde categorieën minimaal 30 respondenten heb gevonden. Van FMG heb ik in totaal 98 respondenten, waarvan 30 eerstejaars, 31 tweedejaars en 37 in hun derde jaar of later. Van E&B heb ik in totaal 91 respondenten, waarvan 30 eerstejaars, 30 tweedejaars en 31 in hun derde jaar of later. In totaal hebben er 103 mannen en 86 vrouwen een enquete ingevuld, hun gemiddelde leeftijd was 21,59 jaar. Van de FMG hebben meer vrouwen meegewerkt aan het

onderzoek terwijl dit bij de Faculteit E&B meer mannen zijn. De precieze verdeling van de respondenten over de jaren en faculteiten wordt weergegeven in tabel 1.

5.2. Metingen

De sociaal-economische dimensie van politieke oriëntatie is in de vragenlijst opgebouwd uit stellingen over de welvaartsstaat, overheidsbudgetten, en economisch liberalisme. In totaal zijn hier twaalf stellingen over meegenomen, welke hieronder zijn weergegeven in tabel 2.

Tabel 1 - Verdeling respondenten Verdeling respondenten

Faculteit & Jaar Aantal Man Vrouw Gemiddelde

leeftijd (SD)

1ste jaars FMG 30 8 22 20,53 jaar (2,50)

2de jaars FMG 31 14 17 21,84 jaar (2,42)

3de jaars+ FMG 37 15 22 22,98 jaar (2,30)

1ste jaars E&B 30 22 8 19,53 jaar (1,66)

2de jaars E&B 30 19 11 20,97 jaar (3,10)

3de jaars+ E&B 31 25 6 23,26 jaar (3,08)

(19)

Bij deze stellingen kruisen de respondenten aan in hoeverre ze het er mee eens zijn, waarbij 1 staat voor volledig mee oneens en 10 staat voor volledig mee eens. Volgens de theorie van Kriesi et al (2006), over politieke dimensies, horen deze stellingen bij elkaar en zouden mensen met een linkse attitude op de sociaal-economische dimensie hier hoog op scoren, en mensen met een rechtse attitude juist laag. Uitzondering hierop zijn de

stellingen die over economisch liberalisme gaan, deze zijn gehercodeerd. Daarom heb ik met deze twaalf stellingen een Principal Component factor-analyse (PCA) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat alleen de stellingen die betrekking hebben op de welvaartsstaat samen op een factor laden en dat de antwoorden op de andere stellingen teveel uit elkaar lopen om bij elkaar te horen. Daarom zijn slechts deze zes stellingen gebruikt voor de analyse (Field, 2009). De Kaiser-Meyer-Olkin (KMO) test scoort met 0.861 zeer hoog, dat betekent dat de data normaal verdeeld is en de steekproef adequaat is. De factor heeft een

Eigenvalue van 4.032, wat ruim boven de benodigde 1 is en deze verklaart ook 67.20% van de variantie alle stellingen die betrekking hebben op de sociaal-economische

dimensie. Verder scoren alle individuele items minimaal 0.746 qua communaliteit, wat ruim boven de benodigde 0.5 is (idem). Dit betekent dat een groot gedeelte van de totale

variantie door de componenten bepaald wordt, wat aangeeft dat de componenten een goede weergave van de variabele vormen. De uitkomst is met een Crohnbach’s alpha van

Tabel 2 - Sociaal-Economische dimensie

Sociaal-economische dimensie

Welvaartsstaat De staat moet meer verantwoordelijkheid nemen om ervoor te zorgen dat iedereen krijgt wat hij nodig heeft

De staat, en niet de markt, moet de gezondheidszorg in Nederland reguleren De staat moet verantwoordelijk zijn voor gelijke onderwijskansen voor iedereen De staat, en niet de markt, moet verantwoordelijk zijn voor het terugdringen van de werkloosheid

De staat moet meer maatregelen nemen om de sociale zekerheid te verbeteren Een grote verzorgingsstaat is belangrijk

Overheidsbudgetten De staat moet de staatsschuld zoveel mogelijk onder controle houden

De staat moet zich strikt aan overheidsbudgetten houden

Economisch Liberalisme

De staat moet zich zo weinig mogelijk met de marktwerking bemoeien De staat moet meer dereguleren

(20)

0,901, over deze zes stellingen, zeer betrouwbaar (idem). Omdat bleek dat deze factoren samen op een factor laden, heb ik de nieuwe variabele “Positief tegenover groot sociaal stelsel” gemaakt door een gemiddelde van de antwoorden van deze zes stellingen te nemen.

De culturele dimensie van politieke oriëntatie is, gebaseerd op Kriesi et al (2006), in de vragenlijst opgebouwd uit stellingen over subsidie voor cultuur, onderwijs en wetenschap en uit stellingen over openheid en tolerantie ten opzichte van immigranten. In totaal zijn hier zeven stellingen over, die hieronder schematisch zijn weergegeven in tabel 3.

Bij deze stellingen kruisen de respondenten aan in hoeverre ze het er mee eens zijn, waarbij 1 staat voor volledig mee oneens en 10 staat voor volledig mee eens. Hierbij scoren respondenten met een linkse sociaal-culturele politieke oriëntatie laag en mensen met een rechtse politieke oriëntatie hoog op de stellingen over immigranten, bij de

stellingen over subsidie is dit andersom. Daarom heb ik de stellingen over immigranten gehercodeerd zodat op elke stelling een hogere score staat voor een linksere attitude. Over deze zeven stellingen heb ik een factor analyse gedaan en daaruit blijkt dat deze variabelen samen op twee factoren laden. De drie stellingen over subsidie laden op een factor en de vier stellingen over immigranten laden op een tweede factor. Hiervan heb ik de twee nieuwe variabelen “Positief tegenover subsidies” en “Positief tegenover

immigranten” gemaakt door een gemiddelde van de stellingen te nemen. De KMO test scoort met 0.843 zeer hoog, dat betekent dat de data normaal verdeeld is en de

Tabel 3 - Culturele dimensie

Culturele Dimensie

Subsidie voor cultuur, onderwijs en wetenschap

Er moet meer geld naar culturele projecten

Er moet meer geld naar onderwijs

Er moet meer geld naar wetenschappelijk onderzoek

Openheid en tolerantie ten opzichte van migranten

Er moet streng geselecteerd worden welke immigranten in Nederland mogen blijven

Er moet een maximum zitten aan het aantal immigranten dat in Nederland moet blijven

Immigranten moeten zich aanpassen aan Nederland en niet andersom

Immigranten die een misdaad begaan, moeten direct worden uitgezet naar hun land van herkomst

(21)

steekproef adequaat is. Uit de analyse komen twee factoren met een Eigenvalue van boven de 1, welke ik dus heb aangehouden. Zij verklaren samen 69.03% van de variantie in scores op de stellingen over de culturele politieke attitudes. De individuele items scoren allen minimaal 0.523 bij de factor over subsidie en minimaal 0.681 bij de factor over

immigranten, wat aangeeft dat de componenten een goede weergave van de variabele vormen. De Crohbach’s Alpha’s zijn hierbij met 0.801 en 0.821, voor respectievelijk subsidie en immigranten, betrouwbaar (idem).

Tenslotte heb ik nog een laatste maat voor de politieke attitude van de respondent, namelijk de eigen links-rechts plaatsing. Deze is gebaseerd op de vraag “In de politiek wordt soms gesproken over ‘links’ en ‘rechts’. Waar zou u zichzelf op deze schaal plaatsen, waarbij 1 links betekent en 10 rechts?”. De antwoorden op deze vraag zijn gehercodeerd zodat ook hier een hoge score links betekent en een lage score rechts. Zo zijn er in totaal vier manieren om de respondenten in te delen op basis van hun politieke attitudes.

Een beschouwing van deze vier aspecten levert een interessante kijk in de data op. Zo blijkt dat FMG studenten zichzelf gemiddeld flink links van het midden plaatsen, met scores van 7.700, 7.613 en 7.432 voor respectievelijk de eerste, tweede en derdejaars plus studenten. Bij E&B plaatsen deze groepen zich met 5.600, 5.900 en 4.030 rechtser. Ditzelfde beeld wordt bevestigd wanneer we naar de de verschillende subdimensies kijken. Bij de sociaal-economische dimensie scoren de FMG studenten met gemiddelden van 7.289, 8.263 en 7.754 gemiddeld een stuk hoger dan de E&B studenten, die 6.633, 7.078 en 6.081 scoren. FMG studenten staan ook positiever tegenover immigranten met scores van 5.167, 5.850 en 5.589, terwijl de E&B studenten hier 4.517, 5,734 en 5.058 op scoren. Verder valt op dat er tussen de verschillende jaarlagen geen lineaire trend

waarneembaar lijkt. Hieronder in tabel 4 zijn alle gemiddelde scores per jaar per faculteit schematisch weergegeven voor een duidelijk overzicht van de data.

Tabel 4 - Verdeling respondenten Verdeling respondenten Faculteit & Jaar Eigen plaatsing

(SD) {min-max} Positief tegenover groot sociaal stelsel (SD) {min-max} Positief tegenover subsidies (SD) {min-max} Positief tegenover immigranten (SD) {min-max} 1ste jaars FMG 7.700 (1.179) 
 {4-10} 7.289 (1.158) {5.17-9.33} 7.600 (1.185) 
 {5-9.33} 5.167 (2.158) {1.25-8}

(22)

Ook maak ik gebruik van twee controle variabelen, namelijk de leeftijd en het geslacht van de respondenten. Er is wellicht een verband tussen deze variabelen en de politieke

attitudes van de respondenten, deze correlatie wil ik echter niet meenemen in de analyse dus hiervoor wordt gecontroleerd. Bij geslacht is man de referentie categorie, bij leeftijd hebben de respondenten hun leeftijd in jaren ingevuld.

5.3 Analyse dataset

Sociaal-economische dimensie

Om de onderzoeksvragen te beantwoorden en de hypotheses te testen, begin ik met enkele regressies waarbij ik kijk naar de invloed van het aantal jaren dat iemand studeert op de sociaal economische politieke attitude. Hierbij wordt gecontroleerd voor leeftijd en geslacht omdat deze twee variabelen wellicht ook invloed hebben op iemands politieke attitudes en een correlatie hebben met iemands studiejaar en de faculteit waar de

respondent studeert. De effecten hiervan wil ik neutraliseren. De hypothese hierbij is dat iemand die langer studeert, gemiddeld linksere politieke attitudes heeft. Hierbij is nog geen onderscheid gemaakt tussen de beide faculteiten. In het hierboven gepresenteerde data overzicht lijkt in eerste instantie geen lineair effect waarneembaar maar na het controleren op geslacht en leeftijd komt er toch een ander beeld naar boven. Dan blijkt namelijk dat studenten die een studiejaar verder zijn gemiddeld 0,450 rechtser scoren op de sociaal-economische dimensie en dat dit verschil significant is (B =-0.450 SE B = 0.184, β = -.181, p = .015). De volgende stap is het toevoegen van de faculteit waar de respondent

studeert. Dan blijkt dat er een significant verschil is tussen de faculteiten. Als we kijken

2de jaars FMG 7.613 (1.116) {2-10} 8.263 (0.877) {5.67-10} 7.311 (1.256) {4.17-9.83} 5.850 (2.461) 
 {2-8} 3de jaars+ FMG 7.432 (1.692) 
 {2-10} 7.754 (1.250) {3.17-10} 7.496 (1.133) 
 {3-10} 5.589 (1.863) 
 {2-8} 1ste jaars E&B 5.600 (1.940)

{1-10} 6.633 (1.365) {3.67-9.83} 6.711 (1.250) {2.33-8} 4.517 (1.996) {1-8} 2de jaars E&B 5.900 (2.023)

{2-10) 7.078 (1.467) {3.17-9.83} 6.800 (1.221) {3.67-9.33} 5.734 (2.656) {1-8} 3de jaars+ E&B 4.355 (1.704)

{1-10} 6.081 (1.23) {3.67-9.83} 6.441 (1.107) {3.67-9.33} 5.058 (1.974) {1-8} Totaal 6.466 (2.047) {1-10} 7.204 (1.413) {3.17-10} 7.069 (1.252) {2.33-10} 5.316 (2.216) {1-8}

Tabel 4 - Verdeling respondenten Verdeling respondenten

(23)

naar de Sociaal-Economische attitude van studenten, zijn deze aan de FMG gemiddeld 1.955 schaalpunt linkser dan aan de faculteit E&B (B =-1.955, SE B = 0.257, β = -.479, p = .000). De invloed van het aantal studiejaren neemt in dit tweede model licht af maar blijft significant.

De volgende stap is het toevoegen van het interactie-effect tussen studiejaar en faculteit. Dan valt op dat het interactie-effect significant is (B =-0.570, SE B = 0.288, β = -. 323, p = .050) terwijl de faculteit en het aantal studiejaren geen effect meer hebben. Dit betekent dat er een verschil is tussen het effect van het aantal studiejaren op de sociaal-economische politieke attitudes van studenten aan de FMG en die van studenten aan de faculteit E&B. Het verschil in effect van het aantal studiejaren op de E&B faculteit is negatief en significant. De ouderejaars studenten bij E&B zijn dus rechtser ten opzichte van eerstejaars, wanneer je dit vergelijkt met FMG studenten. Dit staat schematisch weergeven in tabel 5.

Om te kijken of ouderejaars studenten van de E&B faculteit nu ook rechtser zijn dan eerstejaars studenten, heb ik de database gesplitst en enkel de respondenten van deze faculteit meegenomen in een regressie van studiejaar op sociaal-economische politieke attitude. Uit deze regressie blijkt dat er geen significant verschil is tussen eerstejaars en ouderejaars studenten op de sociaal-economische dimensie (B =-0.270, SE B = 0.202, β = -.159, p = .184). Ook bij FMG zijn er geen significante verschillen tussen de studiejaren (B =0.115, SE B = 0.154, β = 0.081, p = .458). Een overzicht van deze resultaten staat in tabel 6.

Tabel 5 - OLS regressie op linkse sociaal-economische politieke attitude. n = 189 Model 1 R Square = 0,176 Model 2 R Square = 0,369 Model 3 R Square = 0,379 B SE B β p B SE B β p B SE B β P Constante 2,017 1,217 0,099 5,450 1,156 0,001 4,632 1,219 0,001 Studiejaar -0,450 0,184 -0,181 0,05 -0,424 0,206 -0,171 0,05 -0,167 0,206 -0,067 0,418 Leeftijd 0,066 0,041 0,133 0,116 0,028 0,038 0,057 0,462 0,038 0,038 0,077 0,318 Vrouw (ref. =man) 0,620 0,297 0,219 0,05 0,192 0,209 0,068 0,359 0,217 0,207 0,077 0,295 E&B faculteit (ref. = FMG) -1,955 0,257 -0,479 0,001 -0,776 0,647 -0,190 0,232 Interactie-effect -0,570 0,288 -0,323 0,050

(24)

Nu we weten dat er bij ouderejaars een groter verschil in sociaal-economische politieke attitude bestaat tussen de twee faculteiten dan bij eerstejaars, is het interessant om te kijken of het verschil bij hun wel significant is. Hiervoor doe ik een regressie met alleen alle ouderejaars respondenten en dan blijkt dat de ouderejaars studenten aan de E&B faculteit gemiddeld 1.400 punt rechtser scoren dan studenten aan de FMG (B =-1.400, SE B = 0.326, β = -.471, p = .001). Deze resultaten staan hieronder in tabel 7.

De hypothese die bij de sociaal-economische dimensie hoort is H1b: Ouderejaars studenten van de FMG van de UvA hebben een linkser sociaal-economisch

gedachtengoed in vergelijking met eerstejaars studenten, terwijl ouderejaars studenten van de E&B faculteit een rechtser sociaal-economisch gedachtengoed hebben in vergelijking met eerstejaars studenten.

Deze hypothese moet worden verworpen. Er bestaat zowel bij de FMG als bij de E&B faculteit geen verschil in sociaal-economische politieke attitudes tussen eerstejaars en ouderejaars studenten. Dit blijkt uit tabel 6 waar te zien is dat de variabele studiejaar bij

Tabel 6 - OLS regressie op linkse sociaal-economische politieke attitude E&B. Model sociaal-economische dimensie E&B

faculteit. n = 91 Model sociaal-economische dimensie FMG. n = 98

B SE B β p B SE B β p

Constante 5,967 1,193 0,001 6,398 1,260 0,001

Studiejaar -0,279 0,202 -0,159 0,184 0,115 0,154 0,081 0,458

Leeftijd 0,010 0,055 0,021 0,859 0,066 0,052 0,146 0,205

Vrouw (ref. =man) 0,754 0,328 0,241 0,05 -0,192 0,255 -0,080 0,452

Tabel 7 - OLS regressie op linkse sociaal-economische politieke attitude ouderejaars. n = 68

Model sociaal-economische dimensie ouderejaars studenten

B SE B β p

Constante 5,879 1,588 0,001

Studiejaar -1,400 0,326 -0,471 0,001

Leeftijd 0,033 0,058 0,058 0,577

(25)

beide faculteiten niet significant is (p= .458 bij FMG en p= .184 bij E&B). Wel is het opvallend dat er tijdens het eerste studiejaar geen verschil bestaat tussen de faculteiten, terwijl uit tabel 7 blijkt dat ouderejaars E&B studenten significant (p = .001) rechtser zijn dan de FMG studenten. Het effect van studiejaren op sociaal-economische attitudes verschilt dus significant tussen de faculteiten terwijl er binnen een faculteit geen effect is.

Culturele dimensie

De culturele dimensie is onderverdeeld in gedachtengoed ten opzichte van subsidies en gedachtengoed ten opzichte van immigranten. Over beiden presenteer ik een regressie, te beginnen met subsidies. De variabelen leeftijd en geslacht zijn als controle variabelen meegenomen. Hier is het aantal studiejaren geen significante voorspeller van politiek gedachtengoed (B =-0.108, SE B = 0.116, β = -.071, p = .352). Wel blijkt dat in het tweede model het effect van de faculteit significant is (B =-0.535, SE B = 0.181, β = -.214, p = . 003). Een student aan de E&B faculteit scoort gemiddeld 0.535 punt rechtser op de schaal vergeleken met iemand van FMG. Wanneer het interactie-effect wordt meegenomen, blijkt dat dit feitelijk niets toevoegt; niet alleen is het niet significant (B =-0.145, SE B = 0.205, β = -.135, p = .478) maar het geeft het model ook geen extra kracht door meer variantie van de attitude tegenover subsidies te verklaren. Deze bevindingen worden hieronder in tabel 8 weergegeven.

Dan is het nog interessant om te kijken of er binnen de faculteiten verschillen bestaan tussen de studiejaren wat betreft attitudes tegenover subsidies. Hieruit blijkt dat er bij de FMG faculteit geen verschillen zijn tussen de studiejaren (B =-0.029, SE B = 0.161, β = .

Tabel 8 - OLS regressie op positieve attitudes ten opzichte van subsidies. n = 189 Model 1 R Square = 0,154 Model 2 R Square = 0,193 Model 3 R Square = 0,195 B SE B β p B SE B β p B SE B β p Constante 4.693 0,761 0,001 5,628 0,810 0,001 5,419 0,862 0,001 Studiejaar -0,108 0,116 -0,071 0,035 2 -0,098 0,810 -0,064 0,388 -0,031 0,148 -0,021 0,832 Leeftijd 0,053 0,034 0,122 0,117 0,035 0,034 0,080 0,303 0,038 0,034 0,086 0,271 Vrouw (ref. =man) 0,995 0,175 0,396 0,001 0,791 0,184 0,315 0,001 0,799 0,185 0,318 0,001 E&B faculteit (ref. = FMG) -0,535 0,181 -0,214 0,05 -0,235 0,459 -0,094 0,609 Interactie-effect -0,145 0,205 -0,135 0,478

(26)

020, p = .435) maar dat studenten bij de E&B faculteit gemiddeld 0,264 punt per studiejaar rechtser zijn in latere studiejaren (B =-0.264, SE B = 0.152, β = -.183, p = .086). Zie

hiervoor tabel 9.

Het tweede deel van deze dimensie gaat over attitudes met betrekking tot immigranten en daarbij komt toch een iets ander beeld naar boven (zie tabel 10). Er blijkt namelijk geen verschil in attitude ten opzichte van immigranten, niet waar het het aantal studiejaren betreft, noch tussen de beide faculteiten. In model drie is het interactie-effect tussen faculteit en studiejaar ook niet significant en ook de verklaarde variantie wordt niet groter door het toevoegen van dit effect.

De hypothese die bij de culturele dimensie hoort is H1a: Ouderejaars studenten van de FMG van de UvA hebben een linkser cultureel gedachtengoed in vergelijking met

Tabel 9 - OLS regressie op attitudes ten opzichte van subsidies per faculteit. Model subsidies E&B faculteit

n = 91 Model subsidies FMGn = 98

B SE B β p B SE B β p

Constante 3,414 0,901 0,001 7,864 1,293 0,001

Studiejaar -0,264 0,152 -0,183 0,086 0,029 0,161 0,020 0,859 Leeftijd 0,096 0,041 0,249 0,05 -0,042 0,053 -0,092 0,435 Vrouw (ref. =man) 1,355 0,247 0,511 0,001 0,286 0,263 0,118 0,280

Tabel 10 - OLS regressie op positieve attitudes ten opzichte van immigranten. n = 189 Model 1 R Square = 0,031 Model 2 R Square = 0,035 Model 3 R Square = 0,035 B SE B β p B SE B β p B SE B β p Constante 5,000 1,441 0,001 4.480 1,566 0,05 4.406 1.670 0,05 Studiejaar 0,120 0,219 0,044 0,586 0,114 0,220 0,042 0,604 0,138 0,286 0,051 0,631 Leeftijd 0,044 0,064 0,057 0,490 0,055 0,065 0,071 0,404 0,056 0,066 0,072 0,400 Vrouw (ref. =man) -0,611 0,330 -0,138 0,066 -0,497 0,356 -0,112 0,165 -0,494 0,358 -0,111 0,169 E&B faculteit (ref. = FMG) 0,297 0,349 0,067 0,395 0,403 0,888 0,091 0,650 Interactie-effect -0,051 0,396 -0,027 0,897

(27)

eerstejaars studenten, terwijl ouderejaars studenten van de E&B faculteit een rechtser cultureel gedachtengoed hebben in vergelijking met eerstejaars studenten.

Deze hypothese kan gedeeltelijk worden aangenomen. Ten eerste blijkt dat de attitudes ten opzichte van migranten niet verschillen tussen de studiejaren noch tussen de faculteiten. Tevens blijkt dat bij de FMG ouderejaars studenten ook geen andere attitudes hebben dan eerstejaars studenten wat betreft subsidies. Echter bij de E&B faculteit blijken ouderejaars studenten een rechtser gedachtengoed wat betreft subsidies te hebben dan eerstejaars studenten (zie tabel 9). Interactie-effecten tussen de faculteit en het aantal studiejaren zijn er op beide onderwerpen niet gevonden.

Zelfplaatsing

De laatste dimensie om de relatie tussen studiejaar en faculteit en politieke attitudes te meten is door te kijken naar waar respondenten zichzelf hebben ingeschaald van links naar rechts. Ook hier wordt weer gecontroleerd op leeftijd en geslacht. In het eerste model blijkt dat het aantal studiejaren een significante voorspeller is. Iemand die een jaar langer studeert plaatst zichzelf 0.45 rechtser (B = -0.450, SE B = 0.184, β = -.181, p = .015). Zodra de faculteit wordt toegevoegd in model twee, blijken zowel studiejaar (B = -0.424, SE B = 0.161, β = -.171, p = .009) als faculteit (B = -1.955, SE B = 0.257, β = -.479, p = . 000) significante voorspellers. Dit betekent dat iemand die een jaar langer studeert zichzelf gemiddeld 0.424 rechtser op de schaal plaatst. Iemand die aan de E&B faculteit studeert, plaatst zich gemiddeld zelfs 1.955 punten rechtser dan iemand die aan de FMG studeert. Wanneer in model drie het interactie effect wordt toegevoegd, gebeurt hetzelfde als eerder bij de sociaal-economische dimensie. De faculteit en het aantal studiejaren blijken geen significante voorspellers meer, terwijl het interactie-effect wel significant is. Dit betekent dat het effect van het aantal studiejaren op de zelfplaatsing in het politieke

spectrum per faculteit verschillend is. De verschillen tussen de politieke attitude van

studenten aan de E&B en de FMG zijn groter bij ouderejaars studenten dan bij eerstejaars studenten (zie tabel 11).

Tabel 11 - OLS regressie op zelfplaatsing binnen het politieke spectrum. n = 189 Model 1 R Square = 0,189 Model 2 R Square = 0,383 Model 3 R Square = 0,396 B SE B β P B SE B β p B SE B β P Constante 2,017 1,217 0,099 5,450 1,156 0,001 4,632 1,219 0,001 Studiejaar -0,450 0,184 -0,181 0,05 -0,424 0,161 -0,171 0,05 0,167 0,206 -0,067 0,418

(28)

Nu het interactie-effect is aangetoond, is het interessant te kijken of ouderejaars studenten aan de E&B faculteit zichzelf nu ook echt rechtser plaatsten het politieke spectrum in vergelijking met eerstejaars studenten. Hiervoor splits ik de database en doe weer een regressie per faculteit. Hieruit blijkt (zie tabel 12) dat studenten aan de E&B faculteit zich per later studiejaar gemiddeld 0.798 punt rechtser plaatsen (B =-0.798, SE B = 0.258, β = -.330, p = .005). Bij de FMG studenten is er geen verschil (B =-0.127, SE B = 0.184, β = -. 077, p = .493).

Nu we weten dat ouderejaars studenten aan de E&B faculteit zichzelf rechtser plaatsen dan eerstejaars is het interessant om te kijken of het verschil tussen de faculteiten bij ouderejaars studenten dan wel significant is. Hiervoor doe ik weer een regressie met enkel de ouderejaars studenten. Daaruit blijkt een groot verschil tussen de faculteiten, studenten aan de E&B faculteit plaatsen zich 2.458 (zie tabel 13) schaalpunt rechtser in het politieke spectrum (B =-2.458, SE B = 0.419, β = -.540, p = .0001). Leeftijd 0,134 0,054 0,186 0,05 0,067 0,048 0,094 0,165 0,078 0,048 0,109 0,106 Vrouw (ref. =man) 1,703 0,277 0,415 0,001 0,943 0,262 0,239 0,001 0,970 0,261 0,237 0,001 E&B faculteit (ref. = FMG) -1,956 0,257 -0,479 0,001 0,776 0,647 -0,190 0,232 Interactie-effect -0,570 0,288 -0,323 0,050 Tabel 11 - OLS regressie op zelfplaatsing binnen het politieke spectrum. n = 189

Model 1 R Square = 0,189 Model 2 R Square = 0,383 Model 3 R Square = 0,396

Tabel 12 - OLS regressie op zelfplaatsing binnen het politieke spectrum per faculteit. Model zelfplaatsing politieke spectrum

E&B faculteit. n = 91 Model zelfplaatsing politieke spectrum FMG. n = 98

B SE B β p B SE B β p

Constante 1,693 1,526 0,271 7,542 1,509 0,001

Studiejaar -0,798 0,258 -0,330 0,005 -0,127 0,184 -0,077 0,493

Leeftijd 0,130 0,070 0,201 0,068 0,002 0,062 0,003 0,980

(29)

5.4. Verklaringen

Analyse verklarende variabelen

Uit de hierboven gepresenteerde regressie analyses blijkt het studiejaar waarin iemand zit op de onderzochte faculteiten een verschillend effect te hebben op het politieke

gedachtengoed van de student. Op de E&B faculteit zijn ouderejaars studenten rechtser dan eerstejaars studenten, terwijl er bij de FMG geen verschil is tussen de jaarlagen. Het is interessant om mogelijke verklaringen voor deze verschillen te vinden. Daarvoor kijk ik naar een aantal andere stellingen waar de respondenten op hebben geantwoord. Namelijk de inschatting die studenten maken van de politieke kleur van hun docenten en de lesstof, de mate waarin studenten negatieve reacties op hun politieke voorkeuren hebben

ontvangen en de hoeveelheid aandacht die er tijdens de studie is geweest voor enkele belangrijke maatschappelijke vraagstukken.

Voor een heldere analyse van de mogelijke verklaringen kijk ik aan de hand van regressies naar het verband tussen het studiejaar, de faculteit en het interactie-effect tussen beiden aan de ene kant, en achtereenvolgens de variabelen “Inschatting Leeromgeving”, “Behandeling sociaal maatschappelijke vraagstukken”, “Behandeling economische vraagstukken” en “Reacties op politieke uitingen” aan de andere kant. Voor een betere duiding kijk ik eerst naar het algemene verband en splits ik daarna telkens de dataset in een set FMG studenten en een set E&B studenten om te kijken of de verbanden van elkaar verschillen.

Vervolgens doe ik een aantal regressies op zelfplaatsing in het politieke spectrum als maat voor politieke attitude omdat bij deze maat de grootste verschillen bleken te bestaan tussen de jaarlagen en de faculteiten. Hierbij zijn in de eerste modellen studiejaar en de controle variabelen meegenomen, waarna ik in latere modellen de mogelijke

verklaringen toevoeg om te kijken of de relatie tussen studiejaar en politieke attitudes Tabel 13 - OLS regressie op zelfplaatsing politieke spectrum ouderejaars.

n = 68

Model zelfplaatsing politieke spectrum ouderejaars studenten

B SE B β p

Constante 5,670 2,193 0,05

Studiejaar -2,458 0,419 -0,540 0,001

Leeftijd 0,073 0,075 0,085 0,334

(30)

kleiner wordt. Wanneer deze kleiner wordt, betekent dit dat de toegevoegde variabelen een deel van de variantie in politieke attitude verklaren. Dit doe ik per faculteit.

Inschatting Leeromgeving

Het is interessant om te kijken of studenten aan de verschillende faculteiten hun docenten en de lesstof ook verschillend inschatten met betrekking tot politiek gedachtengoed en om te kijken of dit verschilt over de jaarlagen. Dit doe ik aan de hand van drie regressies. Eerst over de gehele dataset en daarna per faculteit. Uit de eerste regressie blijkt dat de faculteit waaraan iemand studeert een zeer significante voorspeller is voor de inschatting van de politieke kleur van de leeromgeving. Iemand die aan de E&B faculteit studeert schat de leeromgeving gemiddeld 2.55 punt rechtser in dan iemand van FMG (B = 2.550, SE B = 0.444, β = .718, p = .001). De andere variabelen zijn niet significant. Wanneer de dataset gesplitst wordt in beide faculteiten, blijkt ook dat het aantal studiejaren geen significante voorspeller is. De resultaten van de drie regressies staan hieronder in tabel 14.

Behandeling sociaal-maatschappelijke vraagstukken

Een andere mogelijke verklaring voor de verschillen in politieke attitudes van de

respondenten kan misschien gevonden worden in de mate waarin zij tijdens hun studie aandacht hebben besteed aan sociaal-maatschappelijke vraagstukken. Er wordt

gecontroleerd op leeftijd en geslacht. Om de eventuele verschillen hierin te onderzoeken doe ik weer drie regressies, over de gehele dataset en gesplitst per faculteit. Uit de eerste regressie blijkt het effect van de E&B faculteit erg significant te zijn. Studenten aan de E&B

Tabel 14 - OLS regressie op inschatting leeromgeving. Hele dataset n = 189 R Square = 0,626 FMG dataset n = 98 R Square = 0,003 E&B dataset n = 91 R Square = 0,004 B SE B β p B SE B β P B SE B β p Constante 3,571 0,835 0,001 3,910 1,242 0,05 5,877 0,939 0,001 Studiejaar -0,042 0,143 -0,020 0,767 -0,034 0,154 -0,025 0,828 0,064 0,159 0,050 0,687 Leeftijd 0,000 0,033 0,000 0,996 -0,011 0,051 -0,027 0,824 0,008 0,043 0,024 0,850 Vrouw (ref. =man) -0,046 0,179 -0,013 0,798 -0,114 0,253 -0,050 0,653 0,027 0,258 0,011 0,916 E&B faculteit (ref. = FMG) 2,550 0,444 0,718 0,001 Interactie 0,120 0,198 0,078 0,547

(31)

faculteit scoren gemiddeld 1.951 punt lager wanneer zij inschatten hoeveel aandacht er is geweest voor deze vraagstukken (B = -1.951, SE B = 0.265, β = -.992, p = .001). Het aantal studiejaren is niet significant en er geen interactie-effect. Ook opgedeeld per faculteit zegt het studiejaar niets over hoeveel aandacht er is geweest voor de sociaal-maatschappelijke vraagstukken. De bevindingen staan hieronder gepresenteerd in tabel 15.

Behandeling economische vraagstukken

Ook de mate van aandacht voor economische vraagstukken tijdens de studie kan

eventueel een rol spelen bij de politieke attitudes van studenten, dus ook hierover doe ik weer drie regressies. In tegenstelling tot de andere mogelijke verklaringen blijkt hier dat de faculteit, net als het studiejaar, niet significant is, ook is er geen interactie-effect en bij de opdeling van de dataset worden er ook geen resultaten gevonden. De bevindingen zijn hieronder in tabel 16 weergegeven.

Tabel 15 - OLS regressie op sociaal-maatschappelijke vraagstukken. Hele dataset n = 189 R Square = 0,567 FMG dataset n = 98 R Square = 0,106 E&B dataset n = 91 R Square = 0,081 B SE B β p B SE B β p B SE B β p Constante 4,209 0,498 0,001 5,388 0,616 0,001 1,434 0,640 0,028 Studiejaar -0,144 0,085 -0,120 0,092 -0,091 0,077 -0,129 0,234 0,001 0,108 0,002 0,989 Leeftijd 0,023 0,020 0,066 0,246 -0,027 0,025 -0,119 0,295 0,062 0,029 0,253 0,039 Vrouw (ref. =man) -0,251 0,107 -0,127 0,05 -0,375 0,125 -0,313 0,05 -0,144 0,176 -0,086 0,415 E&B faculteit (ref. = FMG) -1,951 0,265 -0,992 0,001 Interactie 0,214 0,118 0,252 0,071

Tabel 16 - OLS regressie op behandeling economische vraagstukken. Hele dataset n = 189 R Square = 0,110 FMG dataset n = 98 R Square = 0,113 E&B dataset n = 91 R Square = 0,028 B SE B β p B SE B β p B SE B β p Constante 4,524 0,512 0,001 5,589 0,818 0,001 3,832 0,477 0,001 Studiejaar -0,082 0,088 -0,096 0,350 -0,079 0,102 -0,083 0,439 0,019 0,081 0,028 0,817 Leeftijd 0,001 0,020 0,004 0,960 -0,023 0,034 -0,076 0,502 0,016 0,022 0,091 0,465 Vrouw (ref. =man) -0,214 0,110 -0,151 0,053 -0,556 0,166 -0,347 0,001 0,183 0,131 0,151 0,166

(32)

Reacties op politieke uitingen

De respondenten hebben tijdens hun studie te maken gehad met reacties van anderen in hun leeromgeving op het uiten van hun politieke attitudes. De mate waarin dit gebeurt zou een mogelijke verklaring kunnen zijn voor een veranderende politieke oriëntatie. Ook met betrekking tot deze reacties op politieke uitingen doe ik weer drie regressies. Hieruit blijkt dat er geen significante verbanden worden gevonden. De faculteit waar iemand studeert en het studiejaar zijn geen voorspellers voor de mate waarin iemand te maken heeft gehad met negatieve reacties op hun politieke gedachtengoed. Deze bevindingen volgen hieronder in tabel 17.

Verklarende variabelen en zelfplaatsing politieke spectrum

Om te kijken welk deel van de variantie in politieke attitude door de onderzochte

verklarende variabelen verklaard wordt, onderzoek ik door middel van enkele regressies hoe de relatie tussen studiejaar en zelfplaatsing verandert na het toevoegen van de verklarende variabelen. Dit doe ik eerst voor de FMG en daarna voor de E&B faculteit, telkens in twee opbouwende modellen.

E&B faculteit (ref. = FMG)

0,108 0,272 0,077 0,691

Interactie 0,114 0,122 0,187 0,348

Tabel 16 - OLS regressie op behandeling economische vraagstukken. Hele dataset n = 189 R Square = 0,110 FMG dataset n = 98 R Square = 0,113 E&B dataset n = 91 R Square = 0,028

Tabel 17 - OLS regressie op reacties op politieke uitingen. Hele dataset n = 189 R Square = 0,019 FMG dataset n = 98 R Square = 0,010 E&B dataset n = 91 R Square = 0,049 B SE B β p B SE B β p B SE B β p Constante 4,246 1,224 0,001 4,769 1,787 0,05 3,901 1,379 0,005 Studiejaar 0,044 0,208 0,022 0,834 0,114 0,222 0,058 0,609 -0,183 0,238 -0,095 0,445 Leeftijd -0,011 0,049 -0,020 0,815 -0,056 0,074 -0,090 0,453 0,030 0,064 0,057 0,648 Vrouw (ref. =man) -0,441 0,261 -0,138 0,092 -0,256 0,364 -0,077 0,484 -0,771 0,377 -0,202 0,062 E&B faculteit (ref. = FMG) -0,006 0,652 -0,002 0,993 Interactie -0,135 0,290 -0,098 0,643

(33)

Bij de FMG was al duidelijk dat het aantal studiejaren geen significante voorspeller voor zelfplaatsing binnen het politieke spectrum is (p = 0.502) maar er blijkt wel uit model twee dat de coëfficiënt afneemt van -0.128 naar -0.070. Verder blijken geen van de verklarende variabelen significant te zijn (zie tabel 18).

Bij de E&B faculteit was het aantal studiejaren wel een significante voorspeller voor zelfplaatsing binnen het politieke spectrum (p = 0.005). Iemand die een jaar langer heeft gestudeerd plaatste zich gemiddeld 0.765 punt rechtser. Bij het toevoegen van de

verklarende variabelen in model twee blijkt dat deze coëfficiënt amper verandert. Wel valt direct op dat zowel de inschatting van de politieke kleur van de leeromgeving als de mate waarin economische vraagstukken zijn behandeld, significante voorspellers van de

zelfplaatsing binnen het politieke spectrum zijn. Iemand die de leeromgeving 1 schaalpunt rechtser inschat, plaatst zijn eigen politieke attitudes gemiddeld ook 0.719 schaalpunt rechtser. Iemand die aangeeft tijdens de studie 1 schaalpunt vaker economische

vraagstukken behandeld te hebben, plaatst zichzelf gemiddeld 0.651 schaalpunt rechtser (zie tabel 19). Ook blijkt model twee significant meer van de totale variantie in zelfplaatsing binnen het politieke spectrum te verklaren. De verklaarde variantie neemt toe van 25% tot 46.1%.

Tabel 18 - OLS regressie op zelfplaatsing binnen het politieke spectrum FMG. n = 98 Model 1 R Square = 0,010 Model 2 R Square = 0,069 B SE B β P B SE B β p Constante 7,520 1,524 0,001 4,233 2,188 0,056 Studiejaar -0,128 0,189 -0,076 0,502 -0,070 0,190 -0,042 0,711 Leeftijd 0,003 0,063 0,005 0,968 0,016 0,063 0,030 0,803

Vrouw (ref. =man) 0,161 0,310 0,057 0,606 0,399 0,330 0,141 0,229

Leeromgeving 0,125 0,128 0,102 0,331 Sociaal-maatschappelijke vraagstukken 0,390 0,298 0,166 0,195 Economische vraagstukken 0,159 0,226 0,090 0,482 Reacties politieke uitingen -0,041 0,090 -0,048 0,652

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tevens was de vernieuwing van de lokale politiek in volle gang. Nadat een aantal CDA-kopstukken in Nederweert te kennen had gegeven met ingang van de volgende raadsverkiezingen in

De uitkomsten van de M-test, voor de indirecte relatie, laten zien dat zowel individualisme als risico vermijding indirecte invloed hebben op de mate van informatieverschaffing in MVO

It means that in this case study using the results of the Nam model to calculate the daily discharge of the watershed from daily rainfall it is acceptable to use monthly discharges

how investment choices are made (Miller & Wesley, 2010)), but none scholar has conducted research on how impact is measured, due to the relatively new status of impact

Certain psychological processes related to stress and cognitive load are more likely to occur during lying than truth telling, leading to an increase in the physiological response

The Sotho pupils watched or listened to three black first language speakers from their racial group using BSAE; the English pupils watched or listened to three black first

(Figure S3). This was critical to form interconnected mini-wells with exposed nanofibers on the bottom surface, such that cells could both adhere to the well

[r]